Varia.
Allerlei.
Stadsnieuws.
winkel is en men beter zal doen zich
door hem te laten bedienen.
Het R. K. blad „de Gelderlander"
treedt zeer onomwonden op in die rol
van den concurrent, door te schrijven:
„Of men links nu nog zoo blij zal
zijn met de overwinning van 1905
„Misschien raken sommige tot de
overtuiging, dat de ministers Kuyper en
Harte, die de noodigc millioeneu grooten-
deels door onze buitenlandscho handels-
concurrenten wilden laten dragen, het
beter zoudeu hebben aangelegd."
Op de vraag zal naar wij meenen te
mogen vertrouwen, het antwoord beslist
toestemmend luiden. Immers zoolang
het de voorstanders van beschermende
invoerrechten niet gelukt te bewijzen,
niet met theoriëu, maar met feiten, dat
de inkomende vechten in Nederland niet
worden betaald door de ontvangers van
buitenlandsche goederen, maar door de
afzenders, zal men links er zich over
blijven verheugen, dat de millioeneu
noodig om te voorzien in de tegenwoor
dige en in de toekomstige behoeften
der schatkist, niet voor het grootste deel
genomen worden uit de zakken der
mindervermogenden, wier draagkracht
het grootst is.
Er zullen natuurlijk zijn, ook links,
die den zwaarderen druk liefst op
anderer schouders zouden afwentelen;
anderen zullen zich niet kunnen ver-
eenigeu met sommige ondcrdeelen van
het ministerieelc voorstel; maar geen
der kiezers die medewerkten tot de
overwinning van 1905 kan zich door
het financieele werkplan dezer Regee
ring teleurgesteld achten, daar het in
ziju geheel, zoo niet in alle onderdeeleu,
beantwoordt aan wat bij de stembus in
't vooruitzicht werd gesteld.
Bekocht is niemand.
En wat nu „het dure Ministerie" be
treft, zoo behoeft men om het onjuiste
dier benaming aan te toonen, zich
slechts te herinneren, dat de Ministers
Kuyper en Harte uit de verhoogde
invoerrechten f 9 millioen méér verwacht
ten; f9 millioen te verkrijgen uit wat
ds. Talma te Middelburg erkende te zijn
een verhoogde indirecte belasting, waar
van de druk op den kleinen uian oneven
redig zwaar is. Daarentegen vraagt het
„dure Ministerie"-De Meester slechts f 8
millioen en verlangt bovendien den
aceijns op de suiker met 10 per 100
K.Q., maakt dus een volksvoediiigs- en
genotmiddel tién cents per Kilo gocd-
kooper.
Aan welke zijde is nu „het dure
Ministerie"?
Dertig percent ongeveer van die f 8
millioen is noodig om te voorzien in de
financieele gevolgen vau de wijziging
der L. O.-wet door het Ministerie-Kuyper
tot stand gebracht, voor subsidies aan
het bijzonder onderwijs, welke over vijf
jaar ongeveer f 3'/2 millioen zullen be
dragen.
En dan heeft men den durf, een
Ministerie „duur" te noemen, dat moet
voorzien in de gevolgen van het roeke
loos financieel beleid van zijn voorganger.
Want roekeloos is het, de Staatsbegrooting
te bezwaren met een jaarlijks stijgende
uitgave van millioenen, zonder vooraf
over de middelen te beschikken om
daarin te kunnen voorzien.
Dat door de leiders en de organen
der Rechterzijde schijnbaar nog geloof
gehecht wordt aan het sprookje van de
millioenen, die als gevolg van de be
schermende rechten, door den buiten-
landschen handel worden betaald, behoeft
niet al te zeer te verwonderen. Maar
evenmin, dat hunne hoorders of lezers
zich tenslotte de vraag zullen stellen:
vertellen. Hij vertelt mij zoo weinig en
ik heb dan het geval als een honger
lijder, die men kruimpjes geeft in plaats
van boterhammen.
't Is schande om den goeden kerel zoo
te belasteren," zeide Carlo glimlachend,
„maar juist dat heb ik gedurende al
die maanden ook gevoeld. Soms na
weken gewacht te hebben krijg ik een
heel lange, heel nette en heel wijs-
geerige brief en dan komt in 't post-
criptum „Miss Britton maakt het goed,
ik heb haar verleden week in de En-
gelsche kerk gezien." Verder niets! Als
Énrico maar wist hoe men zich gevoelt
als men bemint.
En toch is 't beter dan niets, en hij is
de beste en trouwste vriend ter wereld."
„Ja, hij heeft iets flinks en waardigs
over hem. O! hij is zoo goed voor
mij, vooral eens op een bal toen wij
een gesprek van een paar ellendelingen
over je afluisterden, en die zeiden zulke
slechte dingen van je."
„Welke dingen?"
„Oh, dat kan ik je niet zeggen, hate
lijke dingen over de redenen, die je
bewogen hebben op 't toonccl te gaan.
Weet je, men kan je redenen niet uit
vinden en nu zoeken zij ze. Ik begrijp
niet, Carlo Mio, hoe ge alles zoo gedul
dig verdraagt b.v. toen Kate je van
morgen voorwierp dat ge een nutteloos
leven leidt. Een jaar geleden liadt ge
dat niet verdragen."
indien het waar is dat bv. de rechten
in Duitschland niet betaald worden door
de Duitsche handelaren en verbruikers,
hoe komt het dan dat alle uit het
buitenland aangevoerde noodzakelijke
levensbehoeften daar zoozeer in prijs zijn
gestegen, dat vele onbereikbaar zijn
geworden voor de minvermogenden?
Immers, indien de prijs van een artikel
in Nederland bedraagt fl, het recht
daarop bij invoer in Duitschland f O.40,
doch deze f0.40 door den Nederland-
sclieu leverancier worden betaald, dan
zou het artikel ook in Duitschland niet
meer dan f 1 moeten kosten, terwijl er
nu méér dan f 1.40 voor wordt betaald.
En dan zal men weten waar „het
dure Ministerie" moet gezocht worden.
Snoepgoed van laag allooi.
In tal van winkels zijn tegenwoordig
verkrijgbaar likeur-bonbons, niet minder
dan 10 e.M. lang en bijna 4 c.M. breed,
in den vorm van een kruik, voorzien van
een groot kleurig etiket,w aarop 'tbekende
merkt „Oude Boll" en o.m. de woorden
„zeer fijne oude geneven." Een 2c
etiketje vermeldt het adres „Cacao fabriek
Holland, Amsterdam," Een bonbon kost
5 ets. In een winkelraam lazen wij bij
de étalage de woorden „gevuld met zeer
fijne likeur."
Wij laten de vraag daar, met welke
likeur deze bonbons gevuld zijn. Wij
protesteeren echter krachtig tegen het
in den handel brengen van een snoep
goed als dit, dat, voornamelijk zijn weg
vindende onder kinderen, bij deze de
verschrikkingen aan dien jenévernaam
verbonden wegneemt, ja lien met dien
naam als met iets onschuldigs alreeds
vertrouwd maakt.
(De Volksbond).
Wat een vergunning waard is.
Vaak wordt gezegd, dat in groote
cafés de omzet van gedestilleerd bijzaak is.
De cijfers, die we laatst onder de
oogeu kiegen, van de laatste verpach
ting van stationbuffetten zijn wel in staat,
die meening aan 't wankelen te brengen.
Van de hoogste 5 inschrijvers hadden
ingeschreven voor „zonder" en „met"
vergunning resp. de lih. B. F. Stroet-
nian f S520 f10023; Joh. IIuss f8750
f 11010; F. H. Arends f8250 f11051;
H. J. Schippers f GOGO f 12269; Van
Goetkem en Neuteboom f 4287 f 12055.
Deze 5 boden dus voor een „ver
gunning" voor den verkoop van sterken
drank resp. ongeveer 17, 25, 34, 100
en 180 percent, m e e'r.
(De Volksbotid.)
De czaar als grondeigenaar. Van
de meer dan 8 millioen hectaren land,
behoorende tot de apanage van den
czaar en waaronder meer dan 5 millioen
hectaren bosch, zullen ongeveer 2
millioen bestemd worden om aan de
boeren te verkoopen.
Den czaar blijft na dezen verkoop dus
nog genoeg land en bosch over. Maar
de czaar heeft meer. Z. M. heeft in
Europeesch Rusland nog een aantal
landgoederen, waarvan de grootte niet
te bepalen is. Deze zijn des czarcn
privaat eigendom, terwijl do opbrengsten
der apanage-bezittingen slechts voor een
deel in de keizerlijke schatkist komen.
Bovendien behooren aan den czaar in
Siberië al de mijnstreken van den Altai
en den Nertschinsk. De mijnstreek van
den Altai alleen beslaat een oppervlakte
van 380 duizend vierk. wersten, en is
dus 10 maal grooter dan Zwitserland.
„Ik word oud, weet ge," antwoordde
hij, glimlachend, „en dat beteckende
niets, in 't geheel niets. Ik ben bang,
dat ik haar een beetje ruw hebt aan
gevat, maar heusch 't was onvermijde
lijk."
„En hoe staat 't met je zuster? Zijt
ge nu geruster over haar? Hebt ge el
kaar beter loeren begrijpen?"
Hij zuchtte
,,'t Is moeielijk werk. Weet ge dat
Comerio ons naar Engeland gevolgd is?"
„Neen, dat heeft Enrico mij niet
verteld.
Ik geloof dat hij met mij niet over
dien slechtaard wil spreken."
„Hij kwam dezen winter naar London,
toen wij er waren. Dat was 't ergste,
want toen begon ik te sukkelen, en
den gan8chen tijd had ik 't gevoel, dat
hij op mij loerde als een gier op zijn
prooi eu oen gunstig oogenblik afwachtte
om er op neer te strijken."
„Dat deed je zoo die laatste opera
doorworstelen," zeide Franceses, haar
tranen wegwisschend. Harry heeft er
mij alles van verteld. Maar wat is er
gebeuid? Is hij nu m je plaats?"
Carlo knikte.
„Hij is er nu."
„Hoe vreeselijk voor je, zoo hulpeloos
te zijn! Wat een kwelling hier te liggen
en over alles te moeten denken!"
„Ja, het was hard, doch een ding
troostte mij. Nita begint veel van haat-
Deze streek behoort niet tot de Rijks
domeinen (die, de apanage-goederen
niet medegerekend, 112 millioen 280
duizend desjatineu groot zijn en waarvan
108 millioen 24 duizend desjatinen
bosch is, en dan nog 78 millioen S40
duizend desjatinen gelegen in de noorde
lijke gouvernementen in Archangelsk,
Wologda, en Olonetz) maar maakt
een deel van de zoogenaamde „Kabinet-
landerijen" uit, en is alsmede privaat
eigendom van den czaar.
Kennan de bekende Amerikaansche
schrijver over Rusland zegt van het
Altaigebergte. „Nog nooit in mijn leven
heb ik een berglandschap gezien, dat
zoo verrukkelijk schoon is, en toch heb
ik de Sierra Nevada de gebergten van
Nicaragua, van Kamschatka en den
Kaukasus naar alle richtingen doorkruist.
Is er in heel de wereld een schooner
gelegen dorp dan dat Altai-station dan
wil ik de wereldzee bevaren, om het te
zoeken."
Uit bovenstaande opgaven ziet men,
dat de czaar geen arm man is, al zou
hij niets behouden dan de beide laatst
genoemde streken, die, nog afgezien van
hare groote uitgestrektheid, een ver-
bnzenden rijkdom aan mineralen bevatten.
De club der slapers. We hebben al
heel wat clubs; van millioenairs, van
leiders aan appendicitis, van honger
lijders, van vrouwenhaters, van lui, die
meer dan 100 kilo wegen etc.
Nu is er in Londen, de bakermat dei-
clubs, weer 'n nieuwe verrezen: de „club
der slapers," welke waarschijnlijk nog
nergens ter wereld haars gelijke heeft.
- Een journalist, die in 't clubgebouw
'n bezoek heeft afgelegd, geeft 't volgende
relaas van z'n visite:
„Ik kom binnen. Allerdiepst stil
zwijgen. Men geleidt me in een eerste
salon, met Spartaanschen eeuvoud ge
meubeld. In leunstoelen liggen ongeveer
'n dozijn personen in diepen slaap. Aan
'n paar tafeltjes spelen anderen stilzwij
gend domino; de speeltafeltjes zijn met
dik laken overtrokken en de spelers
fluisteren nauwelijks hoorbaar.
Op de eerste verdieping zijn de kamci-6
van veldbedden voorzien, waarop ik al
weer slapers ontdekt.
Op de tweede verdieping slapen de
inenschen in totaal duister gemaakte
kamers, ofschoon het buiten klaarlichte
dag is.
Op mijn navraag krijg ik tot antwoord,
dat ik me in 'n club van postbeambten
bevind, die allen ver weg in de voor
steden wonen, en hierheen komen, oin
gedurende de rusturen tusschen hun
diensttijden een uil te knappen
Een jong heertje, dat er erg giaag
heel netjes eu chic uitzag, kwam voor
bij een onzer grootste winkels en zag
er een keurig fijn stofje liggen, juist
uitgezocht voor een broekje voor onze
dandij. Lang bedenken, hield hij niet
van en daarom was aaustonds zijn be
sluit genomen en stapte hij fluks den
winkel binnen en bestelde van dat mooie
stofje 2 M, wat naar de bediende zei
voldoende was voor een pantalon.
Nu nog naar den kleermaker en ons
heertje verheugde zich al in het spoedi
ge bezit van het mooie broekje. Er
verliep een week, maar de pantalon
werd niet thuis bezorgd. Nog een week
en nog een, maar er kwam niets. Dat
begon den dandy te vervelen en lang
niet in zijn humeur, belde hij bij den
snijder aan. Deze ontving, tegen de ge-
kleinen jongen te houden, en dat kan
haar beveiligen. Mijn ecnige vrees is,
dat Comerio er in slagen zal Morlino
te bewegen zijn contract met mij dezen
zomer niet hernieuwen. Ik weet, dot
hij hemel en aarde bewegen zal om met
den troep naar Amerika te gaan en dat
ik mijn congé krijg."
„En Signor Merlino? Hoe is die? Is
je afkeer voor hem nog even groot als
toen ge hem den eersten keer zaagt.'
„Wel weet ge, ik ben bepaald van
hem gaan houden. Hij is een dwinge
land en heeft een slecht humeur, maar
ik geloof toch, dat hij kwaad niet is. Nu en
dan ligt hij met de geheele bende
overhoop, doch met mij is het altijd
voorbijgaand geweest."
„En gelooft ge, dat 't leven op 't
tooneel niet zoo zwart is als b.v. mijn
vader 't afschildert."
„Neen, bepaald niet," zeide Cailo,
„het is niet zoo immoreel, als ik dacht,
maar vreeselijk vermoeiend. Maar na
deze langdurige rust ben ik goed bij
gekomen. Ik heb geschreven om in
't laatst van de volgende weck terug te
gaan dat goed met hunne schikkingen
uitkomt."
„Zoo spoedig," snikteFrancesca. „Oh!
Carlino, ik geloof nooit, dat ge er sterk
genoeg voor zijt en 't lijkt mij zoo'n
ellendig, zwervend leven voor je."
„Het leven zonder jou is altijd hard,"
zeide hij, haar bruin krullend haar
woonte in, zijn bezoeker niet eens met
honderden excuses maar deelde kort en
goed mee dat hij mijnheer moe6t teleur
stellen, dat hij den broek niet kon maken,
daar het goed zon gekrompen was, dat
er niets van overgebleven was.
De dandy, niet een van de snugger-
sten vond dit wel erg ongelooflijk, maai
de stellige toon en het onschuldige ge
zicht van den kleermaker, brachten hem
zoodanig op een dwaalspoor, dat hij
niets meer zei en zich zoo gauw moge
lijk uit de voeten maakte. Bij eenig
nadenken kwam hem de geschiedenis
echter toch zoo vreemd voor, dat hij
besloot eens in den winkel, waar hij het
goed gekocht had, te gaan informecren.
Daar vertelde hij de geheele historie,
en de bedienden hadden groote moeite niet
in een onbedaarlijk lachen uit te barsten.
Men bracht hem aan 't verstand, dat
van wegkrimpen geen mogelijkheid kan
zijn en wees er nog op, dat een stuk
van 100 M. op zijn hoogst 2 M. kon
krimpen.
Nu begreep ous heertje dat hij dooi
den kleermaker was bedrogen en woe
dend wendde hij zich tot dezen om hem
eens geducht den mantel uit te vegen.
Maar de snijder, ook niet van gisteren
liet zijn klant stil uitpraten maar toen
deze aan 't slot van zijn betoog mee
deelde, dat een stuk van 100 M. op
zijn hoogst 2 M. kon krimpen, voegde
hij het verbolgen heerschap heel leuk
toe: „Nu, ziet u wel, dat u in den
winkel bent beet genomen, ze hebben
u daar net die 2 51. verkocht."
Tegen deze logica kon onze dandy
niet op en geheel uit het veld geslagen,
moest hij andermaal het huis van den
kleermaker verlaten zonder mooi broekie.
Ondertusschen had de snijder, die
zooals de scherpzinnige lezer zal
begrijpen, het goed voor zich zelf ge
bruikt had, zich er handig uitgered en
dat is, afgezien van het minder mooie
der handeling een knap ding.
Zit men erg in verlegenheid, dan is
men erg blij zich er op een of andere
manier er uit te kunnen redden. Dat
was ook hot geval met een jong vrouwtje
in een dor plaatsen in de nabijheid van
Breda. Daar leefde n.l. een paartje heel
genoegelijk in de wittebroodsweken.
Wat was 't leven zoet en vredig. Geen
enkel wolkje aan den blauwen huwelijks-
hemel.
Toch op 'n middag, gebeurde 't. Zij
zou soep opscheppen bij 't middagmaal
en nu stond de pot al op 't vuur zonder
dat er rijst in huis was. Een dienst
meisje was er niet en zjj kon den pot
niet alleen laten. Ze tobde en tobde,
wilde toch graag 't mannetje een voedend
middageten verstrekken.
Daar piepte 't vinkje in de bamboes
houten kooi. Tjiep, tjiep. En ze kreeg
'n idee. Waarom zou ze 't niet eens
probeeren?
En in den pot gleed uit een grauwen
zak een half pond vogelzaad.
Twaalf uur kwam en zij aten. Zij
loerde augstig naar hem, die at en at,
als merkte hij niets. En ze was vriende
lijker dan ooit voor hem.
Na het eten vroeg hij om een bood
schap te zenden naar den dokter. Hij
gevoelde zich niets goed. Krampen, en
maar steeds aandrang om te fluiten.
Zij hevig ongerust.
I-lij floot maar, deu eenen deun na
den anderen.
Maar praat nu eens verstandig met
me, smeekte ze.
Hij floot maar eu floot en schreef
fluitend een briefje naar den dokter,
die na 'n uurtje kwam. In dat uurtje
had manlief ziju gefluit geen minuut
streelend, „mijn eenige troost is dat ik
strijd voor Nita's veiligheid. Ge moet
niet alleen aan de ongemakken denken,
zij beteckenen niets in 't geheel niets.
Werkelijk heb ik meer geleden in dezen
ledigen tijd met al dat weelderige rond
om mij.
Het kwam mij onmogelijk voor langer
te verdragen. 5Iaar onmogelijke bevelen
zijn nooit gegeven, behalve door slechte
generaals, dat troost mij.
Het is niet onmogelijk, Carina, en
het moet."
„Maar ik ik moet thuis blijven,"
snikte Francesca. „Ik kan je strijd
niet eens aanschouwen. Dat was altijd
het lot van de vrouw. Ik heb het ellen
dige, gemakkelijke leven en kan slechts
gissen en nog eens gissen wat er met
je gebeurt! Dat is zoo hard, zoo vreese
lijk hard."
„Ja," zeide hg, dat is zeker het
mocielijkste.
„Maar mijn lieveling, ge hebt mij
gezegd hoe ik moest handelen en al
vroègt ge nu, wat ik zeker weet, dat
ge niet zult doen, om terug te keeren,
dan zou ik het niet kunnen."
„Natuurlijk niet," riep zij vol vuur.
„Ge moet volharden en op 't laatst
zal 't recht zegevieren. Wellicht zullen
zij elkauder vergeten of zal Comerio
sterven.
„Laat ons niet vooruit zien," zeide
Carlo. „Zoo waarlijk God mij helpe,
onderbroken. En toen de dokter er
was, floot hij het hoogste lied, daarbij
knipoogend tegen den medicus.
't Is duidelijk, zei de dokter mee
warig tot het ongelukkige vrouwtje, je
man heeft de fluitziekte. Wat heeft hij
gegeten?
En toen kwam het hooge woord eruit:
„vogeltjeszaad".
O, zei de dokter, dan fluit hij net
zoo lang tot het zaad geheel verteerd is.
Maar ik dan, stotterde vrouwlief, ik
heb er toch ook van gegeten, en ik
fluit toch niet.
Dat wil ik wel gelooven, hernam de
medicus, „j(j bent de pop".
Toen kon de man zich niet incer
houden en barstte in schaterlachen uit.
't Zaad is verteerd, zei de dokter, en
moest daar hij zich onmogelijk langer
ernstig kon houden, zoo spoedig moge
lijk het huis verlaten.
Nu kan men om zoo iets lachen een
drang tot fluiten is ook wel grappig
maar toch valt met zoo'n onweerstan-
baren drang tot iets niet te spotten.
Dat bleek nog duidelijk dezer dagen
te Berlijn waar een soldaat een man
heeft gegrepen, juist op het oogenblik,
dat hij een jong meisje heur haarvlecht
afsneed.
Op het politiebureau bekende de man
onder tranen dat hij reeds 19 andere
meisjes aldus van heur haartooi had
beroofd. Het was een onweerstaanbare
drang zeide hij, zoodra hij een meisje
met bijzonder lange vlechten zag, moest
en zou hij haar daarvan afhelpen. De
man is een 26-jarig kantoorlooper. Zijn
moeder verklaarde, dat hij in zijn jeugd
reeds eenmaal voor zulk een geval was
vervolgd, maar toen werd vrijgesproken
na verklaring van een geneesheer.
Dan nog maar liever een drang om
te fluiten!
De loting voor de lichting 1907 der
Nationale militie zal hier plaats hebben
op Maandag 29 October voor hen, wier
naam hanvangt met de letter A tot F
en Dinsdag 30 October voor de overigen
uit deze Gemeente; beide malen in het
gymnastiek-lokaal van de Openbare
Lagere school in de Hellestraat.
Bij het 5e regiment infanterie zijn
aangekomen manschappen van verschil
lende korpsen, die den cursus zullen
volgen tot opleiding van voorganger in
de gymnastiek, onder leiding van den
len luitenant R. J. Hoffman.
Wachtmeester Duizendetra, van de
Rijschool, behaalde bij den schermwed-
strijd te Haarlem den 2en prijs perso
neel geweer den len prijs op dueldegen,
len prijs floret en len prijs sabel.
In plaats van den adjudant-onderoffi
cier 6. Zwart, die den dienst met
pensioen verlaat is bevorderd tot adju
dant-onderofficier de sergeant-majoor T.
H. de Bruyn.
Maandagavond vergaderde in het café
„de Arend" de Kon. Bond van Oud-
Onderofficieren. De-voorzitter, de heer
A. Hassing, stelde, nadat de gewone
huishoudelijke zaken waren afgedaan,
het eerst aan de orde het begrafenisfonds.
Wijzende op de geringe contributie (f 1
per jaar bij eene uitkeering van f 40),
sprak hij een opwekkend woord tot hen,
die nog geen lid van dit fonds zijn, om
van deze nuttige instelling gebruik te
maken.
zal ik mijn eed getrouw blijven, maar
ik kan 't niet overhaasten. En nu, mijn
lieveling, schijnt de zon weer, en hoewel
't mij moeielijk valt, we mogen niet
langer hier blijven. Uw vader had dan
recht er over te klagen en daar willen
we geen reden voor geven."
Zij klemde zich aan hem vast, terwijl
haar tranen vloeiden. Kate kon haar
gelaat niet zien, doch 't zonlicht viel op
't zijne, en de heftige strijd, dien hij
streed, was er op afgedrukt. Zij kon
hare snikken nauwelijks bedwingen toen
de man, van wien zij een afkeer had
en dien zij vergeleken had bij een wilde
vijgenboom begon te spreken.
„Kijk eens, Carina," zeide hij in zijne
moedertaal, en sprekend met den een
voud, die even zeldzaam als aantrekkelijk
is. „God is zoo rechtvaardig, zoo goed,
denkt ge niet, dat Hij den lijdenden 't
meest nabij is?
Wc moeten scheiden hoveling, en
toch is er troost voor ons. Wij kunnen
ons wel aan Hem toevertrouwen en ons
daarin verblijden."
„Maar ik kan 't niet helpen, dat ik
ongerust over je ben," zeide ze snik
kend.
(Wordt vervolgd).