No. go. Zaterdag 10 November 1906. 3e Jaargang. Wees U Zelf Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". FEUILLETON. Dolende Bidder. Verschijnt Woensdags en Zaterdags. DE EEMLANDER. Bureau Hendrik van Viandenstrant 28, Abonnementsprijs Per jaarf 3.00 Franco per post- 3.50 Per 3 maanden- 0.75 Franco per post- 0.90 Prijs der adverteutiën Van 1 tot 5 regels0.40 voor iederen regel meer0.08 (Bij abonnement aanmerkelijke korting.) Derde rede van Prof. Dr. H. IJ. Groenewegen over „Het Materi alisme en de Godsdienst", voor de afd. Amersfoort van den Nederl. Protestantenbond op Dinsdag 0 Novem ber 1906. Het reeht en de waarde van den godsdienst tegenover het materialisme. Alleen de godsdienstige wereld- en levensbeschouwing is voor het denken te rechtvaardigen. Alleen het gods dienstig geloof bevredigt de behoeften des gemoeds cn verheft het leven. Deze beide stellingen zullen heden avond worden toegelicht, al is het natuur lijk onmogelijk een zooveel omvattend onderwerp in enkele uren af te doen. Godsdienst is niet allereerst een zaak van het verstand, maar toch waar het materialisme durft zeggen: „uw ge loof rust eigenlijk nergens anders op dan op onkunde,daar is het ons goed te kunnen en te mogen antwoorden: „het is juist omgekeerd; als wij op de volle hoogte der tegenwoordige weten schap staan, zien wij, dat de godsdienstige wereldbeschouwing den meesten grond onder de voeten heeft." Gelijk bekend is, dacht men in vroegere dagen over de mogelijkheid om met ons verstand tot God op te klimmen cenigs- zins gemakkelijker dan tegenwoordig. Men meende Gods bestaan zoo maar even te kunnen bewijzen. Uit het feit, dat alles een oorzaak heeft, klom men op tot eene oorzaak der oorzaken en noemde die God (kosmologisch bewijs). Uit de doelmatigheid, waarmee alles is ingericht, besloot men tot eene hoogere wijsheid, die alles leidt en regelt (teleologisch bewijs). Uit het zedelijk bewustzijn van den mensch kwam men tot een hoogsten Wetgever, die in het geweten Zijn stem doet hooren (etisch bewijs). Uit de redeneering, dat men niet zou kunnen opklimmen tot de idee van het oneindige, als dat oneindige er niet was, besloot men tot de realiteit van den Oneindigen God (ontologisch bewijs). De bewijskracht dezer z.g. bewijzen is vroeger overschat, maar toch blijken ze ook nu nog volstrekt niet geheel waardeloos. Bewijzen in den zin, waarin dit woord in de wiskunde wordt gebruikt, Ons leven als een bloem ontloken Wordt even schielijk weer verbroken, Alleen het goede blijft bestaan. Uit het Engelsch van EDNA LYALL. 87). „En heeft hij de mooie Signorina uit den brand gered?" riep een ander. Kaptein Britton in zijne ontroering vergetend hoeveel oogenhen aanstaarden, ging op den held van den avond af. „Carlo, beste jongen!" riep hij uit hein hartelijk de hand drukkend. „Ik kan je nooit genoeg danken, nooit!" Het stokte hem in den keel, en toen Mr. Britton zeide dat wellicht 't ge rucht van den brand de Pelgrim had bereikt en Kate en Clare misschien ongerust zouden worden, nam hij de gelegenheid waar met Francesca heen te gaan na met zachten stem aan Carlo een „Tot morgen" te hebben toe gefluisterd, zijn het niet, maar wel zijn het aan wijzingen van groot gewicht. Het zijn denklijnen, die in eene zekere richting wijzen, en al gaan ze allen van ver schillende punten uit, ze komen allen ten slotte allen bijeen in één eindpuntGod Waarom meenen velen op grond van hunne wetenschap het geloof in God te moeten verwerpen? Hierom, omdat velen het geloof in God vereenzelvigen met allerlei dwaze voorstellingen van Hem. liet is inderdaad waar, dat vele Godsvoorstellingen in strijd zijn met de wetenschap. Zoo is er in het tegen woordig denken geen plaats voor eene godheid, die op bovennatuurlijke wijze ingrijpt in het natuurproces. Hot Godsbegrip, waartoe de tegen woordige wetenschap den weg baant, beschrijft ons God als het wezen aller dingen, als den grond van alles wat bestaat en waarin alles is geworteld, geen blinde, stomme, doode, rcdelooze natuurkracht, maar eene denkende, voelende, willende macht, die haren wil openbaart, hare macht kenbaar maakt, zich zelve ontvouwt in de Schepping, in de geschiedenis, in het menscheuhart Geen wetenschap kan ons dien God ont- rooven. Integendeel, alles wat wij weten is een weten aangaande Hem. Iedere ontdekking van eene natuurwet, iedere ontdekking van levenswaarheden ver meerdert onze kennis vau Hein. En onze gansche wereldkennis toont ons Zijn werk, hoe hij al meer en meer alles vergeestelijkt en Zich zelf maakt alles in alles. En met dit Godsbegrip stemt ook de godsdienstige levensopvatting overeen. De mensch met zijn geestesleven is geen vreemde plant in de wereld. Wij zijn niet enkele vonkjes in een dood en koud heelal. Wij zijn in de oneindige rede- looze wereldruimte niet enkele toevallige zwakke sprankjes geest, neen, wij zijn loven uit Gods leven, geest van Zijn geest, stralen van Zijn licht. Nu weet ik, dat mijn leven geen toeval is, mijn liefde en mijn rechtsbesef en mijn waar heidsdrang geen leugen en waan zijn, maar gegrond in den Eeuwige. Nu heb ilc onder mijnen arbeid vertrouwen en goeden moed, omdat ik weet, dat een Hoogere dan ik of dan de zondige menschheid of dan de rcdelooze natuur, de wereld leidt en het recht en de waar heid cn de liefde doet zegepralen. Waar de materialisten gewoon zijn op HOOFDSTUK VIERENTWINTIG. Op 't Yacht. Ge ziet bleek, Nita, ik ben bang dat de schrik van gisteravond je onwel heeft gemaakt," zeide Carlo, den vol genden morgen in Merhno's zitkamer tredend. Het is maar goed dat dooi den brand onze verbindtenis is geëin digd. Ze zoggen, dat 't gebouw veertien dagen gesloten moet blijven eu dat is goed na al de ellende van gisteravond." „Een wonder is 't, dat er niet meer werden gedood," zeide Nita. „Ik ben zoo blij, dat ik vanavond niet behoef te zingen, ik zou 't niet kunnen." „Tracht aan iets anders te denken, 't maakt je bepaald ongesteld," zeide Carlo peinzend of hij haar zijn groot geluk vertellen zou. De schrik alleen maakt mij niet on gesteld," zeide zij eindelijk. „Ik moet je alles vertellen, Carlino. Comerio is hier geweest." „Hier! Vanmorgen!" riep hij uit. „Ja," zij rilde van 't hoofd tot de voeten, en ik liet hem bekennen, dat Mademoiselle de Caisne niets van de advertentie afwist. Hij liet haar gemak kelijk genoeg den brief schrijven, want ge weet, dat zij boos op je was, en hij maakte haar wijs, dat 't Flora Britton was van wien ge hieldt en toen postte hij den brief voor haar en deed er de het onwetenschappelijke van de gods dienstige wereldbeschouwing te smalen, daar kan het zijn nut hebben te wijzen op getuigenissen van groote natuur onderzoekers in onzen tijd, die met na druk het goed recht dezer wereldbe schouwing staande houden. Zoo verklaart Linnaeus, dat hij met zijne onderzoekingen der insectenwereld meer en meer mot eerbiedig gezag vervuld wérd over het werk eener onbegrijpelijke verheven Macht de vrome noemt haar de Voorzienigheid, en terecht, want alles is Haar raadsbesluit." Helmholz noemt de doelmatigheid der levende organismen zóó groot en zoozeer alle mcnschenwerk overtreffend, dat wij niet auders kunnen dan het bestaan aan te nemen eener hoogere intelligentie. Tooiul deukt hij hier aan den eigenaardigen bouw van het menschelijk oog. Dat oog scheen hem bij oppervlakkig onderzoek fout geconstrueerd. Als een instrumentmaker hem een verrekijker had gestuurd met diezelfde fout, hij zou den kijker terug gezonden hebben. Maar wat bleek hem nu bij voortgezet nadenken? Dit, dat die schijnbaar foutieve constructie juist voor de practische doelmatigheid nood zakelijk was. Wat foutief scheen, bleek hem ten slotte hooge wijsheid. Hij besluit met te zeggen: het is ondenkbaar, dat alleen door het bloote toeval de uitkomst der evolutie zou samenvallen met wat de wijste wijsheid niet zou kunnen uitvinden. Juist is ook de op merking van Lotze: de materialistische wereldverklaring ziet zich gedwongen aan de rcdelooze stof zooveel innerlijke doelmatigheid toe te kennen, dat ik er toe zou kunnen komen aan die stof den naam te geven van voorzienigheid. Wij willen rekenschap geven van wat wij zien. Nu zijn er twee mogelijkheden; een derde is er niet. Of de wereld en het leven zijn voortbrengselen van stomme natuurkrachten, werkende in doode stof, öf van eene met wijsheid arbeidende, haar doel verwezenlijkende, goddelijke intelligentie. „Och," zegt Hiickel, „gij geloovigen zijt eigenlijk even dom als een neger, die voor 't eerst een locomotief ziet. Hij ziet rook en stoom uit de pijp komen cn meent nu, dat er een geest in de locomotief zit, die de machine beweegt! Dat komt door zijn onkunde, die niet begrijpt, hoe alles gaat langs zuiver mechanischen weg." MaarEduard von Hartmaun antwoordt hierop zeer advertentie uit de Times in. En hij pochte bij mij op zijne slimheid!" Carlo liep mompelend de kamer op en neer. „En hij vertelde, hoe hij 't gedrukt had gekregen en verwachtte, dat ik hem prijzen zou," vertelde zij verder. „En?" vroeg Carlo met iets hoopvols in zijn stem. „Ik zeide hem, dat ik nooit meer tot hem wilde spreken," zeide Nita, te vergeefs beproevend om een snik te onderdrukken. „Maar Carliuo, ik ben zoo bang voor hem, zoo schrikkelijk bang. Hij zag er uit alsof hij mij vermoor den wilde cn ging zonder iets te zeggen heen. Oh! had ik hem maar nooit ge zien! Als ik ook maar had geloofd zooals jij, dat niets onmogelijk is en van 't begin af, weerstand had geboden! Maar hij was altijd zoo sterk en ik zoo zwak en zonder vrienden." Maar nu hebt ge weerstand geboden," zeide Carlo, beproevend om haar te troosten. „En om te vreezen, wat hij doen zal, moet je je het hoofd niet breken. Hij stelt zijne eigen veiligheid te zeer op prijs om iets wanhopigs te doen en bovendien al is 't kwade sterk, 't goede is sterker." „Dat schijnt in deze wereld toch niet 't geval te zijn, zeide Nita. „Gelooft ge van niet? Misschien wint het niet altijd dadelijk, doch dat is ter snede: „weet gij wel, geachte collega, dat die boschneger eigenlijk veel ver standiger is dan gij? Zijn gezond ver stand zegt hem, dat er in de machine een geest moet zitten, een denkend iets, omdat een redeloos ding niet op rede lijke en vernuftige wijze kan werken. Welnu, de neger heeft gelijk: er zit werkelijk in de machine een geest, de geest namelijk van hem, die haar maakte. Zonder een denkenden geest geen machine. En zoo nu ook is het in het heelal. Al wat is, is eene verwezenlijkte gedachte." Weer een ander denker zegt op treffende wijze, dat hem de natuur, dank zij de ontdekkingen dei- wetenschap, de veelzijdige openbaring is geworden van eene eenheid, die wij nog steeds niet geheel kunnen kennen, maar die de menschheid reeds van oudsher in haar godsdienstige voorstellingen voor- gevoeld heeft. En het sterkst laat zich uit Prof. Reinicke, de bekeude botanicus van Kiel: „van tweeën éénóf de wereld en de geschiedenis zijn de zelfopenbaring eener geestelijke almacht öf alles is het doellooze spel van blindwerkende krach ten. Aber dieser letzte Glaube ist ein Aberglaube als welcher man krasser nicht bedenken kann." Wij leven niet alleen in eene stoffe lijke wereld, maar ook het geestelijke omringt ons van alle zijden. Het is in ons en het is om ons. Hoe zou de wereld iets kunnen voortbrengen, wat niet in haar wezen is gegrond? Stel u eens voor, dat door eene blinde werking van redelooze krachten een telescoop ontstond! Welnu, even ondenkbaar is het, dat enkel uit doode stof levende cellen voortkomen en dat door een blind spel van doellooze krachten geheel toe vallig na velerlei geslachten de stof- deoleu zich zóó groepeeren, dat daaruit voortkomt de geest van eene Kant, van een Newton, van een Goethe! En wat ons nadenken over den ont wikkelingsgang der w ereld ons leert en wat wij bevestigd vinden in getuigenissen van vele geleerden, wij zieu het mis schien nog het allerduidelijkst in de diepste ervaringen der menschheid weer spiegeld. De meuschenwereld heeft het gevoeld, steeds dieper, dat het geestelijk leven het ware leven is. Laat liet zijn, dat de practijk er vaak tegen vloekt, tocht getuigt het beste in ons, dat het leven naar den geest oneindig veel hooger staat dan leven naar het vlocsch. minder, als het iu 't eind maar zege viert." „Ge zult mij niet verlaten?" smeekte zij. „Als je den troep verlaat, is mijn laatste kans verloren. Weet ge nog wel, dat ik twee jaar geleden, te Birmingham hoopte, dat ge weg zoudt gaan en Comerio je plaats zou innemen. Als hij die twee jaar met ons in Amerika had doorgebracht, was ik nu in zijn macht geweest." Zij rilde, want dien morgen eerst had zij den man leeren kennen, dien zij had bemind. „Ik zal je nooit verlaten," zeide hij bedaard. Drie lange jaren had hij alles van Nita verdragen en had zelfs niet naar de toekomst durven uitzien. Nu kwam de verandering zoo plotseling, dat hij er door overweldigd was. Het was hem als kwam hij uit een groote duisternis in 't heldere zon licht. „Er is een Engelsche heer in 't salon, om u te spreken, Signor!" kondigde de knecht aan. Carlo's hart sloeg sneller toen hij naar beneden ging, doch hij was min der verlegen dan kapitein Britton, die hem met een hartelijken handdruk be groette en toen zwijgend voor zich uit staarde. „Ik hoop dat Francesca't goed maakt, Niet het zinneleven, maar het leven dos geestes is het doel van mensch en menschheid. Eu dat leven is dan ook hot blijvende te midden van al het ver gankelijke. Volken gaan te niet, maar het geestelijk leven blijft bestaan. Assyrië, Griekenland, Rome, verdwenen zijn do volken, die mot die namen worden aan geduid, maar hun geest loeft voort in onze beschaving tot op dezen dag. Als fakkeldragers zijn do volken, die sterven en den fakkel overdragen aan een ander, die hem weer verder draagt. Zoo blijft brandende het licht des geestes en al hooger zal het rijzen bij den voortgang der eeuwen. Ook in dit alles zien wij dus een on weersprekelijk pleidooi voor hot recht van het godsdienstig geloof. Na de pauze begint Spr. met een tweetal vragen te beantwoorden, die hem in dien tijd waren gesteld. „Uw wijs- geerig godsbegrip" zoo heeft men hem gevraagd „is dat wel iets voor de een- voudigen naar den geest?" hij antwoordt: „het denken heeft zijn recht en zijn waarde, maar de godsdienst is niet aller eerst een zaak van 't wikkeud verstand, maar wel van 't vroom gemoed. De ge- loovige bij uitnemendheid is Jezus, het eenvoudige volkskind; na hein komt de denker Paulus, cn weer later allerlei denkersAugustinus, Thomas van Aquino, Calvijn. Zijn ze grooter dan hij? Geens zins. Eu zoo is het nog heden. „De hemelen vertellen Gods eer", „ik ben en blijf tot in eeuwigheid Gods kind", zulke woorden vinden onmiddellijk weer klank in het hart ook van den eenvou dige en geen deuker kan dieper gaan." Een tweede vraag gold Spr.'s pas- gegeven uiteenzetting van het doel des levens. Een paar hoorders hadden daar van den indruk gekregeu, alsof Spr. dat doel te veel gesteld had in eene geestelijke orde van dingen buiten den mensch. Huns inzien was voor'ieder mensch het einddoel van zijn streven gelegen in de grootst mogelijke ontwik keling en volmaking van de eigen ziel. Spr. stemde met dit laatste volkomen in, al wilde hij daarnaast vasthouden aan eene evolutie van het geestelijk leven ook in de wereld buiten ons. Maar het was volkomen waar: ieder mensch is zelf een lichtstraal van Gods Geest. Ieder mensch staat tot den ceuwi- genGod in eene eeuwige betrekking. Naast na den schrik van gisteren," vroeg Carlo angstig. „Wel, ik geloof, dat zij welvarender is dan te voren," zeide de kapitein, even glimlachend. Weer stilte. „De zaak is, Donati," zeide de kapitein, op zaakrijken toon, „dat ik hier ben gekomen met een eenvoudige vraag, die je mij duidelijk moet be antwoorden. Houdt ge nog van mijn kind? J Ja, of neen?" De korte aanspraak van den ouden zeeman bracht den Italiaan in de war, doch als kapitein Britton op zoo'n kort antwoord had gerekend, had hij 't mis. Carlo's gelaat gloeide, zijno oogen schitterden, toch, in spijt van de drift van zijn woorden, was er iets waardigs in zijne houding, dat den Engelschman aantrok. „Ik bemin haar, sir en zal haar altijd beminnen. Wij behooren bij elkaar en hoewel wij gescheiden moeten leven is zij de mijne en ik de hare en niets kan er tusschen ons komen." „Dat schijnt," zeide de kapitein, eenigszins verdrietig. „Goed, ik moet je openlijk zeggen, dat ik liever had, dat mijne dochter met een werkman trouwde dan met een operazanger, maar ik heb de zaak besproken met mijn broeder en Miss Claremont, eu nu je

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1906 | | pagina 1