Stadsnieuws.
Tabak in Midden-Afrika.
Allerlei.
mannen als dr. Cramer haar moeten
tegenstaan, al ware 't alleen om eigen
lijf te bergen. Daardoor komen onze
beginselen in de Hervormde Kerk veili
ger te staan."
Overal probeert ineu tabak te ver
bouwen en op veel plaatsen niet zonder
succes. In de meeste gevallen, vooral
waar het buiten-Europeesche landen be
treft, dient tabak enkel voor plaatselijk
gebruik en komt niet, of bijna niet, op
de grootc wereldmarkt. En geen wonder,
als men de moeilijkheden nagaat, ver
bondon aan liet transport. Wij ontleenen
hier het een en ander aan een particulier
schrijven van een Engelschman, die als
opzichter naar Midden-Afrika is gegaan.
De tabak bij ons, schrijft hij, is
werkelijk niet slecht, en ik weet zeker,
dat kenners ze niet onder de Virginia
stellen zullen. liet is evenwel onmoge
lijk, ze op de markten van Amsterdam
en Hamburg te brengen, vanwege de
vele en liooge kosten, die op het vervoer
vallen moeten. Stelt u toch eens voor.
De tabak wordt hier verpakt in baaltjes
van circa 3U kilo. Langs onbegaanbare
en zeer gevaarlijke wegen worden die
baaltjes gedragen naar Chiroino, dan
over de Shire rivier gebracht en naar
het spoorwegstation van de Shire Hoog
landen vervoerd, vanwaar het per spoor
naar de Herald-haven gaat, een goede
30 K.M. verder op. Met lichters gaat
de tabak dan naar Chinde, waar kleine
bootjes haar opuemen en ze naar de
groote 6toomers brengen, die buitengaats
liggen. Van Delagoabaai moeten ze dan
weer een spoorreis maken naar Johannes
burg. Dikwijls is het nog onmogelijk
om de lichters, hoe weinig diepgang ze
ook hobben, de rivieren af te krijgen.
Soms blijven ze steken op de rivier
bedding en dan moeten de zwarte „boys"
te water om de boot van de ondiepte
te krijgon, een baantje, dat niet zonder
gevaar is, als men weet, dat crocodil
en nijlpaard hier nog al veelvuldig voor
komen. Er is wel cenige verbetering
in' zicht, zoodra de Shire Hooglanden
Spoorweg te Blautyre zal zijn aangelegd,
doch daar gaat nog wel eer. jaartje mee
heen. Eerst zoodra de geheele spoorweg
door het Portugeesch gebied naar
Quilimane gereed zal zijn, kan men van
cene duurzame verbetering van het ver
voer spreken. Dan eerst zullen de
planters de wereldmarkt kunnen be
reiken. Voor het oogeublik moeten zij
zich bepalen tot Zuid-Afrika en daar
overtreft de vraag dan ook het aanbod
en kunnen zij vrij goede prijzen bedingen.
Mijne levenswijze hier onderscheidt
zich door alles behalve verscheidenheid.
Des morgens om 6 uur kom ik uit mijn
mandje, ontbijt om half zeven en om
7 uur wordt ik naar mijn werk gebracht,
allemachtig netjes. Ik zit dan in een
ander mandje, dat aan twee lange bam
boestokken door de inboorlingen ge
dragen wordt. Van kwart voor twaalven
tot eenen ga ik lunchen en dan begint
de dagtaak weer tot 4 uur. Na dien
tijd is thee drinken, een beetje rusten,
een beetje bitteren, flink dineeren en
dan zie je den avond maar dood te
krijgen in die vervloekte negorij.
Mijn werk bestaat hoofdzakelijk in
het nazien van de tabak, welke uit de
verschillende plantagos wordt aangevoerd.
Ik heb op l oogenblik 323 man aan
het werk en dus volop te doen. Do
Afrikaan hier is een zeer wonderlijk
zijn kamer at. Dan kent ge bel britsche
gevoel van eigenwaarde niet! Liever
zich al den eetlust weg ergeren,
maar het veld ruimen voor een ander
voor niets ter wereld!
Zoo deden zij dan met verbazingwek
kende gemakkelijkheid alsof zij alkander
niet zagen, en gedroegen zich, zooals
het echte zelfstandige bewoners dier ge
lukkige eilanden betaamt. Daar klapte
op zekeren dag de zweep en stormde
een vreemdeling de kamer binnen. Do
boei kende hem, zij schudden elkander
hartelijk de hand, kisten en pakken wer
den afgeladen; de vreemde scheen blijk
baar het suoode plan te hebben, om zich
hier huiselijk in te richten. Hij was in
gewoon bergkostuum, en kon alzoo even
goed een Engelschman, Hollander, Zweed,
als een Noorweger, Deen, of Duitscher
zijn, in elk geval was hij van liet ger-
maanschc ras. Hij sprak vloeiend Noor-
weegsch en Lord M. hield hein daarom
voor een zoon van het land. Hij ver
heugde zich niet bepaald over zijn komst,
maar zag toch ook niet zoo afstootend
naar hem. Evenwel boog hij slechts even
op het beleefde „goeden avond" van den
aangekomene, en mompelde iets onver
staanbaars. De landgenoot van de andere
tafel, scheen zich den groet van den
v vreemdeling in het geheel niet aan te
'"kken. De vreemde liep intusschen snel
de 'rappen op, om boven zijne bagage te
rege.Q. Dat oogenblik gebruikte de boer.
„Myloq houdt dien heer misschien voor
een No,.w(,gei.pa Waagde hij te vragen.
creatuur. Je moet met hem weten om
te springen. In dit werelddeel weten
de menschen eigenlijk niet wat werken
is en dit behoeft u niet te verwonderen,
als ik u vertol, dat zoo'n zwarte ziel
het noodige voedsel volop zelf kan
telen in deze weelderige natuur. Voor
zoowat een gulden per jaar houdt hij
z'n heele garderobe in orde, want vijge
blaadjes voor de dames kosten een
schijntje. De hutbelasting kost niet veel,
als de inboorling zich bereid verklaart
ééne maand in het jaar voor den
Europeaan te werken. Zoo is hier het
wonderlijk verschijnsel geen zeldzaam
heid, dat een inboorling cene maand
werkt en de elf andere rust. De lui
hebben het nog gemakkelijker, dan een
rentenier ten uwenl. Een inboorling,
die geregeld werkt, is een curiositeit.
Hoe liet mij bevallen is op mijne reis
hierheen? Nou, 't ging heel goed tot
Durban. Met de „Somali" moest ik door
naai Delagoabaai, wilde ik ten minste
geen 12 dagen wachten op een fatsoen
lijke mailboot. De „Somali" vervoerde
lioopen koelies en de bemanning bestond
bijna geheel uit inlanders, dus genoeg
van die lieve beestjes aan boord, waar
jullie zoo'n hekel aan hebt. Mijn tochtje
was dus ver van aangenaam. Vijf dagen
duurde het vóór ik te Lourenco Mar-
tpies was, waar ik anderhalven dag
pauseerde. Als je in dat echt Portugeetche
stadje de houding en kleeding gezien
had van de inboorlingen, die op hun
manier fortuin gemaakt hadden aan den
Rand neen maar, het was om je dood
te lachen. Vau Lourcnfo Marquis ging
ik aan boord van een Duitsch schip, dat
Beira aandeed, maar er niet meerde.
Een klein bootje haalde mij dus midden
in zee af. In een mandje liet men mij
van de groote boot af in den note-dop
en een oogenblik hing ik zoo tusschen
hemel en aarde. Het bootje bracht mij
naar Chinde, waar het zoo dicht mogelijk
aan den oever kwam, doch niet dicht
genoeg, of ik moest op de schouders
van een koelie aan land worden gedra
gen. Het Portugeesche Chinde is cene
hel in miniatuur. Tot dc enkels waadt
gij er in het zand, de dampkring is
vochtig, de muskieten een plaag, pest-
dampen overal. Eindelijk kwam een
boot, waarmede ik de Cliinde-rivier op
voer naar dc Zambesi. Ik zag er veel
nijlpaarden, doch betrekkelijk weinig
krokodillen. Eerst was liet landschap
eentonig, doch toon de bergen in zicht
kwamen, werd het grootsch. Maar de
vervloekte insecten bedierven alles, voor
al bij de maaltijden. De maaltijden wer
den gehouden op het opper-dek en soms
waren die lieve beestes zoo talrijk, dat
er achter ieder deelnemer een zwartje
stond om ze van de tafel te borstelen,
terwijl een paar andere lieve jongens
bezig waren ze van liet dek te vegen.
Eindelijk was ik te Port Herald waar
ik eenige dagen vertoefde, wat nog al
aangenaam werd afgewisseld door de
attenties van talrijke hyena's. Vandaar
ging het per trein naar Cliiromo, waar
een eenvoudige cauo mij afhaalde en
bracht naar Blantyre. De weg van Chi-
rorno naar Blantyre wemelt van leeuwen,
welke daar door het gouvernement
worden beschermd om van tijd tot tijd
te dienen als jachtvermaak op groot
wild. Alle weken gaan er een paar in
boorlingen aan en worden door die
lieve dieren verslonden, maar aangezien
de Gouverneur een paar honderd kilo
meters uit de buurt woont, acht hij't niet
noodzakelijk tusschenbeide te komen.
Mijn weg leidde door woud en boscb,
Mylord (zeer knorrig); „Ja!" „Neen,lictis
een vreemdeling, ongelukkig geen land
genoot van u."
„Ah, niet?" De Lord cn dc Lady
werden zeer belangstellend.
Eene ontzettende gedachte kwam bij
de Lady op. „Hij is toch geen Ameri
kaan?" vroeg zij vol argwaan. Zij had
namelijk liet denkbeeld, dat ieder Ameri
kaan een lompe vlegel was, zooals ieder
eerlijke Brit er zeker van is dat iedere
Amcrikaansohe dame eeno volleerde ko
kette is.
„Ook niet!" lachte de boer." „Hij is
een Duitsch schilder." Mylord was ver
genoegd. „Zoo? Ja, hm! wij zullen ken
nis met hem maken. De Duitschcrs zijn
tegenwoordig in de mode." Evi dan
bromde hij over de tafel tegen zijne
vrouw: „dan kunnen wij dien knaap daar
ginds, dien ongemaniordeu mensch too-
nen, dat wij gaarne met een fatsoenlijk
heer omgaan, en volstrekt niet trotsch
zijn!"
Het bleek inderdaad op verrassende
wijze dat de vreemde een fatsoenlijk
heer was: noch Engelschman noch Ame
rikaan hoe voortreffelijk! Mylady
vond dat hij iets krijgshaftigs in houding
en gang had, misschien droeg hij wel
het ijzeren kruis. Toen de vreemdeling
weer binnen trad, zocht de Lord zoo
in het oogvallend en onhandig een ge
sprek aan te knoopen, dat de Duitscher
het noodig vond, de interessante op
merking ten beste te geven: „het
regent hard!" wat bij het voortdurend
een geheel wild landschap. Dertig zwarte
„boys" moesten mij en mijn bagage
dragen en het gehuil, dat die troep uit
stiet om de wezenlijke of gefantaseerde
wilde dieren op een afstand te houden,
kan niemand zich voorstellen, 's Nachts
brachten wij door te Cholo, om den
volgenden dag den Cholo-berg te be
klimmen, een onderneming, welke mij
ten slotte van vermoeienis in elkaar
deed zakken, zoodat ik op de schouders
van een zwarten reus verder gedragen
moest worden.
Eindelijk bereikte ik Blantyre. Het
ligt 3000 voet boven den zeespiegel
bet is er zeer gezond, naar men zegt,
en niet te heet. Op 't oogenblik is het
winter en slechts 80 graden Fahrenheit
in de schaduw. Er zijn hier verschillende
groote winkels en entrepots voor deii
handel verderop. Wat het in den zomer
worden moot, weet ik nog niet, maar
daarvan vertel ik u later wel eens.
„Le lumeur
„Die goeie ouwe tijd," zegt menigeen
als de een of andere nieuwigheid hem
wordt aangekondigd en hij bemerkt, dat
de gewoonten en gebruiken van vader
en grootvader zoo langzamerhand voor
die veranderde tijden moeten wijken.
Ja als men die minnaars van den ouden
tijd mag gelooveu, dan was liet vroeger
toch eigenlijk eerst een heerlijke tijd,
zoo'n soort Luilekkerland-periode, terwijl
het tegenwoordig in allo opzichten een
belabberde boel is. Wij willen ons in
dat opzicht geen partij stellen, het zou
trouwens toch niet baten al verlangden
we nog zoo hard naar den tijd van bijv.
100 jaar vroeger terug. Alleen kunnen
we ons zoo nu en dan in gedachten tot
dien tijd terug hegeven en wat we dan
daarvan te weten komen, mag z'n
komischeu kant hebben, maar dat is
dan ook al wat men er van zeggen kan.
Zoo brengt de Dordr. Courant ons thans
in herinnering, hetgeen in eeu blad van
28 Maart 1819 word geschreven tegen
straatverlichting. Daarin komen de vol
gende bedenkingen voor:
1. Zij druiBcht in tegen dc goddelijke
ordening in de natuur. Volgens deze
ordening is de nacht bestemd voor de
duisternis, die alleen door het maanlicht
getemperd wordt. Wij, menschen, mogen
niet in liet wereldplan ingrijpen en den
nacht in den dag veranderen.
2. Zij legt oen belasting op aan hen,
die niet op verlichting gesteld zijn, om
dat zij er geen voordeel van hebben en
er zelfs nadeel van kunnen ondervinden.
3. Zij is in strijd met do hygiëne,
want de verbrandingsproducten werken
nadeelig op zwakke menschen en zoo
wordt de grond gelegd voor vele ziekten,
wien het 's nachts op straat gemakkelijk
en gezellig wordt gemaakt, waardoor zij
zich hoest of verkoudheid op den hals
halen.
4. Zij is verwerpelijk op philosofisch
zedekundige gronden, omdat liet kunst
licht den afkeer voor de duisternis ver
jaagt, die toch menigeen van liet kwaad
afhoud. Drinkers durven daardoor langer
in de kroeg blijven en jonge paren
worden er door aaneengekoppeld.
5. Zij maakt de paarden schichtig cn
de dieven stoutmoedig.
6. Zij cischt groote sommen, die den
maatschappelijkcn rijkdom verminderen.
7. Zij doet schade aan het nationaal
gevoel, dat vooral verhoogd wordt door
illuminatie hij gewichtige feesten; deze
kletteren van den regen tegen de ven
sterruiten eeu onwederlcghaar feit scheen.
Van dat oogenblik af n aren zij de beste
vrienden.
Intusschen maakte de schilder kennis
met den anderen Engelschman, cn leerde
hem kennen als een aangenaam, wel
willend en zeer beschaafd man. In
stilte vermaakten de boer en zijn Duit-
sclie gast er zich over, hoe trotsch en
koud de andere gasten elkander op een
afstand wisten te houden. De boer legde
het geval zepr eigenaardig uit: „de
Engelschen moeten al zeer geringen
dunk van zich zeiven heh'oen, dat zij
dadelijk beginnen met een landgenoot
voor een ongemanierd en niets bedui
dend mensch aan te zien.
Veertien dagen gingen voorbij de
schilder wilde vertrekken. Met verbazing
luidden dc Engelschen voorzien, hoe de
Duitscher met hen alle drie omging.
Onwillekeurig hadden zij bij het middag
maal naar hunne wcderzijdsclie gesprek
ken geluisterd, en verrast moesten de
Lord en Lady erkennen, dan de Engel-
scke rustverstoorder, ofschoon een land
genoot, lang zoo onaangenaam niet was,
als zij gedacht hadden. Doch wat hielp
het? Zij waren niet aan elkander voor
gesteld.
Zoo zaten zij nu, knorrig dat ze nu
ook hun eigen omgang zouden moeten
missen, in de kamer, toen de schilder
reisvaardig binnen trad zijn rijtuig
illuminaties nu makeu veel minder indruk,
als er eiken avond verlichting is. Daarom
geniet de plattelander veel meer van
een illuminatie dan de stedeling.
Dat alles is zoowaar niet voor do
poes. 't Is te verwonderen, dat tróts
deze verlichtende argumentatie de straat
verlichting toch meer en meer toepassing
heeft gevonden. Ja dat is bepaald
wonderbaarlijk cn haast niet te gelooveu,
wanneer er niet meer wonderbaarlijks
was. Wat zoudt ge bijv. zeggen, wan
neer men u iets liet zien, dat nog minder
dan niks kost. Ongetwijfeld zou je zoo'n
wonder ook niet willen gelooveu. En
toch zijn er zulke vreemde zaken.
Luister maar naar het volgende verhaal
uit de Vlaamsche Gazet.
Een woekeraar ging te Brussel ver
leden week met een juffer soupeeren.
Onder het eten zegt de juffer:
„Het smaakt mij vandaag niet bij
zonder.
„En waarom niet? vraagt dc woekeraar.
„Wel, zegt dc juffer, ik denk aan do
arme menschen die tegenwoordig hun
brood zoo duur moeten betalen.
„Allemaal flauwe praat, zegt de
woekeraar. Ge moet niet alles gelooven
wat in de gazetten staat, het brood is
heel goedkoop.
Als de souper gedaan is, komt de
gaifon met de rekening; champagne,
kreeft, enz., enz., alles te zaïnen 54 frank.
„Ik heb brood gehad ook", zegt de
woekeraar.
„Dat kost niks! zegt de garjon.
„Ziet ge wel, zegt do woekeraar tegen
dc juffer. Brood kost hier nicmendalle.
Dan kunt ge toch wol begrijpen, dat het
bij den bakkers nog minder kost.
Ja, dat is zoo klaarzoo klaar,
ja als wat? Wacht daar heb ik het, zoo
klaar als een mop van Mark Twain.
Ja waarachtig dat is liet, want die heeft
altijd van die cenig leuke anekdoten
waarbij geen sprake van dubbelzinnig
heid ie. Daar heb je bijv. de nieuwste
anekdote van dezen geestigen schrijver.
„Ik bezocht den gouverneur van
Buffalo", vertelt hij. „In een groote
zaal, waar ik op hem wachtte, waren
ongeveer zestien deuren. De gouverneur
kwam binnen en nadat wij een paar
woorden gewisseld hadden, kwam plot
seling uit elk der deuren een jonge
man voor den dag, alle zestien bewogen
zich voorwaarts en planten zich in
stomme verwachting voor den gouver
neur. Niemand sprak een woord. Daarop
zei de gouverneur: „U kunt gaan,
hoeren, ik heb u niet noodig. Mijnheer
Clemens (Mark Twain's werkelijke naam)
zit op het schelbord."
Er was namelijk op den hoek van de
tafel, waaraan ik zat, een rijtje van zes
tien knopjes en daar leunde ik tegen.
Zoo blijft Mark Twain in al zijn een
voudigheid toch leuk.
Wie ook leuk uit den hoek kan
komen, dat is Do mk r ag, die zoo nu
en dan in De Transvaler schrijft.
Zoo geeft hij nu weer onder het
opschrift „Die Babetje het Gckom!"
(Het kindje is gekomen) als volgt zijn
indrukken over de nieuwe Trausvaal
constitutie:
„Groot gedoente My gonuutagl Di
stomme dingetje is hier! Hy is gedoop,
en sy naam is IConkelstusi. Di kleertjes
is ammekaar gekonkel moet veelkleurige
lappies. Op di borsi is di „House of
Lords" lappi en di is te nou om di
keeltje vas gebind. Onner dari lappi is
nog een, so dat jy di boouste kan aftrek
as hy vuil is, en die skone boo liet.
Agter op di sitplekki is di Kaffer-lappi.
stond voor de deur en afscheid wilde
nemen. Eerst schudde hij hartelijk den
eenzamen Engelschen de hand, daarna
nam hij zeer hoffelijk afscheid van den
Lord en de Lady.
„Veroorloof ons nog eene vraag, mijn
waarde heer!" zeidc de Lord terwijl hij
hem naar het venster trok. „IIoc kan
een heer als gij, omgaan met zulk een
burgerlijk persoon, als dien man daar
ginds?" Burgerlijk? Ik vraag u Ter-
schooning! Een zoor aangenaanr, be
schaafd heer!' „Hoe?" zeide de Lady
verontwaardigd. Verheeld u, hij heeft
ons nooit gegroet en dan heeft hij
al onze visschen weggevangen."
„liet spijt me zeer, dat ik geen
hengelaar ben" antwoordde lacheud o\e
Duitscher," om het gewicht van dit vey-
wijt te kunnen gevoelen. Maar in dit
geval verheugt het mij, want ik moot,
openhartig bekennen, dat ik, zoo ik een
gedeelte van liet Fjord gepacht had,
onbarmhartig getracht zou hebben om
al de visschen te vangen."
Zij waren zeer getroffen over deze,,
beschouwing van de zuak.
Eindelijk bromde do Lord: „maa/r ik
kan hem toch niet liet eerste groeten!
Hoe heet hij?" Mr. N „van dó: N
in Derbyshire?" vraagde Myliuidy haas
tig. „Ik geloof, dat hij misgezegd lieeft,
landeigenaar te zijn in midfden Engeland."
Zij zagen elkander Jan. „Ja, liet spijt
mij!" zeide de Lord, „maar wat kan ik
doen? Hij is- niet aan mij voorgesteld."
„O, als dr.it alles is," daarop nam hij
Di is pikswart en nog al moet 'n draad
spierwit gare vasgewerk. Di steke is
oorhans en dit iyk baie lelik! Dari lap
moet af! Di Jors-Leunaar lappi is ok te
sien. Daar is 'n Tjaaina lappi, mar dl
sit baie los, en hy zal vanself afval as
di babetje 18 maande oud is. Daar is
'n setlaar? lappi ok, en dit maak di
dingetje seer, want di naat vat net onner
di kilibakki. Di „groot-salaris" lappi is
moet 'n touwtje so styf om di knietje
vasgebint dat dit 'n keep maakt. Di
babetje is oorhandig aan nurse Selbornc.
Di anner nurses en dokters en kwskkers
en ou-tantas is besig om di dingetje te
bekyk en te bepraat. Pirty seg hy is
baie bleek. Anner seg weer dis mar
van di see-lug en hy sal gou bykom.
Ek wil ok weer 'n slag gaan kyk, dan
sal ek jul later schryf. Ek wil di polsi
cers voel, en uitvint of di tongetje los
is, en of di dingetje ni altemit Sint
Vitus liet ni. Koning Eetwaard laat
groetnis weet aan ons almal, cn hy seg
ons moet di babetje vir hom mooi oppas
en grootmaak.
U. E. a. o. ii. D. W. Dienaar,
DOMKRAQ
Voor den Doopsgezinden Kring wordt
Zondag 13 Januari te half elf in het
Logegcbouw van Persijnetraat 1 een
godsdienstoefening gehouden, waarin als
spreker zal optredeu Ds. E. M. tcu Cate
van Apeldoorn.
Zondag 13 Januari zal in de Remon-
strantsche kerk bij dc des morgens half
elf te houden godsdienstoefening als
spreker optreden Prof. T. Cannegieter
uit Utrecht.
Het schijnt wel, of de drukkers te
dezer stede met elkaar een edele wed
strijd houden, wie van hen wel het
mooiste werk kan leveren. Roemden
we in ons vorig nomrner de niaand-
kalender der firma Michielsen, thanB
kunnen we weer wijzen op een pronk
stukje van typografische kunst, dat we
van de firma v. d. Want en Co. ont
vingen. Een zeer praktische vloeimap,
met maandkalender bedrukt, die werke
lijk een sieraad is voor de schrijftafel.
Keurig en degelijke afwerking maken
het werk tevens tot een uitmuntende
reclame voor deze drukkerij, die naar
wij vertrouwen wel doel zal treffen.
We geven hieronder een, wellicht nog
onvolledig lijstje van hetgeen ons al
weer te wachten staat.
Maandag 14 Jan., in Amicitia, modern-
literaire lezing van den heer Edm. Visser;
Dinsdag 15 J., in Amicitia, voordracht
dr. v. d. Brink, onderwerp: Godsdienst
en Socialisme;
Vrijdag 18 Jan., in Amicitia, weten
schappelijke lezing van dou heer Geer-
lings van Amsterdan;
Zondag 20 Jan., in Amicitia, uitvoe
ring voor de leden van Toynbee;
Dinsdag 22 JaD., in Amicitia, abonne-
ments-concert van de Alg. Muziekhandel
van Amsterdam;
Woensdag 23 Jan., in Amicita, variété-
gezelschap Solser en Hesse;
Zaterdag 26 Jan., in Amicitia, tooneel-
uitvoering: „Het Kind van 'staat". (Zie
de advertentie.)
Maandag 30 Jan., tot en metVrijdag
1 Februari., in Amicitia, Hommerson's
Bioscoop.
Zaterdag 2 Febr., in Amicitia, jubileum-
voorstelling van Henri Ter Hall.
N.... terzijde: „neem mij niet kwalijk,
Lord M. beklaagd zich, dat u niets geen
notitie vanhein neemt." „Maar Mijnheer,"
riep deze verwonderd: „Hij is niet aan
mij voorgesteld!" „Zoo, zoo" zeide de
Duitscher, die bijna zijn lachen niet kon
bedwingen. „Veroorloof mij, dat ik zulks
doe: Mr. N Lord M. Mr. N
Lady M. Eu vaarwel, ik beveel mij
in uwe vriendschap aau!"
Terwijl de aan elkander voorgesteldeu,
elkaar de hand reikten, hoorden zij
buiten den boer en den wegrijdenden
schilder uitgelaten lachen. Zij begrepen
niet waarom. De Duitscher had zeker
iets grappigs gezegd, hij was zoo geestig.
Vau dat oogenblik af, heerschte er
vrede aan het Fjord. Als Mr. KT
zijne pijp rookte sloeg de Lord het
venster niet meer dicht, maar vraagde
of de tabak hem smaakte. Bij het henge
len wisselden zij geen vijandige blikken
meer, maar spraken vrienschappelijk af:
wilt gij rechts, dan ga ik links. De Lady
las hare roman in ongestoorde gemoed
rust. Zij werden vrienden, en nu kwamen
zij reeds acht jaren lang iederen zomer
naar Som te visschen, Zij ver
heugden zich alle drie koninklijk op het
oogenblik, dat zij elkander weer ont
moeten zouden: Zeer natuurlijk:
Zij waren aan elkander voorgesteld-