Stadsnieuws. Tabak in Midden-Afrika. Allerlei. mannen als dr. Cramer haar moeten tegenstaan, al ware 't alleen om eigen lijf te bergen. Daardoor komen onze beginselen in de Hervormde Kerk veili ger te staan." Overal probeert ineu tabak te ver bouwen en op veel plaatsen niet zonder succes. In de meeste gevallen, vooral waar het buiten-Europeesche landen be treft, dient tabak enkel voor plaatselijk gebruik en komt niet, of bijna niet, op de grootc wereldmarkt. En geen wonder, als men de moeilijkheden nagaat, ver bondon aan liet transport. Wij ontleenen hier het een en ander aan een particulier schrijven van een Engelschman, die als opzichter naar Midden-Afrika is gegaan. De tabak bij ons, schrijft hij, is werkelijk niet slecht, en ik weet zeker, dat kenners ze niet onder de Virginia stellen zullen. liet is evenwel onmoge lijk, ze op de markten van Amsterdam en Hamburg te brengen, vanwege de vele en liooge kosten, die op het vervoer vallen moeten. Stelt u toch eens voor. De tabak wordt hier verpakt in baaltjes van circa 3U kilo. Langs onbegaanbare en zeer gevaarlijke wegen worden die baaltjes gedragen naar Chiroino, dan over de Shire rivier gebracht en naar het spoorwegstation van de Shire Hoog landen vervoerd, vanwaar het per spoor naar de Herald-haven gaat, een goede 30 K.M. verder op. Met lichters gaat de tabak dan naar Chinde, waar kleine bootjes haar opuemen en ze naar de groote 6toomers brengen, die buitengaats liggen. Van Delagoabaai moeten ze dan weer een spoorreis maken naar Johannes burg. Dikwijls is het nog onmogelijk om de lichters, hoe weinig diepgang ze ook hobben, de rivieren af te krijgen. Soms blijven ze steken op de rivier bedding en dan moeten de zwarte „boys" te water om de boot van de ondiepte te krijgon, een baantje, dat niet zonder gevaar is, als men weet, dat crocodil en nijlpaard hier nog al veelvuldig voor komen. Er is wel cenige verbetering in' zicht, zoodra de Shire Hooglanden Spoorweg te Blautyre zal zijn aangelegd, doch daar gaat nog wel eer. jaartje mee heen. Eerst zoodra de geheele spoorweg door het Portugeesch gebied naar Quilimane gereed zal zijn, kan men van cene duurzame verbetering van het ver voer spreken. Dan eerst zullen de planters de wereldmarkt kunnen be reiken. Voor het oogeublik moeten zij zich bepalen tot Zuid-Afrika en daar overtreft de vraag dan ook het aanbod en kunnen zij vrij goede prijzen bedingen. Mijne levenswijze hier onderscheidt zich door alles behalve verscheidenheid. Des morgens om 6 uur kom ik uit mijn mandje, ontbijt om half zeven en om 7 uur wordt ik naar mijn werk gebracht, allemachtig netjes. Ik zit dan in een ander mandje, dat aan twee lange bam boestokken door de inboorlingen ge dragen wordt. Van kwart voor twaalven tot eenen ga ik lunchen en dan begint de dagtaak weer tot 4 uur. Na dien tijd is thee drinken, een beetje rusten, een beetje bitteren, flink dineeren en dan zie je den avond maar dood te krijgen in die vervloekte negorij. Mijn werk bestaat hoofdzakelijk in het nazien van de tabak, welke uit de verschillende plantagos wordt aangevoerd. Ik heb op l oogenblik 323 man aan het werk en dus volop te doen. Do Afrikaan hier is een zeer wonderlijk zijn kamer at. Dan kent ge bel britsche gevoel van eigenwaarde niet! Liever zich al den eetlust weg ergeren, maar het veld ruimen voor een ander voor niets ter wereld! Zoo deden zij dan met verbazingwek kende gemakkelijkheid alsof zij alkander niet zagen, en gedroegen zich, zooals het echte zelfstandige bewoners dier ge lukkige eilanden betaamt. Daar klapte op zekeren dag de zweep en stormde een vreemdeling de kamer binnen. Do boei kende hem, zij schudden elkander hartelijk de hand, kisten en pakken wer den afgeladen; de vreemde scheen blijk baar het suoode plan te hebben, om zich hier huiselijk in te richten. Hij was in gewoon bergkostuum, en kon alzoo even goed een Engelschman, Hollander, Zweed, als een Noorweger, Deen, of Duitscher zijn, in elk geval was hij van liet ger- maanschc ras. Hij sprak vloeiend Noor- weegsch en Lord M. hield hein daarom voor een zoon van het land. Hij ver heugde zich niet bepaald over zijn komst, maar zag toch ook niet zoo afstootend naar hem. Evenwel boog hij slechts even op het beleefde „goeden avond" van den aangekomene, en mompelde iets onver staanbaars. De landgenoot van de andere tafel, scheen zich den groet van den v vreemdeling in het geheel niet aan te '"kken. De vreemde liep intusschen snel de 'rappen op, om boven zijne bagage te rege.Q. Dat oogenblik gebruikte de boer. „Myloq houdt dien heer misschien voor een No,.w(,gei.pa Waagde hij te vragen. creatuur. Je moet met hem weten om te springen. In dit werelddeel weten de menschen eigenlijk niet wat werken is en dit behoeft u niet te verwonderen, als ik u vertol, dat zoo'n zwarte ziel het noodige voedsel volop zelf kan telen in deze weelderige natuur. Voor zoowat een gulden per jaar houdt hij z'n heele garderobe in orde, want vijge blaadjes voor de dames kosten een schijntje. De hutbelasting kost niet veel, als de inboorling zich bereid verklaart ééne maand in het jaar voor den Europeaan te werken. Zoo is hier het wonderlijk verschijnsel geen zeldzaam heid, dat een inboorling cene maand werkt en de elf andere rust. De lui hebben het nog gemakkelijker, dan een rentenier ten uwenl. Een inboorling, die geregeld werkt, is een curiositeit. Hoe liet mij bevallen is op mijne reis hierheen? Nou, 't ging heel goed tot Durban. Met de „Somali" moest ik door naai Delagoabaai, wilde ik ten minste geen 12 dagen wachten op een fatsoen lijke mailboot. De „Somali" vervoerde lioopen koelies en de bemanning bestond bijna geheel uit inlanders, dus genoeg van die lieve beestjes aan boord, waar jullie zoo'n hekel aan hebt. Mijn tochtje was dus ver van aangenaam. Vijf dagen duurde het vóór ik te Lourenco Mar- tpies was, waar ik anderhalven dag pauseerde. Als je in dat echt Portugeetche stadje de houding en kleeding gezien had van de inboorlingen, die op hun manier fortuin gemaakt hadden aan den Rand neen maar, het was om je dood te lachen. Vau Lourcnfo Marquis ging ik aan boord van een Duitsch schip, dat Beira aandeed, maar er niet meerde. Een klein bootje haalde mij dus midden in zee af. In een mandje liet men mij van de groote boot af in den note-dop en een oogenblik hing ik zoo tusschen hemel en aarde. Het bootje bracht mij naar Chinde, waar het zoo dicht mogelijk aan den oever kwam, doch niet dicht genoeg, of ik moest op de schouders van een koelie aan land worden gedra gen. Het Portugeesche Chinde is cene hel in miniatuur. Tot dc enkels waadt gij er in het zand, de dampkring is vochtig, de muskieten een plaag, pest- dampen overal. Eindelijk kwam een boot, waarmede ik de Cliinde-rivier op voer naar dc Zambesi. Ik zag er veel nijlpaarden, doch betrekkelijk weinig krokodillen. Eerst was liet landschap eentonig, doch toon de bergen in zicht kwamen, werd het grootsch. Maar de vervloekte insecten bedierven alles, voor al bij de maaltijden. De maaltijden wer den gehouden op het opper-dek en soms waren die lieve beestes zoo talrijk, dat er achter ieder deelnemer een zwartje stond om ze van de tafel te borstelen, terwijl een paar andere lieve jongens bezig waren ze van liet dek te vegen. Eindelijk was ik te Port Herald waar ik eenige dagen vertoefde, wat nog al aangenaam werd afgewisseld door de attenties van talrijke hyena's. Vandaar ging het per trein naar Cliiromo, waar een eenvoudige cauo mij afhaalde en bracht naar Blantyre. De weg van Chi- rorno naar Blantyre wemelt van leeuwen, welke daar door het gouvernement worden beschermd om van tijd tot tijd te dienen als jachtvermaak op groot wild. Alle weken gaan er een paar in boorlingen aan en worden door die lieve dieren verslonden, maar aangezien de Gouverneur een paar honderd kilo meters uit de buurt woont, acht hij't niet noodzakelijk tusschenbeide te komen. Mijn weg leidde door woud en boscb, Mylord (zeer knorrig); „Ja!" „Neen,lictis een vreemdeling, ongelukkig geen land genoot van u." „Ah, niet?" De Lord cn dc Lady werden zeer belangstellend. Eene ontzettende gedachte kwam bij de Lady op. „Hij is toch geen Ameri kaan?" vroeg zij vol argwaan. Zij had namelijk liet denkbeeld, dat ieder Ameri kaan een lompe vlegel was, zooals ieder eerlijke Brit er zeker van is dat iedere Amcrikaansohe dame eeno volleerde ko kette is. „Ook niet!" lachte de boer." „Hij is een Duitsch schilder." Mylord was ver genoegd. „Zoo? Ja, hm! wij zullen ken nis met hem maken. De Duitschcrs zijn tegenwoordig in de mode." Evi dan bromde hij over de tafel tegen zijne vrouw: „dan kunnen wij dien knaap daar ginds, dien ongemaniordeu mensch too- nen, dat wij gaarne met een fatsoenlijk heer omgaan, en volstrekt niet trotsch zijn!" Het bleek inderdaad op verrassende wijze dat de vreemde een fatsoenlijk heer was: noch Engelschman noch Ame rikaan hoe voortreffelijk! Mylady vond dat hij iets krijgshaftigs in houding en gang had, misschien droeg hij wel het ijzeren kruis. Toen de vreemdeling weer binnen trad, zocht de Lord zoo in het oogvallend en onhandig een ge sprek aan te knoopen, dat de Duitscher het noodig vond, de interessante op merking ten beste te geven: „het regent hard!" wat bij het voortdurend een geheel wild landschap. Dertig zwarte „boys" moesten mij en mijn bagage dragen en het gehuil, dat die troep uit stiet om de wezenlijke of gefantaseerde wilde dieren op een afstand te houden, kan niemand zich voorstellen, 's Nachts brachten wij door te Cholo, om den volgenden dag den Cholo-berg te be klimmen, een onderneming, welke mij ten slotte van vermoeienis in elkaar deed zakken, zoodat ik op de schouders van een zwarten reus verder gedragen moest worden. Eindelijk bereikte ik Blantyre. Het ligt 3000 voet boven den zeespiegel bet is er zeer gezond, naar men zegt, en niet te heet. Op 't oogenblik is het winter en slechts 80 graden Fahrenheit in de schaduw. Er zijn hier verschillende groote winkels en entrepots voor deii handel verderop. Wat het in den zomer worden moot, weet ik nog niet, maar daarvan vertel ik u later wel eens. „Le lumeur „Die goeie ouwe tijd," zegt menigeen als de een of andere nieuwigheid hem wordt aangekondigd en hij bemerkt, dat de gewoonten en gebruiken van vader en grootvader zoo langzamerhand voor die veranderde tijden moeten wijken. Ja als men die minnaars van den ouden tijd mag gelooveu, dan was liet vroeger toch eigenlijk eerst een heerlijke tijd, zoo'n soort Luilekkerland-periode, terwijl het tegenwoordig in allo opzichten een belabberde boel is. Wij willen ons in dat opzicht geen partij stellen, het zou trouwens toch niet baten al verlangden we nog zoo hard naar den tijd van bijv. 100 jaar vroeger terug. Alleen kunnen we ons zoo nu en dan in gedachten tot dien tijd terug hegeven en wat we dan daarvan te weten komen, mag z'n komischeu kant hebben, maar dat is dan ook al wat men er van zeggen kan. Zoo brengt de Dordr. Courant ons thans in herinnering, hetgeen in eeu blad van 28 Maart 1819 word geschreven tegen straatverlichting. Daarin komen de vol gende bedenkingen voor: 1. Zij druiBcht in tegen dc goddelijke ordening in de natuur. Volgens deze ordening is de nacht bestemd voor de duisternis, die alleen door het maanlicht getemperd wordt. Wij, menschen, mogen niet in liet wereldplan ingrijpen en den nacht in den dag veranderen. 2. Zij legt oen belasting op aan hen, die niet op verlichting gesteld zijn, om dat zij er geen voordeel van hebben en er zelfs nadeel van kunnen ondervinden. 3. Zij is in strijd met do hygiëne, want de verbrandingsproducten werken nadeelig op zwakke menschen en zoo wordt de grond gelegd voor vele ziekten, wien het 's nachts op straat gemakkelijk en gezellig wordt gemaakt, waardoor zij zich hoest of verkoudheid op den hals halen. 4. Zij is verwerpelijk op philosofisch zedekundige gronden, omdat liet kunst licht den afkeer voor de duisternis ver jaagt, die toch menigeen van liet kwaad afhoud. Drinkers durven daardoor langer in de kroeg blijven en jonge paren worden er door aaneengekoppeld. 5. Zij maakt de paarden schichtig cn de dieven stoutmoedig. 6. Zij cischt groote sommen, die den maatschappelijkcn rijkdom verminderen. 7. Zij doet schade aan het nationaal gevoel, dat vooral verhoogd wordt door illuminatie hij gewichtige feesten; deze kletteren van den regen tegen de ven sterruiten eeu onwederlcghaar feit scheen. Van dat oogenblik af n aren zij de beste vrienden. Intusschen maakte de schilder kennis met den anderen Engelschman, cn leerde hem kennen als een aangenaam, wel willend en zeer beschaafd man. In stilte vermaakten de boer en zijn Duit- sclie gast er zich over, hoe trotsch en koud de andere gasten elkander op een afstand wisten te houden. De boer legde het geval zepr eigenaardig uit: „de Engelschen moeten al zeer geringen dunk van zich zeiven heh'oen, dat zij dadelijk beginnen met een landgenoot voor een ongemanierd en niets bedui dend mensch aan te zien. Veertien dagen gingen voorbij de schilder wilde vertrekken. Met verbazing luidden dc Engelschen voorzien, hoe de Duitscher met hen alle drie omging. Onwillekeurig hadden zij bij het middag maal naar hunne wcderzijdsclie gesprek ken geluisterd, en verrast moesten de Lord en Lady erkennen, dan de Engel- scke rustverstoorder, ofschoon een land genoot, lang zoo onaangenaam niet was, als zij gedacht hadden. Doch wat hielp het? Zij waren niet aan elkander voor gesteld. Zoo zaten zij nu, knorrig dat ze nu ook hun eigen omgang zouden moeten missen, in de kamer, toen de schilder reisvaardig binnen trad zijn rijtuig illuminaties nu makeu veel minder indruk, als er eiken avond verlichting is. Daarom geniet de plattelander veel meer van een illuminatie dan de stedeling. Dat alles is zoowaar niet voor do poes. 't Is te verwonderen, dat tróts deze verlichtende argumentatie de straat verlichting toch meer en meer toepassing heeft gevonden. Ja dat is bepaald wonderbaarlijk cn haast niet te gelooveu, wanneer er niet meer wonderbaarlijks was. Wat zoudt ge bijv. zeggen, wan neer men u iets liet zien, dat nog minder dan niks kost. Ongetwijfeld zou je zoo'n wonder ook niet willen gelooveu. En toch zijn er zulke vreemde zaken. Luister maar naar het volgende verhaal uit de Vlaamsche Gazet. Een woekeraar ging te Brussel ver leden week met een juffer soupeeren. Onder het eten zegt de juffer: „Het smaakt mij vandaag niet bij zonder. „En waarom niet? vraagt dc woekeraar. „Wel, zegt dc juffer, ik denk aan do arme menschen die tegenwoordig hun brood zoo duur moeten betalen. „Allemaal flauwe praat, zegt de woekeraar. Ge moet niet alles gelooven wat in de gazetten staat, het brood is heel goedkoop. Als de souper gedaan is, komt de gaifon met de rekening; champagne, kreeft, enz., enz., alles te zaïnen 54 frank. „Ik heb brood gehad ook", zegt de woekeraar. „Dat kost niks! zegt de garjon. „Ziet ge wel, zegt do woekeraar tegen dc juffer. Brood kost hier nicmendalle. Dan kunt ge toch wol begrijpen, dat het bij den bakkers nog minder kost. Ja, dat is zoo klaarzoo klaar, ja als wat? Wacht daar heb ik het, zoo klaar als een mop van Mark Twain. Ja waarachtig dat is liet, want die heeft altijd van die cenig leuke anekdoten waarbij geen sprake van dubbelzinnig heid ie. Daar heb je bijv. de nieuwste anekdote van dezen geestigen schrijver. „Ik bezocht den gouverneur van Buffalo", vertelt hij. „In een groote zaal, waar ik op hem wachtte, waren ongeveer zestien deuren. De gouverneur kwam binnen en nadat wij een paar woorden gewisseld hadden, kwam plot seling uit elk der deuren een jonge man voor den dag, alle zestien bewogen zich voorwaarts en planten zich in stomme verwachting voor den gouver neur. Niemand sprak een woord. Daarop zei de gouverneur: „U kunt gaan, hoeren, ik heb u niet noodig. Mijnheer Clemens (Mark Twain's werkelijke naam) zit op het schelbord." Er was namelijk op den hoek van de tafel, waaraan ik zat, een rijtje van zes tien knopjes en daar leunde ik tegen. Zoo blijft Mark Twain in al zijn een voudigheid toch leuk. Wie ook leuk uit den hoek kan komen, dat is Do mk r ag, die zoo nu en dan in De Transvaler schrijft. Zoo geeft hij nu weer onder het opschrift „Die Babetje het Gckom!" (Het kindje is gekomen) als volgt zijn indrukken over de nieuwe Trausvaal constitutie: „Groot gedoente My gonuutagl Di stomme dingetje is hier! Hy is gedoop, en sy naam is IConkelstusi. Di kleertjes is ammekaar gekonkel moet veelkleurige lappies. Op di borsi is di „House of Lords" lappi en di is te nou om di keeltje vas gebind. Onner dari lappi is nog een, so dat jy di boouste kan aftrek as hy vuil is, en die skone boo liet. Agter op di sitplekki is di Kaffer-lappi. stond voor de deur en afscheid wilde nemen. Eerst schudde hij hartelijk den eenzamen Engelschen de hand, daarna nam hij zeer hoffelijk afscheid van den Lord en de Lady. „Veroorloof ons nog eene vraag, mijn waarde heer!" zeidc de Lord terwijl hij hem naar het venster trok. „IIoc kan een heer als gij, omgaan met zulk een burgerlijk persoon, als dien man daar ginds?" Burgerlijk? Ik vraag u Ter- schooning! Een zoor aangenaanr, be schaafd heer!' „Hoe?" zeide de Lady verontwaardigd. Verheeld u, hij heeft ons nooit gegroet en dan heeft hij al onze visschen weggevangen." „liet spijt me zeer, dat ik geen hengelaar ben" antwoordde lacheud o\e Duitscher," om het gewicht van dit vey- wijt te kunnen gevoelen. Maar in dit geval verheugt het mij, want ik moot, openhartig bekennen, dat ik, zoo ik een gedeelte van liet Fjord gepacht had, onbarmhartig getracht zou hebben om al de visschen te vangen." Zij waren zeer getroffen over deze,, beschouwing van de zuak. Eindelijk bromde do Lord: „maa/r ik kan hem toch niet liet eerste groeten! Hoe heet hij?" Mr. N „van dó: N in Derbyshire?" vraagde Myliuidy haas tig. „Ik geloof, dat hij misgezegd lieeft, landeigenaar te zijn in midfden Engeland." Zij zagen elkander Jan. „Ja, liet spijt mij!" zeide de Lord, „maar wat kan ik doen? Hij is- niet aan mij voorgesteld." „O, als dr.it alles is," daarop nam hij Di is pikswart en nog al moet 'n draad spierwit gare vasgewerk. Di steke is oorhans en dit iyk baie lelik! Dari lap moet af! Di Jors-Leunaar lappi is ok te sien. Daar is 'n Tjaaina lappi, mar dl sit baie los, en hy zal vanself afval as di babetje 18 maande oud is. Daar is 'n setlaar? lappi ok, en dit maak di dingetje seer, want di naat vat net onner di kilibakki. Di „groot-salaris" lappi is moet 'n touwtje so styf om di knietje vasgebint dat dit 'n keep maakt. Di babetje is oorhandig aan nurse Selbornc. Di anner nurses en dokters en kwskkers en ou-tantas is besig om di dingetje te bekyk en te bepraat. Pirty seg hy is baie bleek. Anner seg weer dis mar van di see-lug en hy sal gou bykom. Ek wil ok weer 'n slag gaan kyk, dan sal ek jul later schryf. Ek wil di polsi cers voel, en uitvint of di tongetje los is, en of di dingetje ni altemit Sint Vitus liet ni. Koning Eetwaard laat groetnis weet aan ons almal, cn hy seg ons moet di babetje vir hom mooi oppas en grootmaak. U. E. a. o. ii. D. W. Dienaar, DOMKRAQ Voor den Doopsgezinden Kring wordt Zondag 13 Januari te half elf in het Logegcbouw van Persijnetraat 1 een godsdienstoefening gehouden, waarin als spreker zal optredeu Ds. E. M. tcu Cate van Apeldoorn. Zondag 13 Januari zal in de Remon- strantsche kerk bij dc des morgens half elf te houden godsdienstoefening als spreker optreden Prof. T. Cannegieter uit Utrecht. Het schijnt wel, of de drukkers te dezer stede met elkaar een edele wed strijd houden, wie van hen wel het mooiste werk kan leveren. Roemden we in ons vorig nomrner de niaand- kalender der firma Michielsen, thanB kunnen we weer wijzen op een pronk stukje van typografische kunst, dat we van de firma v. d. Want en Co. ont vingen. Een zeer praktische vloeimap, met maandkalender bedrukt, die werke lijk een sieraad is voor de schrijftafel. Keurig en degelijke afwerking maken het werk tevens tot een uitmuntende reclame voor deze drukkerij, die naar wij vertrouwen wel doel zal treffen. We geven hieronder een, wellicht nog onvolledig lijstje van hetgeen ons al weer te wachten staat. Maandag 14 Jan., in Amicitia, modern- literaire lezing van den heer Edm. Visser; Dinsdag 15 J., in Amicitia, voordracht dr. v. d. Brink, onderwerp: Godsdienst en Socialisme; Vrijdag 18 Jan., in Amicitia, weten schappelijke lezing van dou heer Geer- lings van Amsterdan; Zondag 20 Jan., in Amicitia, uitvoe ring voor de leden van Toynbee; Dinsdag 22 JaD., in Amicitia, abonne- ments-concert van de Alg. Muziekhandel van Amsterdam; Woensdag 23 Jan., in Amicita, variété- gezelschap Solser en Hesse; Zaterdag 26 Jan., in Amicitia, tooneel- uitvoering: „Het Kind van 'staat". (Zie de advertentie.) Maandag 30 Jan., tot en metVrijdag 1 Februari., in Amicitia, Hommerson's Bioscoop. Zaterdag 2 Febr., in Amicitia, jubileum- voorstelling van Henri Ter Hall. N.... terzijde: „neem mij niet kwalijk, Lord M. beklaagd zich, dat u niets geen notitie vanhein neemt." „Maar Mijnheer," riep deze verwonderd: „Hij is niet aan mij voorgesteld!" „Zoo, zoo" zeide de Duitscher, die bijna zijn lachen niet kon bedwingen. „Veroorloof mij, dat ik zulks doe: Mr. N Lord M. Mr. N Lady M. Eu vaarwel, ik beveel mij in uwe vriendschap aau!" Terwijl de aan elkander voorgesteldeu, elkaar de hand reikten, hoorden zij buiten den boer en den wegrijdenden schilder uitgelaten lachen. Zij begrepen niet waarom. De Duitscher had zeker iets grappigs gezegd, hij was zoo geestig. Vau dat oogenblik af, heerschte er vrede aan het Fjord. Als Mr. KT zijne pijp rookte sloeg de Lord het venster niet meer dicht, maar vraagde of de tabak hem smaakte. Bij het henge len wisselden zij geen vijandige blikken meer, maar spraken vrienschappelijk af: wilt gij rechts, dan ga ik links. De Lady las hare roman in ongestoorde gemoed rust. Zij werden vrienden, en nu kwamen zij reeds acht jaren lang iederen zomer naar Som te visschen, Zij ver heugden zich alle drie koninklijk op het oogenblik, dat zij elkander weer ont moeten zouden: Zeer natuurlijk: Zij waren aan elkander voorgesteld-

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1907 | | pagina 2