No. 8. Zaterdag 26 Januari 1907. 4e Jaargang. verschijn* Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". Steigerend - - - - Conservatisme. FEUILLETON. De hoogste post. Naar liet te pas komt. DE EEMLANDER. Woensdags en Zaterdags. Bureau Hendrik van Viandenstraat 28 Abonnementsprijs Per jaarf 3-00 Franco per post- 3.50 Per 3 maanden- 0.75 Franco per post- 0.90 l'rijs der advertentiën Van 1 tot 5 regels0.40 voor iederen regel meer0.08 (Bij abonnement aanmerkelijke korting.) Dr. Kuyper kan zeer terrecht veel worden verweten. Zeer ten onrechte wordt hem een ding al te weinig ver weten. 't Is zijn schuld het verdoezelen der scheidslijn tussehen conservatiever, en vooruitstrevenden. Het clericalisme, in zijn meest gevaarlijke consequentie's en leerstellingen practisch door hem ten troon gezet, diende zich aan, als het meest onmiddellijk en het meest ingrij pend gevaar; het conservatieve werd dientengevolge op den achtergrond ge drongen. De „lovóc en masse" der vrijzinnigen tegen Kuyper was gerechtvaardigd; een gelijke beweging tegen het conservatisme blijkt meer en meer vereischt. Nu der gelijke vraagstukken haar alleszins wel verdiende rast beginnen te genieten, komt het eigenlijke vraagstuk, de sociale quaestie, dringender en dringender zijn recht op belangstelling opvragen. De eigenlijke scheidslijn in de practische staatkunde, tcekcnt zich nu ook scherper en duidelijker af. Men kan den conser vatieven niet dan erkentelijk zijn, wan neer zo zoo ijverig bezig zijn om de demarcatielijn in de juiste richting en met de ware strakheid te trekken. Het voorloopige Eerste Kamer-verslag over het arbeids-contract, de tegenweer tegen het Ziekteverzekerings-ontwcrp, de critiek op de belasting-hervormings- plannen-de Meester, ze zijn even zoovele stippelingen, die de grootc grenslijn tot verlengstukken zullen dienen. Een opwelling van wrevel over den overprikkelden, schamperen en venijnigen toon der Eerste Kamer-Rapporteurs is natuurlijk. Verder kan die ontstemming ook niet gaan, bij de overweging hoeveel men eigenlijk verschuldigd is aan deze uiting van bet conservatisme. De tegen- standei heeft zich hier getoond in zijn ware gedaante; zich veilig wanende in IFnnnrrr men een plicht op zich heeft genomen, dan is er nietsdat iemand daarvan ontbinden kan. Cabmen Stlva. Naar t Franseh 2) Slechts één ding kwelde onzen braven recruut: Zijne soep, zijn lekkere soep, die maar altijd niet kwamzuchtend sneed hij een tweede respectabel stuk van zijn kommiesbrood af. De uren van de wacht verliepen niettegenstaande dit alles heel opgewekt, want af en toe hield hij zich niet een praatgragen burger of een meisje uit het volk op, dat niet af- keerig was van het uiilitairismc. Maar, ach tegen vijf uur veranderde de zauk. Er kwamen weliswaar gee- ne zelfmoordenaars, doch daarentegen kwam er een hevige storm opzetten. Regen, hagel, windvlagen, alles kwam tegelijk. Als slaaf van zijn plicht zette Paponnot zijne wandeling voort, hij had thans geen ander gezelschap meer, dan de monsterachtige hagelsteenen, die met een plof op het zinken platvorm vielen. het eigen huis, afgelegd al hot vernis, dat het verkeer in vreemden kring wel scheen te vorderen. Een strijd tegen een tegenstander, dien men niet kent in zijn eigenlijke gestalte, is een verzwaarde strijd. Met dat allermerkwaardigste Eerste Kamer- Verslag voor zich, zou ook de meest zwartgallige onder de vooruitstrevenden niet anders kunnen concludeeren, dan dat hij den afkeer van het Conseivatisme tegen sociale hervorming onderschat heeft. De strijd tegen den tegenstander, die zich meest gaf in zijn vollen tegen stand, wint nu in klaarheid en verliest zijn verzwarende omstandigheid van onbekendheid met de draagwijdte van het vijandelijke geschut. De actie tegen hot Ziekteverzekerings- ontwcrp, de critiek op de belastiug- hervormings-plannen, breidden die klaar heid slechts uit. Men krijgt zoo langzaam aan een heel duidelijk overzicht van de conservatieve oppositie. Tegen elke ingrijpende sociale regeling der arbeids overeenkomst, Tegen een verlichting van de nijpende zorgen van weinig-vermo gende, door ziekte getroffen werkmans gezinnen. Tegen een zelfs-slcchts-gcma- tigde regeling van belasting naar draagkracht. Tegen een afdoende en sociaal-rechtvaardige oplossing van het kiesrecht-vraagstuk. Eu 't zal verder blijken „tegen" te zijn tegen elk voorstel eD tegen elke beweging, die do dus gewaande rechten van zekere groepen van bevoorrechten wil vermindereu, de lasten vau maatschappclijk-iuin-draa; krachtigeu wil verlichten en den gerech ten en noodzakclijkcn invloed, in staats- aangelcgenheden van thans politiek waardeloos-geachte staatsburgers wil waarborgen; 't zal dan „tegen" blijken te zijn, tegen al wat het hoogste rechts gevoel en de zuiverste .billijkheidszin als het eerst noodige in ouzc wetgeving onvoorwaardelijk moeten eischen. Klaarheid omtrent de diepte en den Beneden vroegen de voorbijgangers el kander verbluft, w at die zonderlinge sol daat daar boven toch had te zoeken. Hij echter troostte zich wijsgeerig door naai den Engel te kijken, die niet als hij een goede muts droeg, waarmede hij zich tegen den regen kon vrijwaren. „Dien kerel gaat het nog slechter dan mij," dacht hij. Hij had zich juist door deze troost rijke beschouwingen verkwikt, terwijl hij het water, dat op zijn kepi een meer voi inde, liet wegloopen, toen hij eens klaps een ouden snorrebaard tegenover zich zag. liet was de bewaker van de zuil, een gewezen soldaat, die op zijne tuniek de medailles van Italië, China en Mexico droeg. Hij beschouwde Paponnet met een verbaasd gezicht. „Hei, soldaat ben je dol dat je je zoo nat laat regenen, alsof je er voor wordt betaald? Ik erken, dat het hier heel mooi is, doch daarvoor moet je beter weer uitkiezen, voor den duivel. Overigens, of het je voegt of niet voegt, je moet nu naar beueden. Het is zes uur, dan wordt er gesloten." In den loop van zijne gezamenlijke veldtochten was de oude houwdegen zeker nooit zoo verbaasd geweest, als thans, toen Paponnet hem op don toon van een Mirabeau, toen hij zijne rede tot den Derden Stand hield, verklaarde: „U kan zooveel sluiten als u wil, ik ga vóór acht uur niet heen!" Na omvang der conservatieve oppositie is veel; niet alles. Noodig is ook klaarheid omtrent haar getalsterkte. Wie lcoft en werkt in een wereld van sociaal- en politiek-vooruitstrevenden is licht geneigd het conservatisme als nu vrijwèl uitgeleefd te beschouwen, nij miskent dau echter een waarheid. Deze: dat onze volksaard tot ondergrond heeft een afkeer van al wat de oud vaderlandsche vrijheid, schijnt of schijn baar dreigt aan te randen. Vandaar de verwautschap van de Hollandsche Man chestervolgelingeu en de anarchisten. De waarheid is al lang bekend. Haar beste ontvouwing vond ze in een kern achtig betoog uit Trcub's belangwekkende „Sociale Vragen". Daarin wordt scherp gewezen op de punten van aanraking dezer beide „extrémes qui se touchent. Wat het anarchisme is onder de arbei ders, is het conservatisme onder de bur gerij om voor het gemak nu maar eens die weteuschappelijk-onnauwkeurige tegenstelling van het Marxisme in bruik leen over te nemen. Vrijheid, blijheid! Brand van Cabauwen's leus, is het uit gangspunt dat ze in gemeenen eigendom hebben. Raak aan die „vrijheid", log plichten op, verorden toezicht, en met hun blijheid is 't gedaan. De doorsnee Hollander ontvangt dezelfde gewaarwor ding; de tuchteloosheid en bandeloosheid van zijn straatjeugd verlaat hem ook in latere dagen niet geheel. Op zulk een klankbodem kan het gejeremieer van een van Houten, van een Fabius, over „afglijding naar eeu Pruisischen politi straat" prachtig resonnceren. Wat in de arbeiderswereld uit haat tegen staats inmenging de gelederen der anarchisten gaat versterken, komt dan ook bij de burgerij kracht bijzetten aan het Con servatisme. Bij zeker salon-conservatisme, dat uit exentriciieit nu eens tegen den stroom in wil, en een geestelijke aristo cratie, die niet de zelfoverwinning heeft kunnen bevechten om zich in te denken in de gevoelens, behoeften, nooden en een seconde van stomme verbazing zeide de oppasser: „Nee, die is goed; wie heeft me toch dien kerel op 't lijf ge stuurd; waarom wil meneer in zulk weer hier nog wandelen?" „Omdat ik bij de zelfmoordenaars wacht heb! Ik ken mijn plicht; zoolang men mij niet heeft afgelost, blijf ik op post." Ditmaal draaide de wachter aan zijn snor, met een heel ernstig gezicht. Het leed geen twijfel, hij had een krankzin nige vóór zich. Het beste was, hom zacht te behandelen, alles te doen wat hij wilde; men kou nooit weten, hoe gevaarlijk hij was. De plaats was levens gevaarlijk, de ongelukkige was eene robuste kerel, terwijl de oppasser niet de minste lust had, met den vochtigen bodem van het Bastilleplcin in aanra king te komen. „Je soep staat beneden te wachten, ouwe jongen; kom een poosje bij mij in do loge zitten. Daar eet de zelf- moorderswacht altijd de soep." „Is dat zoo?" vroeg Paponnet twijfelend. „Maar je ziet toch wel dat ik zelf een oud-gediende ben; ik ken de bevo len reeds langer dan gij." Paponnet volgde hem gerustgesteld; eindelijk kreeg hij dus zijn soep. Ter wijl hij de eindelooze trappen afsteeg, verklaarde hij den oppasser, dat het de eerste maal was, dat hij do wacht bij de zelfmoordenaars had en dit gaf aan- eischen van intellectueel lagerhuizenden, sluiten zich nog aan het element van zelfbehoud, dat zijn heerlijkheid van Beurs', Nijverheid's of Plattcland's groot heid onversmald wil handhaven. Dit bonte leger, dat zijn formatielijn trekt van af het bordes van het Friesche kasteel door de studeerkamer van den star-dogmatischen professor, over het kan toorvan den zelfbewusten Rotterdamscheu ophooger van de alleenzaligmakende tonnenmaat, tot in de achterkamer van het kleinsteedscho winkeliertje, dat is het gevaar, dat nu telkens dringender onze aandacht vraagt. Zeker om te keeren dat andere gevaar het clericalis me. Wat 1901 ons heeft geleerd, blijve in het geheugen wèl bewaard. Er zal wat worden ingewilligd van de eischen der vooruitstrevenden op het ge bied der eigenlijk gezegde sociale wet geving, van redelijke bclastiug-hervor ming, van de defensieverbetering. Het bonte leger van behoudzuchtigen loopt te hoop en weer zal het clericalisme komen, om partij te trekken van de zielsangsten van het conservatisme. Hoe dat te verhoeden? De kleurlooze middenstof, dat onberekenbare element worde gekleurd met de tint der voor uitstrevendheid. Daarheen overgebracht de overtuiging dat het conservatisme, in de polhiek, als in het dagelijksch leven, stilstand achteruitgang doet zijn. Dan is de immuniseering verkregen tegeu de verlokking van het clericalisme, dat buit wil halen uit de ontstemming van den door „onpractische" wetgeving verzwaar den belastingplicht. De taak schijnt niet aanlokkend, maar is noodig en alleen zoo te vervullen. Do rechtsche „democraten" toch laten anderen dit werk doen. Talma delft de antithese op, en maakt zijn talmi-demo- cratic, nu hcelemual tot ,halma"-demo- cratie, waarmee hij een genoegelijk spelletje speelt. Kuyper zou het arbeids contract willen redden alleen, om dat rechts ook zijn aandeel in de voorbereiding had. leiding, hem het gebeurde van den vo rigen avond mee te declen. „De dienstdoendesergeant heeft me beloofd, dat ik mijn soep zou krijgen. Ik had anders recht tot klagen, want ik was niet eens aan de beurt, vandaag op den eersten April." Den eersten April! Daar ging den oppasser een licht op. Plotseling koerde hij zich oin en bekeek in de scheme ring van het bronzen monument den gast, waarvoor hij zich zoo bezorgd had gemaakt. Neen, dit goedige, roode boerenhoofd behoorde beslist niet aan een krank zinnige. Hij begreep nu eensklaps de gansche geschiedenis; want hij had de soldaten- grappen lang genoeg meegemaakt om ze te kennen. Hij kreeg medelijden mot de naïeve goedmoedigheid van dezen armen drom mel, die sedert den vroegen morgen op het monument zat als een vogel op zijn stang. „We zullen nu eens een fameusc soep eten kameraad," spruk de oude oppasser tot Paponnet, „en bovendien een stuk ruudvleesch, dat je zal sma ken. Bij dit alles zullen we een wijntje drinken dat je beter zal bevallen, dan de regen, daal" boven." Het was eeu waar feest in de loge; Paponnet verklaarde dat het rundvïeesch van den oppasser zoo zacht als fluweel not conservatisme is bar roerig den laatsten tijd; het steigert. Dit steigerend conservatisme doe niemand onnoodig schrikken. Men ziet nu wèl duidelijker dan vroeger, dat het oude paard nog leeft. Een oud paard dat steigeren gaat, staar echter niet sterk op z'n pooteu. Die eenvoudige waarheid tot opwekking in den komenden strijd. T. D. De verkiezingen vau 1905 hebben aan de rechterzijde 48 stemmen bezorgd, terwijl alle groepen ter linkerzij geza menlijk over 52 stemmen beschikken. Een meerderheid, waarop het te vormen kabinet kon steunen, was or dus niet. Dat hebben we nooit ontkend en minister de Meester heeft meermalen onomwon den in de Kamer verklaard, dat zijn ka binet voor de te nemeu maatregelen steun zou moet zoeken bij alle partijen. De clcricalen verkondigen al sinds het optreden van het kabinet: het mini sterie is van de sociaal-democraten af hankelijk. Dat moet natuurlijk als af schrikwekkend middel werken om de kiezers te weerhouden in de toekomst vrijzinnig te stemmen, komt het echter in de kraam der broeders te pas, dan wordt triomfantelijk verkondigd: het ministerie is van den rechterzijde afhan kelijk. De taktiek is duidelijk Eenerzijds dienen de socialen als boe man en anderzijds poseercu de clericalen als ministerredders en spelen zij de mooie rol. De zaak is echter in werkelijkheid heel anders. De clericalen kunnen niet anders dan voorstemmen als er sociale maatregelen zullen worden voorgesteld, daarvoor zorgt de vrees voor de stembus wel. Betreft het de verspilling van milli- oenen aan uuttelooze pantserschepen, dan belet hun conservatisme, vaak ster ker dan dc stembusvrces hun tegen te stemmen. was, terwijl het wijntje als melk naar binnen vloeide. Men moest dau ook een half uur later zien, met welk een triom- feerend gezicht hij niettegenstaande het gelach, dat hem tegenklonk, de zaal binnentrad. „Zeg Paponnet, men hooft je vandaag daarboven gezien. Je zag er op je zuil bijna uit als Napoleon." „We hebben gehoord, Paponnet, dat je tot portier van de obelisko benoemd bent." „Mij goed, jongens," riep de recruut verheugd. „Want je moet weten, die zelfmoorderswacht is een prachtige dienst. Veertig stuivers heb ik verdiend jongens, veertig stuivers. Wat zeg jullie daarvan hé? Beloof je mij niet, kijk dan maar of ik lieg; en gegeten en ge dronken heb ik, nou. Ik heb uiets lie ver, dan dat men mij zoo gauw mogelijk weer op de zuil zet." De lachers zwegen verbluft. Die drommelsche Paponnet kwam er in weerwil van zijn ounoozelheid, nog beter af als de sliuimen. De Aprilgrap was gelukt, maar Paponnet had er het profijt van. Denzelfdcn nacht vergat dc lichtgcloovige rekruut, in de overmaat van zijn geluk, bet gewone voorwerp van al zijn droomen: Meneer de onder officier. Hij droomde, dat hij op den top eener zuil woonde als de heilige Simeon Stilites en daar eeu heerlijk leventje had.

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1907 | | pagina 1