uitgaven. De inkomsten konden geschat
worden op circa f 9000, waartegenover
stond een bedrag van f'21,000 aan uit
gaven, alzoo een jaarlijksch tekort van
f 12,000. Aan premie voor levensver
zekering werd jaarlijks f 3000 betaald,
waarmede over 4 jaren f 100,000 in den
boedel zou gekomen zijn, volgens bekl.
De curator, getuige Mr. v. d. Bcrgh
spreekt dit echter tegen. Daarvan is
niets bepaald te zeggen.
Bekl.'s klerk J. Huisinga wordt nu
als getuige gehoord. Hij weet er niets
van, dat de effecten, toebehoorende aan
mej. Evers beleend of geprolongeerd zijn.
Wel heeft hij zijn bemiddeling ver
leend bij beleening of prolongatie, doch
hij kan niet zeggen of dit nu juist de
effecten van get. Evers waren.
Getuige J. VOuwerkcrk verklaart in
denzelfden zin Hij weet wel effecten
bij do firma Ophoven geprolongeerd te
hebben voor bekl., bij wieu hij klerk
was, doch dat deze toebehoorden aan
mej. Evers wist hij niet.
Kon der firmanten van de firma Mett
horst en Luttervcld legt verklaringen nf
omtrent do beleening of prolongatie dor
bewuste effecten denkende dat deze van
notaris Vos waren.
Na de pauze werd gehoord Christina
J lokking, die als uitvoerster van de
uiterste wilsbeschikking en beredderaar
ster van de nalatenschap van mej. M. L.
Aalders, weduwe J. Dommersliuizen, aan
beklaagde tot dien boedel behoorende
geldswaarden in handen heeft gegeven,
ten einde dien boedel te beredderen.
Van die waarden heeft beklaagde zich
f 1U00 toegeëigend. Getuige gaf eene
uiteenzetting van het voorgevallene. Zij
heeft echter haar aandeel uit de nalaten
schap ontvangen.
Getuige Mej. A. Hogenboom zegt,
dat het legaat ad f 1000, dat haar uit
dien boedel toekwam, niet is uitbetaald
geworden.
Getuige A. Dogenboom te Amersfoort
verklaart eenige malen aan beklaagde
verzocht te hebben om tot uitbetaling
van het legaat over te gaan. De beklaagde
verklaarde toen aan getuige, dat hij geen
geld van minderjarigen mocht afgeven.
Op een vraag van het O. M. antwoordt
getuige, dat hij het geld nooit heeft
ontvangen. De verdediger vraagt, of
dan nooit geen rente is betaald. Getuige
verklaarde wel rente ontvangen te heb
ben, doch beklaagde deed „dit maarzoo".
Hierop werden gehoord G.V. Hamers-
vcld, ter zake van verduistering door
beklaagde van een bedrag ad f 1938,66",
door getuige ter aflossing eeuer hypo
theek aan beklaagde afgedragen. Getuige
De Lange zegt, dat de hypotheek niet
is afgelost, maar wel werd de rente
betaald.
Vervolgens werd aan de orde gesteld
de verduistering van een bedrag ad
f 28,673.247s ui' de nalatenschap-Feld-
man. Beklaagde bekent dit bedrag ver
duisterd te hebben.
Getuige Wed. mr. H. C. Vos, eene
schoonzuster van den beklaagde, wordt
nu gehoord. Getuige zegt zich een en
ander te herinneren.
Getuige notaris Perk verklaart, dat het
waar is, dat een gedeelte van het kapi
taal ten bedrage van f 28,673.2 l*/a op
het grootboek moest worden geplaatst.
Getuige bevestigt, dat bepaald was, dat
bij ontstentenis van mr. H. C. Vos notaris
Vos, thans beklaagde, als executeur zou
optreden. 10 November 1904 had de
scheiding plaats. Op een vraag van den
voorzitter, of getuige wist, dat het kapi
taal niet op het grootboek was geplaatst,
antwoordde getuige, dat hij dit wel
hoorde zeggen, maar niet met zekerheid
wist.
Getuige Rozenburg verklaart op 3, 4
en 6 Mei 1901 inschrijvingen voor notaris
Vos te hebben gekocht op het grootboek
tot een gezamenlijk bedrag van f 132,OOt
Getuige J. A. Schoterman verklaart
in 1903 f2000 op hypotheek gegeven
te hebben Dit bedrug is afgelost, maar
niet uitbetaald. Beklaagde bekende dit
bedrag verduisterd te hebben.
Hierna word behandeld punt 4 der
aanklacht: wederrechtelijke toeëigening
van een bedrag van f 600 uit de nalaten
schap van Johanna Maria Diks, weduwe
Hermanus Overgoor, welk bedrag door
haar vermaakt als legaat aan do toen
maals minderjarige kinderen van J. Th.
Overgoor, Maria en Agnes, Maria Agncs
Wilhelmina en Johanna Elisabeth Maria.
Getuige Overgoor, als voogd, legt
getuigenis af en verklaart het bedrug
niet ontvangen te hebben. Getuige Af
vink als toeziende voogd zegt ook moeite
gedaan te hebben het bedrag ad f 600
te ontvangen. Beklaagde had hem ge
zegd het bedrag op de Rijkspostspaar
bank te Nijkerk te zullen plaatsen.
Toen hij beklaagde later vroeg om het
spaarbankboekje te zien, zeide beklaagde
dit niet te kunnen, omdat het buiten
kantoortijd was. Beklaagde had hem
gezegd, toen hij vroeg of het niet beter
was, dat die gelden op het grootboek
geplaatst werden, dat het z. i. beter was
het geld op de Rijkspostspaarbank te
beleggen.
Vervolgens werd behandeld de weder
rechtelijke toeëigening van f 2500, be
klaagde door Jan Hilhorst afgedragen
ter aflossing eencr hypotheek ten laste
van Hilhorst voornoemd, en ten bate
van J. A. N Everts. Getuige Hilhorst
zegt, dat hij f 2500 aan beklaagde heeft
afgedragen ter aflossing. Desgevraagd
bekent beklaagde dit bedrag in zijn
kas te hebben laten vloeien. Op een
vraag van het Openbaar Ministerie, of
hij het bedrag ad f 2500 in handen
heeft gehad, verklaart getuige, dat het
berustte bij den notaris Vos en aan hem
verzocht te hebben de hypotheek af te
lossen.
Getuige J. A. N. Everts verklaart
geregeld tente te hebben gehad tot op
eens de rente betaling ophield. Op een
vraag van den voorzitter verklaart be
klaagde hieraan niets toe te voegen te
hebben.
Vervolgons kwam aan de orde de aan
klacht dat bekl., na door de arrondisse-
mcuts-rcchtbahk te Zwolle den 13
December 1904 te zijn benoemd tot
bewindvoerder over het krachtens den
6 September 1899 verleden testament
van Lamberta Maria ten Brink, aan de
kinderen van Frans Ten Brink, genaamd
Theodorus Wencislaus, Jacobus, Johan
nes en Barbara, Wilhelmina, Aleida,
Maria toekomende, gedurende hunne
minderjarigheid opzettelijk ongeveer 4
maal f76.57 toebehoorende aan die
minderjarigen, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend, niet verantwoord en ten
eigen bate aangewend. Getuige W. K.
G. van Rooyen bevestigde dat deze
bedragen niet door beklaagde zijn ver
antwoord. Getuige II. Cozynse verklaarde
het geld aan beklaagde afgedragen te
hebben. Beklaagde bekende de bedragen
in zijn eigen kas te hebben laten
vloeion.
De heer N. H. Lambert, ambtenaar
bij de administratie van de grootboeken
gaf eenige nadere inlichtingen omtrent
de belegging van gelden op het groot
boek.
De getuige II. R. Struve, notaris te
Middelburg, vroeger candidaat-notaris
bij beklaagde Vos, werd allereerst ge
hoord over punt 9 der aanklacht lui
dende:
Omstreeks 29 Augustus 1900 een
ondcrhandschc acte van volmacht ten
name van Grietje van Ravenhorst op
II. R. Struve om namens haar toe te
stemmen, onder afstanddoening der
rechten van hypotheek, in de algeheele
doorhaling en vernietiging van twee
hypothecaire inschrijvingen ten laste van
Salomon Mozes Kool, kruidenier te
Amersfoort, één groot f 3500 en ééne
groot f 500, en deze acte valschelijk
met den naam G. van Ravenhorst heeft
onderteekend.
Getuige Struve verklaart door be
klaagde, destijds belast te zijn om als
gevolmachtigde voor G. van Ravenhorst
op te treden en heeft hij de handtee-
kening voor echt gehouden.
Beklaagde bekende de handtcekening
Ravenhorst te hebben gezet met het
doel, die als echt te doen gelden.
Hierna werd getuige gehoord over
den toestand op het kantoor van be
klaagde.
De indruk van getuige was, dat de
beklaagde erg gemakkelijk over zaken
dacht.
Getuige heeft niet den indruk gekre
gen dat beklaagde of zijne familie te
weelderig leefde.
In de brandkast op het kantoor waren,
verklaarde getuige, op de vraag van den
voorzitter, geene minuten geborgen.
Getuige heeft nooit den indruk ge
kregen, dat er malversatiën op het kan
toor van den notaris Vos werden ge
pleegd. De hypotheek-renten werden wel
eens ongeregelgd betaald.
Vervolgens werd behandeld de aan
klacht dat hij na of omstreeks 26 Maart
1900 van de Winschoter Hypotheekbank
ongeveer f 1300 te hebben ontvangen,
teneinde dit bedrag op hypotheek te
stellen op onroerend goed van Mathijs
van Weerhorst, en na daarvan ongeveer
f 800 te hebben afgedragen aan de recht
hebbenden, daarna opzettelijk de restee-
rende f 000, die toebehoorden aan ge
noemden Van Weerhorst, althans aan
een ander dau aan hem, beklaagde,
welk geld deze onder hem had gelaten,
ten einde daarmede af te lossen een
hypotheek tot dat bedrag ten behoeve
van de weduwe Diderichs voormeld,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
niet verantwoord en ten eigen bate aau-
gevveud.
Getuige Roemcling verklaart f 1274
aan beklaagde te hebben gezonden, d.i.
het bedrag na aftrek der onkosten.
Hierop wordt behandeld de aanklacht
dat beklaagde omstreek 5 November
1906 of omstreeks begin Juli 1906 te
Utrecht, na ten kantore van de firma
Vlacr en Kol een trommel inhoudende
effecten, toebehoorende aan mevrouw de
weduwe De Ridder, onder zich te hebben
gekregen, teneinde daaruit bepaaldelijk
lrenr aangewezen geldswaardige papieren,
o.a. aandeden iu de Hollaudsche Hypo
theekbank tot zich te nemen en voor
haar te beboeren, opzettelijk 19, althans
9 obligation a 500 Lire der Zuid-Itali-
aanschc Spoorweg maatschappij, toebe
hoorende aan genoemde weduwe, althans
aan een ander dan aan hem, beklaagde,
uit dien trommel tot zich heeft genomen,
wederrechtelijk zich toegeëigend en ten
eigen bate in prolongatie gegeven of
doen geven bij de firma Van der Zoo
de Jong en Van Ophoven te Amersfoort,
althans mot het oogmerk tot wederrech
telijke toceigening weggenomen.
Getuige, mevr. de wed. de Ridder,
deelde mede dat zij aan de fa. Vlacr
en Kol machtiging heeft verleend notaris
Vos tot de safe toe te laten.
Getuige mr. M. M. Schim van dor
Loeff, advocaat en procureur te Gouda,
heeft zich op geruchten dat er effecten
Van mevr. de Ridder weg zouden zijn,
begeven naar het kantoor van den no
taris Vos en heeft hij aldaar inlichtingen
ingewonnen omtrent de effecten van
mevrouw de wed. de Ridder.
Tengevolge hiervan heeft beklaagde
hem achtereenvolgens toegezonden effec
ten ten bedrage van f 11,900, f 8000 en
f60H0 nominal.
Beklaagde bekent ook deze onregel
matigheid te hebben gepleegd.
Getuige Rietveld, bediende van de
firma Vlaer en Kol. verklaart gezien te
hebben dat beklaagde do safe waarin
de trommel van mevr. de Ridder stond
heeft geopend.
Bij den aanvang der zitting van
Vrijdag vroeg de president nadere
inlichtingen aan beklaagde over de uit
gaven van premies voor levensverzeke
ringmaatschappijen en de kosten voor
het houden van kantoor van bekl.
Gehoord werden Gijsbcrta E. en G.
van Koeverden, te Nijkerk, die voor
ruim f7000 aan effecten aan bekl. in
leen hebben gegeven Bekl. had deze
stukken gevraagd onder voorwendsel, dat
hij dezelfde stukken weder terug zou
geven. Hij had ze enkel noodig om ze
te vertoonen.
Dit was, zoo werd verklaard, niet voor
bekl., doch voor diens zwager, die in
moeilijkheden verkeerde. Getuigen ver
klaren, dat bekl. over 3 maanden de
effecten zou teruggeven. Hij is overval
len, zooals uit een vraag van den officier
bleek, door den heeren van Rijn van
Alkemade en mr. Schim van der Loeff en
wilde deze doen zien, dat hij nog geld
genoeg in kas had. Hij had er echter
niet op. gerekend, dat stukken door deze
heeren zouden worden medegenomen.
Door den heer mr. Schim van der
Loeff werd medegedeeld, dat iugevolge
een getroffen schikking Mevrouw de
Ridder schadeloos is gesteld met uitzon
dering evenwel, dat zij zich met min
derwaardige hypotheken moet tevreden
stellen.
De heer mr. Schim van der Loeff ver
strekt inlichtingen omtrent verschillende
effecten, die hij van den heer Celosse
had ontvangen. Dit laatste geschiedde
op last van bekl., omdat de hoer Van
der Loeff raadsman was van mevrouw
De Ridder.
Getuigen van Koeverden verklaren in
antwoord op een vraag van den rechter
Schepel, dat, indien bekl. niet met voor
wendsels was gekomen, zij stellig de
effecten niet zouden hebben afgegeven.
Aan de orde was daarna de beschul
diging, dat bekl. omstreeks 29 Augustus
1909 een onderhandschc acte heeft op-
gemaakt van volmacht ten name van G.
Ravenhorst op H. R. Struve, om namens
haar toe te stemmen onder afstanddoening
der rechten van hypotheek in de alge
heele doorhaling en vernietiging van twee
hypothecaire inschrijvingen ten laste van
S. M. Kool te Amersfoort, een groot
f 350U ingeschoven ten hypotheekkantoro
aldaar den oen Maart 1897 iu deel 46
n°. 175, en een groot f500 ten zelfde
kontore ingeschreven den 6 Januari
1990 in deel 54 n°. 154 en deze akte
met den naam G. van Ravenhorst val
schelijk heeft onderteekend.
De schriftkundigen, do heeren Lot
gering en Dijkman, verklaren, dat de
handteekening door bekl. is gesteld.
Bekl. bekent de handtcekening'te heb
ben gesteld.
Getuige G. van Ravenhorst heeft voort
durend rente ontvangen en geen order
gegeven tot royement der hypotheek.
Bekl. bekent ook deze zaak geheel.
Gehoord werd in punt 13 der beschul
diging get. C. M. Broedelet, die ten laste
van haar en G. E. Broedelet een hypo
theek had genomen van f 3090, welke
bedrag door bekl. is veranderd in f 6000.
Bekl. bekent dit en ook, dat het meer
malen voorkwam, dat bekl. opgaf, dat
een zijner klerken ter zake was ver
schenen voor hein, terwijl dit in werke
lijkheid niet hot geval was. De acte is
voorgelezen door bekl., doch mej. Broe
delet heeft niet gehoord van f 6000, daar
zij anders hierop aanmerking zou gemaakt
hebben.
Get. wed. G. J. van Dam verklaart
f 6900 te hebbeu gegeven. Bekl. bekent
ook dit bedrag te hebbeu ontvangen.
Hierna komt aan de orde punt 17
betreffende dat bekl. op of omstreeks
30 Augustus 1906 in voormelde qualiteit
opzettelijk valschelijk heeft opgemaakt
met het oogmerk om dat valsche
geschrift als echt en onvervalscht te
gebruiken of door anderen te doen ge-
hruiken, uit welk gebruik eenig nadeel
kon ontstaan een authentieke acte,
houdende toestemming van Hendrika
Hoogland, weduwe van M. Diderichs,
tot doorhaling van eene hypotheek on
der afstanddoening van het recht van
hypotheek ten hare behoeve en ten
laste van Aart van Weerhorst, groot
f 500, valschelijk in strijd met de waar
heid daarin vermeldende, dat genoemde
weduwe voor hem, beklaagde, als no
taris was verschenen, dat deze acte
door hem ten woonhuize van haar was
verleden en zij verklaard heeft, die
acte niet te kunnen tcekenen wegens
te sterke beving en (punt 18): opzet
telijk van het sub. 17 omschreven
valsche geschrift heeft gebruik gemaakt
als ware het echt en onvervalscht, uit
welk gebruik eenig nadoel kon ontstaan.
Getuige H. Hoogland verklaarde, dat
de onderteekening der acte niet door
haar geschied is en dat zij ook geen
vergunning tot onderteekening heeft ge
geven. Getuige van Weerhorst legde
hierna verklaring af omtrent de aflos
sing der f 500.
Hierna werd gepanseord.
Vervolgens kwam punt 20 der beschul
diging aan de orde, waarin bekl. wordt
ten laste gelegd in hoedanigheid van
notaris op of omstreeks 24 Januari
1902 een authentieke akte, houdende
toestemming van Tennis Arnold Evers
als curator over J. C. Evers in en
machtiging tot de algeheele doorhaling
en vernietiging der inschrijving genomen
ten kantore van Hypotheken te Amers
foort den 2deu Maart 1901 in deel
58 n°. 83 ten bevoevo van genoemden
curandus en ten laste van Cornelis
Entrop, brievenbesteller te Amersfoort
en onderteekening dezer akte valsche
lijk met den naam T. A. Evers.
Hierbij worden de schriftkundigen
Lotgerink en Dijkman gehoord. Aan
bekl. wordt gevraagd, of hij op den
listen Januari of daaromtrent ouder
bedoeld royement van hypotheek den
naatn van I. A. Evers heeft geschrevcu
Bekl. antwoordt, dat hem daarvan niets
bewust was. Hem wordt opgemerkt, dat
de schriftkundigen veel overeenkomst
mccneu te bespeuren in de handteeke
ning van bekl. en de zooeven genoemde
handteekening van Evers. De officier
vraagt nog aan bekl. of hij niet beproefd
heeft handteekeningen te calquceren,
want dat er een calque van een hand
teekening in zijn lessenaar gevonden is.
Bekl. ontkende niet, dat hij het wel
beproefd heeft, doch wat deze hand
teekening betreft, daarvan is hem niets
bewust. De schriftkundige Lotgerink
antwoord op een desbetreffende vraag
dat de heer Evers niet altijd zijn hand
teekening precies hetzelfde schrijft.
Op eeu desbetreffende vraag van den
voorzitter der rechtbank blijft bekl. bij
de bewering, dat hij er niet van be
wust is de handteekening gezet te
hebben. Hij kan het niet erkennen.
De voorzitter der rechtbank vraagt
waar 't geld van Entrop gebleven is.
Bekl. zegt, dat dergelijk geld weer be
legd werd
Getuige Entrop verschafte nadere
inlichtingen betreffende deze hypotheek,
waarvoor hij tot den verkoop der eigen
dommen geregeld rente en aflossing
betaald lrcefd.
Getuige Ouwerkcrk, klerk van bekl.,
verklaarde zich uiet te herinneren, dat
T. A. Evers ten kantore van bekl. is
geweest om een akte welke ook te
passeeren. Voor zoover hij zich herinnert
was hij nooit getuige bij het passeeren
ecner akte, waarbij T. A. Evers com
parant was.
Getuige T. A. Evers verklaarde nooit
op het kantoor van notaris Vos een
akte geteckend te hebben.
Bekl., nogmaals ondervraagd, ver
klaarde het feit niet te kunnen erkennen.
Daarna werd punt 21 der akte van
beschuldiging behandeld, waarin aan bekl.
wordt ten laste gelegd in de hoedanig
heid van notaris op of omstreeks 26
Januari 1902 een authentieke akte te
hebben opgemaakt, houdende toestem
ming van Teunis Arnold Evets als cura
tor van H. I. Evers in en machtiging
tot de algeheele doorhaling en vernieti
ging der inschrijving genomen ten kan
tore van hypotheken te Amersfoort den
5en October 1901 in deel 60 n". 71 ten
behoeve van dien curandus en ten laste
van jGerardus van den Brink, koopman
te Soest, en deze akte valschelijk met
den naam T. A. Evers te hebben onder
teekend.
Ook bij dit punt verklaarde bekl zich
niet bewust te zijn van de handtceke
ning gezet te kebhen.
Getuige T. A. Evers verklaarde nooit
toestemming gegeven te hebben tot het
roymeut der hypotheek en verklaarde
zijn handteekening voor valsch.
Getuige Ouwerkerk verklaarde cl
eens, dat hij zich niet herinnert geel
pareerd te hebben bij een akte I
schcn partijen.
Ook hierbij blijft bekl. verklaren:I
ben er mij niet van bewust."
In punt 22 der aanklacht wordt bi
ten laste gelegd het opmaken op of I
streeks 29 Januari 1906 van een onl
handsche akte van volmacht ten nal
.van Johannes Everardtts Evers te Boskcl
in hoedanigheid van voogd van den til
derjarigen Albertus Johannes AntoJ
Maria Bredewold op Jan Huisinga, notal
klerk te Amersfoort, om namens hem I
te stemmen in en machtiging te f
leenen tot de doorhaling der liypoil
caire inschrijving ten behoeve van Jola
nes Bernardus Hermanus Gerhardus All
Bredewold, en ten laste van Hendril
ook genaamd Hendrik van Dijk, genonl
ten kantore van hypotheken te Ami
foort den 16en Januari 1904 in dl
69 n°. 175, doch alleen voor zoovl
deze inschrijving is gevestigd op de n
ceelen kadastraal bekend gcnreel
Stoutcnburg B n°. 311, 363, 5641
926 en het valschelijk onderteekencn 1
deze akte met don naam J. E. Evl
Bekl. bekende hetgeen hetn hiel
wordt ten laste gelegd.
Getuige J. E. Evers verklaarde gl
volmacht tot royeering der hypotkeeM
hebben gegeven en de harrdteekenl
voor valsch.
De schiftkundige brachten rapporti
over de handteekening J. E. Evers. I
verklaren, dat de handteekening vall
is, doch de gegevens te vaag zijn 1
te beweren dat bekl. haar gcschrerl
zou hebben.
Behandeld werden vervolgens puna
24 en 25 der beschuldiging, waarin I
beklaagde ten laste gelegd wordt opl
omstreeks 26 Maart 1906 in een autlil
tieke akte van hypotheekstelling ten lal
van Jan van Dijk, landbouwer te StoutM
burg en ten behoeve van de AVinrclrol
Hypotheekbank opzettelijk valschelijkl
strijd met de waarheid vermeld te hebbfl
dat op gemelden datum voor hem
klaagde, als notaris, verschenen isl
Stoutenburg genoemde Jan van Dil
dat deze verklaarde een som van f 3 ll
van gemelde bank ter leen te hebbl
tegen 4'/a pet. rente per jaar en <a
hij tot zekerheid voor de voldoening vl
zijn verplichtingen aan genoemde schim
cischeresse het recht van eerste hypotluC
verleende op aan hem bohoorend oma
Stoutcnburg gelegen goederen. Beklaag!
heeft deze akte valschelijk met den nam
J. van Dijk onderteekend.
Bekl. erkende deze feiten. Getuil
J. van Dijk verklaarde nooii dc bedel
ling te hebben gehad door tusschcnkoul
van bekl. zijn goed te bezwaren.
In een volgend punt werd aan bc>
ten laste gelegd, op of omstreeks I
September 1906 een onderhandschc all
van volmacht ten name van Teunis él
nold Evers te Utrecht, als curator vl
Herman Isaak Evers, op Jan IIuisiriB
notarisklerk te Amersfoort, om uarml
hem toe te stemmen iu, en machtigiB
te verleenen tot dc doorhaling der hypl
thecaire inschrijving ten behoeve van
J. Evers voornoemd, en ten laste vl
Laurbertus Jacobus van Keulen, genonrl
ten kantore van hypotheken te Anicl
foort don 29 Juni 1904 in deel 71 rl
158, en deze akte valschelijk met dl
naam T. A. Evers ontderteekendte lu i
ben, welke feiten bekl. erkende.
In dit geval werd dus door bekl. I
valschheid der handteekening van dI
heer T. A. Evers erkend. In een pul
voorgaande gevallen verklaarde hij ziel
daarvan niet bewust te zijn.
Getuige T. A. Evers verklaarde ol
mogelijk de handteekening te hebb'B
kunnen zetten, wijl hij toen in Parijs wal
Hiermede was het getuigenverhoB
afgeloopen.
Vervolgens was het woord aan ml
A. A. baron van der Feltz, den ambt!
naar jvan het Openbaar Ministerie, tl
het nemen van zijn requisitoir.
Spr. bracht allereerst hulde aan dl
nauwgezetheid en het geduld, waarinedl
de president der rechtbank liet ondrl
zoek heeft geleid. Hoewel bekl. nol
meer op zijn geweten heeft, is in dl
dagvaarding een bloemlezing van vel
duisteringen en vervalschingen neerga
legd, waarvan het wettig en overtuigen!
bewijs vaststaat.
Spr. heeft gemeend daar, waar e<l
rijksambtenaar een zoo groot aant|P
malversatiën heeft gepleegd, de betrol
ken personen recht hebben alles te weteJ
en hij zich daarom niet bepaald heel
tot 't noemen van enkele gevallen, docj
een groot aantal zaken in de dagvan:
ding opgenomen heeft.
Spr. merkte vervolgens op, dat all
feiten in de dagvaarding genoemd o
twee na, door bekl. zijn erkend.
Het zal de aandacht getrokken hel
ben, zeide spr., dat de slachtoffers va
bekj. juist waren personen, die ht
volste vertrouwen in hem stelden. Bekl
heeit in vele opzichten zijn eed als rijks
ambtenaar geschonden en noch eerbiel
voor de wet en de rechterlijke macbt|