uitgaven. De inkomsten konden geschat worden op circa f 9000, waartegenover stond een bedrag van f'21,000 aan uit gaven, alzoo een jaarlijksch tekort van f 12,000. Aan premie voor levensver zekering werd jaarlijks f 3000 betaald, waarmede over 4 jaren f 100,000 in den boedel zou gekomen zijn, volgens bekl. De curator, getuige Mr. v. d. Bcrgh spreekt dit echter tegen. Daarvan is niets bepaald te zeggen. Bekl.'s klerk J. Huisinga wordt nu als getuige gehoord. Hij weet er niets van, dat de effecten, toebehoorende aan mej. Evers beleend of geprolongeerd zijn. Wel heeft hij zijn bemiddeling ver leend bij beleening of prolongatie, doch hij kan niet zeggen of dit nu juist de effecten van get. Evers waren. Getuige J. VOuwerkcrk verklaart in denzelfden zin Hij weet wel effecten bij do firma Ophoven geprolongeerd te hebben voor bekl., bij wieu hij klerk was, doch dat deze toebehoorden aan mej. Evers wist hij niet. Kon der firmanten van de firma Mett horst en Luttervcld legt verklaringen nf omtrent do beleening of prolongatie dor bewuste effecten denkende dat deze van notaris Vos waren. Na de pauze werd gehoord Christina J lokking, die als uitvoerster van de uiterste wilsbeschikking en beredderaar ster van de nalatenschap van mej. M. L. Aalders, weduwe J. Dommersliuizen, aan beklaagde tot dien boedel behoorende geldswaarden in handen heeft gegeven, ten einde dien boedel te beredderen. Van die waarden heeft beklaagde zich f 1U00 toegeëigend. Getuige gaf eene uiteenzetting van het voorgevallene. Zij heeft echter haar aandeel uit de nalaten schap ontvangen. Getuige Mej. A. Hogenboom zegt, dat het legaat ad f 1000, dat haar uit dien boedel toekwam, niet is uitbetaald geworden. Getuige A. Dogenboom te Amersfoort verklaart eenige malen aan beklaagde verzocht te hebben om tot uitbetaling van het legaat over te gaan. De beklaagde verklaarde toen aan getuige, dat hij geen geld van minderjarigen mocht afgeven. Op een vraag van het O. M. antwoordt getuige, dat hij het geld nooit heeft ontvangen. De verdediger vraagt, of dan nooit geen rente is betaald. Getuige verklaarde wel rente ontvangen te heb ben, doch beklaagde deed „dit maarzoo". Hierop werden gehoord G.V. Hamers- vcld, ter zake van verduistering door beklaagde van een bedrag ad f 1938,66", door getuige ter aflossing eeuer hypo theek aan beklaagde afgedragen. Getuige De Lange zegt, dat de hypotheek niet is afgelost, maar wel werd de rente betaald. Vervolgens werd aan de orde gesteld de verduistering van een bedrag ad f 28,673.247s ui' de nalatenschap-Feld- man. Beklaagde bekent dit bedrag ver duisterd te hebben. Getuige Wed. mr. H. C. Vos, eene schoonzuster van den beklaagde, wordt nu gehoord. Getuige zegt zich een en ander te herinneren. Getuige notaris Perk verklaart, dat het waar is, dat een gedeelte van het kapi taal ten bedrage van f 28,673.2 l*/a op het grootboek moest worden geplaatst. Getuige bevestigt, dat bepaald was, dat bij ontstentenis van mr. H. C. Vos notaris Vos, thans beklaagde, als executeur zou optreden. 10 November 1904 had de scheiding plaats. Op een vraag van den voorzitter, of getuige wist, dat het kapi taal niet op het grootboek was geplaatst, antwoordde getuige, dat hij dit wel hoorde zeggen, maar niet met zekerheid wist. Getuige Rozenburg verklaart op 3, 4 en 6 Mei 1901 inschrijvingen voor notaris Vos te hebben gekocht op het grootboek tot een gezamenlijk bedrag van f 132,OOt Getuige J. A. Schoterman verklaart in 1903 f2000 op hypotheek gegeven te hebben Dit bedrug is afgelost, maar niet uitbetaald. Beklaagde bekende dit bedrag verduisterd te hebben. Hierna word behandeld punt 4 der aanklacht: wederrechtelijke toeëigening van een bedrag van f 600 uit de nalaten schap van Johanna Maria Diks, weduwe Hermanus Overgoor, welk bedrag door haar vermaakt als legaat aan do toen maals minderjarige kinderen van J. Th. Overgoor, Maria en Agnes, Maria Agncs Wilhelmina en Johanna Elisabeth Maria. Getuige Overgoor, als voogd, legt getuigenis af en verklaart het bedrug niet ontvangen te hebben. Getuige Af vink als toeziende voogd zegt ook moeite gedaan te hebben het bedrag ad f 600 te ontvangen. Beklaagde had hem ge zegd het bedrag op de Rijkspostspaar bank te Nijkerk te zullen plaatsen. Toen hij beklaagde later vroeg om het spaarbankboekje te zien, zeide beklaagde dit niet te kunnen, omdat het buiten kantoortijd was. Beklaagde had hem gezegd, toen hij vroeg of het niet beter was, dat die gelden op het grootboek geplaatst werden, dat het z. i. beter was het geld op de Rijkspostspaarbank te beleggen. Vervolgens werd behandeld de weder rechtelijke toeëigening van f 2500, be klaagde door Jan Hilhorst afgedragen ter aflossing eencr hypotheek ten laste van Hilhorst voornoemd, en ten bate van J. A. N Everts. Getuige Hilhorst zegt, dat hij f 2500 aan beklaagde heeft afgedragen ter aflossing. Desgevraagd bekent beklaagde dit bedrag in zijn kas te hebben laten vloeien. Op een vraag van het Openbaar Ministerie, of hij het bedrag ad f 2500 in handen heeft gehad, verklaart getuige, dat het berustte bij den notaris Vos en aan hem verzocht te hebben de hypotheek af te lossen. Getuige J. A. N. Everts verklaart geregeld tente te hebben gehad tot op eens de rente betaling ophield. Op een vraag van den voorzitter verklaart be klaagde hieraan niets toe te voegen te hebben. Vervolgons kwam aan de orde de aan klacht dat bekl., na door de arrondisse- mcuts-rcchtbahk te Zwolle den 13 December 1904 te zijn benoemd tot bewindvoerder over het krachtens den 6 September 1899 verleden testament van Lamberta Maria ten Brink, aan de kinderen van Frans Ten Brink, genaamd Theodorus Wencislaus, Jacobus, Johan nes en Barbara, Wilhelmina, Aleida, Maria toekomende, gedurende hunne minderjarigheid opzettelijk ongeveer 4 maal f76.57 toebehoorende aan die minderjarigen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, niet verantwoord en ten eigen bate aangewend. Getuige W. K. G. van Rooyen bevestigde dat deze bedragen niet door beklaagde zijn ver antwoord. Getuige II. Cozynse verklaarde het geld aan beklaagde afgedragen te hebben. Beklaagde bekende de bedragen in zijn eigen kas te hebben laten vloeion. De heer N. H. Lambert, ambtenaar bij de administratie van de grootboeken gaf eenige nadere inlichtingen omtrent de belegging van gelden op het groot boek. De getuige II. R. Struve, notaris te Middelburg, vroeger candidaat-notaris bij beklaagde Vos, werd allereerst ge hoord over punt 9 der aanklacht lui dende: Omstreeks 29 Augustus 1900 een ondcrhandschc acte van volmacht ten name van Grietje van Ravenhorst op II. R. Struve om namens haar toe te stemmen, onder afstanddoening der rechten van hypotheek, in de algeheele doorhaling en vernietiging van twee hypothecaire inschrijvingen ten laste van Salomon Mozes Kool, kruidenier te Amersfoort, één groot f 3500 en ééne groot f 500, en deze acte valschelijk met den naam G. van Ravenhorst heeft onderteekend. Getuige Struve verklaart door be klaagde, destijds belast te zijn om als gevolmachtigde voor G. van Ravenhorst op te treden en heeft hij de handtee- kening voor echt gehouden. Beklaagde bekende de handtcekening Ravenhorst te hebben gezet met het doel, die als echt te doen gelden. Hierna werd getuige gehoord over den toestand op het kantoor van be klaagde. De indruk van getuige was, dat de beklaagde erg gemakkelijk over zaken dacht. Getuige heeft niet den indruk gekre gen dat beklaagde of zijne familie te weelderig leefde. In de brandkast op het kantoor waren, verklaarde getuige, op de vraag van den voorzitter, geene minuten geborgen. Getuige heeft nooit den indruk ge kregen, dat er malversatiën op het kan toor van den notaris Vos werden ge pleegd. De hypotheek-renten werden wel eens ongeregelgd betaald. Vervolgens werd behandeld de aan klacht dat hij na of omstreeks 26 Maart 1900 van de Winschoter Hypotheekbank ongeveer f 1300 te hebben ontvangen, teneinde dit bedrag op hypotheek te stellen op onroerend goed van Mathijs van Weerhorst, en na daarvan ongeveer f 800 te hebben afgedragen aan de recht hebbenden, daarna opzettelijk de restee- rende f 000, die toebehoorden aan ge noemden Van Weerhorst, althans aan een ander dau aan hem, beklaagde, welk geld deze onder hem had gelaten, ten einde daarmede af te lossen een hypotheek tot dat bedrag ten behoeve van de weduwe Diderichs voormeld, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, niet verantwoord en ten eigen bate aau- gevveud. Getuige Roemcling verklaart f 1274 aan beklaagde te hebben gezonden, d.i. het bedrag na aftrek der onkosten. Hierop wordt behandeld de aanklacht dat beklaagde omstreek 5 November 1906 of omstreeks begin Juli 1906 te Utrecht, na ten kantore van de firma Vlacr en Kol een trommel inhoudende effecten, toebehoorende aan mevrouw de weduwe De Ridder, onder zich te hebben gekregen, teneinde daaruit bepaaldelijk lrenr aangewezen geldswaardige papieren, o.a. aandeden iu de Hollaudsche Hypo theekbank tot zich te nemen en voor haar te beboeren, opzettelijk 19, althans 9 obligation a 500 Lire der Zuid-Itali- aanschc Spoorweg maatschappij, toebe hoorende aan genoemde weduwe, althans aan een ander dan aan hem, beklaagde, uit dien trommel tot zich heeft genomen, wederrechtelijk zich toegeëigend en ten eigen bate in prolongatie gegeven of doen geven bij de firma Van der Zoo de Jong en Van Ophoven te Amersfoort, althans mot het oogmerk tot wederrech telijke toceigening weggenomen. Getuige, mevr. de wed. de Ridder, deelde mede dat zij aan de fa. Vlacr en Kol machtiging heeft verleend notaris Vos tot de safe toe te laten. Getuige mr. M. M. Schim van dor Loeff, advocaat en procureur te Gouda, heeft zich op geruchten dat er effecten Van mevr. de Ridder weg zouden zijn, begeven naar het kantoor van den no taris Vos en heeft hij aldaar inlichtingen ingewonnen omtrent de effecten van mevrouw de wed. de Ridder. Tengevolge hiervan heeft beklaagde hem achtereenvolgens toegezonden effec ten ten bedrage van f 11,900, f 8000 en f60H0 nominal. Beklaagde bekent ook deze onregel matigheid te hebben gepleegd. Getuige Rietveld, bediende van de firma Vlaer en Kol. verklaart gezien te hebben dat beklaagde do safe waarin de trommel van mevr. de Ridder stond heeft geopend. Bij den aanvang der zitting van Vrijdag vroeg de president nadere inlichtingen aan beklaagde over de uit gaven van premies voor levensverzeke ringmaatschappijen en de kosten voor het houden van kantoor van bekl. Gehoord werden Gijsbcrta E. en G. van Koeverden, te Nijkerk, die voor ruim f7000 aan effecten aan bekl. in leen hebben gegeven Bekl. had deze stukken gevraagd onder voorwendsel, dat hij dezelfde stukken weder terug zou geven. Hij had ze enkel noodig om ze te vertoonen. Dit was, zoo werd verklaard, niet voor bekl., doch voor diens zwager, die in moeilijkheden verkeerde. Getuigen ver klaren, dat bekl. over 3 maanden de effecten zou teruggeven. Hij is overval len, zooals uit een vraag van den officier bleek, door den heeren van Rijn van Alkemade en mr. Schim van der Loeff en wilde deze doen zien, dat hij nog geld genoeg in kas had. Hij had er echter niet op. gerekend, dat stukken door deze heeren zouden worden medegenomen. Door den heer mr. Schim van der Loeff werd medegedeeld, dat iugevolge een getroffen schikking Mevrouw de Ridder schadeloos is gesteld met uitzon dering evenwel, dat zij zich met min derwaardige hypotheken moet tevreden stellen. De heer mr. Schim van der Loeff ver strekt inlichtingen omtrent verschillende effecten, die hij van den heer Celosse had ontvangen. Dit laatste geschiedde op last van bekl., omdat de hoer Van der Loeff raadsman was van mevrouw De Ridder. Getuigen van Koeverden verklaren in antwoord op een vraag van den rechter Schepel, dat, indien bekl. niet met voor wendsels was gekomen, zij stellig de effecten niet zouden hebben afgegeven. Aan de orde was daarna de beschul diging, dat bekl. omstreeks 29 Augustus 1909 een onderhandschc acte heeft op- gemaakt van volmacht ten name van G. Ravenhorst op H. R. Struve, om namens haar toe te stemmen onder afstanddoening der rechten van hypotheek in de alge heele doorhaling en vernietiging van twee hypothecaire inschrijvingen ten laste van S. M. Kool te Amersfoort, een groot f 350U ingeschoven ten hypotheekkantoro aldaar den oen Maart 1897 iu deel 46 n°. 175, en een groot f500 ten zelfde kontore ingeschreven den 6 Januari 1990 in deel 54 n°. 154 en deze akte met den naam G. van Ravenhorst val schelijk heeft onderteekend. De schriftkundigen, do heeren Lot gering en Dijkman, verklaren, dat de handteekening door bekl. is gesteld. Bekl. bekent de handtcekening'te heb ben gesteld. Getuige G. van Ravenhorst heeft voort durend rente ontvangen en geen order gegeven tot royement der hypotheek. Bekl. bekent ook deze zaak geheel. Gehoord werd in punt 13 der beschul diging get. C. M. Broedelet, die ten laste van haar en G. E. Broedelet een hypo theek had genomen van f 3090, welke bedrag door bekl. is veranderd in f 6000. Bekl. bekent dit en ook, dat het meer malen voorkwam, dat bekl. opgaf, dat een zijner klerken ter zake was ver schenen voor hein, terwijl dit in werke lijkheid niet hot geval was. De acte is voorgelezen door bekl., doch mej. Broe delet heeft niet gehoord van f 6000, daar zij anders hierop aanmerking zou gemaakt hebben. Get. wed. G. J. van Dam verklaart f 6900 te hebbeu gegeven. Bekl. bekent ook dit bedrag te hebbeu ontvangen. Hierna komt aan de orde punt 17 betreffende dat bekl. op of omstreeks 30 Augustus 1906 in voormelde qualiteit opzettelijk valschelijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat valsche geschrift als echt en onvervalscht te gebruiken of door anderen te doen ge- hruiken, uit welk gebruik eenig nadeel kon ontstaan een authentieke acte, houdende toestemming van Hendrika Hoogland, weduwe van M. Diderichs, tot doorhaling van eene hypotheek on der afstanddoening van het recht van hypotheek ten hare behoeve en ten laste van Aart van Weerhorst, groot f 500, valschelijk in strijd met de waar heid daarin vermeldende, dat genoemde weduwe voor hem, beklaagde, als no taris was verschenen, dat deze acte door hem ten woonhuize van haar was verleden en zij verklaard heeft, die acte niet te kunnen tcekenen wegens te sterke beving en (punt 18): opzet telijk van het sub. 17 omschreven valsche geschrift heeft gebruik gemaakt als ware het echt en onvervalscht, uit welk gebruik eenig nadoel kon ontstaan. Getuige H. Hoogland verklaarde, dat de onderteekening der acte niet door haar geschied is en dat zij ook geen vergunning tot onderteekening heeft ge geven. Getuige van Weerhorst legde hierna verklaring af omtrent de aflos sing der f 500. Hierna werd gepanseord. Vervolgens kwam punt 20 der beschul diging aan de orde, waarin bekl. wordt ten laste gelegd in hoedanigheid van notaris op of omstreeks 24 Januari 1902 een authentieke akte, houdende toestemming van Tennis Arnold Evers als curator over J. C. Evers in en machtiging tot de algeheele doorhaling en vernietiging der inschrijving genomen ten kantore van Hypotheken te Amers foort den 2deu Maart 1901 in deel 58 n°. 83 ten bevoevo van genoemden curandus en ten laste van Cornelis Entrop, brievenbesteller te Amersfoort en onderteekening dezer akte valsche lijk met den naam T. A. Evers. Hierbij worden de schriftkundigen Lotgerink en Dijkman gehoord. Aan bekl. wordt gevraagd, of hij op den listen Januari of daaromtrent ouder bedoeld royement van hypotheek den naatn van I. A. Evers heeft geschrevcu Bekl. antwoordt, dat hem daarvan niets bewust was. Hem wordt opgemerkt, dat de schriftkundigen veel overeenkomst mccneu te bespeuren in de handteeke ning van bekl. en de zooeven genoemde handteekening van Evers. De officier vraagt nog aan bekl. of hij niet beproefd heeft handteekeningen te calquceren, want dat er een calque van een hand teekening in zijn lessenaar gevonden is. Bekl. ontkende niet, dat hij het wel beproefd heeft, doch wat deze hand teekening betreft, daarvan is hem niets bewust. De schriftkundige Lotgerink antwoord op een desbetreffende vraag dat de heer Evers niet altijd zijn hand teekening precies hetzelfde schrijft. Op eeu desbetreffende vraag van den voorzitter der rechtbank blijft bekl. bij de bewering, dat hij er niet van be wust is de handteekening gezet te hebben. Hij kan het niet erkennen. De voorzitter der rechtbank vraagt waar 't geld van Entrop gebleven is. Bekl. zegt, dat dergelijk geld weer be legd werd Getuige Entrop verschafte nadere inlichtingen betreffende deze hypotheek, waarvoor hij tot den verkoop der eigen dommen geregeld rente en aflossing betaald lrcefd. Getuige Ouwerkcrk, klerk van bekl., verklaarde zich uiet te herinneren, dat T. A. Evers ten kantore van bekl. is geweest om een akte welke ook te passeeren. Voor zoover hij zich herinnert was hij nooit getuige bij het passeeren ecner akte, waarbij T. A. Evers com parant was. Getuige T. A. Evers verklaarde nooit op het kantoor van notaris Vos een akte geteckend te hebben. Bekl., nogmaals ondervraagd, ver klaarde het feit niet te kunnen erkennen. Daarna werd punt 21 der akte van beschuldiging behandeld, waarin aan bekl. wordt ten laste gelegd in de hoedanig heid van notaris op of omstreeks 26 Januari 1902 een authentieke akte te hebben opgemaakt, houdende toestem ming van Teunis Arnold Evets als cura tor van H. I. Evers in en machtiging tot de algeheele doorhaling en vernieti ging der inschrijving genomen ten kan tore van hypotheken te Amersfoort den 5en October 1901 in deel 60 n". 71 ten behoeve van dien curandus en ten laste van jGerardus van den Brink, koopman te Soest, en deze akte valschelijk met den naam T. A. Evers te hebben onder teekend. Ook bij dit punt verklaarde bekl zich niet bewust te zijn van de handtceke ning gezet te kebhen. Getuige T. A. Evers verklaarde nooit toestemming gegeven te hebben tot het roymeut der hypotheek en verklaarde zijn handteekening voor valsch. Getuige Ouwerkerk verklaarde cl eens, dat hij zich niet herinnert geel pareerd te hebben bij een akte I schcn partijen. Ook hierbij blijft bekl. verklaren:I ben er mij niet van bewust." In punt 22 der aanklacht wordt bi ten laste gelegd het opmaken op of I streeks 29 Januari 1906 van een onl handsche akte van volmacht ten nal .van Johannes Everardtts Evers te Boskcl in hoedanigheid van voogd van den til derjarigen Albertus Johannes AntoJ Maria Bredewold op Jan Huisinga, notal klerk te Amersfoort, om namens hem I te stemmen in en machtiging te f leenen tot de doorhaling der liypoil caire inschrijving ten behoeve van Jola nes Bernardus Hermanus Gerhardus All Bredewold, en ten laste van Hendril ook genaamd Hendrik van Dijk, genonl ten kantore van hypotheken te Ami foort den 16en Januari 1904 in dl 69 n°. 175, doch alleen voor zoovl deze inschrijving is gevestigd op de n ceelen kadastraal bekend gcnreel Stoutcnburg B n°. 311, 363, 5641 926 en het valschelijk onderteekencn 1 deze akte met don naam J. E. Evl Bekl. bekende hetgeen hetn hiel wordt ten laste gelegd. Getuige J. E. Evers verklaarde gl volmacht tot royeering der hypotkeeM hebben gegeven en de harrdteekenl voor valsch. De schiftkundige brachten rapporti over de handteekening J. E. Evers. I verklaren, dat de handteekening vall is, doch de gegevens te vaag zijn 1 te beweren dat bekl. haar gcschrerl zou hebben. Behandeld werden vervolgens puna 24 en 25 der beschuldiging, waarin I beklaagde ten laste gelegd wordt opl omstreeks 26 Maart 1906 in een autlil tieke akte van hypotheekstelling ten lal van Jan van Dijk, landbouwer te StoutM burg en ten behoeve van de AVinrclrol Hypotheekbank opzettelijk valschelijkl strijd met de waarheid vermeld te hebbfl dat op gemelden datum voor hem klaagde, als notaris, verschenen isl Stoutenburg genoemde Jan van Dil dat deze verklaarde een som van f 3 ll van gemelde bank ter leen te hebbl tegen 4'/a pet. rente per jaar en <a hij tot zekerheid voor de voldoening vl zijn verplichtingen aan genoemde schim cischeresse het recht van eerste hypotluC verleende op aan hem bohoorend oma Stoutcnburg gelegen goederen. Beklaag! heeft deze akte valschelijk met den nam J. van Dijk onderteekend. Bekl. erkende deze feiten. Getuil J. van Dijk verklaarde nooii dc bedel ling te hebben gehad door tusschcnkoul van bekl. zijn goed te bezwaren. In een volgend punt werd aan bc> ten laste gelegd, op of omstreeks I September 1906 een onderhandschc all van volmacht ten name van Teunis él nold Evers te Utrecht, als curator vl Herman Isaak Evers, op Jan IIuisiriB notarisklerk te Amersfoort, om uarml hem toe te stemmen iu, en machtigiB te verleenen tot dc doorhaling der hypl thecaire inschrijving ten behoeve van J. Evers voornoemd, en ten laste vl Laurbertus Jacobus van Keulen, genonrl ten kantore van hypotheken te Anicl foort don 29 Juni 1904 in deel 71 rl 158, en deze akte valschelijk met dl naam T. A. Evers ontderteekendte lu i ben, welke feiten bekl. erkende. In dit geval werd dus door bekl. I valschheid der handteekening van dI heer T. A. Evers erkend. In een pul voorgaande gevallen verklaarde hij ziel daarvan niet bewust te zijn. Getuige T. A. Evers verklaarde ol mogelijk de handteekening te hebb'B kunnen zetten, wijl hij toen in Parijs wal Hiermede was het getuigenverhoB afgeloopen. Vervolgens was het woord aan ml A. A. baron van der Feltz, den ambt! naar jvan het Openbaar Ministerie, tl het nemen van zijn requisitoir. Spr. bracht allereerst hulde aan dl nauwgezetheid en het geduld, waarinedl de president der rechtbank liet ondrl zoek heeft geleid. Hoewel bekl. nol meer op zijn geweten heeft, is in dl dagvaarding een bloemlezing van vel duisteringen en vervalschingen neerga legd, waarvan het wettig en overtuigen! bewijs vaststaat. Spr. heeft gemeend daar, waar e<l rijksambtenaar een zoo groot aant|P malversatiën heeft gepleegd, de betrol ken personen recht hebben alles te weteJ en hij zich daarom niet bepaald heel tot 't noemen van enkele gevallen, docj een groot aantal zaken in de dagvan: ding opgenomen heeft. Spr. merkte vervolgens op, dat all feiten in de dagvaarding genoemd o twee na, door bekl. zijn erkend. Het zal de aandacht getrokken hel ben, zeide spr., dat de slachtoffers va bekj. juist waren personen, die ht volste vertrouwen in hem stelden. Bekl heeit in vele opzichten zijn eed als rijks ambtenaar geschonden en noch eerbiel voor de wet en de rechterlijke macbt|

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1907 | | pagina 2