Gemengd. soupeerde nog en om elf uur gingen wij op weg; zonder lantaarns, want de nuan, die in haar laatste kwartier was, verlichte weg en rotsen volkomen. De lucht was buitengewoon helder; de ster ren flonkerden; er heersche absolute windstilte. „Een prachtigen dog hebben wij morgen," zei een der gidsen. Dicht bij de hut is men met een nieuwen weg begonnen, waardoor men er ook met muildieren heen zul kunnen rijden. Om één uur bereikten wij haar. Verschillende partijen volgden ons of waren reeds vooruit gegaan; eenige bevonden er zich nog in. Op de brits ging ik even liggen; ik zou binnen een paar minuten zijn ingedommeld, als Guspoz mij niet ge roepen had; hij wilde liefst zooveel moge lijk vooraan zijn oiu de vallende steenen te vermijden. Dij de deur reeds gingen wij aan het touw. Spoedig kwamen wij bij de plaats waar men in de rotsen gaat; cene ongeveer anderhalve mans lengte hoogc, gladde en natte plaat. Zacht stijgend, ons bukkend onder een overhangende rotspunt, gingen wij een eind ver langs don beig, daarna over het bovenste stuk van den Furggletscher. Van hier af gaat men schuins in de hoogte, passeert den groeten couloir, een gevaarlijke plaats, waai de gids Furrër door steenuil is omgekomen, komt op de graat, waar men plotseling een verras send gezicht heeft op den Zinuttglctscher cu volgt den kam langs de oude hut tot den Schouder. Zeer inoeielijk is het tot de oude hut niet: dikwijls heeft men gansche einden, waar men zich niet eens behoeft vast tc houden; het groote gevaar bestond voor ons in de vallende steenen, want ondanks alle voorzichtig heid werden deze bij zulk eene talrijke partij wel eens in beweging gebracht. Ik kreeg er een tegen de borst, die mij evenwel geen letsel toebracht. Na twee en een half uur, dus niet bijzonder vlug, waren wij bij de hut, die vol sneeuw is. Ilier rusten w ij gezamenlijk een oogen- blik. Van nu af wordt het steiler. Een eind hooger hangt een touw o?er den steile plaat, waar Moseley viel. Vanhier tot den top is de tocht vol droevige herinneringen. Dicht boven de Moseley- platte is de plek waar Goers met zijne beide gidsen afstortte; een eind hooger stierf Borckhart in een sneeuwstorm; dicht onder den top vond het groote ongeluk van '65 plaats. Nog altijd was het weer goed, maar het scheen dat de lucht—de zon was reeds lang opgegaan begon te be trekken. Anderen merkten dit ook op. Na twee uur bij halfzeven waren wij vlak onder den Schouder. Hier zou den wij weer wachten tot het geheelc gezelschap bij elkaar was. Zicnderoogcn werd het donkerder; cenigc hagelkorrels begonnen te vallen. Zullen wij verder gaan of terugkecrcn?" vroeg er een. Een paar anderen wilden nog wachten. Boven den Dent Blanche werd het hel derder, er vertoonde zich eenig blauw; doch slechts voor een oogenblik, want andermaal betrok de lucht. Een half uur verliep er, een kostbare tijd. Plotseling zag men van de Italiaansche zijde eene donkere wolk snel komen aandrijven; een felle bliksemstraal doorkliefde de lucht onmiddelijk gevolgd door een hevige donderslag. De pickcls knetterden; ik herinner mij niet ooit een akeliger ge luid te hebbeu gehoord. „Dadelijk naar beneden", riep een der gitsen. De ver warring was een oogenblik grootonder het zitten en bij het passeeren waren de touwen verward en deze moesten nu weer uit elkaar gehaald wordeu. Weel een bliksemstraal vlak bij ons; naast de onderste hut was het ingeslagen. Hagel Westerbostel hadden ondernomen, ter wijl ze juist van plan waren meistrui- ken te plukken, en een der jonge berken den kroon af te breken. „Halt! Wat doe jullie daar?" riep Else hen dapper toe. „Dat moogt go niet doen; ge behooit te weten, dat zoo iets streng verboden is." De een kroop dan ook dadelijk be schaamd heen; dc andere echter, of schoon hij ook van zijn voornemen afzag, scheen het aan zijne mannelijke waardigheid verplicht tc achten, zich niet te laten overbluffen, en riep haar toe: „Zoo, is u misschien de opper houtvester?" Else, die niet op haar mondje was gevallen, antwoordde zonder dralen: „Dat niet, maar wel zijn vrouw. Ik zal jullie dus aanklagen!" Toen ze deze woorden had uitge sproken, was ze toch zelve min of meer ontsteld. Maar wat deed het er toe. Dc jongens waren haar volkomen vreemd en dat deze den opperhoutvester en diens vrouw zoomin kende als zij, bleek hieruit, dat ze eensklaps beide om ver giffenis vroegen en zich daarop uit de voeten maakten. Zo ging nu eveneens haar weg, ter wijl ze stil voor zich heen lachte. Dat was nu nog eens een grappig avon tuurtje hier in de eenzaamheid. Ze voelde zich nu niet weinig trotsch op haar impulsieve» inval en ook niet en sneeuw begonnen te vallen; de wind stak op en dreef de vlokken in ons ge zicht; zij dwarrelden over de rotsen en maakten deze glibberig en nat. Naar beneden! Wiens touwen los waren repte zich wat hij kon; ieder wist dat het oui zijn leven ging; onweer op don Matterhorn! De geheeïe berg scbecn in beweging door al die menschcn, die zich naar beneden haastten. Ondanks alle voorzichtigheid rolden toch de stee nen langs ons heen, waardoor het gevaar verdubbelde. Een dikke mist, waarin men dc bliksemstralen slechts als eene gloeiende vonk zag, omhulde ons; het onweer hield nog altijd aan; velen wier pen hun pickcl weg; ik zag er verschei dene op de rotsen liggen. De suecuw omhulde ons en zette zich overal aan vast; het werd steenkoud en ik voelde mijn vingers bijna bevriezen; de toppou der handschoenen waren geheel door. Aan mijne .snorren hingen ijskegels. Hoe ik mij haastte, het ging mij nog veel tc langzaam. Moest ik wachten tot mijn eerste gids, Gaudin, was afgedaald, dan leek mij dit wel een uur. Toch gleed en sprong ik van de natte besneeuwde rotsen met eene snelheid, waarbij ik mij anders nog wel tweemaal bedacht zou hebben; vermoeienis en slaap voelde ik nu niet meer. Van het terrein herinner de ik mij niets meer. Eindelijk zag ik het touw over de Moselyplattekort daarop waren wij bij de oude hut. Het onweer begon te verminderen; ook wist ik dat wij nog slechis ééne gevaarlijke plaats, de traverseering van den couloir, zouden vinden. Bij de hut hielden wij ons niet op, maar ijlden zoo snel mogelijk voort. Wat duurde het nog lang voor wij bij den einstieg kwamen, ik was kletsnat, mijne kleeren vol gaten; mijne handschoenen hadden geen vingers meer. Een hartelijken handdruk wisselde ik met de beide gidsen, die zich zoo uitstekend gedragen hadden. Van dc hut gingen wij direct door naar Schwarzsec- hotel, waar kokendheete chocolade mij geheel op mijn verhaal bracht. Tot ieders verbazing was er geen ongeluk gebeurd; alle deeluemers waren er heelhuids af gekomen. In het hotel had men geruimen tijd in doodelijken angst verkeerd; ver scheidene onzer waren er met hunne famillie gelogeerd; men kon nagaan hoe hoog wij geweest waren toen hot onweer ons verraste. Na eenigen tijd hier ver toefd tc hebben, ging ik door naarZer- matt. Tegen den middag was er geen enkele wolk behalve de topwolk van den Matterhorn meer te zien en straalde de zon met denzelfden luister als den vorigen dag. De Matterhorn had zich nogmaals de oude, verradelijke berg getoond! SYLLABIS. De Katholieke pers heeft den vol- ledigcn tpkst gepubliceerd van den nieuwen Syllabus, waarbij 65 stellingen worden aangenomen als in strijd met het Kerkgeloof. Wij laten hier uit het uitvoerige stuk de voornaamste der 65 veroordeelde stellingen volgen. 1. De kerkelijke wet, welke voor schrijf!, dat de boeken, op dc H. Schrift betrekking hebbende, onderworpen zijn aan een voorafgaande keuring, slaat niet op dc beoefenaren van de wetenschappe lijke critiek en uitlegkunde van het Oude en Nieuwe Testament. 2. De kerkelijke uitlegging der Hei lige Boeken is wel niet te verachten; zij staat evenwel achter bij hot meer nauwkeurig oordcel cn de herziening van etenschappelijkc schriftverklaarders. weinig gestreeld dat deze brutale, kleine deugnieten haar als mevrouw de opper houtvester in ernst opgenomen hadden. Hoe zou deze er in werkelijkheid wel uitzien? En dan haar man! Want er moest beslist zoo iemaad hier ergens wonen. Ze had gisteren nog twee bosch werkers over den „ouden opperhout vester" hooren sprekon. Ze had hem nu duidelijk voor den geest: forsch, breedgeschouderd, natuurlijk met langen grijzen baard, en een verbrand gezicht: cn zijne vrouw wel vermoedelijk, conc innemende oude dame, tamelijk korpulcnt, met een vriendelijk gezicht. Wat zou de oude heer echter oogen opzetten nis hij haar gehoord had. Nu, in elk geval zou hij haar dankzaar zijn geweest, dat ze zoo flink voor zijne boo men h id gezorgd. Plotsclidg zag ze tot hare verwonde ring, dat Erdman gezelschap had ge kregen. Een rosbruine kleine taks, die ongemerkt van onder de struiken was gekomen, wisselde juist de gebruikelijke begroetingen en toen ze zich dienten gevolge onwillekeurig omkeerde om te zien of ook de eigenaar van den hond in aantocht was, zag ze vlak achter zich uit een van de vele nauwe zij wegen een heer in een grijsgroen linnen pak aankomen. Een slanke, maar krachtige imponeerende verschijning was het; vermoedelijk ook de een of andere na tuur dweper en een zame pinkstertoerist. 5. "Wijl in den schat des geloofs alleen geopenbaarde waarheden vervat zijn, komt het onder geen enkel opzicht aan de Kerk toe een oordeel te vellen over de uitspraken der menschelijke weten schappen. 7. Wanneer de Kerk dwalingen heeft veroordeeld, kan zij van de gcloovigen niet eenige innerlijke instemming vor deren, welke de door haar uitgesproken veroordeelingen omvat. 8. Van alle schuld vrij te achten zijn zij, die de veroordeelingen, uitgesproken door de H Congregatie van den Index en door andere Jlomoinsche Congregaties, als niets tellen. 9. Van ceu al te grooten eenvoud of onwetendheid geven diegene blijk, die gelooven, dot God waarlijk maker is der II. Schrift. 10. De inspiratie der boeken van het Oude Testament heeft daarin bestaan, dat dc Israëlietische schrijvers dc gods dienstige leerstellingen onder een be paalden vorm, aan de heidenen weinig of niet bekend, bekend maakten. 11. De goddelijke ingeving kan niet zoodanig voor de geheele II. Schrift worden aanga-non cn, dat alle deelen en elk afzonderlijk tegen dwalingen gewaar borgd zouden, zijn.. 12. Indien de bijbeluitlegger zich met vrucht wil toeleggen op de bijbelstudie, moet hij allereerst elke vooropgestelde ineening omtrent den bovennatuurlijken oorsprong der H. Schrift afleggen, cn deze niet anders uitleggen dan de overige zuiver menschelijke geschriften. 14. In meerdere verhalen hebben dc Evangelisten niet zoozeer wat waar was verhaald, als wel datgene, wat, ofschoon valsch, door hen meer nuttig geoordeeld werd voor Juin lezers. 15. Do Evangelies zijn tot aan de bepalingen de vaststelling van den canon vermeerderd geworden door voortdurende bijvoegingen en verbeteringen; van de leer van Christus is daarin dus slechts een zwak en onzeker spoor tc vinden. 17. Het vierde Evangelie heeft de wonderen overdreven, niet alleen opdat zij des te meer buitengewoon zouden schijnen, doch ook opdat zij meer ge schikt zouden worden om de beteekenis van het werk en de glorie des Mcnsch geworden Woords te doen uitkomen. 18. Jo innes werpt zich weliswaar op als getuige voor den Christus; doch hij is inderdaad niets anders dan een voor treffelijk getuige van het Christelijke leven of wel van het leven van Christus in de Kerk, op het einde der eerste eeuw. 19 Dc niet rechtzinnige bijbeluit- lcggcrs hebben den waren zin der Schrif ten met meer getrouwheid verklaard dan dc Katholieke bijbeluitleggers. 20. De openbaring heeft niets anders kunnen zijn dan het door den uicnsch verkregen bewustzijn van zijn verhouding tot God. 21. Dc openbaring, die het onder werp vormt van het Katholieke geloof, is met de Apostelen niet afgesloten ge weest. 22. De leerstellingen, welke de Kerk als geopenbaard voorhoudt, zijn geen waarheden uit den Hemel afkomstig, doch zekere verklaring van godsdien stige feiten, welke verklaring de men schelijke geest zich zei ven heeft verschaft na nioeielijken arbeid. 23. Er kan bestaan en er bestaat inderdaad een tegenstelling tusscheu de feiten, die in de H. Schriftuur worden verhaald en de daarop steunende leer stellingen der Kerk; zoodat dc criticus als valsch kan verwerpen feiten, welke de Kerk gelooft als ontwijfelbaar zeker. 24. Niet tc berispen is de bijbeluil- De vreemdeling groette haar met onberispelijke beleefdheid en sprak haar aan, zoodra hij in hare nabijheid was. „Ik verzoek u mij wel te willen ver ontschuldigen, mevrouw, doch ik hoorde zoo even, dat het toeval mij de eer gunt kennis tc maken met mevrouw de opperhoutvester te wijzen; ik zou gaarne mijnheer uw'echtgenoot willen spreken." Else, dienbaar hoed aan den arm droeg, was yan schrik vuurrood ge worden. Wat! ter- wereld zou ze ant woorden? Eerlijk dc naarheid bekennen? Maar ze zou zich tegenover dezen vreemden jongen man, die daar zoo hoffelijk maar toch ook mot een eigen aardige uitdrukking van spotzucht op het lachend gelaat, doodelijk geschaamd hebben over haar scherts. Yan den anderen kant zich doodleuk als mevrouw dc Oppcrhout\ester laten gelden, daarbij te moeten bekennen dat ze niet eens haar huis kon terugvinden? Dat ging eerst recht niet. Dus dat is de vloek van de booze daad, zoo ging het haar door het hoofd koel bloedig kalm verder blijven jokken de vreemdeling kende gelukkig noch haar, noch de omstandigheden hier en dan ter juister tijd eenvoudig rechts omkeert gemaakt. Zoo kwam er dan een schuchter „heel gaarne" uit, waarop de vreemde ling voortging:„ Mevrouw," opnieuw werd ze verlegen, ofschoon dc eigen legger, die stellingen opzet, waaruit volgt, dat de dogma's historisch valscii of twijfelachtig zijn, mits hij de dogma's zelve maar niet rechtstreeks ontkent. 25. De geloofsdaad berust ten slotte op een samenvoegsel van waarschijn lijkheden. 26. De dogma's behoeven alleen aangenomen te worden in hun practisch beteekenis, d. i.: niet als geloofsrcgel, maar als leidraad om te handelen. 27. De Godheid van Jezus Christus wordt uit dc Evangeliën niet bewezen; doch zij is een dogma, hetwelk lut Christelijk geweten heeft afgeleid uit de kennis van den Messias. 28. Toen Jezus zijn zending vervulde, sprak Hij niet met het doel om zich uit te geven voor den Messias, en ook zijn wonderen beoogden niet dit te be wijzen. 29. Men kan toegeven, dat de Christus, welken wij kennen uit de Ge schiedenis, veel lager staat dan de Christus, die het voorwerp vormt dos geloofs. 30. In alle Evangelische teksten staat de naam Zoon Gods gelijk mot den naam Messias, maar hij beteckent allerminst, dat Christus dc ware en natuurlijke Zoon van God is. 31. De leer over Christus, welke r.utlus, Johannes en het Concilie van Nicaea, Ephcsus en Chalcedon bevatten is uiet die, welke Christus gelceraard heeft, maar die, welke het Christelijk geweten zich omtrent Jezus gevormd heeft. 32. Dc natuurlijke zin van de Evan gelische teksten kan niet in overeen stemming gebracht worden inct dien, welke onze godgeleerden leeraren om trent het bewustzijn en de onfeilbare kennis van Jezus Christus. 33. Het is klaarblijkelijk aan iedereen die niet door vooroordeelen geleid wordt, dat of wel Jezus een dwaling geleerd heeft omtrent de nabijzijnde komst van den Messias óf wel dat het grootste deel van Zijn leer zooals die in de Synoptische Evangeliën bevat is, niet authentiek is. 34. De criticus kan Christus een on begrensde kennis toekennen, tenzij in de veronderstelling, welke geschiedkundig ondenkbaar is cn tegen het zedelijk ge voel indruiseht, dat Christus als mensch een goddelijke kennis heeft gehad en dat Hij niettemin de wetenschap omtrent zoovele dingen niet aan Zijn leerlingen en het nageslacht heeft willen meededen. 35. Christus heeft niet altijd het be wustzijn gehad van zijn Mcssiaansche waardigheid. 36. Dc verrijzenis vau onzen Ver losser is geen eigenlijk gezegde gebeur tenis van historische»! maar van zuiver bovennatuuilijken aard; zij is noch be wezen, noch bewijsbaar: het Christelijk bewustzijn heeft haar afgeleid uit andere dingen. 37. Het geloof in Christus' opstanding betrof van den aanvang af niet zoozeer het feit zelf der verrijzenis, als wel het onsterfelijk leven vau Christus bij God. 38. De leer over Christus' verzoe ningsdood is niet die der Evangeliën, maar slechts die van Paulus. 49. Doordien het Christelijk avond maal langzamerhand den aard van een liturgische handeling aannam, verkregen zij, die gewoon waren bij het avondmaal den voorrang te bekleeden, een priester lijk karakter. 50. De ouderlingen, die in dc ver gaderingen der Christenen het ambt van opzichters bekleedden, zijn door de Apostelen als priesters cn bisschoppen aangesteld, om te voorzien in de be- aardige positie eene prikkelende beko ring op haar begon uit te oefenen, „mevrouw schijnt overigens veel van vroeg opstaan te houden, dat ze reeds zoo voor dag en dauw op weg is, zeker om den wonderschoonen Pinkstermorgen in de eenzaamheid te genieten? Het verwondert mij slechts, dat mijnheer haar echtgenoot zijne jonge vrouw op zulk een heerlijken morgen niet verge zelt." „Och," ze werd opnieuw vuurrood cn keek angstig naar haar voeten, „mijn mijn man, die slaapt graag wat lang, en daar „Wel, viel hij vroolijk in, „in het algemeen behoort het lang slapen juist niet tot dc eigenschappen der hout vesteiij" doch er zijn natuurlijk uitzon deringen op den regel! Mag ik u echter vragen, mevrouw, of het revier zeer groot is en of u reeds lang te Wcster- bostcl woont? Maar dat is immers niet mogelijk!u zeide hij, een bewonde- renden blik werpende op de jeugdige verschijning. „Ja Neen. Dat wil zeggen stamelde zij opnieuw -- „Ja, het revier is, naar ik meen, tamelijk uitgestrekt, maar veel weet ik er niet van." (Slot volgt.) hoef te van regeling der aangroeiende gemeenten, niet om in werkelijkheid do apostolische zending en macht te doen voortbestaan. 51. Eerst laat kan het huwelijk onder de sacramenten der nieuwe wet in de Kerk zijn opgenomen. Immers om het huwelijk als sacrament te erkenen, was het noodig, dat een theologische uitleg ging van de leer omtrent de genade en dc sacramenten voorafging. 52. Den geest van Christus was het vreemd, dc Kerk op aarde te stichten als maatschappij voor een lange reeks van eeuwen; daar in den geest van Christus het rijk der hemelen tegelijk met het einde der wereld zeer spoedig zou aanbreken. 53. De organische inrichting der Kerk is niet onveranderlijk maar do Christelijke maatschappij is, als alle menschelijke vcreenigingen, onderworpen aan een voortdurende ontwikkeling. 54. De dogmata, sacramenten, hiër archie, zijn, zoowel wat hun begrip als hun wezen betreft, niets anders dan ver tolkingen van den Christelijke geest en verschijningen, die zich geleidelijk heb ben ontwikkeld en de kleine kiem, welke in het Evangelie verborgen lag, door toevoegselen van buiten hebben vervol maakt. 55. Simon Petrus heeft zelfs nooit vermoed, dat aan hem door Christus het primaat der Kerk was geschonken. 56. De Roomschc Kerk is het hoofd van alle Kerken geworden, niet door de beschikking der goddelijke Voorzienig heid, maar door omstandigheden van zuiver staatkundigen aard. 57. De Kerk toont zich de vijandin van den vooruitgang der godgeleerde en natuurwetenschappen. 59. De waarheid is niet meer on veranderlijk dan de mcnsch zelf, daar zij zich met hem, in hein en door hem ontwikkelt. 59. Christus heeft niet een bepaald samenstel van leering voor alle tijden en alle menschcn van toepassing onderwezen, maar veeleer een zekere godsdienstige beweging begonnen, voor verschillende tijden cn plaatseu toegepast of toe te passen. 60. De Christelijke leer was aan vankelijk judaÏ8ch, werd door elkander opvolgende ontwikkelingen eerst pauli nisch, dan joanneïsch, vervolgens hcl- leensch en algemeen. 61. Zonder ongerijmdheid kan wor den gezegd, dat geen enkel hoofdstuk der H. Schrift, van het eerste van het Boek der Schepping tot het laatste van het Boek der Openbaring, een leer bevat, die geheel in overeenstemming is met die, welke over hetzelfde onderwerp ge leerd wordt door de Kerk, en dat dus geen enkel hoofdstuk der H. Schrift de zelfde beteekenis heeft voor den criticus en voor den godgeleerde. 63. De Kerk toont zich onbekwaam om de Evangelische zedenleer kracht dadig te verdedigen, wijl ze hardnek kig vasthoudt 'aan ovciandcrlijke leer ingen, welke met den hedendaagschen vooruitgang niet vercenigbaar zijn. 64. De vooruitgang der wetenschap pen cischt een wijziging in de opvat ting der Christelijke leer ten aanzien van God, dc Schepping, de Openbaring, de Persoonlijkheid van het Woord en de Verlossing. 64. Het hedendaagsche Katholicisme kan niet met den ware wetenschap over eenstemmen, tenzij het zich hervorme in een nictdogmatiscli Christendom, dat is in een breed cn liberaal Protestan tisme. Vau een ongeluksvogel. Te Milaan werd onlangs, bij den diefstal van een kaas, een spoorwegarbeider gearresteerd. Bij het verhoor bleek het, dat dc thans 35-jarige man een voor malige aktief dienende officier van het Italiaansche leger was. Arnnldo Seja genaamd. Ecmge jaren geleden werd hij, ter gelegenheid van een reis door Zwitser land, verliefd op een jong meisje. Daar zoowel zijne als hare middelen een huwelijk niet toelieten, nam de officier zijn ontslag, om zijn levensonder houd op andere wijze te verdienen. De droom der beide gelieven nam echter ten gevolge der werkeloosheid van Seja een spoedig en treurig einde, cn de kleine familie had met do grootste ellende te kaïnpen. Toen besloot Seja, met vrouw en kind naar Millaan te trekken, om zich in de groote stad het noodigo levensonderhoud bijeen te arbeiden. Maar deze hoop werd eveneens bedrogen en het gezin kwam bijna om van gebrek. De jonge vrouw nam daarom hot besluit, naar haar ouders terug tc keeren, en de voormalige offi cier vond ten slotte een baantje als spoorwegwerker. „Credic" en „Crotic". Dit zijn twee Amerikaansche booten, die echter door de gelijkluidendheid van hun naam

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1907 | | pagina 2