Gemengd.
soupeerde nog en om elf uur gingen
wij op weg; zonder lantaarns, want de
nuan, die in haar laatste kwartier was,
verlichte weg en rotsen volkomen. De
lucht was buitengewoon helder; de ster
ren flonkerden; er heersche absolute
windstilte. „Een prachtigen dog hebben
wij morgen," zei een der gidsen. Dicht
bij de hut is men met een nieuwen weg
begonnen, waardoor men er ook met
muildieren heen zul kunnen rijden. Om
één uur bereikten wij haar. Verschillende
partijen volgden ons of waren reeds
vooruit gegaan; eenige bevonden er zich
nog in. Op de brits ging ik even liggen;
ik zou binnen een paar minuten zijn
ingedommeld, als Guspoz mij niet ge
roepen had; hij wilde liefst zooveel moge
lijk vooraan zijn oiu de vallende steenen
te vermijden. Dij de deur reeds gingen
wij aan het touw. Spoedig kwamen wij
bij de plaats waar men in de rotsen
gaat; cene ongeveer anderhalve mans
lengte hoogc, gladde en natte plaat.
Zacht stijgend, ons bukkend onder een
overhangende rotspunt, gingen wij een
eind ver langs don beig, daarna over
het bovenste stuk van den Furggletscher.
Van hier af gaat men schuins in de
hoogte, passeert den groeten couloir, een
gevaarlijke plaats, waai de gids Furrër
door steenuil is omgekomen, komt op de
graat, waar men plotseling een verras
send gezicht heeft op den Zinuttglctscher
cu volgt den kam langs de oude hut tot
den Schouder. Zeer inoeielijk is het tot
de oude hut niet: dikwijls heeft men
gansche einden, waar men zich niet
eens behoeft vast tc houden; het groote
gevaar bestond voor ons in de vallende
steenen, want ondanks alle voorzichtig
heid werden deze bij zulk eene talrijke
partij wel eens in beweging gebracht.
Ik kreeg er een tegen de borst, die mij
evenwel geen letsel toebracht. Na twee
en een half uur, dus niet bijzonder vlug,
waren wij bij de hut, die vol sneeuw is.
Ilier rusten w ij gezamenlijk een oogen-
blik. Van nu af wordt het steiler. Een
eind hooger hangt een touw o?er den
steile plaat, waar Moseley viel. Vanhier
tot den top is de tocht vol droevige
herinneringen. Dicht boven de Moseley-
platte is de plek waar Goers met zijne
beide gidsen afstortte; een eind hooger
stierf Borckhart in een sneeuwstorm;
dicht onder den top vond het groote
ongeluk van '65 plaats.
Nog altijd was het weer goed, maar
het scheen dat de lucht—de zon was
reeds lang opgegaan begon te be
trekken. Anderen merkten dit ook op.
Na twee uur bij halfzeven waren
wij vlak onder den Schouder. Hier zou
den wij weer wachten tot het geheelc
gezelschap bij elkaar was. Zicnderoogcn
werd het donkerder; cenigc hagelkorrels
begonnen te vallen. Zullen wij verder
gaan of terugkecrcn?" vroeg er een.
Een paar anderen wilden nog wachten.
Boven den Dent Blanche werd het hel
derder, er vertoonde zich eenig blauw;
doch slechts voor een oogenblik, want
andermaal betrok de lucht. Een half uur
verliep er, een kostbare tijd. Plotseling
zag men van de Italiaansche zijde eene
donkere wolk snel komen aandrijven;
een felle bliksemstraal doorkliefde de
lucht onmiddelijk gevolgd door een hevige
donderslag. De pickcls knetterden; ik
herinner mij niet ooit een akeliger ge
luid te hebbeu gehoord. „Dadelijk naar
beneden", riep een der gitsen. De ver
warring was een oogenblik grootonder
het zitten en bij het passeeren waren de
touwen verward en deze moesten nu
weer uit elkaar gehaald wordeu. Weel
een bliksemstraal vlak bij ons; naast de
onderste hut was het ingeslagen. Hagel
Westerbostel hadden ondernomen, ter
wijl ze juist van plan waren meistrui-
ken te plukken, en een der jonge
berken den kroon af te breken.
„Halt! Wat doe jullie daar?" riep
Else hen dapper toe. „Dat moogt go
niet doen; ge behooit te weten, dat
zoo iets streng verboden is."
De een kroop dan ook dadelijk be
schaamd heen; dc andere echter, of
schoon hij ook van zijn voornemen
afzag, scheen het aan zijne mannelijke
waardigheid verplicht tc achten, zich
niet te laten overbluffen, en riep haar
toe: „Zoo, is u misschien de opper
houtvester?"
Else, die niet op haar mondje was
gevallen, antwoordde zonder dralen:
„Dat niet, maar wel zijn vrouw. Ik
zal jullie dus aanklagen!"
Toen ze deze woorden had uitge
sproken, was ze toch zelve min of meer
ontsteld. Maar wat deed het er toe. Dc
jongens waren haar volkomen vreemd
en dat deze den opperhoutvester en
diens vrouw zoomin kende als zij, bleek
hieruit, dat ze eensklaps beide om ver
giffenis vroegen en zich daarop uit de
voeten maakten.
Zo ging nu eveneens haar weg, ter
wijl ze stil voor zich heen lachte. Dat
was nu nog eens een grappig avon
tuurtje hier in de eenzaamheid. Ze
voelde zich nu niet weinig trotsch op
haar impulsieve» inval en ook niet
en sneeuw begonnen te vallen; de wind
stak op en dreef de vlokken in ons ge
zicht; zij dwarrelden over de rotsen en
maakten deze glibberig en nat.
Naar beneden! Wiens touwen los waren
repte zich wat hij kon; ieder wist dat
het oui zijn leven ging; onweer op don
Matterhorn! De geheeïe berg scbecn in
beweging door al die menschcn, die
zich naar beneden haastten. Ondanks
alle voorzichtigheid rolden toch de stee
nen langs ons heen, waardoor het gevaar
verdubbelde. Een dikke mist, waarin
men dc bliksemstralen slechts als eene
gloeiende vonk zag, omhulde ons; het
onweer hield nog altijd aan; velen wier
pen hun pickcl weg; ik zag er verschei
dene op de rotsen liggen. De suecuw
omhulde ons en zette zich overal aan
vast; het werd steenkoud en ik voelde
mijn vingers bijna bevriezen; de toppou
der handschoenen waren geheel door.
Aan mijne .snorren hingen ijskegels. Hoe
ik mij haastte, het ging mij nog veel tc
langzaam. Moest ik wachten tot mijn
eerste gids, Gaudin, was afgedaald, dan
leek mij dit wel een uur. Toch gleed
en sprong ik van de natte besneeuwde
rotsen met eene snelheid, waarbij ik mij
anders nog wel tweemaal bedacht zou
hebben; vermoeienis en slaap voelde ik
nu niet meer. Van het terrein herinner
de ik mij niets meer. Eindelijk zag ik
het touw over de Moselyplattekort
daarop waren wij bij de oude hut.
Het onweer begon te verminderen;
ook wist ik dat wij nog slechis ééne
gevaarlijke plaats, de traverseering van
den couloir, zouden vinden. Bij de hut
hielden wij ons niet op, maar ijlden zoo snel
mogelijk voort. Wat duurde het nog lang
voor wij bij den einstieg kwamen, ik
was kletsnat, mijne kleeren vol gaten;
mijne handschoenen hadden geen vingers
meer. Een hartelijken handdruk wisselde
ik met de beide gidsen, die zich zoo
uitstekend gedragen hadden. Van dc hut
gingen wij direct door naar Schwarzsec-
hotel, waar kokendheete chocolade mij
geheel op mijn verhaal bracht. Tot ieders
verbazing was er geen ongeluk gebeurd;
alle deeluemers waren er heelhuids af
gekomen. In het hotel had men geruimen
tijd in doodelijken angst verkeerd; ver
scheidene onzer waren er met hunne
famillie gelogeerd; men kon nagaan hoe
hoog wij geweest waren toen hot onweer
ons verraste. Na eenigen tijd hier ver
toefd tc hebben, ging ik door naarZer-
matt. Tegen den middag was er geen
enkele wolk behalve de topwolk
van den Matterhorn meer te zien en
straalde de zon met denzelfden luister
als den vorigen dag. De Matterhorn had
zich nogmaals de oude, verradelijke berg
getoond!
SYLLABIS.
De Katholieke pers heeft den vol-
ledigcn tpkst gepubliceerd van den
nieuwen Syllabus, waarbij 65 stellingen
worden aangenomen als in strijd met
het Kerkgeloof.
Wij laten hier uit het uitvoerige stuk
de voornaamste der 65 veroordeelde
stellingen volgen.
1. De kerkelijke wet, welke voor
schrijf!, dat de boeken, op dc H. Schrift
betrekking hebbende, onderworpen zijn
aan een voorafgaande keuring, slaat niet
op dc beoefenaren van de wetenschappe
lijke critiek en uitlegkunde van het
Oude en Nieuwe Testament.
2. De kerkelijke uitlegging der Hei
lige Boeken is wel niet te verachten;
zij staat evenwel achter bij hot meer
nauwkeurig oordcel cn de herziening van
etenschappelijkc schriftverklaarders.
weinig gestreeld dat deze brutale, kleine
deugnieten haar als mevrouw de opper
houtvester in ernst opgenomen hadden.
Hoe zou deze er in werkelijkheid
wel uitzien? En dan haar man! Want
er moest beslist zoo iemaad hier ergens
wonen. Ze had gisteren nog twee bosch
werkers over den „ouden opperhout
vester" hooren sprekon. Ze had hem
nu duidelijk voor den geest: forsch,
breedgeschouderd, natuurlijk met langen
grijzen baard, en een verbrand gezicht:
cn zijne vrouw wel vermoedelijk,
conc innemende oude dame, tamelijk
korpulcnt, met een vriendelijk gezicht.
Wat zou de oude heer echter oogen
opzetten nis hij haar gehoord had. Nu,
in elk geval zou hij haar dankzaar zijn
geweest, dat ze zoo flink voor zijne
boo men h id gezorgd.
Plotsclidg zag ze tot hare verwonde
ring, dat Erdman gezelschap had ge
kregen. Een rosbruine kleine taks, die
ongemerkt van onder de struiken was
gekomen, wisselde juist de gebruikelijke
begroetingen en toen ze zich dienten
gevolge onwillekeurig omkeerde om te
zien of ook de eigenaar van den hond
in aantocht was, zag ze vlak achter
zich uit een van de vele nauwe zij
wegen een heer in een grijsgroen linnen
pak aankomen. Een slanke, maar
krachtige imponeerende verschijning was
het; vermoedelijk ook de een of andere na
tuur dweper en een zame pinkstertoerist.
5. "Wijl in den schat des geloofs alleen
geopenbaarde waarheden vervat zijn,
komt het onder geen enkel opzicht aan
de Kerk toe een oordeel te vellen over
de uitspraken der menschelijke weten
schappen.
7. Wanneer de Kerk dwalingen heeft
veroordeeld, kan zij van de gcloovigen
niet eenige innerlijke instemming vor
deren, welke de door haar uitgesproken
veroordeelingen omvat.
8. Van alle schuld vrij te achten zijn
zij, die de veroordeelingen, uitgesproken
door de H Congregatie van den Index
en door andere Jlomoinsche Congregaties,
als niets tellen.
9. Van ceu al te grooten eenvoud
of onwetendheid geven diegene blijk, die
gelooven, dot God waarlijk maker is
der II. Schrift.
10. De inspiratie der boeken van het
Oude Testament heeft daarin bestaan,
dat dc Israëlietische schrijvers dc gods
dienstige leerstellingen onder een be
paalden vorm, aan de heidenen weinig
of niet bekend, bekend maakten.
11. De goddelijke ingeving kan niet
zoodanig voor de geheele II. Schrift
worden aanga-non cn, dat alle deelen en
elk afzonderlijk tegen dwalingen gewaar
borgd zouden, zijn..
12. Indien de bijbeluitlegger zich met
vrucht wil toeleggen op de bijbelstudie,
moet hij allereerst elke vooropgestelde
ineening omtrent den bovennatuurlijken
oorsprong der H. Schrift afleggen, cn
deze niet anders uitleggen dan de overige
zuiver menschelijke geschriften.
14. In meerdere verhalen hebben dc
Evangelisten niet zoozeer wat waar was
verhaald, als wel datgene, wat, ofschoon
valsch, door hen meer nuttig geoordeeld
werd voor Juin lezers.
15. Do Evangelies zijn tot aan de
bepalingen de vaststelling van den canon
vermeerderd geworden door voortdurende
bijvoegingen en verbeteringen; van de
leer van Christus is daarin dus slechts
een zwak en onzeker spoor tc vinden.
17. Het vierde Evangelie heeft de
wonderen overdreven, niet alleen opdat
zij des te meer buitengewoon zouden
schijnen, doch ook opdat zij meer ge
schikt zouden worden om de beteekenis
van het werk en de glorie des Mcnsch
geworden Woords te doen uitkomen.
18. Jo innes werpt zich weliswaar op
als getuige voor den Christus; doch hij
is inderdaad niets anders dan een voor
treffelijk getuige van het Christelijke leven
of wel van het leven van Christus in de
Kerk, op het einde der eerste eeuw.
19 Dc niet rechtzinnige bijbeluit-
lcggcrs hebben den waren zin der Schrif
ten met meer getrouwheid verklaard dan
dc Katholieke bijbeluitleggers.
20. De openbaring heeft niets anders
kunnen zijn dan het door den uicnsch
verkregen bewustzijn van zijn verhouding
tot God.
21. Dc openbaring, die het onder
werp vormt van het Katholieke geloof,
is met de Apostelen niet afgesloten ge
weest.
22. De leerstellingen, welke de Kerk
als geopenbaard voorhoudt, zijn geen
waarheden uit den Hemel afkomstig,
doch zekere verklaring van godsdien
stige feiten, welke verklaring de men
schelijke geest zich zei ven heeft verschaft
na nioeielijken arbeid.
23. Er kan bestaan en er bestaat
inderdaad een tegenstelling tusscheu de
feiten, die in de H. Schriftuur worden
verhaald en de daarop steunende leer
stellingen der Kerk; zoodat dc criticus
als valsch kan verwerpen feiten, welke
de Kerk gelooft als ontwijfelbaar zeker.
24. Niet tc berispen is de bijbeluil-
De vreemdeling groette haar met
onberispelijke beleefdheid en sprak haar
aan, zoodra hij in hare nabijheid was.
„Ik verzoek u mij wel te willen ver
ontschuldigen, mevrouw, doch ik hoorde
zoo even, dat het toeval mij de eer
gunt kennis tc maken met mevrouw de
opperhoutvester te wijzen; ik zou gaarne
mijnheer uw'echtgenoot willen spreken."
Else, dienbaar hoed aan den arm
droeg, was yan schrik vuurrood ge
worden. Wat! ter- wereld zou ze ant
woorden? Eerlijk dc naarheid bekennen?
Maar ze zou zich tegenover dezen
vreemden jongen man, die daar zoo
hoffelijk maar toch ook mot een eigen
aardige uitdrukking van spotzucht op
het lachend gelaat, doodelijk geschaamd
hebben over haar scherts. Yan den
anderen kant zich doodleuk als
mevrouw dc Oppcrhout\ester laten
gelden, daarbij te moeten bekennen dat
ze niet eens haar huis kon terugvinden?
Dat ging eerst recht niet. Dus dat
is de vloek van de booze daad, zoo
ging het haar door het hoofd koel
bloedig kalm verder blijven jokken
de vreemdeling kende gelukkig noch
haar, noch de omstandigheden hier
en dan ter juister tijd eenvoudig rechts
omkeert gemaakt.
Zoo kwam er dan een schuchter
„heel gaarne" uit, waarop de vreemde
ling voortging:„ Mevrouw," opnieuw
werd ze verlegen, ofschoon dc eigen
legger, die stellingen opzet, waaruit
volgt, dat de dogma's historisch valscii
of twijfelachtig zijn, mits hij de dogma's
zelve maar niet rechtstreeks ontkent.
25. De geloofsdaad berust ten slotte
op een samenvoegsel van waarschijn
lijkheden.
26. De dogma's behoeven alleen
aangenomen te worden in hun practisch
beteekenis, d. i.: niet als geloofsrcgel,
maar als leidraad om te handelen.
27. De Godheid van Jezus Christus
wordt uit dc Evangeliën niet bewezen;
doch zij is een dogma, hetwelk lut
Christelijk geweten heeft afgeleid uit
de kennis van den Messias.
28. Toen Jezus zijn zending vervulde,
sprak Hij niet met het doel om zich
uit te geven voor den Messias, en ook
zijn wonderen beoogden niet dit te be
wijzen.
29. Men kan toegeven, dat de
Christus, welken wij kennen uit de Ge
schiedenis, veel lager staat dan de
Christus, die het voorwerp vormt dos
geloofs.
30. In alle Evangelische teksten
staat de naam Zoon Gods gelijk mot
den naam Messias, maar hij beteckent
allerminst, dat Christus dc ware en
natuurlijke Zoon van God is.
31. De leer over Christus, welke
r.utlus, Johannes en het Concilie van
Nicaea, Ephcsus en Chalcedon bevatten
is uiet die, welke Christus gelceraard
heeft, maar die, welke het Christelijk
geweten zich omtrent Jezus gevormd
heeft.
32. Dc natuurlijke zin van de Evan
gelische teksten kan niet in overeen
stemming gebracht worden inct dien,
welke onze godgeleerden leeraren om
trent het bewustzijn en de onfeilbare
kennis van Jezus Christus.
33. Het is klaarblijkelijk aan iedereen
die niet door vooroordeelen geleid
wordt, dat of wel Jezus een dwaling
geleerd heeft omtrent de nabijzijnde
komst van den Messias óf wel dat het
grootste deel van Zijn leer zooals die
in de Synoptische Evangeliën bevat is,
niet authentiek is.
34. De criticus kan Christus een on
begrensde kennis toekennen, tenzij in de
veronderstelling, welke geschiedkundig
ondenkbaar is cn tegen het zedelijk ge
voel indruiseht, dat Christus als mensch
een goddelijke kennis heeft gehad en
dat Hij niettemin de wetenschap omtrent
zoovele dingen niet aan Zijn leerlingen
en het nageslacht heeft willen meededen.
35. Christus heeft niet altijd het be
wustzijn gehad van zijn Mcssiaansche
waardigheid.
36. Dc verrijzenis vau onzen Ver
losser is geen eigenlijk gezegde gebeur
tenis van historische»! maar van zuiver
bovennatuuilijken aard; zij is noch be
wezen, noch bewijsbaar: het Christelijk
bewustzijn heeft haar afgeleid uit andere
dingen.
37. Het geloof in Christus' opstanding
betrof van den aanvang af niet zoozeer
het feit zelf der verrijzenis, als wel het
onsterfelijk leven vau Christus bij God.
38. De leer over Christus' verzoe
ningsdood is niet die der Evangeliën,
maar slechts die van Paulus.
49. Doordien het Christelijk avond
maal langzamerhand den aard van een
liturgische handeling aannam, verkregen
zij, die gewoon waren bij het avondmaal
den voorrang te bekleeden, een priester
lijk karakter.
50. De ouderlingen, die in dc ver
gaderingen der Christenen het ambt van
opzichters bekleedden, zijn door de
Apostelen als priesters cn bisschoppen
aangesteld, om te voorzien in de be-
aardige positie eene prikkelende beko
ring op haar begon uit te oefenen,
„mevrouw schijnt overigens veel van
vroeg opstaan te houden, dat ze reeds
zoo voor dag en dauw op weg is, zeker
om den wonderschoonen Pinkstermorgen
in de eenzaamheid te genieten? Het
verwondert mij slechts, dat mijnheer
haar echtgenoot zijne jonge vrouw op
zulk een heerlijken morgen niet verge
zelt."
„Och," ze werd opnieuw vuurrood
cn keek angstig naar haar voeten,
„mijn mijn man, die slaapt graag
wat lang, en daar
„Wel, viel hij vroolijk in, „in het
algemeen behoort het lang slapen juist
niet tot dc eigenschappen der hout
vesteiij" doch er zijn natuurlijk uitzon
deringen op den regel! Mag ik u echter
vragen, mevrouw, of het revier zeer
groot is en of u reeds lang te Wcster-
bostcl woont? Maar dat is immers
niet mogelijk!u zeide hij, een bewonde-
renden blik werpende op de jeugdige
verschijning.
„Ja Neen. Dat wil zeggen
stamelde zij opnieuw -- „Ja, het revier
is, naar ik meen, tamelijk uitgestrekt,
maar veel weet ik er niet van."
(Slot volgt.)
hoef te van regeling der aangroeiende
gemeenten, niet om in werkelijkheid do
apostolische zending en macht te doen
voortbestaan.
51. Eerst laat kan het huwelijk onder
de sacramenten der nieuwe wet in de
Kerk zijn opgenomen. Immers om het
huwelijk als sacrament te erkenen, was
het noodig, dat een theologische uitleg
ging van de leer omtrent de genade en
dc sacramenten voorafging.
52. Den geest van Christus was het
vreemd, dc Kerk op aarde te stichten
als maatschappij voor een lange reeks
van eeuwen; daar in den geest van
Christus het rijk der hemelen tegelijk
met het einde der wereld zeer spoedig
zou aanbreken.
53. De organische inrichting der
Kerk is niet onveranderlijk maar do
Christelijke maatschappij is, als alle
menschelijke vcreenigingen, onderworpen
aan een voortdurende ontwikkeling.
54. De dogmata, sacramenten, hiër
archie, zijn, zoowel wat hun begrip als
hun wezen betreft, niets anders dan ver
tolkingen van den Christelijke geest en
verschijningen, die zich geleidelijk heb
ben ontwikkeld en de kleine kiem, welke
in het Evangelie verborgen lag, door
toevoegselen van buiten hebben vervol
maakt.
55. Simon Petrus heeft zelfs nooit
vermoed, dat aan hem door Christus
het primaat der Kerk was geschonken.
56. De Roomschc Kerk is het hoofd
van alle Kerken geworden, niet door
de beschikking der goddelijke Voorzienig
heid, maar door omstandigheden van
zuiver staatkundigen aard.
57. De Kerk toont zich de vijandin
van den vooruitgang der godgeleerde en
natuurwetenschappen.
59. De waarheid is niet meer on
veranderlijk dan de mcnsch zelf, daar
zij zich met hem, in hein en door hem
ontwikkelt.
59. Christus heeft niet een bepaald
samenstel van leering voor alle tijden en
alle menschcn van toepassing onderwezen,
maar veeleer een zekere godsdienstige
beweging begonnen, voor verschillende
tijden cn plaatseu toegepast of toe te
passen.
60. De Christelijke leer was aan
vankelijk judaÏ8ch, werd door elkander
opvolgende ontwikkelingen eerst pauli
nisch, dan joanneïsch, vervolgens hcl-
leensch en algemeen.
61. Zonder ongerijmdheid kan wor
den gezegd, dat geen enkel hoofdstuk
der H. Schrift, van het eerste van het
Boek der Schepping tot het laatste van
het Boek der Openbaring, een leer bevat,
die geheel in overeenstemming is met
die, welke over hetzelfde onderwerp ge
leerd wordt door de Kerk, en dat dus
geen enkel hoofdstuk der H. Schrift de
zelfde beteekenis heeft voor den criticus
en voor den godgeleerde.
63. De Kerk toont zich onbekwaam
om de Evangelische zedenleer kracht
dadig te verdedigen, wijl ze hardnek
kig vasthoudt 'aan ovciandcrlijke leer
ingen, welke met den hedendaagschen
vooruitgang niet vercenigbaar zijn.
64. De vooruitgang der wetenschap
pen cischt een wijziging in de opvat
ting der Christelijke leer ten aanzien
van God, dc Schepping, de Openbaring,
de Persoonlijkheid van het Woord en
de Verlossing.
64. Het hedendaagsche Katholicisme
kan niet met den ware wetenschap over
eenstemmen, tenzij het zich hervorme
in een nictdogmatiscli Christendom, dat
is in een breed cn liberaal Protestan
tisme.
Vau een ongeluksvogel. Te
Milaan werd onlangs, bij den diefstal
van een kaas, een spoorwegarbeider
gearresteerd. Bij het verhoor bleek het,
dat dc thans 35-jarige man een voor
malige aktief dienende officier van het
Italiaansche leger was. Arnnldo Seja
genaamd.
Ecmge jaren geleden werd hij, ter
gelegenheid van een reis door Zwitser
land, verliefd op een jong meisje.
Daar zoowel zijne als hare middelen
een huwelijk niet toelieten, nam de
officier zijn ontslag, om zijn levensonder
houd op andere wijze te verdienen.
De droom der beide gelieven nam
echter ten gevolge der werkeloosheid
van Seja een spoedig en treurig einde,
cn de kleine familie had met do grootste
ellende te kaïnpen.
Toen besloot Seja, met vrouw en kind
naar Millaan te trekken, om zich in de
groote stad het noodigo levensonderhoud
bijeen te arbeiden. Maar deze hoop werd
eveneens bedrogen en het gezin kwam
bijna om van gebrek. De jonge vrouw
nam daarom hot besluit, naar haar ouders
terug tc keeren, en de voormalige offi
cier vond ten slotte een baantje als
spoorwegwerker.
„Credic" en „Crotic". Dit zijn
twee Amerikaansche booten, die echter
door de gelijkluidendheid van hun naam