MNiNENLAN i>. STATEN GENERAAL. Uit de Pens. Merkwaardige Woorden en Daden accoord gaat. De meeste berichten toch spreken van verdeeldheid onder de bevolking van Teheran: sommigen, de conservatieven, blijven den Sjah trouw, verlangen de afzetting der volksvertegenwoordigersanderen zijn bereid zich tegen den Sjah te verzetten zoodra het Parlement daartoe het sein geeft. Beide partijen voorzien zich van wapenen en wellicht zal er weldra in de straten van Teheran bloedig ge streden worden. Engeland en Rusland zullen niet nalaten in dit troebele water te vis- schen. Door het jongste verdrag zijn zij het onderling eens geworden over hun invloedssfeer in Perzië, en wanneer zij wellicht tot dusver konden vreezen voor den tegenstand der Perzen bij de uitvoering van hun verdrag, dan maken de jongste gebeurtenissen het hun zeer gemakkelijk. Engeland heeft zich ook terstond met de zaak bemoeid; de ministers, door den Sjah gevangen genomen, zijn op aandrang van den Britschen gezant bevrijd en onder be geleiding van Engelschen naar Europa gezonden. Tweede Kamer. In de zitting van Dinsdag is de school strijd eens weer 0111 het hoekje komen gluren. Gelijk men weet, heeft de minister, in zijne Memorie van Antwoord, omtrent het openbaar onderwijs eene zinsnede neergeschreven, die nog al aandacht getrokken heeft. Met zoovele woorden wordt daarin gezegd, dat het met de neutraliteit der openbare school niet in strijd kan worden geacht, indien in de school Bijbelsche geschiedenis wordt onderwezen en een gebed uitgesproken, wanneer dit ten minste geschiedt zonder te kort te doen aan den eerbied, ver schuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Vroeger is een dergelijke raeening wel meer verdedigd. Doch zij werd toen, aan de linkerzijde, vooral echter ook aan den anti-revolutionnairen kant, bestreden. Groen van Prinsterer zag daarin „gedien stigheden der practijk", die erop gericht waren, om het in het leven roepen van bijzondere scholen te voorkomen. Nog in 1881 de heer Lohman herinnerde daar heden aan is zoowel van de regeeringstafel als door den tegenwoordi- gen (en toenmaligen) afgevaardigde van Goes verklaard, dat deze „gedienstig heden der practyk" echter in vierkanten strijd met de wet waren. De wet eischte aldus werd toen gezegd dat het openbaar onderwijs niet slechts relatief, doch absoluut neutraal zoude zijndat bij dit onderwijs moesten worden ont zien de gevoelens van een ieder, ook van wie niet in de school waren, en niet slechts de denkbeelden van wie kinderen ter schole hadden gezonden. Thans echter blijken de bordjes ver hangen te zijn. De heer De Savornin Lohman ten minste toonde zich uitermate verheugd over 's Ministers uitspraakhij zag er in een stap op den weg der openbare secte-schoolhij hoopte wel niet, dat deze Minister, maar toch dat een toe komstige het eens mogelijk zou maken de ouders der schoolgaande kinderen te doen beslissen over de richting van het onderwijs ook op de volksschool. In overwegend Katholieke streken zou men dan openbare Roomsehe scholen moeten hebben, in Hervormde streken Hervormde, in atheïste milieus godsdiensllooze en de dissidenten moesten dan maar de handen ineen slaan en met subsidie een bijzondere school van hun richting op zetten. In groote steden zou het ge meentebestuur hebben te zorgen voor scholen van alle gezindtenkort gezegd een elk-wat-wils systeem. De heeren Borgesius en Lieftinck juichten de rede van den heer Loh man toe. Door de vertegenwoordigers der recht- sche partijen worden de broeders voor ende na tegen de openbare school in het harnas gejaagd, omdat, naar zij zeggen, die school principieel godsdienst loos moet wezen. Bij de uitlegging der schoolwet, die de heer Lohman thans schijnt te hebben aanvaard, kan daarvan geen sprake meer zijn. In de repliek zei de heer Lohman het nog eens met na druk de openbare school behoeft nu niet langer godsdienstloos te zijn. Principieel kan dus tegen de openbare school als zoodanig door degenen, die denken als de heer Lohman, geen propa ganda meer worden gemaakt. De heer Schokking was het met den heer Lohman geenszins eens. Om niet godsdienstloos te z ij n, moet er, volgens den heer Lohman, op de school Bijbelsch onderwijs worden ge geven en met gebed worden begonnen. Hoort men den heer Schokking b.v., dan zijn Bijbelsche geschiedenis en gebed nog slechts genoeg, om de openbare school van „moderne secteschool" in eene inderdaad „neutr«le" school te hervormen. Maar godsdienstloos b I ij f t zij, zij het dan ook, dat tegen de „al gemeen erkende steeds toenemende ver wildering" van ons volk een dam zal opgeworpen zijn. De gedachte, dat met wat Bijbellezen en een gebed de open bare school zou kunnen voldoen aan de behoeften van eene christelijke bevolking, en niet langer godsdienstloos zou mogen worden geheeten, vindt de heer Schokking bespottelijk. Neen, niet-godsdienstloos is slechts die school, die van eene bepaalde positieve belijdenis is doortrokken. Ook de herren Ketelaar en Ter Laan waren het lang niet eens met den heer Lohman. De eerste verschilt principieel met hem, daar de heer Ketelaar het beginsel der absolute neutraliteit aanhangt. Niet alleen omdat de wet, volgens hem, dit verlangt, maar ook, omdat hij in het belang van het kind godsdienstonderwijs van de school wil hebben geweerd. Hij vindt het onpaedagogisch, kinderen lastig te vallen met onderwijs, dat zij z.i. niet kunnen begrijpen. De heer Ter Laan leefde niet ten on rechte in zorg hoe het bij zoo'n toestand met de solliciteerende onderwijzers zou gaan. Hun leven zal worden nageplozen om er achter te komen of ze wel zuiver in de gewenschte leer zijn. Het bijzonder confessioneel onderwijs werkt huichelarij om den broode, dwang en onderzoek naar het geloof en de politieke over tuiging der onderwijzers in de hand de openbare secte-school zou naar onze stellige overtuiging het leven in Neder land onmogelijk maken voor de meerder heid der ingezetenenwijl de vraagwat met 37 tegen 38 stemmenlinks -f- den heer De Visser tegen rechts den Leidschen afgevaardigde. Een lang debat vond plaals over de oprichting van gewijzigde normaallessen met vaste leerkrachten. De oude strijd over het nut der normaalschoolopleiding en over het grooter nut der kweekschool opleiding werd weer gevoerd. De heer Roodhuyzen had zelfs een amendement ingediend om den Minister 60.000 gulden „cadeau te geven" (zei mr. Rink) om de normaallessen te ver beteren de heer Van Wijnbergen ver dedigde d. e. t. een voorstel om de oprichting der nieuwe normaallessen af te stellen. Alles zonder resultaat, de amendemen ten werden ingetrokken. In de morgenuren werd beraadslaagd over de aankoop van 39 schilderijen uit de collectie Six van Vromade, waaronder het Melkmeisje van Vermeer voor een totaal som van 7.5 ton, waarvan de vereeniging Rembrandt" 2 ton wil dragen. Na warme verdediging van het regee- rings voorstel door de heeren de Stuersen de Beaufort en nadat de heer Troelstra zijn stem tegen had gemotiveerd, werd het voorstel aangenomen met 67 tegen 17 stemmen. De Minister van' Financiën brengt ter kennis van belanghebbenden, dat op 3 Maart 1908 en volgende dagen te Arnhem het vergelijkend examen voor kommies der directe belastingen, invoer rechten en accijnzen zal worden ge houden, ter vervulling van 120 plaatsen, welke in 1908 of later mochten open vallen. Voor nadere bijzonderheden zie men Staatscourant no. 297. DE ROOMSGH-KATHOLIEKEN EN HET KIESRECHT. Zooals onze lezers weten, is door een commissie ad hoe aan den Algemee- nen Bond van Roomsch-Katholieke kiesvereenigingen rapport uitgebracht over het kitsrecht. „De Tijd" verbaast zich niet over het negatief resultaat. Eenstemmigheid werd slechts op ondergeschikte punten bereikt. Geen wonder, meent het blad, waar de commissie bestond uit de ver tegenwoordigers van zeer uiteenloopende zienswijze onder de Katholieken. Van verdere bespreking in de pers verwacht de T ij d ook niet veel. Vergete men ook niet, zegt ze, dat ten slotte enkel de Kamerleden, die voeling houden met de verschillende partijen en met de eischen van opportuniteit en practisch staatsbeleid moeten kunnen rekenen, hier het laatste woord hebben. Juist het bovenstaande verschil van meeningin de commissie van vijf per sonen, drie verschillende richtingen, dwingt ons schrijft het „Centrum" de zaak goed onder de oogen te zien en geen doofpotpolitiek te drijven. De aangesloten kiesvereenigingen moeten thans de overeenstemming bewerken, waartoe de commissie niet komen kon. Prachtig rnaleriaal ligt er nu. Dat de Bond daarbij in botsing zou komen met de Kamerclub, acht het Centrum ziehier verschil met het zooeven aangehaalde gevoelen van de T ij d „gelet 'op den nauwen band tusschen onze partij in en buiten de Kamer," niet waarschijnlijk. Het „Huisgezin" vindt de groote verdienste van het rapport hierin ge legen dat men thans de verschillende opiniën, onder de Katholieken over kiesrecht bestaande, door bevoegden vindt verdedigd en toegelicht. Nu kan ieder gaan wikken en wegen. Deze twee dingen staan naar het H u i s g e z i n meent vastlo. dal geen enkel lid der commissie voor een zeer groote uitbreiding van het kiesrecht terugschrikt; 2o. dat het blanco-artikel geen steun vond, maar allen wenschen de hoofdbestanddeelen der kiesrechtre geling in de Grondwet geschreven te zien. Ook de „Gelderlander* wijst er op, dat alle leden der commissie stelsels voorstaan, die in de practijk op kies rechtuitbreiding neerkomen. Het blad acht het wenschelijk zoo spoedig mogelijk te streven naar een politieken toestand, die de rechtsche coalitie in staat zal stellen zelf de op lossing van het kiesrechtvraagstuk te beheerschen door een compromis-voor stel. Vergeleken met het rapport, dat, onder ons, de heeren Fabius, Heemskerk en Talma aan 't centraal-comité uit brachten, blijkt nu duidelijk zegt de „Standaaad", dat het onze in 't minst geen kiesrechtrapport was, maar niets anders dan een rapport over twee met het kiesrecht samenhangende vraag stukken. Wat het Roomsehe Rapport aangaat, merkt de Stand, op dat drie van de vijf commissieleden zijn voor g e z i n s- hoofde n-kiesrecht, maar twee van deze drie met bezwarende bijvoegingen, terwijl de beide overige leden zich voor algemeen stemrecht uitspraken. „Men heeft nu af te wachten, wat de vergadering, aan wie dit rapport wordt uitgebracht, hierover oordeelen en als haar besluit vaststellen zal. Mocht die vergadering kiezen voor de opinie der beide laatste adviseurs, dan zou de samenwerking voor ons zijn afgesneden. Wij kunnen en mogen op dien weg niet meegaan. Zelfs zou de eenheid van de roomsch-katholieke staatspartij er op ernstige wijze door bedreigd worden. „Voorshands valt hierover intusschen nog niets te zeggen". DE STANDAARD EN PARTIJDIGHEID Prof. mr. Fabius geeft in De (antirev.) Rotterdammer het volgende snuifje aan De Standaard: „De Standaard schreef in het num mer van 14 dezer, dat men kordaat van zich moet afspreken om der liberalen overmoed in zake benoemingen te stuiten. „Dit is wellicht niet te veel gezegd. „Voorts wordt daaraan toegevoegd, dat het zoo „gevaarlijk" is, als nu en dan ook van Rechts een geluid afgaat, om haren „kreet tegen dit kwaad te smoren". „Voor zoover dit geschiedt, is het zeker bedenkelijk. „Maar iets anders is ook gevaarlijk. „Kreten te slaken, als van dien over moed niets blijkt. „Dan wordt later, als er wél grond is voor beklag, zoo licht met verwijzing naar dat ongegronde verwijt, de kracht van de grief verzwakt. VAN Ministers en Kamerleden gedurende de Jaren 1850'58, ontleend aan Kollewjjn's Geschiedenis van Nederland. 4e deel. 6. Tegen de bedoeling van de wet om voor het vervolg rust en orde te hand haven merkte Thorbecke on, dat de hoofden of voorgangers van een kerk genootschap de publieke orde of rust dan alleen verstoren, „wanneer zij tot een geest of handelingen van onver draagzaamheid jegens andere kerkge nootschappen en hunne leden aanzetten wanneer zij de eerbied schenden, die men aan elks vrijheid om op zijne wijze God te dienen verschuldigd is, wanneer zij in de kerk, uitsluitend aan de gods dienst gewijd, andere maatschappelike aangelegenheden op de voorgrond stellen, of, buiten de kerk tredende, zich in staats- of rechtzaken mengen, hetzij andere verrichtingen van de grote men- selike taak trachten te beheersen, of in haar zelfstandige ontwikkeling te be lemmeren. Zij zijn dan even schuldig, als wanneer een politiek lichaam of een vereniging van wetenschappelike aard op de godsdienst inbreuk maakte, zij werken danj de staat en zijn wezenlike bestemming legen." Van Hall. het hoofd van het conser vatieve kabinet, was voorstander van 8 een k o n i n k 1 i k en niet van een par lementair ministerie. Terwijl Thor becke beweerde dal een minister van 'iedere i egericgsdaad waaraan lnj zijn naam leende, ook het ontwerpen van die daad voor zijn rekening nam, zodat elke afkeuring daarvan de minister en niet de koning trof, beweerde Van Hall, dat de koning werkelik regeringsdaden verrichtte en er de leidende gedachte aan gaf, maar dat de minister door een wetsvoorstel of besluit te ondertekenen er de verantwoordelikheid van op zich nam, zoodat hij alleen, als er onwettig of verkeerd gehandeld was, aansprakelik kon zijn en strafbaar gesteld worden. Volgens dit beginsel raakte het bestrijden of verwerpen van een wetsvoorstel zijde lings de koning; volgens Thorkecke kon hierdoor nooit de koning getroffen worden. De minister vnn Binnenlandse Zaken, Van Reenen, stelde een armenwet voor, die in beginsel afweek van die van Thor becke. Volgens Van Reenen behoorde de armenzorg niet aan de staat, maar aan kerkelike en partikuliere verenigingen, die echter verplicht waren aan de staai mededelingen te doen aangaande inrich ting en bestuur, en aangaande de door hen bedeelden, als dit door de overheid werd gevraagd; de staatsarmenzorg mocht alleen bij onvermijdelike nood- zakelikheid ingrijpen. De anti-revolutionairen kwamen hevig in verzet tegen die verplichte mededelin gen en opgaven. Groen van Prinsterer zeide, dat elke kiem van dat verkeerde, voor hem heilloze beginsel uit de wet moest worden gerukt. Hij achtte het wetsontwerp slechts een enigszins ver beterde editie van dat van Thorbecke, maar in de grond van hetzelfde beginsel uitgaande. Een verplichting van de staat tot onderstand, al was het alleen uit het oogpunt van policie, ontkende hij ten sterkste, en daarbij beriep hij zich op het woord van de Cbristea-wijsgeer belijdt gij overal de eerste vraag zou worden. Trouwens, reeds thans verdedigde de heer Schokking een onderzoek naar de politieke meening der onderwijzers. Hij draaide er wat om heen maar de kern zijner redeneering was toch, dat socia listische onderwijzers moeten worden geweerd. De Haagsclie wethouder, de heer De Wilde, acht het den plicht der anti-revolutionnaire Raadsleden geen socialisten tot onderwijzers te helpen benoemen, herinnerde de heer Ter Laan. Practisch resultaat had dit debat natuurlijk niet. Anders is het gegaan met een debat inzake het leerlingwezen, aan het begin der zitting. Tengevolge van het initiatief van dr. Bos is de begrooting van binnenlandsche zaken een „sociaal" artikeltje rijker ge worden. De minister heeft er een post op gebracht, waaruit aan vereenigingen, die het leerlingwezen in de hand werken en het afsluiten van behoorlijke schrif telijke leercontracten bevorderen, subsi dies kunnen worden verleend. Doel van deD post is, vooral in streken, waar ambachtsscholen niet bestaan, door eene goede leerling-opleiding de ontwikkeling van het ambacht te steunen. Vereeni gingen, die hiernaar streven, gelijk b.v. de Drenlhsche vereeniging. kunnen dan met behulp van het staatssubsidie aan patroons, die leerlingcontracten afsluiten, eene vergoeding voor het verstrekte onderwijs als het ware toekennen. In de zitting van gisteren heeft, volgens de overzichtschrijver in „het Vaderland" het clericalisme zich op zijn don'cerst vertoond. Minister Rink heeft een post uitge trokken van 5150 gulden voor openbare leeszalen. Overal in het buitenland wor den deze instellingen, onmisbaar voor de volksontwikkeling, krachtig bevorderd ons land komt met de nachtschuit, de volksbibliotheken hebben het nog slechts tot bescheiden peil en bescheiden aantal gebracht. De Regeering wil dit groote be lang bevorderen door het bagatel van vijfduizend gulden en zietde geheele rechterzijde heeft zich er tegen verklaard. De heeren Van Nispen, Van Citters, De Vries en Van Vuuren hadden een amendement ingediend om den post te schrappen. De heer Van Vuuren deed het woord en zijn verzet tegen den post kwam hierop neerIn zoo'n leeszaal behoort ieder iets van zijn gading te vinden en dat is voor de Katholieken het bezwaar. Onze volksontwikkeling (lees het Katholiek bewustzijn) is nog niet zoo ver gevorderd, dat men ieder de vrije keus Kan laten tusschen rijp en groen. In sommige leeszalen ontbreken buitendien Katholieke dagbladen, denk eens aan Bovendien vond de heer Van Vuuren, dat het subsidieeren de taak der gemeente was en niet vari het Rijk. Met klem heeft de heer Drucker den post verdedigd. Het amendement werd verworpen met 40 tegen 38 stemmen. 38 leden tegen Rijkssteun van volks bibliotheken, alle aanwezigen vertegen- wooidigers van drie staatkundige par tijen en dat in Nederland in de twintigste eeuw. 's Morgens had de heer Ruys de Beerenbrouck een poging gedaan om de nieuw op te richten Rijkskweekschool uit de begrooting te schrappen. Het desbetreffend amendement is verworpen Chalmers*): „Niemand heeft tegenover de staat het recht om te leven." Onze beroemde slaat- en geschied kundige mr. W. H. de Beaufort schijnt in de volgende bewoordingen Groen van Prinsterer zeer jui-t getroffen te hebben. „Groen maakt altijd de indruk als schreef en werkte hij voor een denkbeeldige wereld Wanneer men Groen's rede voeringen tegen de kieswet en de provin ciale wet leest, dan rijst te midden van rechtmatige bewondering voor zo talent volle bestrijding toch de vraag, hoe die wetten er bij mogeljkheid hadden kunnen uitzien om niet door Groen te worden bestreden. Uitermate sterk en beslist, wanneer hij kritiek uitoefent, is Groen altijd zwak en onbestemd, zodra hij zijn eigen denkbeelden ontwikkelt. Bij die ontwikkeling schijnt hij liever niet te denïen aan verwezenliking, soms er zelfs voor te huiveren. Niet alleen in staatkundige aangelegenheden, maar zelfs in kerkelike. In een boekje om te betogen dat de Hervormds kerk recht heeft om uitsluitend de belijdenis van haar kerkleer te eisen, vraagt hij ten slotte: „is het ons om onmiddellike verwijdering van allen die de kerkleer in hoofdzaak en wezen be strijden te doen?" en het antwoord lnidt: „Geenszins alleen om verleven diging van de bewustheid dat de kerk op die verwijdering recht heeft. Indien de oogenblikkelike verwijdering van de onrechtzinnige leraars in onze macht stond, ik altans zou mij in het belang van de gemeente, tot het niet gebruiken van deze macht verplicht rekenen". Eerst Presbyteriaans predikant, later hoogleeraar in do zedekunde te Edimburg' waar hij 1847 overleed. Maar om op de armenwet terug te komen. Thorbecke achtte het noch over eenkomstig de aard van de zaak, noch overeenkomstig de grondwet om de armenzorg aan de kerxelike en biezon- dere liefdadigheid over te laten. „Het bestaan van de armoede, de leiding van de armenzorg of haar verwaarlozing", zo sprak hij, „grijpen op duizenderlei manieren, in de huishouding van de staat, en de regering zou zich van die zorg zoveel mogelik afmaken?... Indien de kerkelike bedeling hoofzakelik bestaat in het geven van aalmoezen; de zorge loosheid, de luiheid, de armoede voedt indien een kerkelik stelsel strekt om regelmatig in de behoeften die uit ge brek aan werk of lage daglonen ontstaan te voorzien en daardoor de werking van de natuurlike wetten, waarvan het be staan van de arbeidende klasse afhangt wordt gestoord, moet, mag de staat dat lijdelik aanzien Er is gezegd Niemand heeft tegenover de staat het recht om te leven. Ik beweer in tegen deel dat een beschaafde staat wel dege- lik verplicht is te zorgen, zooveel mogelik, dat zijn leden niet van gebrek om komen". Nadat het wetsontwerp krachtig ver dedigd en aangenomen was, kwam aan de orde een reeds door Thorbecke ingediend, maar door Van Reenen belangrijk ge wijzigd wetsentwep betreffende de waterschappen. Ook dit werd goedge keurd nadat een deel van 't land geducht te lijden had gehad van waters nood. Art. 195 van de grondwet van 1848 luidt: Het armbestuur is een onderwerp van aan houdende zorg der Regering, en wordt door do wet geregeld enz. Op 16 Januarie 1855 viel een felle voist in die tot 4 Februari onafgebroken aanhield. De laagste thermometerstand was 17° C. op 2 Februarie. Van 4 tot 7 Februarie dooide het, maar toen ging het weer hard vriezen. De dooi viel opnieuw in op 28 Februarie, en toea op 4 Maart het ijs in de rivieren, dat te Tiel en elders een dikte van 1 M. bezat, begon te kruien, vormden zich ijsdammen die de afloop van 't water tegenhielden, waardoor dijkbreuken ontstonden, en het Arnhemse en Velpse broek, de Betuwe, Noord-Brabant langs de Maas, en de Gelderse vallei overstroomden. Willem III spoedde zich onmiddellik naar het toneel van ellende om met milde hand de ongelukkigen bij te slaan, die overhaast hun woningen hadden moeten ontruimen met achterlating van al hun have, en om toch spoedig hulp te verschaffen, eiste hij dat men hem bij St. Andries over de rivier zou varen, ofschoon bekwame schippers hem voor hielden, dat het slechts met levensge vaar kon geschieden. Om de dijken zo te herstellen, dat zulk een zware ramp niet licht meer kon voorkomen, schonk het rijk subsidie aan de waterschappen, die er de mid delen niet toe bezaten, terwijl de par tikuliere liefdadigheid de Koning krachtig bijstond om hen, die door de over stromingen veel of alles verloren hadden, te ondersteunen. Wordt vervolgd

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1907 | | pagina 2