rijzinnig* Orgaan voor Amersfoort en Omstreken.
I» aaèiig ra Je Crisis.
I O; 13.
DONDERDAG 30 JANUARI 1908.
5e JAARGANG.
Uitgave van de Naaml. Vennootsehap „DE EEMLANDER".
Vepsehijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond.
FEUILLETON.
DE KLEINDOCHTER.
BUITENLAND.
DE EEMLANDER
Directeur B. G. BIJKENS.
Ab onnementspr ij s
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Afzonderlijke nummers- 0.05
Bureau: BREEDESTRAA.T 20.
Telefoon Interc. 62.
Prijs der Advertentiên:
Van 1 tot 5 regelsf 0.40
Voor iederen regel meer- 0.08
Buiten het Kanton Amersfoort per regel - 0.10
(By abonnement belangrijke korting.)
Tot de plaatsing van advertentiên en reclames van buiten het Kanton Amersfoort in dit blad is uitsluitend gemachtigd het rtederlandsch Advertentiekantoor PEEREBOOM en ALTA te Haarlem.
Toen in 1905 het ministerie-de Meester
ptrad, waren er optimistisch aange-
:gde personen, die meenden, dat dit
inisterie ten minste de legislatieve
eriode van vier jaren wel zou halen.
Wij hebben daar steeds aan getwijfeld
n de uitkomst heeft ons, helaas, in
et gelijk gesteld. Reeds terstond na
Ie algemeene beschouwingen over de
Itaatsbegrooting 1906 kon men met
enigen grond voorspellingen iwagen
imtrent den levensduur van dit kabinet.
Dat de antirevolutionnaire partij van
[erzoening niets wilde weten, kon men
eds terstond merken uit de rede van
en heer Heemskerk. Er lag zelfs eenè
iedreiging in zijn woorden, toen hij
erzekerde, dat de coalitie van de 48
den der rechterzijde zoo hecht en
:erk was als ooit te voren, welk ge-
:gde dan ook den heer Drucker deed
eronderstellen, dat die 48 leden iedere
ch voordoende gelegenheid zouden
illen aangrijpen, om, volgens een vrij-
el verouderde methode te trachten
let ministerie omver te kegelen.
Die methode is oud, maar geenszins
erouderd, zooals nu bewezen is.
De heer Lohman verklaarde, dat zijn
roep des te objectiever zou staan
;egenover dit ministerie, omdat «wij
eten, dat wat wij ook doen, het kabi-
|et niet zullen kunnen doen vallen,
ant bij de stemmingen kan het rekenen
p de stemmen der heeren sociaal-
lemocraten.
Hoe sterk daarop te rekenen viel'
gebleken. En ook hoeveel waarde
r gehecht moet worden aan de woorden,
ij die gelegenheid door den heer
roelstra gesproken: «wij zullen niet
Ivinden zijn voor eventueele pogingen
Ier rechterzijde, om de verloren macht
leder in handen te krijgen, door de
c.-democraten in den val te laten
'open."
Door M. Böhme.
3').
Het bed der kleine stond in een hoek.
en veeldeelig scherm zonderde het af.
e kamer was zacht verlicht. De schre
ien versmoorden in het zachte, mollige
pijt, dat den vloer bedekte. Geruisch-
10S naderde Erwig het witte bed. Het
ind ademde zwaar-koortsig en lag met
lf gesloten oogen op de kussens. Toen
schaduw van den man op de lakens
el, zag ze op en herkende oom Erwig.
Om den kleinen, smallen mond
(wam een glimlachje, en haar hand
2W00g.
Oom Erwig moest naast haar bedje
Uan zitten en bij haar blijven.
Hij kuste het bleeke, slappe blauw-
I ïaderde handje.
«Ik kom terug, wanneer je beter bent.
n later, dan kom je weer naar mij,
ik vertel je nieuwe, mooie verhalen.»
«En Jo moet komen,» fluisterde het
|nd heesch.
«Jo mag ook komen. Maar eerst beter
rorden, kindje. Slaap nu weer kalm in,
eve.»
Gehoorzaam sloot Erika de oogen.
Haar waarme vingertjes ontsloten vast
Dat van den kant der Roomsch-
Katholieken niet veel viel te verwachten,
kon men als vaststaand aannemen.
Maar van den kant waarvan wel iets
had kunnen, had mogen worden ver
wacht, wasookdeontvangst tamelijk koel.
Wij bedoelen van dien der oud
liberalen. De heer Tydeman bracht een
woord van welkom, maar waarom voor
namelijk? Omdat hij, «daarmede uit
drukking gaf aan de voor hem blijde
gedachte, dat dit kabinet is de opvol
ger van het ministerie-Kuyper. En ter
stond daarop liet hij volgen, dat de
nieuwe politieke constellatie voor hem
geen wolkenloos vergezicht opende.
Is het wonder, dat de heer Kolk
man daarop zeide, dat het welkom van
den heer Tydeman hem wel eenigszins
deed denken of het niet werd uitge
sproken in den geest van een baker,
die op de kraamvisitie niet de noodige
fooien krijgt?
Volgt de heer Karnebeek. Deze achtte
het noodig even te verzekeren, dat hij
tegen de Regeering stond op een niet
onwelwillend, maar toch geheel onaf
hankelijk standpunt.
Het meest hartelijk nog werd het
Kabinet ontvangen door de vrijzinnig
democraten.
Merkwaardig klinken achteraf be
schouwd nu vier leden dezer partij meê
hebben geholpen deOorlogsbegrootingaf
te stemmen, de woorden van den heer
Drucker, toen deze op de bedekte bedrei
ging van den heer Heemskerk om te
trachten het ministerie omver te kegelen,
antwoordde
«Gelooft men dan werkelijk, wanneer
die wensch bij de heeren eens mocht
opkomen, dat daarvoor dan één van
de 52 die links gekozen zijn, zou zijn
te vinden Wie zoo deukt, zou, dunkt
mij, te veel rekenen op de hebbelijk
heid, die van ouds ter linkerzijde be
stond, dat ieder zijn individualiteit sterk
doet gelden.»
Dat die hebbelijkheid helaas nog
de koele hand van den man.
Een paar seconden bleef Erwig zoo
staan. Het was doodstil in de kamer.
Aan de andere zijde van het bedje
stond Beata. Toen Erwig opzag, ont
moette hij haar blik. En zij wisten
plotseling dat eenzelfde gedachte hun
beiden door de ziel ging. Zoo hadden
zij heden kunnen staan aan 't bedje van
hun eigen kind, als het lot 't gewild
had.
«Als gij gewild hadt» sprak een stem
in Beata. «Als je niet bevreesd ge
weest was voor de meening der men-
schen.
Zij sloot de oogen, als verblind door
een bliksemstraal, die plotseling voor
haar neersloeg, en liet de gordijnen
vallen om zich aan Erwigs blikken te
onttrekken.
Als een doodelijke schrik schokte het
door haar ziel. Van dat standpunt uit
zag ze de liefde harer jeugd voor het
eerst heden.
Werktuigelijk volgde zij Erwig Meier,
die voorzichtig zijn hand uit die van
het kind had losgemaakt en zacht terug
trad. Op hetzelfde oogenblik werd de
portière der verbindingsdeur opgehe
ven en trad Louise Mannebach naar
voren.
«Mijnheer de dokter?» vroeg de
blinde zacht.
«Neen, tante Louise, mijnheer Erwig
Meier, over wien wij vaak den laatsten
bestaat, heeft de stemming over de
Oorlogsbegrooting bewezen.
Maar we dwalen afde bedoeling
was te laten zien, dat een ministerie,
hetwelk een ontvangst is bereid, zoo
koel als het thans demissionnaire, ieder
oogenblik kans loopt in botsing te
komen met de Kamer.
Dit in aanmerking genomen, komt
het ons voor, dat het ministeriede
Meester eerder een lang dan een kort
leven heeft gehad.
Of het komend negental het zoolang
zal maken
Wij meenen te mogen aannemen, dat
hieromtrent bij de kopstukken der
rechterzijde twijfel bestaat. Dit kan
men ook afleiden uit het feit, dat
mannen van naam er niet erg happig
op zijn, deel uit te maken van het
ministerie-Heemskerk. Mannen als mr.
Loeff, de Marez Oyens, enz. hebben
allicht kans eens weer in een ministerie
te komen, dat vaster in het zadel zit
en men zal zich dan nu vermoedelijk
ook wel met tweede-rangskrachten
moeten behelpen.
UIT DE FRANSCHE KAMER.
In ons vorig nommer hebben we met
enkele woorden reeds melding gemaakt
van de interpellatie in zake het beleid
in Marokko in de Fransche Kamer.
Er is naar aanleiding van dit debat
minder gesproken over Marokko in de
bladen dan wel over den oud-minister
Delcassé. Hij is toegejuicht en gevierd
en men sprak van zija opstanding.
De gewezen minister, thans afgevaar
digde van l'Arriege, heeft in langen tijd
geen woord gezegd. Zijne laatste rede
voering was die van 19 April 1905, een
gedenkwaardige datum in zijn leven en
in de annalen van het Fransche Parle
ment. Men sprak toen ook over Marokko.
De gemoederen waren in beweging. De
minister van buitenlandsche zaken Del
cassé had dingen gedaan, waarmede
velen volstrekt niet ingenomen waren.
Hij had eene overeenstemming met
tijd spraken. U weet toch de heer,
die zoo vriendelijk was voor Erika.»
«Mijnheer Meier mijne tante, me
juffrouw Mannebach.»
De oude dame reikte Erwig de hand,
die deze bijna eerbiedig aanraakte.
«Zeker weet ik het, en ik ben blij u
hier te weten, mijnheer Meier. Welkom
in mijn huis. Wilt u niet een oogenblik
blijven, Beata, wil je zoolang bij Erika
zitten
«Zeker, tante.»
De blinde sloeg de portière opzij en
noodigde Erwig met een handbeweging
tot nadertreden uit. Deze liep naast haar
voort door een lange rij opeenvolgende
vertrekken tot in een groote achthoe
kige kamer.
«Dus u bent Erwig Meier, de zoon
van mijn nicht Josephine Mannebach,»
zeide de grijze vrouw ontroerd. >Het
is de eerste maal, dat een van mijns
vaders verwanten den drempel van dit
huis overschrijdt. Laat mij het voor
een gunstig teeken houden. tenminste
haat ons niet. Anders was u niet hier
gekomen.»
«Ik heb geen aanleiding tot haten,»
antwoordde Erwig.
«Nietwaar? Ik hoor u graag spreken,»
mijnheer Meier. «Uw stem herinnnert
mij aan die van mijn dooden vader.
Uw moeder was mijns vaders peetkind.
Hij sprak soms van haar. Hij verdiepte
zich zoo graag in herinneringen aan
Engeland gesloten. Hij scheen, sedert
het tractaat tot stand gekomen was, aan
den leiband te loopen van koning Eduard
en van de Engelsche regeering. Men
zeide toen dat de Engelsche koning en
zijne regeering Duilschland trachtten te
isoleeren en de Duitsche bladen spraken
daarvan. De heer Delcassé zou naar de
mate van zijne krachten Engeland bij
dat werk ondersteunen, wat gevaar van
een conflict met Duilschland dreigde te
doen ontstaan. Men had de Marokkaan-
sche quaestie. Naar veler meening kon
Duilschland zich inderdaad beleedigd
gevoelen door de wijze waarop Delcassé
haar behandelde en men wist dat Fran-
rijk, indien het op hot uiterste, indien
het op een oorlog aankwam, niet gereed
was. Maar men wilde geen oorlog.
Duitschland, het is later wel gebleken,
wilde dien evenmin, maar men wist dat
toen niet. De bladen zeiden dat in den
ministerraad de heer Delcassé had gezegd
zeer goed met Rusland als bondgenoot,
het te durven laten aankomen op een
oorlog met het Duitsche rijk. Men vond
dat hij de republiek op een hellend vlak
had gebracht, zoo dat zij langzamerhand
en bijna- zonder het te weten in den
afgrond zou glijden. Men verweet den
heer Delcassé eene avontuurlijke en licht
zinnige politiek. Daarbij kwam, dat hij
sedert het sluiten van het verdrag met
Engeland optrad alsof hij de eerste
diplomaat van Europa ware. Men kon
zijne manieren niet uitstaan.
In de kamerzitting dus van 19 April
namen Jaurès en Deschanel den minister
onder handen en er bleef niet veel van
hem over. Nog geen twee maanden later
zette de ministerraad hem over boord.
De eerste minister Rouvier hoopte tot
den prijs van Delcassé's heengaan de
vriendschap rnet Duitschland te herstellen.
Het scheen dat het uit was met den
grooten diplomaat en dat zijne rol voor
goed was uitgespeeld. Hij sprak niet
meer in de Kamer. Hij kwam er
nauwelijks.
En nu verscheen in de Kamerzitting
van Zaterdag plotseling de man, <vien
iedereen in politieken zin dood waande
en hield eene rede, die met buiten
gewonen bijval werd begroet.
De afgevaardigde van l'Arriege had
gedaan wat hij kon om de kansen aan
zijne zijde te brengen. Langzaam en
voorzichtig had hij oude vriendschaps
zijn jeugd en vaderhuis
«Wie deed dat niet gaarne,» zei Erwig,
om toch iets te antwoorden. «De her
innering is een bron, waarin de moede
ziel zich verjeugdigt en verfrischt.»
De blinde knikte.
Erwig zag in de lichtlooze oogen der
oude vrouw, en gevoelde een groot,
week medelijden.
Waarlijk, als er wraak was, zeker had
die Frederik Mannebachs geslacht zwaar
getroffen, in haar, die leefde in een
diepen voortdurenden nacht.
«Ik hoorde uw naam vaak, mijn neef
Frederik en Beata en Erika spraken
vaak over u, zoodat ik al vroeger wensch-
te, u te leeren kennen. Wij zijn verwant,
u bént mijn neef, al is 't dan ook een
geslacht verder dan Frederik Manne
bach en daar u schijnbaar zonder
haat en vooroordeel tegenover ons staat,
mag ik misschien hopen, dat uw belang
stelling voor Erika de aanleiding, de eer
ste stap is naar een eindelijke verzoening
der beide takken van de familie Manne
bach.»
«Als het aan mij lag den familievrede
te herstellen, zou ik mij met genoegen
in dienst der goede zaak stellen,» zei
Erwig, eenigszins pijnlijk getrolfen door
de wending die het gesprek genomen
had.
«Ik kan niet gelooven, dat het nieuwe
geslacht met dezelfde koppigheid als
het oude aan den haat vasthoudt, die
banden weer aangeknoopthij was lid
geworden van eenige Kamercommissies
hij had weer zekeren invloed verworven.
Zijne rede was zorgvuldig overwogen en
hij was handig genoeg om de patriottische
snaar, die altijd weerklank vindt in
Frankrijk, te tokkelen.
Dit, in verband met het feit, dat de
rechterzijde en de partij die tegen het
kabinet is, telkens tracht het ministerie
ten val te brengen, deed de wereld met
eenige zorg den uitslag van het Marokko-
debat in de Kamer verbeiden.
Als iemand als Delcassé weer aan
het hoofd van Buitenlandsche Zaken was
gekomen, zou werkelijk de vrede van
Europa in gevaar hebben verkeerd.
Gelukkig is het anders afgeloopen. Na
eene uitstekende rede van minister
Pichon die op zijn beurt ook is toe
gejuicht heeft de Kamer de volgende
motie met 428 tegen 92 stemmen aan
genomen.
„De Kamer, besloten zijnde de be
palingen der Algeciras-akte uit te voeren,
om de rechten en de belangen van
Frankrijk in Marokko te verzekeren,
zonder echter tusschenbeide te treden in
de binnenlandsche politiek van het sul
tanaat, keurt de regeeringsverklaringen
goed, spreekt haar vertrouwen in de
regeering uit en wenscht de officieren
en soldaten, die te land en ter zee in
Afrika strijden, namens de natie geluk."
Het Fransche ministerie en ook de
Europeesche vrede zijn dus eens weer
voor de zooveelste maal voor een tijd
lang gered.
PORTUGAL.
Een telegram uit Lissabon meldt, dat
de meening veld wint, dat minister
Franco niet in staat is de tegenwoordige
moeilijkheden te boven te komen. Er
zijn zooveel moeilijkheden gerezen en de
spanning is zóó groot, dat naar het
algemeen oordeel de tegenwoordige toe
stand niet lang meer kan duren.
Men zou gelooven dat dat juist is,
als men al die officieele verklaringen
leesl, dat er niets ernstigs aan de hand
is. Waarvoor dienen anders ai die ver
klaringen?
Aan een vertegenwoordiger van de
Matin heeft minister Franco verteld,
dat er waarlijk niels te vreezen valt. Nu
ja, men had ontdekt dat een paar
onverlaten wilden pogen de rust te ver
storen, maar men was daar zóo vroeg
mijn vader het leven verbitterde en ten
slotte zijn verstand benevelde. Hij hing
met groote liefde aan zijn broeder en
diens kinderen. Het verschrikkelijke
proces, de verdenkingen tegen zijn
rechtschapenheid hebben hem toen zoo
aangegrepen, dat het verdriet erover
wel als de oorzaak van zijn later zenuw
lijden moet worden opgevat.»
Louise Mannebach zweeg. En Erwig
vond op dat oogenblik geen antwoord.
Het was moeilijk, bijna onmogelijk deze
dame met haar onwankelbaar geloof
aan den doode duidelijk te maken, dat
juist de verschillende meeniugen over
recht en onrecht in de opeenvolgende
geslachten waren bewaard gebleven,
en dat juist deze de afscheidingen tus-
schen de familiën vormden. Het waren
niet de rijkdommen van de Westfaal-
sche Mannebachs, die den nijd der Mies-
bacher familie opwekte maar de wrok
over het verloren en vertreden recht
bleef tot op heden in Gerards Manne
bachs nakomelingen bestaan.
De gedoofde oogen der blinde roer
den en verwarden hem tegelijk. Onwille
keurig dwaalden zijn blikken door de
groote kamer en over de rijke meubelen.
(Wordt vervolgd}.