Katholiek Nieuws- en Advertentieblad
No. 51.
Zaterdag 18 Maart 1893.
Zesde Jaargang.
DE EEMBODE
voor Amersfoort, Apeldoorn, Baarn, Barneveld, Blaricum, Bussum, Driebergen, Eemnes, Harderwijk, Hilversum, Hoogland,
Laren, Leusden, Naarden, Nijkerk, Soest, Stoutenburg, Veenendaal en Zeist.
Verschijnt eiken ZATERDAG.
Abonnementsprijs par drie maanden:
Franco per post
Afzonderlijke
BureauKrommestraat, F 227. Amersfoort.
Uitgave van de Vereeniging De Eembode.
Priji dar Adrartantiin:
Van 1 tot 6 regelst 0.30
Voor iederen regel meer- 0.05
Wegen» den feestdag
van MAKIA BOOD-
SCHAP sal het eeratvolgend
nummer van ona blad reeds
Vrijdagavond verachljnen. Der
halve worden correspondent len
en advertentiën tijdig Inge
wacht.
DE STER
der negentiende eeuw.
Niet zonder diepen zin en verheven
beteekenis is de heerlijke benaming,
welke een geestelijk schrijver van lateren
tijd hier te lande voor den grooten
Beschermheilige der gansche Christenheid
heeft uitgedacht. Waar in de verheven
taal der kerkliturgie Maria met het
woord van den H. Schrift bij ,de Maan"
wordt vergeleken, die haar licht aan
Jesus de Zon der gerechtigheid" ontleent,
daar meende hij, dat onder alle andere
heiligen, die als zoovele sterren schitteren
aan onzen godsdiensligen hemel, zeker
St. Jozef als ,de Ster" bij uitnemendheid
mag geldenen hij voegde er nog deze
onderscheiding aan toe, en noemde hem
,de Ster der negentiende eeuw", omdat
zijn lichtglans nooit zóó goed is waar
genomen, en tevens zóó juist te stade
kwam, als wel in den bloeitijd zijner
devotie, die samenvalt met onze duistere
en alle hoogere licht schuwende eeuw.
Vloeide echter den vurigen vereerder
deze loffelijke eeretitel voor den EI.
Jozef uit de pen, nog voordat een
pauselijk decreet van den onvergelelijken
Pius IX z. g. op den 8 December van
hel jaar 1870 den feestheilige dezer
maand tot Patroon der Heilige Soomsch-
Katholieke Kerk had verheven, met
hoeveel te meer recht mogen wjj dan,
na verloop van het laatste vierdedeel
onzer eeuw, nu stellig van de lichtster
der negentiende eeuw gewagen. Want
den grooten Pius, die te gelijk de
schoonste parel aan Maria's gloriekroon
hechtte, was het voorbehouden ook
haren kuischen Bruidegom, den allengs
in de vereering der geloovigen toch reeds
zoo hoog geslegen nederigen werkman
van Nazareth, de schoonste kroon van
eer en verheerlijking op het gezegend
hoofd te drukken en beider devotie aan
te prijzen als hel geheel bijzondere heil-
en redmiddel onzer bedorven eeuw. Meer
dan ooit houden zich thans oog en hart
aller braven naar den trouwen bewaker
van Betlehcms kribbe gericht, om hem
door hunne vurige smeekingen te be
wegen, ook in onzen droevigen tijd op
nieuw de Moeder en het Kind voor den
ondergang te behoeden, dat is de Kerk
te redden uit haren nood en hare
kinderen bij te staan, die in zoo groote
zielsgevaren verkecren.
Wie zou hier den vinger Gods niet
onderscheiden, die bij een zwart bewolk
ten hemel geheel nieuwe lichtpunten
aanwijst, opdat wij het spoor niet bijster
zouden worden; wie zou hier ook in
de verhoogde geestdrift der reeds eeuwen
oude St. Jozefsvereering niet een onver
wachte openbaring van omhoog, een
nieuwe vinding van Gods vaderlijke
Voorzienigheid wi'.ien erkennen Want
inderdaad, geen beter toonbeeld, geen
zorgzamer beschermer, geen machtiger
voorspreker bij God kon der Christenheid
onzer dagen worden gegeven bij de vele
en eigenaardige kwalen, waaraan onze
tegenwoordige maatschappij doodelijk
krank daar nederligt.
Vooreerst, wanneer werd ooit het
christelijk geloof zoo zeer bedreigd en
zoo fel bestreden als juist in onzen tijd
van vermetele twijfelzucht en halsstarrig
ongeloof? Doch geen nood, elk rechtge
aard Christen vindt krachtigen steun en
wezenlijke lichtbaak in den heiligen
Patriarch van ons Christenvolk, den man
,n een schitterend en heldhaftig geloof.
Jozef aanschouwt den Heiland in de
armzalige kribbe, en huldigt toch in
Hein den Schepper van gansch het
heelalhij ziet Hem liggend op het
harde stroo, en aanbidt Hem toch als
den God van heerlijkheidhij wiegt den
Kleine in zijn armen, en erker.t toch in
Hem den Alvermogende, die alleen uit
kracht van Zijn scheppingswoord de
wereld in stand weet te houdenhij
hoort Hem schreien en weenen, en acht
Hem volzulighjj leert Hem de eerste
schreden zetten en stamelen de eerste
klanken, en gelooft loch aan Hem als
aan de Eeuwige Waarheidhjj onder
wijst Hem in zijn eenvoudig handwerk,
en bewondert Hem te gelijk, die hemel
en aarde gemaakt heeftdertig jaren
lang geeft hij aan Hem zjjn bevelen,
maar knielt levens in ootmoed en
onderwerping voor Hem neer, wien de
Engelen des hemels en alle schepselen
dezer aarde loven en dienen. Ja, Jozef
is de man des geloofs, de rechtvaardige
die leeft uit het geloof en daarom voor
ons het meest gewenschte toonbeeld in
een tijd, die zoo arm is aan oprecht en
levendig gelooi.
Doch ook het christelijk familieleven
staat heden ten dage bloot aan de
grootste gevaren. Bij ontelbaren is het
woord van Josue geheel in vergetelheid
ger..akt.Ik en mijn huis, wjj willen
den Eleer dienen'.'. De heiligheid van
den echt ging voor zoo velen verloren,
die in deze heilige verbintenis geen
Sacrament willen zien van Christus en
Zijne Kerk.
En hoe is het zelfs in menig christelijk
gezin met de naleving gesteld van zijn
heiligste en duurste verplichting, de
opvoeding der jeugd V Lijdt niet zelden
dit hoogst gewichtige werk te eenenmale
I schipbreuk enkel en alleen ter oorrake
j van de groote aardschgezindheid, de
dwaze zucht naar de genictigen des
levens en dientengevolge van de gedu
rige uithuizigheid der ouders zelve?
Waarlijk, de klacht is niet ongegrond,
welke men gaandeweg moet hooren
het huiselijke is weg; maar daarom
bljjven ook de gevolgen niet uitwaar
de huiselijkheid in den familiekring wordt
gemist, daar kan moeilijk de vreeze t
Gods wonen. Dit hebben alle waarachtige
vrienden des volks als een wezenlijk
gevaar erkend en begrepenhiervoor
hebben, naarmate deze kwaal van onzen
genotzieken tijd nog toenam, de Paus en
de Bisschoppen overal, ook ten onzent,
sleeds krachtiger vermaand en gewaar
schuwd, en juist in de vereerirg en de
navolging van den H. Jozef aan allen
het heilzaam geneesmiddel aangewezen.
Want waar vond men ooit beter huis
vader, voorbeeldiger echtgenoot, deugde
lijker opvoeder van de jeugd dan St.
Jozef? ,De huisvaders vinden in hem
zoo zjjn de eigen woorden van Paus
Leo XIII een allervoortreffelijkst
richtsnoer van waakzaamheid en ouder
lijke leidingin hem hebben de echlge-
nooten een volmaakt toonbeeld van liefde,
eensgezindheid en echtelijke trouw."
.Gaat dus tot Jozef 1" christelijke
echtelieden, leert van hem onder meer
de matigtieid, de spaarzaamheid, de
huiselijkheid en vooral de grootste kunst
van opvoeden. Laat het huisje van
Nazareth uw leerschool zjjn. Wanneer
de hemelsche Vader een goddelijk Kind
aan Jozef toebelronwt, dan kunt gjj de
uwen ook wel stellen onder zijne hoede
waar de brave man de kunst verstond
den Zone Gods op te voeden, daar zal
hij ook u zeker in dat zwaarwichtige
werk naar bchooren weten te steunen.
Maar de Paus gaal verder na de
aangehaalde woorden in zijn hoogst
belangrijken brief van den 1 5Jen Augustus
1889, en schrijft, nadat hij ook St. Jozet
aan at wat groot en machtig is in de
wereld ten toonbeeld heeft gesteld,
meer in het bijzonder„doch ook de
mindere burgers, de werklieden en allen,
die minder door de fortuin begunstigd
zijn, moeten van hun bepaald recht
gebruik maken om tot Jozef hunne
toevlucht te nemen en van hem over
nemen, wal hun ter navolging dienstig is".
Leo XIII, de Vader, de Paus der
werklieden, kent immers vóór alles ook
hunne nooden hij weel te goed, hoezeer
zij inzonderheid een beschermer en een
leidsman behoeven om goeden koers te
houden in onzen veelbewogen tijd.
Want groot zijn de afmetingen, welke
de gisting onder de arbeidende klasse
heeft aangenomen. Wrevel en ontevre
denheid over de bestaande maatschappe
lijke verhoudingen heeft veler gemoederen
verstoord. Men wil zonder God en zonder
Christendom, met bloot menscheljjke
middelen, en wanneer het niet anders
gaat met geweld in het groote arbei
dersvraagstuk beslissen, welks oplossing
de Xerk alleen met behulp van den
christelijken staat, waar deze zjjn naam
gestand doet, in staat is te leveren.
.Gaat dan tot Jozef 1" vooral gjj Christe
lijke arbeiders en leert van hem, den
nakomeling van David's koninklijk ge
slacht, hoe men arbeidt en zwoegt
en lydt in het zweet zijns aanschijns
uit liefde tot den goddeljjken Meester
en in de zekere hoop op een eeuwige
belooning 1
Geen leed kan er zijn, waarvoor niet
reeds deze wijze en machtige huisvader
een voortreffelijk bovenaardsch huismid
del wist. Daarom stemmen wjj in met
de ontboezeming van het vroom dich
terlijk gemoed en zingen het na:
„Gaal allen lot Jozef, den vader der armen,
Hg atilt allen kommer en heelt alle smart,
Zjjn vaderhart tintelt van liefd' en erbarmen
Smeekt vurig en opent bem kinderlijk 't hart I"
V. C. t. A.
In de maand van SI. Jonf.
BUITENLAND,
Al het nieuws, hetwelk uit Frankrijk
tot ons komt, is nog sleeds Panama en
niets anders als Panama. Nu weer zjjn
voor het Parijsche Hof van Assises ont
hullingen gedaan door Mevrouw Cottu,
do eehlgenoole van een der veroordeelde
directeuren der Panama-maatschappjj.
Zjj beweert n.l. voor haren echtgenoot
en zijne mede-directeuren de vrijheid te
zijn aangeboden in ruil voor de beschei
den, die zij onder hare berusting had,
en waardoor eenig lid der Rechterzijde
zou kunnen gecompromitteerd worden.
De gevolgen van deze onthullingen ble
ven niet uit. De minister van Justitie,
Bourgeois, nam onmiddellijk ontslag, om,
zooals hij zeide, zich des te beter te
kunnen verantwoordeninterpellaties
hadden plaats in Kamer en Senaat
en zelfs werd de val van het geheele
Kabinet te gemoet gezien. Doch zoover
is het niet gekomen en ook Bourgeois
FEUILLETON.
Klimopranken.
t) Deugoiot van een jongen, heb ik je eiode-
Ijjk I" riep de oude houtvester, terwjjl hij met
zijne zware hand den kraag van het bruine
boverkieltje greep.
Het waa ook te ver gegaan. Sedert acht dagen
had de oude houtvester Rave, als hg er op
oitging, bemerkt dat het wood hier en daar
van zjjn klimopranken beroofd was. Zjj moesten
met geweld nil den grond getrokken zjjn. Nn
hebben klimopranken wel geen hoogc waarde,
maai daar zjj met geweld uitgetrokken waren,
konden licht ook de jonge beokeoplanljet mede
losgewoeld zjjn. En werkelijk, daar lagen drie
Jonge beokenslekjvs, en op eene andere plaats
zalb zeven, tlle verwelkt en verdord! Het
woedende blikken staarde de onde boschwachtsr
de misdaad aan. Het was ongehoord, de jonge
kiemen aldn 'e bescbadipso en dat om een
paar klimo| - .jee. Een paar? O neen! Hoe
verder de houtvester zjjn gebied afliep, des te
telrgker waren de plaatsen, waar da schendende
hand bezig geweest was. Wie mocht bet wezen,
die hier zoo schandelijk huishield, bier in bet
beet onderhonden gedeelte van het grafeljjk
landgoed Eggenrnde? De onde Rave was er
eens nog zoo trotsch op geweest, dat de graaf
zelf ei)n gebied het best ouderhonden bad ge-
genoemd van al de goederen, die onder Eggenrads
behoorden. Rave bad zjjn domein boven allet
lief, het was zjjn trots, zijn vreugde, zjjn hartstocht.
De grjjzende man had dan ook nieti, waaraan
hjj zijn hart kon schenken, sedert zijne dierbare
Maria en zjjn kleine, vrooljjke Hendrik onder den
groenen heuvel in de schaduw der dorpskerk
sliepen, beiden in eakels dagen door de kroep
van zjjne zjjde weggerukt. In hel woud,
hel frissche groene woud, waaiden de
tukken der beukeboomen den verlaten man,
als droerige gedachten hemineerdruk ten, balsem
en frisschen levensadem toe; daar glioaterden
hem de veldbloemen met levendige oogen toe
- even trouw en lieltallig als weleer de kleine
Hendrik. Thaus was hel in de boschwachters-
woning stil en eenzaam geworden, slechts Ger
trude, de onde meid, deelde met hem hel vroe
ger zoo levendige buisje. Wel vlogen de blanke
duitjes er nog lustig rond, maar de kleine Hen-
blauw
kieltje, s
voedsel meer neder. Wel prijkten er op ds
vensterbank nog fraaie geraniums bleekroode
maandrozen, maar .sen lachend vrouwengelaat
ademde er mter de geuren van op, geen blanke
hand begoot ze meer met Irisch water. En ze
waren toch zoo gelnkkig geweest in hel kleine
huisje aan den zoom van het bosch. Na de
onrustige, bloedige veldtochten van 186», '66 en
'70, die Have als wachtmeester bad medegemaakt,
en waarin hij tweemaal gewond was geweest,
had de brave krijgsman als houtvester zjjn intrek
genomen in de liove bosebwoning.
Hjj dankte die flinke betrekking aan zgn voor-
maligen ritmeester, dan graaf van Eggenrade.
Daarop bad hjj er zjjne lieve hroid Maria
binnengevoerd, en na verloop van een jaar
't was juist Kerstnacht, had zjj hem een kind,
een aardigen jongen geschonken. Zooveel geluk
scheen te veel te zjjn de dag brak aan, de
ongelukkige, droevige, onvergetelijke dag, waarop
twee kisten, een groote zwarte en een kleine
witte, beide onder bloemen bedolven, het huis
uitgedragen werden. Na die zware verliezen was
den eenzamen, snel veranderden man, benevens
zjjn geloof in den Heiland, den Trooster der
bedrukten, slechlszjjn jachtgebied overgebleven,
waaraan hjj zjjn harl kon hechlen. Geen won
der, dat hjj zich met harl en ziel het woud, dat
onder zjjn toezicht stond, wjjdde. Het woud was
het ccnige waarvoor hjj lcelde. Hg beschouwde
zich bg zgn beschermer, den graaf, voor eiken
boom, eiken struik verantwoordelijk.
Thans stond bjj voor hst ongehoorde feit,
dal dat woud door eene euveldaad ontheiligd
was. Acht dagen achtereen had de vergramde
man zjjn gebied doorgezworven, met zjjne door
dringende grpze oogen, die onder een paar
dikke wenkbrauwen schitterden, den misdadiger
opsporend. Den negenden dag eindelijk, legen
drie nur 's middags, bad hjj bem gevonden -
in de gedaaute van een kleinen, armen, hon-
gerigen, ongeveer achtjarigen knaap.
De vertoornde houtvester schudde hel leere ven
tje door elkaar, lerwjjl hjj met zjjn (jzei en vuistdon
kraag van bet bruine beverjasje omklemd hield.
.Deugniet van een jongen, beb ik je eindelijk I
Wacbt maar, ik zal je leeren, in mijn boscb
dergelijke streken nit U holen 1"
De verschrikte knaap, die juist over eeo
prsebtigen klimoptak heenboog, keerde, toen
hg plolseling den forscben greep in zijn nek
voelde, over zijn gansche lichaam bevend, zjjn
beschuldiger een mager, bleek gezichtje toe,
waarin boven een smal, door de koude rood
gekleurd neusje een paar groote bruine oogen
schitterden. In zjjne linkarhand hield hij oen
bosje uitgetrokken klimoptakjes, welke hij edi
tor terstond liet vallen, loen de krachtige hand
des boschwachters hem zo> heen en weer
schudde. Zjjne groote bruine oogen staarden
den houtvester angstig, onrustig, bijna smeekend
aan, en die blik trof den ouden man regelrecht,
want geen hoedje, geen muts dekte zgn boold.
Do boschwachter liet zjjne blikken over hel
jongske waren. „Goede God I" zeide hjj, „wal
hongerig, wal armoedig, en wal schamel ge
kleed I" Een bruin, verlieten kieltje, een broekje
van dezelfde slof, maar veel Ie kort, dat waren
zjjne voornaamste kleediDgstukksn zijns voeten
«laken blost in twee lompe, maar hagelwit
geschuurde klompen. Wat poovere klecding, en
dal, nu Allerheiligen voor de deur stond I „Wat
zjjn er loch ongelukkige schepseltjes I" dacht
de bontvester. Maar reeds in het volgends
oogenblik schaamde de oude krjjgvman zich over
zjjae zwakheid, en terwjjl hjj met zjjne linker-
band naar de op den grond liggende lakken
wees, risp bjj met sens stem, die den armen
jongen opnieuw deed sidderen
„Spitsboef, wie heeft je verlof gegeven, bet
grafeljjk boscb te komen beschadigen? Sedert
a«ht dagtn zoek ik jenu heb lk jt en last j«
zoo gauw niet weer los I Weet je wal, dat js
tegelijk met die takken wel eeD vjjftig jong*
boompjes uil den grond gerukt hebt Spreek op,
waarom hebt gjj die takken afgeplukt?"
„Ik ik ik," stamelde de vorschrikU
knaap, terwjjl een paar hsele tranen zjjne bleeks
wangen bevochtigden, „ik wilde er kransen van
„Kransen, waartoe en voor wie?"
„Voor mjjne ouders."
„Wat moeten die daarmede doen?"
„Zjj zgn dood overmorgen is bet Allenielen,
dan wilde ik gaarne twee kransen op hun graf
Van de beide zilte tranen was er eene ovsr
zjjn verkleumden neus gebiggeld en hing nu
treurig aan de punt ervan. Hel was sen gezicht
om medelijden Ie wtkken -- en tegelijk om te
Onwillekeurig list de boschwachtsr de kraag
van het kieltje los, zonder cchtor zjjne oogen
van deo knaap af ts wenden.
„Ar!,, lieve mijnheer,smeekte bet ventje,
„doe mjj geen leedt Ik wilde alleen mjjne doode
ouders ik wist niet, dat ik de tskken niet
plukken mocht, ik zal het ook nooit, nooit
weer doen I"
„Als gjj dan geen oudera hebt, dan zjjt ge
zeker in het weeshuis," vroeg de houtvester,
lerwjjl hg zjjae slem een weinig liet dalen.
„Neen," antwoordde de knaap, „vreemde men-
schen hebben mjj in huis genomen."
„Wie zjjn die menschen?"
„De roggshroodbakker Berisliman te West-