DE EEMBODE. F ieblad Bijvoegsel.Zaterdag 26 October 1901. Vijftiende Jaargang. T_ ilül— Li kwam steeds nader en was slechts onzer zou zich voor ziin makkers heb- In avontuDrlijke jaebl. Een jaar of twintig geleden, zoo vertelt een Fransch militaire dokter, was ik in Afrika in garnizoen in de provincie Constantine. Ik had toen de reputatie, en ik geloof, dat ze verdiend was, van een stoutmoedig en behendig jager te zijn. Gevaarlijke avonturen heb ik genoeg beleefd, en altijd heb ik ze met goed humeur doorgemaakt behalve één keer. En toen was ik de eenige niet, die beefde. In 't midden van Maart waren wij vertrokken, een officier der spahi's. een kolonist en ik, om op de wilde zwijnen te jagen, die de gerstvelden vernielden in het woud op een dertig kilometers afstand van het garnizoen. Tegen zonsondergang kwamen wij aan een Arbische hoeve, een gewonen gourbi van leem met een stal, omgeven door een vierdubbele cactushaag. Wij spron gen van het paard en wilden binnengaan; maar onze paarden weigerden en met slagen moesten wij ze er in drijven. Nauwelijks hadden wij ze vastgezet, of ze begonnen over al hun ledematen te beven. «Ze ruiken den leeuw," zei de Arabier, «die hier 's nachts om het huis zwerft. Vannacht zal er wel een van de paar den gestolen worden, ik zou u aanra den, maar naar huis te gaan." We vertrouwden die praatjes natuurlijk niet, en bleven. Toen de maan was op gegaan, gingen we met het geweer over den schouder de gerstvelden in, waar iederen avond wilde zwijnen zich vertoonden. Het terrein was een zacht- glooiende vlakte, van een beekje door sneden, waarachter de heuvels zich verhieven. Wij stonden onderling op dertig meter afstand, door struiken gedekt, en eenige meters beneden ons stroom de de beek. Ik had al een poos op wacht gele gen, toen ik een gebrul hoorde als van een stier. Het geluid kwam uit de bosschen op een heuvel aan mijn rech terhand. «Zeker een verdwaalde stier," dacht ik.» Als hij dezen kant uitkomt, is de jacht mislukt, want dan zullen er geen wilde zwijnen opdagen." Maar spoedig werd ik ontgoocheld het geluid werd sterker en naderde meer en meer, het klonk als het ge roffel van vijftig trommen. Toen het ophield, scheen het woud uitgestorven geen vogel tjilpte nog en 't was alsof zelfs de bladeren stil hingen. Het koud zweet brak mij uit, met ingehouden adem wachtte ik, den vinger aan den trekker en hartelijk wenschte ik weer in de Arabische gourbi te zijn. Opeens hoorde ik de takken kraken en een reus achtige leeuwin kwam langzaam aange stapt, brullend uit alle macht Ik had hoe genaamd geen lust om te schieten, lang zaam kwam de leeuwin nader. Zij steeds nader en was slechts eenige meters van mij vandaan, toen de struiken haar aan mijn blik onttrokken. Ik hoorde een korten sprong en een oogenblik naderhand het klokken van een tong in het water. Ik was er al op voorbereid, het geweldige dier met zijne phosphorkleurige oogen en gcopen- den muil vóór mij te zien verschijnen, maar dat gebeurde niet. Toen de leeuwin gedronken had, sprong zij weer over de beek en volgde kalm den oever in de richting van mijn beide jachtgenoo- ten. Zij ging vlak langs hun geweren, maar niemand schoot. Het gebral verwijderde zich en een kwartier later hoorde ik aan mijn lin kerhand een zwak»Hoe hoe ver derop herhaald. Ik antwoordde op de zelfde manier. Wij waren als drie pa trijzen, die elkaar bijeenzoeken als de jager voorbij is. Toen wij elkaar terugzagen in het gerstveld, drukten wij elkaar de hand, alsof we van den dood waren gered. >Nu gaan we, nietwaar vroeg de kolonist. Zeker," antwoordde ik, »er is voor ons toch niets meer te halen." Gedruischloos klommen wij de hel ling op en zagen meer achterom dan vóór ons. En dat was maar goed ook, want we hadden den zoom van het woud nog niet bereikt, of de 'eeuwin. die ons in den wind gekregen had, verliet de struiken langs de beek en begon ons te volgen. Zij was zestig passen achter ons. Wij stonden stil, zij ook. Wij gingen verder, en zij volgde ons op denzelfden afstand. Wij zijn verloren, als zij met ons het bosch ingaat," zei de spalii. »'t Is beter ze hier in 't volle maanlicht te schieten." Wij keerden om, en ook de leeuwin stond onbeweeglijk aan den zoom van het woudslechts haar krachtige staart sloeg forsch op en neer. De officier der spahi's en de kolonist knielden om beter te kunnen mikken. Ik bleef staan, «Als ik drie tel," zei ik, «schieten we gezamelijk I" En met een gedemp te stem telde ik; «Ken... twee..." Toen hief de kolonist zijn geweer op en fluisterde«Ik schiet mis, ik voel, dat ik mis schiet." «Ik zie het eind van mijn geweerloop niet," zei de officier Alleen kon ik niet schieten. Mijn gezellen stonden weer op en wij ver volgden den terugtocht, ik mag niet zeggen in goede orde. Zij, die van dappere leeuwenjagers gelezen hebben, mogen er om lachen, maar ik zal er niet om liegen. Wij waren daar met drie vastberaden mannen, twee onzer waren menigmaal in het gevecht ge weest en hadden onder een kogelregen koelbloedig hun plicht gedaan. Ieder zijn makkers heb ben opgeofferd. Maar daar in dat bosch, in den nacht, nagezet door dat beest, dat wij onophoudelijk zagen verdwij nen en weer te voorschijn komen tus- schen de struiken, waren wij gewoon weg laf. Zij, die op de flanken marcheer den, kwamen zonder het te willen onoji- houdelijk naar het midden van den weg terug en drongen den middelman op zij, om op hun beurt weer terug gedrongen te worden. Zoo legden wij een kilometer af zonder ons die ma noeuvre te verwijten, zonder het laffe er van in te zien. Wij schaamden ons eerst, toen het gevaar voorbij was en wij in het gezicht van den gourb. wa ren, maar wij hadden alle drie hetzelf de gedaan en hadden elkander niets te verwijten. De Arabier wachtte op ons. Lachend luisterde hij naar ons verhaal, met dat geheimzinnig lachen der oogen, dat zich zelden uitstrekt tot de lippen. Daarna spreidde hij onze matten voor den nacht. «De leeuw is nu voor mij," zei hij. «Om dat gij hem in het bosch niet hebt durven aanvallen, zal ik hem vangen in den kuil, dien ik gegraven heb. Zijn huid brengt me 50 franks op en ik krijg nog 50 franks van het Arabisch bureau." Inderdaad, tegen twee uur 's nachts, terwijl ik slecht sliep wegens het le ven van honden, paarden, schapen en koeien, die op de plaats waren opge sloten, hoorde ik ineens de honden ge weldig janken en zich verdringen te gen de deur van den gourbi. Daarna was het doodstil. Vervolgens viel een zware massa tegen den muur, waar ik tegen leunde. Daarop volgde een ontzettend geloei en gehinnik, een ang stig hoefgetrappel, door een kort ge brul overstemd. We vlogen te wapen. De Arabier ging met ons naar buiten. Paarden en koeien liepen wild dooreen en wondden zich aan de scherpe door nen der haag. Ik was nu niet bang meer en zocht naar de leeuwin te midden van al die verschrikte dieren. Buiten de heining aan den kant van het woud klonk het «you-you-geroep van een Arabische vrouw. Wij gingen in die richting. De leeuwin was met een half dozijn schapen in den zeven meter diepen kuil gevallen, die achter de cactushaag was gegraven. De eigenaar van den gourbi trad >.\'u kan je je wreken," zei hij. Maar ik had er geen zin in, en een >ldaat van het spahi-escorte gaf het dier het genadeschot. BURGERLIJKE STANDEN. Gemeente Amersfoort. vijk, Hilversum, Hoogland, 3t. Prijs dar Advsrtantitn 1 it 6 regelsfo.30 eren regel meer-0.O6 ïlileil? echten 1, dan evoegd in tcle- dingen de aan wet van den ln Juli hebben onder worpen. Er zijn 615 Congregaties, die de autorisatie hebben aangevraagd, waar van 64 mannen- en 551 vrouwencon gregaties. De 04 mannencongregaties beziltcn 2.007, de 551 vrouwencongre gaties 7.865 kloosters61 aanvragen van nianneneongregalies om aulorisatie en 395 van vrouwencongregaties moeten aan de goedkeuring der regeering onder worpen worden. De overige congregaties kunnen door den raad van State de machtiging krijgen. Met de toepassing der draconische wel op de Congregaties is reeds een begin gemaakt. De Benedictijnen van Saint Loup, die zich niet aan de wet van den ln Juli hadden onder worpen, zijn uit hun klooster verdre ven. Hun goederen zullen geliquideerd worden. Omtrent do aangekondigde maar uit gestelde algcmeene werkstaking is men in Frankrijk nog geenszins gerust. De verkla ringen, Maandag door Juucaviel, lid van het Comili fidérat, te Carmaux afgelegd, zijn nog niet geheel geruststellenc Hij verklaarde „Hot comité wil de werk staking niet voor zijn pleiziermaar liet moet zich bezig houden met de gebeurtenissen, die zich kunnen voor doen. „Het zou niet aarzelen de handelwijze van de groep of de groepen af te keu ren, die afzonderlijk de staking zouden beginnen in strijd met hetgeen besloten is. Het comité beschouwt het als zijn duren plirhl allen arbeiders toe te roe pen„Bereidt u voor op den slag. Organiseert u met het oog op den evenlu- eelen strijd, welken wij niet begeeren, maar die steeds voorzien behoort te worden." De terechtstelling van Czolgosz, den moordenaar van Mac Kinley, heeft Dins dagmorgen te 7 "ir te Auburn door middel van electriciteil plaats gehad. Toen Czolgosz op den eiectrischen stoel zat, zeide hij, dat hij geen berouw over zijn daad gevoelde, hij betreurde liet slechts, dat hij zijn vader niet meer gezien had. Nadat de stroom driemaal in contact gesteld was, werd de dood van Czolgosz geconstateerd. Dinsdag seinde Kitchener uit Pretoria, dat den 2zen in de vroegte kolonel Benson een Boeren-lager bij Trichards- fontcin heeft verrast en 37 gevangenen heeft gemaakt. Den 25en was hij bij Zesvorklonleiii, na een langen nachte- FEUILLETON. 't Verbad van den Kenrvorst. (Slott. J). Tegen den avond kwam het jachtgezel schap met groolen bait weer in het slat terag. Allen waren zeer opgeruimd en vroolgk, voor al de kenrvorst, daar hg een prachtig edelhert, een „aclittienender" met eigen haod volgens alle regelen der edele jagerskonst geschoten had. Bjj het avondmaal vroeg bjj, zich tot de keurvorstin wendend: „Hoe heeft vrouwlief den schoonen dag doorgebracht?". „Nu," antwoordde deze, haar beer en gemaal nitvorschend aanziende, „eerst ben ik naar de kerk gegaan, gelijk het een katholiek, op Zon dag betaamt en heb de predikatie aaogehoord en de godsdienstoefening ingewoond." „Hgnbeer pastoor heeft zeker zeer stichtend gepreekt?" hernam de keurvorst, eeoigszios „Zeker, als altgd, en na de predikatie heelt hg een kenrrorstelgk decreet voorgelezen." „Een keurvorstelgk decreet? Wat behelsde het?" „Niet waar, heer hofmaarschalk, was hel niet het decreet, waarin Zgn Doorluchtigheid het jagen op Zondag verbiedt? Hoe luidt het ook?" Bjj deze vraag kwam de hofmaarschalk in de pijnlijkste verlegenheid, verschoot van kleur en stamelde eenige onsamenhangende woorden. De vorstin voltooide zelve: „Als ik bet wél heb, moot de overtreder van bet verbod drie thalera boete bclalen." „Zoo is het," riep de keurvorst, glimlachte eenigszios verlegen en ging voort: „Ditmaal hen ik in mijn eigen strik gevangen geworden. A propos, beste hofmaarschalk, geef bevel dat er ingespannen en mgnheer pastoor voor het avondmaal genoodigd worde t" Er ontsloud een korte stilte, die de keur vorst weldra deed eindigen, door over de jacht te gaan spreken. De pastoor was juist bezig zjjn brevier te bidden, toen het keurvorstelgk rjjtoig voor zjjn bescheiden woniog stilhield eu een kamerdie naar zgn studeerkamer binnentrad met de bood schap, dat Zjju Doorluchtigheid wenschte, dat de eerw. beer pastoor ten avondmaal op het slot zon verschijnen. De pastoor ontstelde evenwel werd hjj telkens aan tafel genoodigd, wanneer de keur vorst zich op het jachtslot bevond, doch nooit 100 spoedig en dan nog wel avonds met de «orsteijjke equipage. Id een gemengde stemming trok bg zijn soutane aan, nam zijn driesleek en reed naar het slot. „Wat er ook komen mag," dacht bjj bjj zicbzelveo, „ge hebt niets gedaan, wat Zgn Doorluchtigheid bad kunnen beleedigeo. Ge hebt geheel volgens de wet gehandeldeen niet alleen geoorloofd, maar hem zelf ten plicht Hjj trad de met waskaarsen helder verlichte eetzaal binnen. Deze leek wel een bosch, de wanden waren me' groen doek behangen, waar op voorstellingen, aan de jacht ontleend, ge werkt warengroots hertekoppen met getakte geweien hingen rondom. Op liet tafellaken van wit damast prjjkto zilveren vaatwerk, in kris tallen glazen fonkel Ie de wjjn als goud en purper; de dames eo hovelingeo waren naar sche 1110de prachtig gekleed, de heeren wit bepoederd en van zwartzijden staartpruiken voorzien. De goede pastoor in zijn eenvoudig priestergewaad boog verlegen en deemoedig. De keurvorst maakte intosschen soel aan zjjD verlegenheid een einde. Iljj stak hein de hand toe en noodigde hem, tot verwondering der gasten uit, aan zijne zjjde plaats te nemen, ter- wgl hjj sprak: „Ik wilde n, waarde heer pas toor, vandaag nog bjj mjj hebben, daar ik de volgende dagen meestal in hel woud denk door te brengen en dan weer naar de residentie zal terugkeeren." Hjj spoorde hem aan te eten en te drinken en sprak daarby over het weer, de jacht eu andere onverschillige dingoD. Den geestelijken heer werd het weer lichter om 't hart, dat io het vorstelijk gezelschap toch wel wal erg geklopt had. Hjj liet zich het voortreffelijke wildbraad van verschillend soort, de prachtige forellen en het fjjae gebak, heer lijk smaken. Na afloop van den maaltjjd wendde de keur vorst zich opeens tot den pastoor eo sprak met eeD ernstig gezicht„Nu moet ik met u, gees telijken heer, eens een woordje spreken." Er onslond een plechtige stille in de zaal, en de pastoor dacht met schrik„Nu komt De keurvorst vervolgde: „Wees onbezorgd, waarde heer pastoor, ik heli een boete van drie thalors aan uw kerk te betalenik heb hel keurvorstelgk decreet, dat gij lieden van den kansel hebt afgekondigd, overtreden. Ter wijl na lange sombere regendagen eindelijk de zon weer scheen, is rojj de christelijke Sabbat dag geheel uit de gedachten gegaan, en ik heb mij door den heidenschen I'hoebus Apollo en zjjn zuster Diane Ier jacht laten lokken. De verloron zoon keert weer lot den vader ternp." Bjj deze woorden legde hjj in plaats van drie thalers een baodvol dukaten op een zilveren bord, overhandigde hot den pastoor eo sprak glimlachend.Ga er na de tafel mee rond en zamel de door de wel bepaalde boete ook bjj deze heeren io, die roet mjj op jacht geweest zijn. Geen hunner heeft mjj aan den Zondag en aan mjjn decreet herinnerd." De pastoor maakte een onderdanige buiging leu dank en ging nu met het zilveren bord bjj de hovelingen rond. Dezen bleet goedschiks of kwaadschiks, niet anders over dan hun beurs voor den dag te balen eu te openen. Daar de keurvorst die inzameling der boete niet uit hel oog liet gaan en goedkeurend knikte, toen de eerste kamerheer io plaats van drie thalers drie goudstukken op het bord legde, konden de andere hovelingen wel niet anders dan dit voorbeeld navolgen, en de pastoor ontwaarde met welbehagen, dat hel bord al zwaarder en zwaarder werd. „God zegene de genadige heeren 1" sprak bjj na geboudea inzameling, „ln naam mjjoer arme kerk zeg ik u allen liarteljjk dank. God vergflde het ui" „'l Was niets dan hetgeen wjj verschuldigd dienste haar loon, de overtreding baar straf I voor hel overige houden wjj ons bjj UEw. aan- Bjj deze woorden gat hjj het teelso van op slaan van tafel. Io hetzelfde rijtuig, waarin hjj gehaald werd, bracht men den verheugden pastoor weer nasr huis. De maao, die iotusschen achter de don kere denneboomen was opgegaan verlichtte bem vriendelijk den weg, tot aan den voet vao den slotberg. Op zijn kamer aangekomen, telde hjj de gouden en zilreren geldstnkkeo. „Het is veel, zeer veel," sprak hfl bigde, „nu kan ik mgn hoogaltaar opnieuw laten schilderen en het beeld van den H. Hubertus, die mjj dezen vet ten liaan in de kenken gejaagd heelt, laten vergulden. Ooze Lieve Heer weet toch zelfs het kwade ten goede en zelfs tot Zjjn eer te keeren. Hjj sjj geloofd eo geprezen 1" Voorzichtig sloot de oude beer zjjn schat weg, bad zjjn brevier ten einde en begaf zich, opgeruimder dan bjj 's morgens gehoopt bad. Toen het na een laugen, harden winter weer lente werd en op den slotberg de eerste viool tjes bloeideD, kwam, door den pastoor besteld, een bekwame fijnschilder uit de residentie in het dorp, schilderde en vergulde het hoogal taar 00 het beeld van den H. Hubertus. De kourvorts, die den volgenden herfst weder kwsm, bevond zich op den eersten Zondag stipt

Historische kranten - Archief Eemland

De Eembode | 1901 | | pagina 5