Katholiek Nieuws- en Advertentieblad
No. 41.
Zaterdag 7 Januari 1905.
Achttiende Jaargang.
DE EEMBODE
voor Amersfoort, Apeldoorn, Baarn, Barneveld, Blaricum, Bussum, Driebergen, Eemnes, Harderwijk, Hilversum, Hoogland,
Laren, Leusden, Naarden, Nijkerk, Soest, Stoutenburg, Veenendaal en Zeist.
Verschijnt eiken ZATERDAG.
TWEEDE BLAD.
OP DE STRAAT.
Zooeven heeft het vier uur Heilagen.
In de school wordt het werk gestaakt,
een vroolijke zwerm joelende knapen en
meisjei verlaat het schoolgebouw pn
verspreidt zich naar alle richtingen door
de dorpsstraten.
Plotseling roepen eenige belhamels:
,De Zigeuners, de ZigeunersDeze
weinige woorden schijnen weerklank in
de gemoederen der joelende jongens te
vinden. ,De Zigeuners, de Zigpunprs 1"
galmt het nu van mond tot mond. De
meisjes vergeten haar nieuwtjes, de
vechtende knapen sluiten onmiddellijk
wapenstilstand, grijpen naar de op den
grond liggende boeken, en allen vliegen
denzelfden v/eg op.
Ook Antoon, hel zevenjarig zoontje
van den welgeslelden jsgermeester, heeft
deze kreten gehoord. Hij is juist de huis
kamer binnengetreden. Vlug gooit hjj
zjjn boekenlasch in een heek der kamer,
grijpt naar zijn boterhammen, en met
den uitroep: „Moeder, de Zigeuners!"
stormt hij weer de straat op.
Weldra heeft hjj zich bij zjjn school
makkers gevoegd. In een grooten halven
kring staan de nieuwsgierige knapen orn
een ellendigen huiswagen de vreemde
lamilie zit deels ervóór deels erachter,
't Zijn echter geen Zigeuners,
rondreizend mandenmakersgezin. In het
gras, onder twee groote linden, zit een
man hjj heeft de kinderen den rug ge
keerd en is bezig met hel vlechten van
een korf. Naast hem zit een slordig wijf,
dat droomerig voor zich uit kijkt. Een
klein, smerig kind ligt aan haar voeten
en weent erbarmelijk. Dit schijnt den
man eindelijk te vervelen, hij neemt een
dunne twijg en slaat het arme schaap
onmeedoogend op den rug en het hoofdje.
Daarna trekt hij een tlesch uit zijn korte,
versieten jas en neemt vloekend een slok.
De vrouw verroert zich niet, ofschoon
het kind nog heviger begint te schreeuwen:
maar nu springt eensklaps een meisje
van acht of tien jaar, dat tot dusver
op de trap van den wagen gezeten heeft,
naar de kleine toe, en neemt baar van
den grond en overlaadt haar met lïef-
koozingen. De schoolkinderen staken hun
luidruchtige gesprekken, ze schijnen de
ellende van dit ongelukkige gezin te be-
grjjpen en te gevoelen. Antoon heeft
ach in de voorste rij weten te dringen
en staat vlak tegenover het meisje. Nog
houdt bij in elke hand een boterham.
Plotseling kijkt het meisje op en ziet
hem vlak in de oogen.
Antoon gaat naar haar toe en vraagt
met sidderende stem: .Heb je honger?"
Het kind kijkt hem vreemd aan, haar
bleeke wangen worden een beetje rood,
en zwijgend knikt zjj met het hoofd.
.Daar, neem," zegt de knaap en reikt
haar een boterham toe. Een oogenblik
weifelt het meisje, daarna neemt ze
boterham snel aan, breekt haar door
drukl de grootste helft in de hand vi
haar zusje. Gulzig grjjpt de kleine het
stuk, en in een oogwenk is hel in de
hongerige maag verdwenen. Nu steekt
hel kind de hand uit naar de andere
helft, en het goede meisje geeft ook die.
Antoon ziet dit, een traan welt in
zjjn jongensoog, en snel werpt hij de
andere boterham op de knie
meisje.
.Dank je," fluistert deze, „hoe heet
gü>".
.Antoon," antwoordt de knaap zacht.
„Ik zal voor je bidden, Antoon," her
neemt' het meisje.
Hjj hoort nauwelijks deze woorden
meer en snelt heen.
Thuis gekomen, valt hij zjjn moeder
weenend om den hals, en eerst na veel
vragen begrijpt de moeder, wal haar
zoontje gedaan heeft. Zacht drukt zij hem
aan baar moederhart en kust hem innig
verheugd.
Tegen den avond slaat Antoon met
de meid den weg in naar de twee linden,
naar de arme familie. In een korfje draagt
hjj allerlei levensmiddelen, die bij ir
handen van het oudste meisje legt.
Deo volgenden morgen v
reer verder getrokken.
Tien jaar later. Het is een heerlijke
zomeravond. Op het marktplein van liet
dorpje X is het levendig en vroolijk.
Een troep rondreizende kunstenmakers
heeft hier zijn tent opgeslagen, en met
trompetgeschal worden de nieuws
gierige inwoners tot de .nooit over
troffen" voorstelling uitgenoodigd. Een
bescheiden ruimte, door roode lallen af
gezet en vellicht door zes walmende
olielampen, stelt het tooneel voor. Een
dik koord is van de eenc naar de andere
zijde van hel plein aan de toppen van
twee hoornen vastgehecht, en in 't midden
van dat koord hangt een zwaar gewicht.
De voorstelling is reeds druk aan don
gang. Gedresseerde poedels hebben hun
kunstjes vertoond, terwijl een hansworst
en een aap d( menigte door hun sprongen,
gebaren en grappen verinaken. De trom
wordt geroffeld, de trompetten weer
klinken schetterend, de hansworst met
zjjn aap slaakt zjjn vertooning, en dp
athleet kondigt met zijn geweldige stem
de slotverlooning aan Miss Wanda, de
beroemde kunstemnaakster, zal nu hel
publiek haar toeren vertoonen. De
menigte ii in gespannen verwachting.
Uil de tent komt een jong meisje. Haar
kleeding is prachtig, het is allemaal goud
en zilver. Om haar lippen zweeft een
spotlachje, als zij ziel hoe die eenvoudige
menschen haar verwonderd aangapen.
Terwijl het oude draaiorgel steunt en
zucht, vertoont miss Wanda haar
kunsten. Als zweefde zij zoo onver
schrokken loopt zij op liet smalle strak
gespannen koord. Maar eensklaps wankelt
zjj, eenige vrouwen gillen. Doch de
zwevende dame lacht spottend en staat
eenige oogenblikken later zonder letsel
te midden der verhaalde toeschouwers.
De menigte giert het uit en klapt en
stampt stormachtig. Eensklaps hoort men
in de verte een joelende menigte aan
komen hel zjjn studenten van de hooge-
school der nabijgelegen stad Z., die al
meer en meer het marktplein naderen.
Weldra hebben de studenten de plaats
bereikt, en nieuwsgierig zien zij naar de
halsbrekende toeren. Het meisje heeft
de nieuwaangekomenen bemerkt en
vestigt haar oogen strak op hun spottende
gezichten.
.Bravo!" roept een van hen.
Deze uitroep wekt haar uit haar
drooiuerjjenvlug als een vogel is zjj
in een oogwenk weer op het wiemelend
koord, en met vaste schreden loopt ze
het geheele gespannen touw af. Opnieuw
weerklinken de trompetten, en ze staat
weer op den grond. Het volk klapt in
de handen, de dokters en advocaten in
spe roepen .Bravissimo
Op een wenk van den hansworst gaat
bet meisje naar den kring der studenten
en houdt hun den tamboerijn voor. Ze
kijkt allen scherp in het gelaat, maar in
het bjjzonder den student, die het eerst
.Bravo I" riep. Deze werpt een gulden
op den lamboerjjn.
„Dank u, mijnheer Antoon I" fluistert
het meisje.
De student verschrikt en ziet haar
vragend in 't gelaat. ,Hoe kentumjj?"
Het meisje lacht. .Denk aan de twee
lindeboomen in uw geboortedorp. Heeft
u daar niet een kind te eten gegeven,
dat beloofde voor u te zullen bidden?"
O, bij was het reeds lang vergeten.
Maar nu valt hef hem weer in. „Ja,ja,"
stottert hij verward, „en hebt gij het
ook gedaan?"
„Ja! Maar nu kan ik hel niet meer."
Diepe schaduwen liggen over hare trek
ken. Nog eenmaal werpt ze een treurigen
blik op den jongen student en verdwjjnt
tusschen de menigte,
Twintig jaar zjjn weder voorbijgesneld.
Het is bijna avond. In den tuin van de
pastorie van het dorpje A. wandelt een
geestelijke zwijgend en in gedachten ver
diept rond. Zijn gelaatstrekken zjjn fijn
gevormd, en over zjjn geheele wezen
iigt een uitdrukking van goedheid.
Eensklaps wordt er diiftig aan de bel
getrokken, en weinig oogenblikken later
verschijnt een oude, waggelende vrouw
het tuinhek. „Mijnhrnr pastoor, er
iemand, die u onmiddolljjk wenscht
te spreken," zegt het oudje, üp deze
woorden gaat de geesteljjke snel den
tuin uit en staat weldra voor een man,
die verlegen zijn pet tusschen de vingers
ronddraait,
,ls thuis iemand ziek, buurman?"
vraagt de pastoor goedig.
„Goddank, noen, mjjnheer pastoor
Maar zooeven heeft men een vreemde
vrouw mjjn Luis binnengedragen, ik heb
al om den dokter gestuurd maar die
is niet llmis, en ik ben hang dat ze
hut niet lang meer zal maken. Zou u
niet eens even willen komen kjjkun?"
„Ik kom zoo, buurman." De pastoor
zet zjjn hoed op, slaat een mantel om
en volgt den man. Weinig oogenblikken
later treden heiden hel ziekenvertrek
binnen. Bcwegenloos, bleek en koud als
marmer ligt daar de zieke vrouw. Haar
gezicht is ingevallen, hare kleuren zijn
dun en gescheurd.
,!s zij dood?" vraagt de eigenaar van
het huk.
De geesteljjke zwijgt. Hjj voelt haar
pols, luistert aandachtig naar de adem
haling en schudt het hoofd. .Dood nog
niet," fluistert hij, .maar ik geloof, dat
het toch spoedig zal gedaan zijn.—Haal
een flcsch goeden wijn, op mijn kosten,"
vervolgt de bezorgde herder.
De man verlaat liet vertrek en komt
na eenige oogenblikken met het verlangde
terug. Langzaam giet de pastoor nu wat
wijn in den mond van de vrouw, zet
een sto.-l hjj liet bed en slaat aandachtig
do uitwerking gade.
.Laat ons nu alleen als ik je noodig
heb, zal ik je wel roepen," wendt de
geesteljjke zich tot den mail.
Deze verwjjdert zich. Met lusschen-
poozen geeft de pastoor de zieke nog
twee maal wat wijn. Eindelijk komt er
leweging in de verstjjfde ledematen, en
langzaam opent do zieke de oogen. tiaar
dwalende blik bemerkt den geestelijke;
lang ziet zij hem aan, ze beeft over getieel
tiaar lichaam, en nauwelijks hoorbaar
fluistert zij: .Heb dank, eerwaarde heer
Antoon!"
De geestelijke wordt zonderling te
moede. Heeft hij die slem niet meer
gehoord Hoe kent die vreemde vrouw
zijn voornaam Ja, die goede herder, vol
bezorgdheid voor het heil zijner naasten,
is Antoon, de vrooljjke knaap, de student
van de hoogeschool van de stad Z. Aan
vankelijk studeerde hjj voor dokter, maai
zei weldra de hoogeschool vaarwel ei
ging in een seminarie.
Daar zit hjj nu met de handen onder
het hoofd. Duizend gedachten bestormen
zijn geest; eensklaps schiet hem die avond
te binnen, loen hij nog als student op de
hoogeschool was. Nog klinken hem liet
geroffel der trom en het geschetter der
trompetten in het oor. Zou zij dat on
gelukkige meisje zjjn Niet lang echter
verkeert de pastoor in onzekerheid. De
vreemde vrouw begint Ie spreken, en
in korte, onsamenhangende zinnen her
innert zij hem aan de twee avonden,
vóór dertig en vóór twintig jaren.
.Maar hoe komt ge in zulk een ellen
digen toestand vraagt de herder ont
roerd en medelijdend.
,Och, hoe kon hel anders, üp straat
ben ik geboren, op slraat heb ik geleefd
op straat moet ik sterven. Mjjn moeder
stierfmjjn vader verkocht me aan een
kunstenmaker. Eenige jaren geleden brak
ik een been en werd weggejaagd. Bede
lend trok ik sinds dien lijd door het
land, steeds dieper en dieper zinkend.
Nu is mjjn einde nabij."
Ontroerd wendt de pastoor zich af
en bidt in stilte. Eindelijk vraagt Lij
zacht: „Hoe staat het met uw God?"
Een smartelijk glimlachje zweelt om
den mond van de stervende. „Hjj heeft
me verstooten," fluistert zij,
„Verstooten O, trek dat woord
ongelukkige. De Voorzienigheid heeft
op wonderbare wijze tot u gezonden
heb slechts vertrouwen op God. Hjj zal
u vergiffenis schenken."
ildra barst ze in een lievig snikken
i, en tranen van droellieid vlooien
er haar wangen. Er heerseht plechtige
stilte. Ontroerd neemt de priester het
kruis van zjjn bor9t en reikt hel de
zieke toe. die hel vurig kusf, en met oen
oprecht leedwezen spreekt ze aan Gods
dienaar haar biecht. Terwijl deze zegenend
de hand over haar uitstrekt en de woorden
uitspreekt Absolvo te geeft de ongelukkige
haar ziel aan God.
Twee dagen later drong men het Ijjk
van do onbekende vrouw naar het kerkhof.
De hond van den Zoetelaar.
Nog lang spreekt de jjverige priester
over Gods barmhartigheid en wekt haar op
tot berouw over haar misdaden. De
ongelukkige vrouw schjjnl getroffen,
Het regiment van Auvrero maakte deel
uil van tiet sclioone leger, dat generaal
Dumouriez in 1792 onder zijne bevelen
had.
Naast de dapperste onderscheidde zich
deze afdecling iu den beroemden veld
slag bij Jemappcs; door de heldhaftig
heid van haren tegenstand verzekerde
zij den uitslag van dezen dag, waaraan
de Franschen do verovering van Holgii
dankten.
Om 12 uur begon de slag, om twee
uur was de zegepraal verzekerd.
overrompeld en teruggeslagen trokken
de Oostenrijkers in de grootste wanorde
af, in de richting van Luik.
Op het oogenblik, dat luitenant-gene
raal de Chartrcs du hoofdmacht der
Oostcnrijkschc troepen verplellcrde en
Baptist Itenard, oppasser van Dumou
riez met zeven eskadrons te midden der
vijand woedde, viel er een aardige
episode voor in de nabijheid van liet
dorp Quaregnon.
De zoetelaar van het regiment van
Auxerre, die zich achter een groepje
boomen tegen de kanon- en geweer
kogels in veiligheid had gesteld, zag zich
eensklaps door een twaalftal Oostenrjjkcrs
omsingeld.
Hij was alleen, verre van alle hulp,
en had enkel een vat wjjn en twee
tonnetjes brandewijn, om zich te
dedigen.
Groot was dus het gevaar en onze
zoetelaar achtte zich reeds verloren. Hjj
wierp een wanhopigen blik in de richting
van liet Fransche leger, vertrouwende,
dat er ondanks alles nog redding dagen
zou, Helaaser kwam geen hulp. Van
dien kant althans niet, wel var
andere zijde.
Hij had een sterken hond bij zich, die
zijn heidennaain Hector eere zou aan
doen.
Toen hij zijn meester van alle kanten
bedreigd zag, begreep Hector, die van
de soldalen geleerd had, wat kloek en
onversaagd zjjn beteekenl, dat er ge
handeld moest worden. Met een gesmoord
gegrom viel hjj plotseling den Oosten
rijkers op liet Ijjf. Twee soldaten liggen
reeds bloedend ter aarde, als het trouwe
beest zelf een paar bajonetsteken ont
vangt. Woedend keert het zich tegen
degenen, die hem verwondden. Den
eerste springt het naar de keel en dor
hem stervend neerstortende ander zoekt
met zijne makkers zjjn heil in de vlucht.
'I Was tijd, want de arme Hector
kon niet meer.
Zoodra de Oostenrijkers verdwenen
waren, viel hjj hijgend en uitgeput aan
de voeten zijns meesters, hem aanziende
met 1 en paar oogen, waarin duideljjk te
lezen viel, hoe gelukkig hjj zich gevoelde
over den afloop.
Zelf had de zoetelaar een sabelhouw
op hel hoofd bekomen, doch op het:
van Hector's toestand vergat hjj zjjne
eigene kwetsuur, om het arme dier te
helpen.
Na de wonden gewasschen te hebben,
verbond hij ze en legde Hector voor
zichtig op een paar bossen stroo in i"
wagen. Hector likte hem de handen
toonde zich even dankbaar als gelukkig.
De zoetelaar haastte zich voort
richting van het Fransche leger, toen hjj
eensklaps omsingeld werd door vjjfligk
zestig ulanen. Hector sprong andermaal
van den wagen en een der vjjandeljjke
ruiters naar de keel. Nu echter was de
strjjd al te ongeljjk. De zoetelaar werd
gevangen genomen en weggevoerd.
Hector, met wonden overdekt, bleef
alleen achter en huilde zóó erbarmelijk,
dal hij de aandacht trok van Fransche
soldaten, die hem opnamen er. verpleeg
den.
Na drie maanden was hjj geheel beter.
Zyn meester, den zoetelaar, vergat hjj
niet, maar deze liet zicli niet meer zien
en Hector hechtte zich aan een der
soldaten, die hem in de vlakte van Je-
mappes hadden opgenomen.
Later kwam hjj met dien militair ie
Parjj«. Zjjn eetlust was geCvenrcdigd aan
zjjn lichaam, m. a. w. Iijj at zjjn meester
de ooren van 't hoofd.
Na eenigen strjjd beslooi onze soldaat,
het dier aan een rijken rijtuigfabrikant
over te doen. De prijs was spoedig be
paald en Hector had zich niet te beklagen
over do verandering van meester. Hjj
werd hoorljjk gevoed, gostreeld en ver
troeteld door de kinderen door zjjn wel
varend uiterljjk bewees hij weldra, op
hoe goile wei hij aangeland was.
Was hjj gelukkig? Menigmaal zou
men er aan getwijfeld hebben. Onver
schillig in de zon uitgestrekt, keek hjj
naar de voorbijgangers. Betreurde bjj
•het avontuurlijke leven op het oorlogs
veld Dacht hij met spjjt er aan, dat
hy voorlaan de vijanden van Frankrijk
'et meer te Ijjf kon gaan?
Twee jaren gingen voorbjj.
Op zekeren dag, dat Hector als ge-
oonljjk voor de deur van den rijtuig
fabrikant lag, zag hij van verre een met
lompen bedekt man naderen.
Plotseling begonnen zjjne oogen te
schitteren; hjj sprong op, blafte vroolijk
en ijlde den vreemdeling tegemoet, 't Was
de zoetelaar. Toen hjj vlak by hem ge
komen was, ging de hond op de achter-
poolen slaan, en deed juist, of hjj hum
met de voorpooten omhelzen wilde.
Voor den man als voor het dier was
het een gelukkig oogenblik.
De zoetelaar weende, en de hond
sprong om hem heen, wreef den kop
tegen zjjn meester aan, rolde aan zjjne
voeten, blafte, kwispelde met den staart
en meende nog te weinig te doen, om
zijne blijdschap te betuigen.
De rijtuigfabrikant snelde toe.
„Dat is mjjn hond," zeide de zoetelaar.
„Ik heb hein. gekocht cn betaald,"
antwoordde de rijtuigfabrikant.
„Gjj weigert dus, hem terug te geven?"
„Ja, want mijne vrouw en mijne kin
deren kunnen niet zonder het dier."
-„.Maar ik houd ook van hem. Die
goede Hector redde mjj het leven te
Jemappcs. Overigens heb ik hem
alleen te zeggen: „Kom!" en hij gaat
met me."
„Te oordeelen naar uw uiterlijk, zjjt
gij niet rjjk," ging de rijtuigfabrikant
voort.
„Ik ben zelfs straatarm. Bij het leger
heb ik alles verloren, waf ik het myne
mocht noemen."
„Welnu, ik bied u 500 franken voor
den hond."
Ik weiger!" riep de zoetelaar. „Een
vriend verkoopt men niet."
En hjj ging zjjns weegs, gevolgd door
Hector.
De rijtuigfabrikant bracht de zaak voor
het gerecht, die den zoetelaar veroor
deelde tot teruggave van den hond. Zoo
geschiedde. Reeds den volgenden dag
evenwel verliet hij andermaal hel huis
van den fabrikant en zocht den zoete
laar weder op, liever diens zwart brood
etend dan den overvloed van den ander.
Op aanraden zijner vrouw ging de
rijtuigfabrikant naar den zoetelaar en
zeide: „Ondanks de uitspraak van het
gerecht zjjt gij de winnende party. Laten
wij 't eens worden samen. Kom ten
onzent. Gjj zult er werk vinden en brood
en Hector zal met u en met ons blijven."
Zoo bleven de vroegere vrienden ver-
eenigd lange jaren.
BINNENLAND.
Naar aanleiding van verschillende
geruchten omtrent vlootbewegingen en
andere bjj onze marine beslaande voor
nemens, kan de N. .Cl. melden, dat de
De Ruyler, commandant kapt. ter zee
Wollerbeek, wordt gereed gemaakt, om
zoo spoedig raogeljjk naar Oosl-Indiê
te vertrekken, terwjjl - geljjk bekend