DE EEMBODE. ieblad No. 14. Zaterdag 7 Juli 1906. Twintigste Jaargang, DE EENBIDE BIJVOEGSEL. Zaterdag 30 Juni 1906. De Burchtgeest. In een aangenaam dal lusschen den Rijn en den Neckar, ligt een bekoorlijk dorp, dat wegens zijne vruchtbaarheid en de arbeidzaamheid zijner bewoners onder de welvarendste van den omtrek geteld wordt. Op een heuvel in de nabijheid van het dorp, prijkte in de veertiende eeuw de schoone burcht van den graaf van Sonnenstein, destijds de machtigste fa milie van den ganschen omtrek. Zij had zich door deugd en dapperheid de achting in 't binnen- en buitenland verworven, en nog heden ten dage is haar nagedachtenis ia dankbare herin nering. Men verhaalt elkander in die streken nog menige schoone daad van de edele ridders uit het geslacht van Sonnenstein, die door overlevering van vader op zoon, tot in onze tijden in 't geheugen der menschen is bewaard ge bleven maar niemand kende nauwkeurig de wijze, waarop deze stam ten gronde is gegaan. Het sprookje ging, dat een dolende ridder dezer familie zich driemaal in 't jaar liet zien, dan met statigen tred om het kasteel wandelde en daarua plotseling verdween „Wilt ge mij eens vergezellen", zeide op zekeren dag de ambtman (baljuw, schout) Schart tot zijn zoon, die slechts drie dagen geleden van de Universiteit was teruggekeerd,en willen wij dan eens do ruïne onderzoeken, niet om 't spook te zien, want gij kent hieromtrent mijne begrippen, en weet zeer goed, dat ik mij aan de praatjes der domme menigte niet stoorneen, mijn plicht maakt mij dit onderzoek noodzakelijk, en wilt ge mij vergczelllcn, het zal mij zeer aangenaam zijn". De zoon nam het voorstel zijns vaders gretig aan. Den volgenden morgen bjj 't beklim men van den heuvel zei de ambtman .Sedert uw afwezigheid is hier iets ge beurd, waarover ik mij het hoofd reeds dikwijls bcb warm gemaakt. Gij kent de spleet in de omgevallen muur aan de oostzijde van den burcht? Gij hebt als kind er dikwijls stecnen ingeworpen, en vondt er dan genoegen in, als zich van uit de diepte een dof en hol geluid deed hooren. Welnu, sedert anderhalf jaar is de spleet zoo wijd geworden, dat wij er een heining om heen geplaatst hebben, uit vrees, dat een der aldaar spelende kinderen in de diepte mocht nederstorten. Gisteren nu werd mij be richt, dat de heining was omvergerukt, en nu zullen we gaan zien, wat er van Onderwijl waren vader en zoon bij den bewusten muur gekomen. Het was inderdaad zoo: de heining lag tegen den grond, en de opening was zóo groot, dat een volwassclien niensch er gemak kelijk doordringen kon. ,Gij ziet nu zelf", zei de vader, .het gevaarlijke van deze plaatsmaar zoo dikwijls ik dit oord betreed, komen er zonderlinge gedachten bij mij op. Wat dunkt u, zou dit vroeger niet een onder- aardsche gang van het kasteel, de schuil plaats eener rooversbende geweest zijn, of mogelijk nog wezen Want sedert eenigen tijd zijn deze streken onveilig geworden, er wordt gestolen, en zelfs gemoord, zonder dat men tot hiertoe de daders heeft kunnen ontdekken. Meent gij ook niet, Ferdinand, dat een nauwkeurig onderzoek hier vereischl is De zoon verklaarde, dat hij tot elke onderneming bereid was. „Goed, mijn jongen", zei de vader, „maar vooralle* dient hier de grootste voorzichtigheid in acht genomen, co om ongehinderd ons onderzoek te kunnen doorzetten, zullen wij den nacht te baat nemen geen enkel inwoner van het dorp durft zich dan hierheen begeven". Den volgenden dag werden nu sterke palen in den grond geslagen, en deze gevaarlijke piaats andermaal met planken omheindin de omheining bevond zich eene deur, waarvan de ambtman den sleutel had. Nauwelijks was de zon onder, of de ambtman en zijn zoon, benevens een gespierde knecht, begaven zich op weg om het avontuur te wagen. Goed ge wapend en van al het noodige voorzien, togen zij aan het werk. Godfried, zoo heette de knecht, moes het eerst op verkenning uit. Er werden twee sterke touwen om de palen gebon den, met een houten zitplaats, waarop een mensch gemakkelijk zitten kon. Ge sterkt door een glas brandewijn, zette de knecht zich op de plank. Tot meer dere zekerheid werd hem nog een touw om het lijf gebonden en een lantaarn ora den hals gehangen van boven werd een bel bevestigd, waarvan hem het touw in handen gegeven werd met de belofte hem bij 't eerste teeken naar boven te hijschen. Nu ging het naar beneden in de diepte. Doch nauwelijks waren vijf minuten verloopen, of er werd aan de bel getrokken en wel onophoudelijk, zoodat de ambtman en zijn zoon dachten, dat Godfried in hel rrootste gevaar verkeerde. Met de meeste krachtsinspan ning trokken zjj hem naar boven. Badende in angstzweet, met al de trekken van ontzetting op het gelaat, verscheen God fried weder op de bovenwereld. „Mijn hemel!" riep de ambtman, .watscheelt er aan?" „Och 1" stotterde eindelijk Godfried, „ik ben half dood, ik heb vreeselijke dingen gezien, geharnaste ridders, vurige draken, zeer groote dieren met fonkelende oogen. Hooren en zien verging mijneen, voor al het goud der wereld ga ik niet ten tweeden male naar beneden". .Dom, onnoozel menschbromde de oude. .Ferdinand", vervolgde hij, .thans is het uw beurt, tetoonen, wat verlichting boven domheid vermag". „Vader, ik brand van verlangen deze verschrikkelijke gedaanten te zien. Hier met de plank". Hij wordt vastgebonden en naar beneden gelaten. Bijna een half uur was er verloopen en Ferdinand liet niets van zich hooren. Eindelijk werd de bel gehoord. Toen Fetdinand wederom te voorschijn kwam riep zijn vader,Nu, wat hebt gij gezien .Vader", zeide deze, .het twaalfde gedeelte van hetgeen Godfried verteld heeft, is waar. Ik ging vrij diep onder de gewelven, maar ik vertrouwde de uiterste diepte niet. Het hol moet van grooten omvang wezen. Draken of kroko dillen heb ik niet gezien, maar wel een half dozijn vleermuizen, die bij mijn onverwachte verschijning mij om de ooren (ladderden, en den ongenooden gast misschien gaarne de oogen hadden uit gekrabd, als hij de handen in de zakken had gestoken. Zoover ik zien kon, be merkte ik vaten van een tamelijke grootte, ook nog eenige kisten, die, naar den zonderlingen vorm te oordeelen, tot de verouderde tijden behooren. Wat echter bijzonder mijne aandacht trok, was een in volle wapenrusting gedost ridder van een reuzengestalte, die tusschen de kisten in een leunstoel gezeten was. Hae ik ook riep, er kwam geen antwoord." „Hm! hm!" mompelde de oude, dat is iets vil nietsKomaanalle goede dingen in drie ik wil ook naar beneden, ik wil weten, hoe het daar gesteld is." Hg wordl neergelaten, en vindt spoedig alles, zooals zijn zoon verteld heelt. Hij laat zich altijd verder zakken en staat thans midden in 't duffe gewelf, op den vasten grond, tegenover de geharnaste gedaante. Wel bevangt hem eene kille huivering, nu hjj den reusachtigen ridder, in zijn stoel gezeten, beschouwt. Naast den gevreesde ligt zijn slagzwaard op een tafeleen zilveren beker staat daar- neven. Maar de ambtman moet weten, wien of wat hij voor zich heeft. Met de lantaarn in de linker-, en zijn pistool in de rechterhand, nadert hij langzaam en voorzichtig de tafel. .Hei daar 1" roept hij eindelijk op vasten toonmaar alleen de echo van zijn eigen stem weerkaatst langs de donkere gewelven; daarna heerscht weer roodom hem de stilte des grafs. Hij verzamelt al zijn moed, neemt het slagzwaard van de tafel en schreeuwt nog luider. Niemand, die antwoord geeft; dof klinken de* ambtmans woorden. Thans gaat hij op den ridder los, pakt hem niet gespierde vuist bij de schouders en de kolossale man zinkt plotseling in elkaar. De helm valt op den grond, het harnas omvat niets dan stof en asch. „Goddank 1" spreekt de ambtman tot zichzelf, .mijn vermoeden was gegrond wij hebben hier niet met valsche mun ters, dieven, of moordenaars te doen, maar enkel en alleen met een sedert honderden jaren overleden ridder, die met mij wel geen lans meer zal breken, als ik de vrijheid neem zijne woning op rijk, Hilversum, Hoogland, Prij* der Advortentiêni i regel meerf0.05. ïlien en AdvertcnüSn n uiterlijk Vrijdagavond tu- Volgens de .Osservatore Romano" hebben de republieken Columbia en Peru tot den H. Stoel het verzoek gericht, scheidsrechterlijk uitspraak te doen in een geschil betreffende het grondgebied Putamayo. De republieken hadden vroeger bij tractaat bepaald, dat alle geschillen, die tusschen beide gouvernementen moch ten voorkomen, aan de uitspraak van den Paus onderworpen zouden worden. De soldaten van de twee republieken hadden reeds meerdere punten van het betwiste grondgebied bezet. De Paus nam het voorstel tot arbitrage aan, maar vroeg tevens, dat de beide landen onder- tusschen hun troepen uit het bezette land zouden terugtrekken. Columbia en Peru hebben aan het verzoek vanZ. H. gevolg gegeven en hun troepen terug- gelrokken. Terecht wyst genoemd orgaan erop, hoe weldadig en heilzaam de tusschen- koinst van den H. Stoel zou kunnen werken, waar het betreft internationale geschillen te voorkomen of uit den weg te ruimen en hoe ondoordacht en onver standig de houding is van degenen, die den H. Stoel willen zien uitgestoten bij het vervullen van deze bij uitstek humanitaire taak. Wal than* geschiedt door de beide republieken van Amerika, levert er een nieuw, sprekend bewijs voor. En toch wordt uit goede bron ver nomen, dat op de lijst van de ter tweede Vredes-conferentie uitgenoodigde Mogendheden de H. Stoel niet voorkomt. Een reeks nieuwe bisschops-benoemin- gen voor Fransche dioceesen zijn door de .Croix" openbaar gemaakt. Voor de nog vacante zetels zijn volgen* dat blad de ondeistaande bisschoppen benoemd. Mgr. Dubourg, bisschop van Moulins, is aartsbisschop van Rennes geworden, de vicaris-generaal van Rouen, mgr. Lemonnier, is lot bisschop van Bayeux benoemd, pastoor Paul Lecoeur tot bisschop van Saint-Flour, de secre taris van wijlen mgr. Fallières, Morelle, tot bisschop van Saint Brieuc, pastoor Viliard tot bisschop van Aulun en pas toor Lauran* tot bisschop van Cahors. De „Croix" voegt er aan toe, dat de andere benoemingen zeer spoedig te verwachten zijn. Wél wacht den nieuwen kerkvorsten een buitengewoon moeilijke en zware werkkring! In de Russische Doema is het Maandag weer rumoerig toegegaan. Nadat profes sor Koesinin Karawajew in eene rede, die grooten indruk maakte, voor de af schaffing van de doodstraf had gepleit, namen achtereenvolgens de minister van justitie, de advocaat-fiscaal van de marine groots partjjen verdeeld, edele strjjders vindt men ean heide zjjden. Ten slotte moet een groote slag beelisseo, of Beiereos leeuw ol Habsbnrgs adelaar de zege behaalt. De hemel scbenke onzen landsheer hulp en hechte Je overwinning aan de blauw-witte vlag." „Dat geve God," merkte de abt op, „want geweldig zal de kamp zijn tegen 't machtige Ooelenrijksche huis, en zwaar, bloedig werk eischl het van Beieren. Ik sidder, ais ik denk aan Lodewjjks talrijke vijanden, want groot en strijdbaar is hun aantal. Daar zie ik den moedigen aartsbisschop van Keulen, die zich nog steeds asn Froderik van Habsburg hecht, wien hjj te Bonn de koningekrone op 'l gelokiehoord plaatste. Ook de lieerscher van Hasiau, de hooggeroemde bisschop Albrecht, en de aartsbisschop vso Een droeve schaduw werd zichtbaar op het fijne gelaat vao den abl, toen de schoon gevormde lippen zich sloten en hjj een poos peinzend voor zich keek. Over de stoere trekken van den oudste der beide gasten gleed een triomfecreud lachje, dat echter door geen der anderen bemerkt werd. „Hoogeerwaarde, a ziet den grooten dag van o beslissenden kamp to zwart in nog leeft Beiersr.he moed, en nog zit er klacht in den iersclica arm, en wee hem, die Beierens iclit durlt meten." „Vriend, gij begrijpt mjj verkeerd. Geen nederlaag beschoren is. Ik vrees voor deo nood an 't volk, ik gevoel medelijden melde achter- ibievenen, ik betreur hot bloedvergieten," „Ja, 't zal helaas weldra zoo zjjn als u zegt, Lodewjjk, wjjl wjj liern door vriend -n w aanbevolen, opgedragen, zoo soel mogelijk 't westen te trekken, om hem boriclil te breogen van Leopolds verblijf ol zjjn opmarscbwant Lodewijk mag niet wachten met slag leveren, tot beide broeders zich vereenigd hebben. Wjj moeten nu naar MQhldorf oin de komst der Zwaben te meiden, Daar strjjdt misschien onze koning reeds mei zjjn tegenstander I" Snel was de abt opgestaan. Op zijn trekken vertoonden zich afwisselend een liooge kleur en diepe bleekheid oo liü sprak haastig: „Hoor eens, owe boodschap is zeer gewichtig en veel staat er op het spel. Hoeveel boden heel: onze koning lot hertog Leopold gezonden .Eerwaarde, ik went niets van andere bood schappers want hel bericht, wsar Hertog Leopold „Ja, op Hem vertrouw ik altijd, zooals oi.ze degelijke Beiersche landzalen en onze herr op Hem vertrouwen. En nu de dobbelsteenen vnn don wilden krjjg weldra geworpen zullen worden, vertel mjj eens, is de toeloop tol het leger van onzen heer en koning ven de zjjde der verbon denen groolgeweesl,zoo alszjj gezworen hebben?" „Hoogeerwaarde, ik kan u op deze vraag een blij antwoord geven I Al staan ook aan de zjjde van den tegenstander achtenswaardige kerk- Het bisschopspaar, dal Lodewjjk van Beieren koos, de edele beeren van Maioz en Trier, onder wier bestuur duizenden in gelnk en weivaart leren, zoekt huns geljjke in waardigheid, wijs heid en grooten Ironw. Hun moedige scharen zjjn reeds ia Beierens landouwen en brandes van veriaogen naar 't unr, om bet recht van hnone meesters de zege ts verschaften. Ook de tros der dappere Franken heelt zich met Lodewjjks leger vereenigd, eo de jeugdige koning van Bohemen aarzelde niet zoo snel mogelijk zjjne troepen er bij te voegen, want Bohemen beeft heel wat smaad, door Oostenrijk hem aangedaan, „Hoe staat het mat ft':der-Beierena adel? Gjj weel, dat onze vorst de ridders van Neder- Beieren, die eens om de guosl van Frederik doogen, niet zacht behandeld heeft." „Heer abt, ook in m(jn aderen stroomt het warme bloed der Neder-Beieren. Al behoor ik ook niet rechtstreeks tot de ridderschap, toch kan ik nlt ondervinding spreken, dal van deze dwaling voor Habiburgs monaichie, waaraan echter door den slog bjj Sammelsdorl snel een einde gemaakt werd, de adellijke heereo, die 't eeos met Oostenrijk bieldeo, zijn genezen. Al was Lodewjjk ook heel streng, hg was recht vaardig en beeft door een mannelijk gedrag en liefdevol handelen den haat der geslrafte groolen uit mjja geboorteland veranderd ln eerbied en trouw. Bovendien zorgde hg vaderlijk en onbaat zuchtig voor onzen prins. De overwinning werd hem van boven gegeven." „Alsdeburchtheeren van Neder-Beieren than» allen trouw aan onzen koning hechten, is dat voor ons een aaawinst van kracht, waarmede reke ning moet worden gehouden. Hun speor is flink, hun schild ii bard en machtig is hun zwaardslag 1" (Wordt vtnolgii.)

Historische kranten - Archief Eemland

De Eembode | 1906 | | pagina 5