Katholiek Nieuws= en Advertentieblad
No. 52.
Zaterdag 28 Maart 1908.
Een en twintigste Jaargang.
DE EEMBODE
voor Amersfoort, Apeldoorn, Baarn, Barneveld, Blaricum, Bussum, Driebergen, Eemnes, Harderwijk, Hilversum, Hoogland, Laren,
Leusden, Naarden, Nijkerk, Soest, Stoutenburg, Veenendaal en Zeist.
Verschijnt eiken ZATERDAG.
Franco per post
Afzonderlijke nummers
f 0,40
f 0,05
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
EERSTE BLAD.
ONGELOOF.
In een onzer vorige opstellen hebben
wij de belofte gedaan op bovengenoemd
onderwerp terug te komen en na te
gaan de verschillende oorzaken, die
tot ongeloof leiden. Alle bronnen van
ongeloof op te noemen en te behan
delen, hoe beknopt ook, zou ondoenlijk
zijn; daarom moeten wij ons tot de
volgende bepalen.
1. De godsdienstige onwetendheid,
m. a. w. gebrek .aan grondige kennis
der godsdienstwaarheden. Wie zijn
geloof niet kent, kan gemakkelijk op
dwaalspoor gebracht worden, houdt
de beweringen en vooral de spotter
nijen van de vijanden des geloofs zeer
spoedig voor waar en gepast en wordt
zoodoende onverschillig omtrent eene
zaak, wier waarde en verhevenheid
hem verborgen is. Van groot belang
is het dus, dat in de jaren der jeugd
de waarheden van den godsdienst ter
dege worden geleerd. Zelden immers
wordt het tekort aan onderwijs in den
godsdienst in dezen tijd geleden in
latere jaren aangevuld. Integendeel,
bij velen heeft het dan den schijn alsof
catechismus- en dergelijke boeken tot
verboden lectuur behoort. Wel voelt
men zich in staat kritiek op de waar
heden van den godsdienst te leveren,
terwijl menigeen van zulke critici liet
„Onze Vader', of de „Tien Geboden
Gods" niet meer opzeggen kan.
Uit deze onwetendheid komt dikwerf
bijgeloof, soms met Godloochening
gepaard gaande, voort. Graaf Portalis,
minister onder Napoleon I, schreef in
zijn werk: „De l'usage et de l'abus
de l'esprit philosophique durant Ie
XVIII siècleIk ken ongeloovigen, die
niet in God, wel echter in den duivel
Bureau: Langegracht 13, Amersfoort.
Uitgave van de Vereeniging De Eembode.
gelooven. De als phisicus beroemde
Hans Oerstedt verhaalt van een man,
die met veel nadruk zijn ongeloof in
zake van godsdienst beleed, doch die
het voor alles ter wereld niet zou ge
waagd hebben des nachts over een
kerkhof of langs een galg te gaan.
Ja, juist in de hoogste standen, die
met het geloof dikwerf al lang hebben
afgerekend, vindt men meermalen het
meest krasse bijgeloof. Met bijtenden
spot heeft ons Albring in zijn boek
(„Moribus paternis, eine Erzahlung aus
der modernen HamburgerGesellschaft')
dit bijgeloof getcekend.
2. Een tweede oorzaak van het
ongeloof is de geestelijke hoogmoed.
Sprak Lucifer eens „Non Serviam, ik
wil niet dienen," datzelfde zegt zoo
menig half geleerde, die alles beter
verstaat en alleen aannemen wil, wat
hij zelf meent te begrijpen. In de plaats
.van het geloof der openbaring moet
voor hen het geloof der rede komen,
of juister gezegd in de plaats van God
de mensch. Het onderwerpen aan de
geheimen des geloofs wordt doorzulken
een onwaardige slavernij des geestes
genoemd, een hoon en schande voor
de menschelijke rede, de doodsteek
voor het verstand enz. enz. Deze
hoogmoed des geestes heeft, helaas
dikwerf de leerstoelen der universiteiten
omgeven en is van daaruit overgegaan
in de zielen van zooveel jongeren, die
later op hun beurt in verschillende
standen en op verschillende plaatsen
de alleen helpende macht der rede
door woord en daad prediken.
Ware wetenschap echter kan nog
altijd met een waar,ootmoedig gelooven
gepaard gaan. Een groote reeks van
onmiskenbaar geleerde mannen strekt
hiervoor ten bewijze. Verwondering
behoeft het dan ook niet te baren, dat
3 Juli van het vorige jaar Paus PiusX
de volgende stelling heeft veroordeeld:
„De voortgang der wetenschappen
vordert, dat hervormd worden de be-
Herder, Freihurg in Brcisgau.
Prijs der Advertentlën
Van 1 tot 6 regelsf 0.30
Voor iederen regel meerf 0.05
grippen der Christelijke leer over God,
de schepping, de openbaring, den
Persoon van het menschgeworden
Woord, de verlossing."
3. Wij lezen bij den Evangelist
Joannes, dat de Zaligmaker op zekeren
tijd sprak tot Nikodemus: „Al wie
kwaad doet, haat het licht en komt
niet tot het licht, opdat zijne werken
niet berispt worden." Inderdaad, wiens
werken slecht zijn, mint de duisternis
meer dan het licht. Een onzedelijke
levenswandel is dikwerf het moeras,
waaruit de nevelen van het ongeloof
opstijgen en het licht des geloofs ver
duisteren. Voor den onzedelijken, ge-
notzuchtigen mensch zijn de waarheden
des geloofs lastige vermaners, die hij
gaarne tracht te ontvluchten. Geen
God. geen eeuwigheid is voor dezulken
een veel meer welkome leer. Van
Chateaubriand wordt verteld, dat hij
eens tot verschillende heeren, die met
hem aan tafel zaten, de vraag richtte
„Mijne heeren, zoudt gij den moed
hebben geloovige Christenen te zijn,
wanneer gij den moed hadt kuische
mannen te zijn?" En deze vraag tot
hoevelen zou zij heden ten dage verder
kunnen gesteld worden?
4. Ten slotte moet zeker gewezen
worden op de groote menigte boeken
en geschriften, die God en Kerk vij
andig zijn. Als een dikke regen dalen
deze over het volk neer. Wel is waar
kan en mag men de toenemende zucht
naar kennis geen halt toeroepen. Zij
ligt in den aard der menschelijke na
tuur opgesloten en de Katholieke Kerk
zou zeker de laatsie zijn om haar den
weg te belemmeren. Doch hoe groot
de aandrift ook is, nimmer zal zij
geheel en al den sluier kunnen op
heffen, die over vele zaken in de
schepping rust. Veronderstellingen
moeten daarom dikwerf dienst doen
om verschijnselen in het leven te hel
pen verklaren. En van deze veronder
stellingen is het, dat meermalen mis
bruik gemaakt wordt. Als vaststaande
feiten worden ze door sommigen
beschouwd en als de uitkomst eener
onfeilbare wetenschap begroet. Instede
van in ootmoed onwetendheid te be
lijden, moeten de meest ongerijmde
beweringen de machteloosheid van
den menschelijken geest trachten te
verbergen. En zulke wetenschap nu
wordt dan tot het volk gebracht. In
onzen tijd vooral is het eene behoefte
voor velen de wetenschap populair te
maken, en daarom aan de groote pers,
die leerboeken en tijdschriften, romans
en dagbladen in dienst heeft, toe te
vertrouwen. „Het staat gedrukt," zegt
dan de onnadenkende lezer; en al
gelooft hij ook niet alles, zoo ge
makkelijk blijft er iets van het gelezene
hangen en op den duur niet zonder
de grootste schade. Vroeg men
menigeen naar de oorzaak van zijn
ongeloof, het antwoord, werd het naar
waarheid gegeven, zou eene beschul
diging inhouden tegen de menigte
zoogenaamde wetenschappelijke, doch
ongeloovige persvoortbrengselen.
Zooals we in den beginne zeiden,
er zijn zonder twijfel nog andere rede
nen van liet hcdendaagsclie ongeloof
te vinden, doch met de bovengenoemde
meenen wij de hoofdoorzaken te heb
ben opgesomd.
BUITENLAND.
Werd in 1878 reeds in een brochure
van bisschop Bougaud geklaagd over
gebrek aan priesters in Frankrijk, thans
is die toestand nog veel bedenkelijker
geworden. Volgens de toenmalige be
rekening kwamen er in elk diocees
ongeveer 30 priesters te kort. in 1906
bedroeg het gemiddelde der onbezette
priesterplaatsen in elk diocees reeds
meer dan 37. In sommige bisdommen
was het tekort aan priesters nog veel
liooger, o.a. in Poitiers 55, in Versailles
121, in Bayeux 103, in Coutances 146,
in Troyes 137. Als oorzaak van dezen
treurigen toestand gaf Mgr. Bougaud
toenmaals reeds o.m. aan de gods
dienstige onverschilligheid van den
middenstand en den toestand der door
het Concordaat gebonden Kerk.
lntusschen is in den middenstand
en ook-onder andere standen de anti-
clericale geest steeds sterker geworden,
zoodat uit dergelijke families niet ge
makkelijk priesters komen.
Door de verslechting van den finan-
cieelen toestand der geestelijkheid
neemt tegenwoordig het tekort aan
priesters nog meer toe. De opbrengst
der gelden ter vervanging der begroo
ting van Eeredienst was beneden ver
wachting. Daardoor neemt het aantal
leerlingen op de seminaries, waaruit
bijna alle priesters moeten voortkomen,
schrikbarend af. In vele bisdommen
is het aantal seminaristen meer dan
de helft minder geworden in den tijd
van één jaar. In sommige seminaries
waren er in het jaar 1906—1907 nog
350 leerlingen, in het jaar 1907—1908
nog slechts 136. En dat is nog de
toestand in de beste streken. Enkele
bisdommen moesten reeds vroeger
priesters van elders krijgen; in die
bisdommen zijn thans bijna geen se
minaristen meer.
Dat men in de leidende kringen der
Kerk van Frankrijk met bezorgdheid
de toekomst te gemoet ziet, is waarlijk
niet te verwonderen.
De hertog van Montebello heeft aan
den minister-president een brief ge
zonden, waarin hij heftig, maar waar
dig protesteert tegen de overbrenging
van het stoffelijk overschot van Zola
naar het Pantheon, als zijnde deze bij
zijn leven een beleediger geweest van
het Fransche leger.
Tegelijkertijd verzocht hij om de
machtiging, de overblijfselen van zijn
in het Pantheon bijgezetten grootvader,
den roemrijken generaal Lannes de
Montebello, vandaar te inogen ver
wijderen, om ze te begraven in den
familiegrafkelder op het kerkhof van
Montmartre.
De recherche te Parijs heeft aange
houden den heer Rochette directeur
van het Crediet Minier, welke bij tal
van groote en omvangrijke zaken ge
ïnteresseerd is. De krach wordt op
100.000.000 fr. geschat. Rochette was
vroeger keUner," doch heeft zich later
rijk gewerkt. Hij zal vervolgd worden
voor verschillende oplichterijen op
groote schaal. De paniek, in de han
delswereld door deze plotselinge en
onverwachte arrestatie veroorzaakt, is
groot. Rochette is 32 jaar oud.
FEUILLETON.
De jongste Ritmeester.
3) Hierna sprak hij tot Fabry
„Mijnheer, wanneer een der beide pistolen
in de lucht is afgeschoten, zal majoor Galcrl
hem hij den ander voegen, zonder dat wij
zulks zien. Wij zullen dan elk er een van
nemen, zonder Ie weten, welke geladen is.
Wij schieten op elkaar op armslengte."
„Dat Is geen gebruik onder officieren,"
merkte Fabry op.
„Op deze manier zullen wij duellecrcn en
op geen andere, en tl kunt daar niets tegen
hebben, daar gij mij gedwongen hebt hierheen
te kontenik ben de beleedigdc, mij komt
dus 't eerste schot toe."
Dit zeggende nam hij uit Galerts handen
een der pistolen en schoot Item al op een
boom, dertig pas verwijderd. De kogel trof
den boom in 't midden, juist op de hoogte
van de borst. Fabry scheen verrast, doch
zweeg. Galcrt nam 't pistool terug en legde
hem juist als de andere, zoodat zij niet van
elkaar te onderscheiden waren.
Inmiddels gingen de duellanten op arms
lengte tegenover elkaar staan. Nu richtte
Melin voor "t laatst 'I woord tot Fabry en
zcidc
„Nog is tiet tijd, de misdaad te voorkomen,
welke wij op 'I punt zijn te begaan. Wilt
gij uw haat afleggen en mij als vriend be
handelen Ik bied u mijn hand en mijn ach
ting aan."
Luitenant Fabry scheen een oogenblik te
twijfelen; toen hij echter zag, dat verschei
dene officieren met de oogen een tecken
gaven, antwoordde hij
„De beker is vol, hij moet gedronken
„Goed," gaf Melinten antwoord, haalde
een papier uit zijn zak, reikte het den rit
meester over en sprak
„Wees zoo goed, mijnheer Ladur en geef
dezen brief aan den plaatselijken commandant
voor 't geval ik gedood word. Thans ben
ik bereid. Majoor, werp een goudstuk in de
hoogte. Ik raad „kruis I"
Galcrt wierp een munt in de hoogteze
Nu riep Fabry: „Geef mij 't pistool, dat
gij in uw rechterhand hebt."
Galert gaf elk hunner 't pistool, dat hel
noodlot hun toegewezen had, en beiden gingen
in postuur staan. Op 't commando „vuur'
trok Fabry af. Nu bemerkte hij, dat hij het
ongeladen pistool gekozen had; hij werd
bleek als de dood, liet de armen slap hangen,
sloot de oogen en verwachtte het doodelijk
schot. Ritmeester Melin echter, die zich gered
zag. richtte den blik dankbaar ten hemel en
op dat oogenblik gaven zijn dankbare trekken
dat heerlijk gezicht te aanschouwen, wat
voor den kunstenaar „bovenaardsch" heel.
De blik. welken hij ons toewierp, was donker
en verwijtend.
„Gij hebt een offer gewild? Uw erbarmlijke
vooroordcelcn eischten bloed Welaan, ver
heugt ti over de niet vervulling uwer wen-
schen. Gij zult niet sterven. En gij, anderen,
die door uw verdcrfclijken raad't zoover hebt
laten komen, gij zijt zijn moordenaar niet!"
Toen zweeg hij een oogenblikdat was
zijn wraak. Hij wierp thans het pistool weg
en zeide op ernstigen toon
„Stol u gerust, luitenant Fabry: ik heb
gezworen nooit in een duel bloed te vergieten,
ik herhaal dien eed."
Zich weer, tot ons, officieren, wendend,
„Heeren, nu kunt ge mij belccdigen, wan
neer gij wilt, want nu weet gij, hoe ik duelleer
ik alleen loop hierbij gevaar I"
Fabry was van zijn schrik bekomen, en
wilde zich in de armen van zijn tegenstander
werpendeze echter hield hem op een afstand,
„Blijf kalm, beste Fabry! Ik wcnsch dit
bewijs van vriendschap alleen dan, als zij
uit 't hart komt; toch hoop ik, dat u mij in
't vervolg genegen zult zijn."
Gedurende dit buitengewone optreden,
stonden wij allen in diep gepeins. Galcrt
vermande zich 't eerst en sprak tot Melin
„Ritmeester Melin! Gij hebt ons allen een
groote waarheid getoondvergeef mijn kame
raden en mij, dat wij u miskend hebben.
Reken gerust op ons aller toegenegenheid
en hoogachting, in weerwil van uwe jeugd
ol liever om uwe jeugd."
Melin kon de gevoelens van zijn hart niet
langer bedwingen; er vloeiden tranen uit
zijn oogen, en hartelijk schudde hij een voor
een de hand. terwijl allen Item als vrienden
omgaven. Bij het naar-huis-gaan nam ik
Melius arnt. Ik was er werkelijk trots op,
zoo nauw aan dezen flinken jongenman
verbonden te zijn. Wij kwamen voorbij 'I
huis van den generaal, die er zeer over ver
wonderd was ritmeester Melin in mijn en
Fabry's gezelschap te zienlater zond hij
een adjudant, oir. te vernemen, wat er eigenlijk
gebeurd was.
Met Galerl vooropgingen wij naar't fijnste
hótel in de slad, om het onderweg opgevatte
plan. Mciin een diner aan te bieden, te kunnen
uitvoeren. Op 't oogenblik, toen de oude
huzaar dit in een gloedvolle rede te kennen
gaf, trad de generaal binnen en riep uit:
„Ook ik wcnsch deel te nemen aan zulk
een aangename gebeurtenis, ik wil mijn
slechte daad weer goed maken en den roem
van mijn waarden vriend mee helpen vieren."
Terwijl Melin zijn handdruk beantwoordde,
zeide hij
„Generaal, u kunt thans aan mijn vader
schrijven, dat ik mijn leven op 't spel heb
gezel voor een verouderd vooroordeel, doelt
dat de barmhartige God mij gespaard heeft."
Sinds dien dag kwamen er geen duels
meer itt 't regiment voor. Op raad van Melin
werden de drie oudste ritmeesters benoemd,
de voldoening te bepalen in geval van bc-
leediging. Als de beleediger zich niet aan
hun oordeel wilde onderwerpen, zou den
beleedigdc worden meegedeeld, dat hij door
de ondergane belccdiging niet in 't minst
de achting zijner kameraden had verloren,
indien hij althans zich niet op een andere
wijze aan de eer had vergrepen. Zoolang
ik in dit wakkere dragonder-regiment gestaan
heb, is iets dergelijks niet nicer voorge-
„Bravo," riep luitenant Saint Felix uit.
„Men kan niet ontkennen, dat het gedrag
van ritmeester Melin te prijzen valt, maar
u zult toch moeten toegeven, heeren, dat er
omstandigheden kunnen zijn, waarin het
een schande zou zijn, dit gedrag als voorbeeld
„Dat kon wel eens zijn," antwoordde rit
meester Ladur, „maar slechts dan, als de
vooroordeclcn met de gebruiken samenge
groeid zijn. In zulke gevallen zou een be
slissing moeilijk zijn, ofschoon het altijd
onzin blijft, de eer door een daad van wraak
te besmeuren; en nog afschuwelijker wordt
het, als nten een moord door den naam duel
wil rechtvaardigen. Gelooft mij, vrienden,
en vertrouwt een onder de wapens grijs ge
worden krijgsman, dat de mcnscltcn, die
hun dapperheid in een duel en hun moed
in beleedigingen trachten te tooncn, over
't algemeen grootsprekers en onverstandigen
zijn."