Katholiek Nieuws= en Advertentieblad
No. 39.
Donderdag 24 December 1908.
Twee en twintigste Jaargang.
OE EEHIODE
voor Amersfoort, Apeldoorn, Baarn, Barneveld, Blaricum, Bussum, Driebergen, Eemnes, Harderwijk, Hilversum, Hoogland, Laren,
Leusden, Naarden, Nijkerk, Soest, Stoutenburg, Veenendaal en Zeist.
Verschijnt eiken ZATERDAG.
Abonnementsprijs per drie maanden.
Franco per post
Afzonderlijke nummers
f 0.40
f 0.05
Bureau: Langegracht 13, Amersfoort.
Uitgave van de Vereeniglng De Eembode.
Prijs der AdverlentiOn
Van 1 tot 6 regelsf 0.30
Voor iederen regel meerf 0.05
Correspondenten en AdvcrtcntiCn moeten uiterlijk Vrijdag
avond voor 4 uur aan het bureau bezorgd zijn.
Dit nummer bestaat uit
twee bladen.
EERSTE BLAD.
Qod is groot.
De volheid der tijden is gekomen,
de verwachting der volkeren is geboren.
Groot zal Hij zijn volgens de belofte!
Maar welk een grootheid ontdekken
wij in den menschgeworden God?
Een open grot, door de natuur gevormd,
een arme stal! Een arm, sprakeloos,
hulpbehoevend kindEenige schamele
windsels en doekenEen weinig stroo
en eene kribbeEen nederige werkman
en eene arme moederDaarbuiten een
duistere winternacht! De wijsheid der
wereld aanschouwt hier een verachtelijk
tafereel der uitersfe armoede en diepste
ellende; doch de wijsheid van Boven
ontdekt hier de grootheden Gods.
God is groot! Hoe schitteren hier
de verhevenste geheimen en ontzag-
lijkste wonderenEene vlekkelooze
maagd, bevrucht door de haar over
lommerende kracht des H. Geestes;
een vlekkelooze maagd, die in haren
maagdelijken schoot ontvangt en om
kleedt den Zoon Gods met hetbrooze
kleed des vleesches; eene vlekkelooze
maagd, die ongerept maagd blijft in
haar moederschap, die als maagd ge
kroond wordt met de oneindige waar
digheid van Moeder Gods!
God is groot! Ziet, met de geboorte
van dit arme Kind treedt een nieuw
tijdperk de wereld inde oude ge
schiedenis der mcnschheid eindigt, de
nieuwe begint en de wereld schrijft
in dezen arinoedigen stal rondom de
kribbe het jaar één.
God is groot! Daar ligt in de arme
kribbe de verwachting der volkeren:
de verzuchtingen der rechtvaardigen
zijn bevredigd, de heilsbeloften der
aartsvaders vervuld, de voorafbeeldin
gen gaan over tol werkelijkheid, de
prophetieën treden in het leven.
God is groot! Van uit dezen armen
stal gaat dit Kind uit onrte hcerschen
als koning over de volkeren der aarde,
om een rijk te stichten, dat in duur
eene eeuwigheid en in omvang alle
stammen omvatten zaleen rijk, dat de
wet der dienstbaarheid en der vrees,
van Sion's kruin gedaald, vervangt
door de wet der liefde en der vrijheid
Gods; een rijk van licht onwaarheid,
dat zich vestigt op dc puiuhoopen van
den vorst der duisternis en der logen
een rijk, waarin de verstokte jood als
getuige der evangelische waarheid in
ballingschap rondzwerft zonder tempel,
zonder altaar, zonder offer, zonder
priester, waarin de heidenen, doorliet
licht der wondervolle ster gevoerd,
voor de kribbe neerknielen, het arme
Kind aanbidden, het vereeren met de
kostbare offergave, goud, wierook en
myrrhe; een rijk, met Hem uit de
hemelen nedergedaald, dat in het ge
heim van Bethlehems stal de mensche-
lijke natuur met de Goddelijke ineen
onverbreekbaar huwelijk vereenigt
en door Zijne genade het op aarde
eene bruid bereidt, zonder rimpel en
zonder vlek, die het met haren Bruide
gom opvoert ten hemel.
God is groot! En dit sprakeloos Kind
verkondigt aan dc aarde de blijde
boodschap des vrillesvan den Hemel
zendt Hij Zijne boden! Hoort gij op
de nachtelijke velden van Bethlehem
niet het evangelie weerklinken; „Ik
verkondig u eene groote vreugde?"
Verneemt gij daar niet het jubellied
der engelen: „Eere zij God in den
Hooge en vrede op aarde aan de
menschen van goeden wil?" Ziet gij
niet in de kribbe den mensch, door de
zonde van God gescheiden, wederom
met God vereenigd in den menschge
worden God? Spreekt de engel niet, dat
ons de Zaligmaker geboren is, welke
Christus is, de Heer?
God is groot! En dit machteloos
Kind, in windsels gewonden, gaat als
Juda's leeuw uit en zegeviert over de
machten der hel, over de zonde en den
doodHet grendelt den afgrondHet
opent den hemel; Het verbreekt de
boeien en verlost Zijn volk; Het rei
nigt van ongerechtigheden en voert het
nieuwe Israël van het rijk der duister
nissen tot het rijk des lichts, van den
dood tot het leven en geeft aan de
slaven des satans dc macht. Gods kin
deren te worden.
God is groot! De donkere nacht
omhult den glans en den luister niet,
in dit Kind aan de aard verschenen. De
nacht is voorbij, de dag aangebroken
de zon van licht, waarheid en leven
is opgegaan: de nevelen trekken op,
de duisternissen wijken, de schaduwen
des doods vlieden! Van uit den don
keren stal breekt hervoor het licht der
menschen, het waarachtige licht, dit
alle menschen verlicht, komende in
deze wereld!
God is groot! Lijdend treedt het
Kind het leven in. Het omhelst in de
kribbe het kruis, kruisdragend gaat Het
opwaarts naar Calvarië's kruin, om aan
het kruis te sterven. En het kruis, het
schavot van den als slaaf veroordeelde,
wordt verheerlijkt men plaatst liet hoog
in de lucht op torens en tempels, men
hecht het op de borst van edelen en
dapperen, men maakt het tot wapen
der onfeilbare overwinning, tot teeken
des heils!
Zoo staat voor ons het feit van Jesus
geboorte in het licht der ware ge
schiedenis, welke in Bethlehems stal
begonnen, zich zal voortzetten tot de
voleinding der eeuwen. Wondervol
schittert in dit kindeken de grootheid
Gods! In de zwakheid aanschouwen
wij de kracht, in dc armoede Zijn
rijkdom, in de nederigheid Zijn luister,
in het lijden Zijne glorieals de koning
van nederigheid en armoede schept Hij
de schamele windsels om fn Zijn
koningsmantel, den stal in Zijn paleis,
de kribbe lot Zijn troon.
In het licht der geschiedenis zien
we de wijsheid der wijzen vernietigd
en het verstand der verstand igen ver
worpen. Hier is het, dat liet dwaze
Gods, liooger wijsheid dan die der
wereld, maakt tot dwaasheid; hier,
dat het zwakke Gods, sterker dan de
kracht en het geweld der machtigen,
het sterke der wereld beschaamthier,
dat het nietige en het verachtelijke
en hetgeen niets is voor de wereld
door God wordt uitverkoren om hetgeen
iets is te niet te doen, opdat ons openbaar
zou worden de waarheid der mensch-
wording Gods. Daarom drukt Hij op
dit feit het onfeilbaar merkteeken
Gods, den stempel der nederigheid,
wat de daden van die der menschen
onderscheidt, het onfeilbaar teeken
der waarheid„Dit zal u ten teeken
zijn: gij zult een kind vinden in
doeken gewonden en liggende in eene
kribbe."
In het licht der geschiedenis zien we de
wijzen en dc geleerden, opbouwende en
afbrekende elkander opvolgen, de aarde
vullende met verwarring des geestes
en duisternissen van dwaling en logen
hun wijsheid bleek dwaasheid, hun
wetenschap ijdel, voor het licht der
waarheid in Bethlehems stal verschenen.
De leerstoelen der wereldwijzen zijn
vermolmd cn vergaan, maar het Kind
in Bethlehems stal heeft een leerstoel
op narde gevestigd, waarop Het nog
immer zetelt in Zijnen Stedehouder, aan
vorsten en volkeren de waarheid ver
kondigend in de onfeilbare leering des
evangelie's.
In het licht der geschiedenis zien
we de machtigen vernederen, de ko
ningen neerstorten van hunne tronen,
de rijken vernietigen; maar uit de
zwakheid van dit kind zien we een
hoogere kracht uitgaan, eene kracht,
die de wereld verovert, niet door het
geweld van wapenen, door de> macht
van soldaten, doch door de prediking
van den Gekruisigde, den jood een
ergernis, den heiden eene dwaasheid,
die een rijk sticht, machtiger dan de
machten der hel, die tegen hetzelve
niets vermogen, machtiger dan de alles
slopende tijd, niet verouderend, eeuwig
jeugdig in kracht, de eeuwen door
levend, zonder einde!
Waarlijk, God is groot in het geheim
van Bethlehems stal, groot, niet voor
de hoovaardigen van harte, die Hij
verstrooit, niet voor de machtigen dezer
aarde, die Hij stort van hun troon,
niet voor de rijken dezer wereld, die
Hij ledig wegzendt, maar voor de
kinderen, voor de nederigen van hart
en geest. Met den armen Jozef, met
Maria, de nederige Maagd van Nazareth,
met de eenvoudige herders van Bethle
hem knielen wij neder voor de kribbe
wij ergeren ons niet aan de nederigheid
en armoede van het Kind, aan stalen
kribbe, aan schamele doeken en wind
sels; wij erkennen hierin het merktee
ken Gods. Wij knielen en aanbidden
in dit Kind onzen Zaligmaker, den
Christus onzen Heer; aanbidden Het
als God van God. Licht van het Licht,
waarachtig God van den waarachtige»
God, Geboren cn niet gemaakt, mede-
zelfstandig met den Vader, door Wien
alles gemaakt is; wij verheffen Zijne
grootheid in de kribbe„Gij alleen
zijl de Allerhoogste I"
BUITENLAND.
RUSLAND.
De Russische minister-president
Siolypin heeft in de Doema, bij de
behandeling der landwet een merk
waardige rede gehouden. Veel lande
rijen in Rusland behooren aan de ge
meente en worden door de leden der
gemeenschap bewerkt, de individueele
werkzaamheid wordt hierdoor tegen
gehouden, en nu wil men het den boeren
mogelijk maken, vrij over hun grond
te beschikken. „De boer moet mees
ter zijn van den grond," verklaarde de
minister, „en bevrijd worden van den
druk, dien de gemeente op hem legt.
De wet moet eenige beperkende bepa
lingen bevatten, maar alleen voor 't
land. niet voor den boer. Er moet dus
een einde kooien aan den eigenaardigen
toestand, dat men het volk bekwaam
acht den grond zonder eenige voogdij
te bewerken, maar dat men het des-
FEUILLETON.
De geheimzinnige ring.
8) Dit gesprek voerden Andreas cn zijn
pleegzoon onder liet loover van een vlierboom
in liet tuintje, dat achter liet buisje van den
ouden boschwachtcr lag. 'I Was weder lente
geworden, de bloemen geurden, bonte vlin
ders vlogen om hare glanzende kelken, en
dc zon scheen warm en vriendelijk op het
aardrijk. De oude Andreas deed niets liever
dan in de buitenlucht zitten, sinds hij niet
meer met rustige treden het woud door
schrijden kon. Hij placht bij fraai weder dan
ook dagelijks een paar uur in zijn tuintje
door te brengen. Gedurende dien tijd bleef
zijn huis ongesloten, zoodat ieder kon bin
nentreden, die lust daartoe had.
'Andreas en Johan, gaven daar echter
weinig acht op. want ten eerste was in het
huis niet veel te halen en bovendien was dc
oude Andreas niet bizondcr wantrouwend.
Juist heden had hij, zoowel als Johan nog
minder dan gewoonlijk acht er op gegeven,
wie in- cn uitging, en daarom ook niet be
merkt, dat gedurende hun gesprek een
slanke, jonge man van zeer voornaam uiter
lijk in het huisje getreden was en reeds een
heclen tijd aan dc achterdeur van de woning
had gestaan, waar hij ieder woord hooren
kon cn lachend hun onderhoud beluisterde.
Nu trad hij echter plotseling nader cn zijn
lioogc, slanke gestalte verdonkerde den in
gang van het prieel.
.Goeden dag, Andreas," zeide hij. „Hel
verheugt mij. dat Ik u weder zoo ver gc-
Dc oude boschwachter zag verbaasd op,
en ecu uitdrukking van blijde verrassing
schitterde in zijn oogen, toen hij den jongen
man beschouwde.
„Graaf Julius!" riep hij. „Duizendmaal
welkom, mijn hesle, genadige lieer! Vergeef
mij, dat ik u niet als anders kan tegemoet
komen. U weet het zeker wel!"
„Ik weet alles," onderbrak hem de jonge
graaf schielijk, tóen de oude man beproefde
op te staan om hem te gemoet te gaan. „Blijf
rustig ziften, mijn brave, oude Andreas! Ja,
ik weef reeds, dat gij bij het vervullen van
uwen plicht gewond zijt en u voor de zaak
van uwen heer opgeofferd hebt. Juist daar
om kom ik hier, om u te bedanken en u
te vragen, of ik iels voor u doen kan. Uw
boschwachtersdienst zult EU wel niet meer
verrichten kunnen, niet waar?"
„Neen, beste heer," antwoordde dc oude
weemoedig. „Als ik mijn leven ook nog een
paar jaar meeslepen mag, dan zal het al
mooi zijn. Ben lange ziekte heeft mijn beste
krachten gesloopt. Ik zal mij aan de
gedachte moeten gewennen, voor goed rust
„Welnu, Andreas, dan moeien wij ervoor
zorgen, dat uwe rust niet door kommer ge
stoord en verbitterd wordt," zeide graaf Ju
lius welwillend. „Ik heb mijn
reeds hevel gegeven, u evenals voorheen
uwe volle loon uif te betalen en u dat huisje
en den tuin te laten. En wanneer gij nug
andere wenschen hebt, spreek dan maar vrij
op, Gij zijt voor mijn ouders en mij steeds
een trouwe dienaar geweest, en trouwe die
naren ntag men niet in nood laten I"
„Ik dank u uit den grond van mijn hart.
mijn beste heer!" zeide hij. „U maakt mij,
oude man, heel gelukkig en verkwikt mij
tot in het diepste van mijn zielNeen, ik
heb niets meer te verzoeken, in 't geheel
niets, ten minste niet voor mijl"
„En voor wien anders?" vroeg Julius.
„Spreek vrij op, Andreas! Ik kan mij reeds
voorstellen, waarop gij doelt."
„Ja, ja mijnheer," zei de boschwachtcr,
toen hij den zijdelingschen blik bemerkte,
dien graaf Julltis op Johan wierp, die be
scheiden geheel op den achtergrond getreden
was. „Ga een wandeling in het bosclt doen.
Johan. Ik heb met den heer graaf iets te be
spreken, als hij mij, ouden man, de gunst
bewijzen wil, mij aan te hooren."
Jplian maakte een eerbiedige buiging cn
verwijderde zich. -Met vriendelijken blik zag
graal Julius hem na.
„GIJ wilt zeker over uw pleegzoon mei
mij spreken, niet waar?" zeide hij. „Dat
jonge mensch bevalt ntij zeer. cn wij zullen
zien. wat voor hem te doen is. Voor uwe
pust Is hij zeker nog te jong; intusschen
zou ik gaarne hebben, dat gij mij eens ver
telde!, hoe gij aan hem gekomen zijt."
Andreas vertelde nu. hoe hij Johan ge
vonden, en tot zich genomen had, cn wat
hij uit den vroegcren tijd van hem te weten
gekomen was. Dan schilderde hij met wel
sprekende woorden de goede eigenschappen
van Johan. die zich met iederen dag meer
ontwikkeld hadden, en ten slotte waagde hij
het verzoek aan den graaf, dat deze zich den
verweesden knaap aantrekken zou, daar hij,
Andreas zelve, lol nu niet veel meer voor
hem doen kou.
„Wij zullen zien, Aitdreas, wij zullen zien,"
antwoordde de jonge graaf nadenkend. „Ze
ker zal op een of andere wijze voor hem
gezorgd worden, want, zooals ik gezegd heb.
hij bevalt mij zeer goed, hij heeft een open,
verstandig gelaat, en het is mij, alsof ik dat
gezicht reeds eenmaal ergens gezien heb,
ofschoon ik mij niet herinneren kan, waar
cu wanneer. Doch dat heeft met de zaak
niets uit te staan. -- En gij hebt dus geen
spoor van zijn herkomst, van zijn werkelijke
woonplaats, zijn ouders of vroegere verwan
ten ontdekt?"
„Geen spoor, beste lieer." antwoordde An
dreas. „Zeker heeft ook Johan's vroegere
pleegvader. Frits de boschwerker, geen in
lichting van welken aard ook daarover ver
kregen, anders zou hij wel daarover gespro
ken hebben, zoo goed als van den ring."
„Juist, de ringl" zeide graaf Julius snel.
„Goed dat gij mij daaraan herinnert) Deze
ring is toch nog in uw Bezit?"
.Zeker, heer graaf! Wanneer u hem wenschl
te zien. zal Ik hein dadelijk uit de kast
Andreas begaf zich in hel huis en haalde
den ring. De graat beschouwde liern op
merkzaam cn peinsde, toen hij het in den
rooden steen ingesneden wapen nauwkeurig
.Zeldzaam," mompelde hij bij zich zelve.
„Dat wapen is mij evenmin vreemd als dc
familie, die hef toebehoort, cn toch is het
bijna ondenkbaar, dat het jonge mensch juist
tot deze familie misschien in betrekking
kan staan. De oude heer. onmogelijk! en
zijn neef nog veel unwaarsehijnlijkci
Waarom zou hij Item verloochenen cn uit
stoelen, als hij zijn zoon ware Hij Is de
eenige erfgenaam van den ouden heer en
leell met hem in vrede en vriendschap! Hut kan
niet zijn!... In allen geval, men moet naspo-
ringen doen. ofschoon Ik nu juist aan den
ring geen bijzonder gewicht hecht. Zou hij
soms bij den knaap, wellicht in zijn tak.
gevonden zijn
„Neen, dal niet." antwoordde Andreas.
„Johan vertelde mij. dal zijn pleegvader, de
boschwcrkcr, had gezegd, dat hij niet ver
van dc plaats, waar men Johan gevonden
heeft, gelegen had."
„Dan", meende graal Julius, „kan liet wel
mogelijk zijn, dal de ring in 't geheel nlel
in betrekking tot den vondeling staat. Een
ring kan verloren gaan en wcdcrgcvondcn
„Maar dc wagensporen, lieer graaf?" bracht