I
Q
m
it i
m ■-
mum
,V>AW
w. - 1
-
lie
de engelen kwame
den. Zorg overigens, dat ge 't goed
hebt een ander doet 't niet!
Och Kindje, och Kindje, dat heden
In 't needrige stalletje kwaamt,
Ach,Iaat ons uw paden betreden,
Want Gij hebt de wereld beschaamd
Gij komt om de wereld te winnen,
Den machtigsten vijand te slaan:
De kracht Uwer liefde van binnen
Kan werejd noch hel weerstaan.
Kind van Liefde en Grootheid,
wij staan in de wereld en onze ziel
kampt in tweestrijd. Op Uw „Ve
nite" kwamen wij aangesneld en Ge
hebt ons zalig geprezenbeati
qui parati sunt occurrerc illi. Gij
vraagt onzen wil om te dienen en
te offeren. Met Samuël, den tem
pelknaap, luisteren wij naar Uw
roepstem en antwoorden: „Hier
ben ik, hier zijn wij! Geef ons liefde
om te dienen vriend en vijand, want
dat voorbeeld geeft steun aan on
ze zwakke broeders. Geef ons moed
om te offeren geest en hart, want
sterker zieleschutse dan offergeest
is er niet. Ja ,de weg van onze
dagelijkschen plicht is hard, maar
sinds Uw „Venite" geklonken heeft,
sinds wij het geheim der evenwich
tigheid kennen, zingen we onder
weg enkel nog maar het lied van
dienen en offeren.
fr. SCH., O.S.Cr.
zoeker stil maken van bewonde- 1
ring? De groote wereld. Van wie j
vertelt ge, dat ze honderdduizenden j
slaven en slavinnen zich kleeden en
ontkleeden laat volgens haar gril
len? Wie mengt haar gif van in- I
wichtigheid kunt erlangen, welke
het leven op zich reeds zoo veraan
genaamt en u zoo veilig en zeker
voert naar 't laatste doel, ge
weet wel, dat doel, hetwelk gij voor
't eerst omschreven zaag' in de
loofs des te beter te kunnen zien.
Hodie Christus natus est
Hier rust Gods eeniggeboren
Zoon, Emmanuel, geboren in een
armen stal om aan allen, die Zijn
roepstem volgen, die bij Hem 't
Kerstnacht.
Wat jubelen die stemmen luid?
Waarom die zang, waarom dat licht,
wen buiten alles duisterdicht.
in argeloozen sluimer ligt?
Hue straalt de lucht de glorie uit?
Hoe reikhalzen die herders zoo?
Wat moet die wijde menschendrang,
die juist nog beefde, angstig-bang
voor 't wonder van den Engelenzang?
Wat is er in die hut van stroo?
Wat schuilt er in dien armen stal?
Is het een koning of een heer,
gekeerd uit verre oorden weer,
en wien zij bien vazallcneer
waarvoor hij gunsten brengt in 't dal
Och, 't is een hulpbehoevend Kind,
d e. 't Kindje, bibberend van kou,
•li warmer woning brengen wou
maar slechts ee.i hut, een kribbe vindt!
Een Kindje, dat een wonder Lot
.iet tuOi en stroo heeft toegedekt,
maar Ja: de zir' i zich trekt
en uit de Vrees ot Vrede wekt....
't Is 't Kerstekind, het is hun God!
Bekroond op Kerst
avond.
j
a5SSÜ
sas»
EBT gij cr ooit over
nagedacht, tot welke
zonderlinge conclusies
men kan komen bij een
meditatie over de we
reld? De wereld is vol, overvol;
zóó zelfs, dat wij dit vol-zijn ge
voelend, elke nadere beschrijving
ver beneden de werkelijkheid we
ten. Dat jachtend bewegen, het
welk de wereld maakt tot een fa
briek, waar de vliegwielen der
kansberekeningen elkaar in tegen
overgestelde richting rakelings
voorbijsnorren, waar de hamers
van 't vernuft plannen en begroo
tingen beukend uitslaan tot wonde
ren van economie, waar de moder
ne niensch onder geratel en geraas
een machine bouwt om zichzelf
te ontvluchten, dat overlaadt het
leven, dat perst de fijne aderen
van 's menschen geest vol. totdat
haar elastici'eit het maximum over
schrijdt en de mensch verlamd
neerligt.
Maar wie zal durven ontkennen,
dat terzelfdcrtijd de wereld leeg is,
leeg als in den winter de witbe-
sneeuwde akkers met hard bevro
ren grond? Hoevelen voelen niet de
hartbeklemmcnde naargees'igheiü
der stilte, die den eenzame tot een
luiden schreeuw dringt, wijl geen
mensch kan zwijgen tegen zijn
zwijgend hart?
De wereld lijkt blij als een ver
sierde straat vol lachende en zin- I
geilde menschen: als een speeltuin j
in de zomervacantie, vol zonnegloed.
Scheen de wereld niet blij, toen ge
onder de voordeeligste condities die
lang begeerde betrekking verwierft
en door uw bekwaamheden alle
mede-sollicitanten de baas waart?
En hoe scheen heel de wereld te
lachen op dien morgen, toen uw
kind u voor de eerste maal „papa*
nee'te en gij verrast uw lachende
echtgenoote aanzaagt? Och, ove
rigens is ware blijheid 's werelds
eigendom niet: 't is maar leengoed.
Eindelijk waart ge besloten den
tuin van het leven binnen te tre-
den, maar van de paden der zorg j
had ge nog geen versland. Ge wist j
niet, dat de geldelijke vruchten van
uw levensboompje in vreemde han- j
den en manden konden vallen, en
ge hadt bijna den moed niet om
nieuwe aan te kweeken, doch de
strijd om 't bestaan dwong u. Ge
zaagt om u lieen en anderen keken j
u wanhopig aan: zij ondervonden
hetzelfde. Uw rug kromde zich bin-
nen korten tijd, als waart ge een
oud man, „van 't werken" wist
ge te schertsen, maar zeg eens eer
lijk. was 't niet de zorg. die u oud
maakte?"
„De wereld is machtig." zoo zegt
ge mij en gij vergist u niet. Wan'
wie zegt men, dat er in die huizen
woont, waar overdadige luxe en i
verbluffende geriefelijkheid den be- I
female propaganda in 't dagelijksch I
brood van zooveel aanbidders der
opgaande zon? Alweer: de groote
wereld.
Doch ge geeft mij ook gelijk als
ik beweer, dat de wereld zwak is.
Die machtige groote wereld met al
haar rijkdommen en luxe is niet in
staat om den mensch gelukkig e
tevreden te maken. Tevredenheid
ligt buiten haar bereik sinds ze de
begeerlijkheid der oogen of de heb
zucht als levensprinciep aannam en
met een onverschilligen blik de ja-
louzie over den drempel van haar
salons liet passeeren. Ook vermag
zij ons niet gelukkig te maken, de
wereld, want „de mensch leeft niet
van brood alleen"en de ziel
blijft hongerig roepen!
O, gij die leeft en u beweegt in
die turbine van tegenstrijdigheden,
gij die uzelf zoo onevenwichtig g
voelt temidden der schommelingen
van onzen tijd. laat mij u zeggen
waar ge die heerlijke, ideale ever
•1
eerste vraag van uw Catechismus.
Eens in 't jaar klinkt er een kin
derstem over de aardein een
kouden Decembernacht: „Venite!
Komt, Komt, gij allen, verblinde i
zoekers, vermoeide strijders, veni- 1
te. komt!" Dat roepend kind: 't is I
Jezus, de Redder der wereld, de
Verlosser der menschen, de Bevrij-
der der harten. Elk jaar komt Hij
opnieuw, elk jaar klinkt wederom j
de kinderstem: Venite. venite! Maar j
vergis u niet: die kreet komt niet I
vanaf 't balcon van een paleis, noch j
uit de huiskamer eener burgerwo
ning. Verder moet ge zoeken, bui- I
ten de stad, ver van 't menschen- I
gewoel, daar waar geen huizen I
meer staan en ge u in de vlakte
bevindt.
Venite! Hoort ge dien roep? Daal
nu neer in die grauwe rotsspelonk,
waar een stallantaarn walmend
wappert en zie in gindschcn voeder
bak een wonderschoon kind. Laat
ons neerknielen en de aardschc I
oogen sluiten om met die des ge-
geluk gaan zoeken en Hem vrede
vragen met zichzelve, deze groote
les te geven: „Zoekt ge uw geluk,
mijn kind. weet te dienen en te of-
Een oogenblik vragen we ons af
wat de wereld van deze twee woor
den zegt en haar woorden doen ons
pijnlijk aan als marktgeschreeuw
tijdens een aanbiddingsuur
Iedereen, die rijker is dan gij,
moet ge als uw verdrukker beschou
wen; klaagt hem aan bij 't publiek;
en vraagt hij uw dienst beding dan
zulk loon en zulke condities, dat
gc hem als met een tang omklemd
hebt. Weigert hij, sla hem dan in
't gezicht. Offeren? Het noodlot, dat
alles bestuurt, riep de „struggle for
life" in de wereld. Aalmoezen? Zie
maar dat ge er komt, dat moest ik
ook alleen doen en kunt ge dat niet,
dan hebt ge geen recht te bestaan
Offerzielen? 't Zijn lafaards, die den
strijd vreezen; ontgoochelden, die
naar een psychater moeten, of fa-
naticken ,die getemd dienen te wor-
Toen het poortje op dien Octo-
beravond krakend openging, zat
Marion Hartley, de vrouw van den
tegen kommer en miskenning wors
telenden tooneelschrijver, wanhopig
iiare hersenen te pijnigen, om een
middel te vinden, waardoor het ge
lukken mocht, het genie van haar
echtgenoot door den een of ande
ren schouwburg-directeur erkend te
zien. Zou het de postbode zijn met
een wissel? Bespottelijk denkbeeld!
Venite!