PE EEMBonr
VRIIDAC 20 DECEMBER 1940
vermanend tot don onverschillige,
naar, en zoekt den gierigaard op bU ujn geld-
cat. WaarlUk. wanneer God Zich «oo neer-
De met een iterretfe temerkte artikelen tn oovenetaanae tl/it kunnen alleen
op bonnen van aftonderlVke kaarten worden gekoekt, due niet op bonnen ven
het algemeen distrtbutleboekle.
Fetroletim reet verlleMIng op m<l perl «de C' in II Deeembar l/a II Januari 1MI.
Voor de nieuwe, na heden geldende bonnenpag. 2
VAN SCHAFFELAAR
Romantisch verhaal uit de vijftiende eeuw
Men hoorde nu ook duidelijk de stem
van den smid. die met Iemand anders
In gesprek was. ZIJ schenen van de plaats
In den bultengang te treden; want men
hoorde den kelderachtige!) weerklank
hunner voetstappen. Wouter deed den
vreemde uitgeleide tot aan de straat.
Op het oogenbllk, toen i|j voorbij het
raam gingen, dat ln de kamer uitzag,
wierp de vertrekkende een blik In het
vertrek, en bracht de hand aan den
rand van den hoogen hoed. Vrouw
Martha werd dit niet gewaar, daar zij
Juist met den rug naar het venster
stond: maar Van Schaffelaar rees snel
overeind, en terwijl de uitdrukking van
zijn gelaat verwondering en wrevel ver
ried. riep hij vragende: „Perrol?" Of
schoon de vreemde heer zich slechtseen
oogenbllk voor het raam had opgehouden
en Van Schaffelaar niet had kunnen
bespeuren, of deze hem gezien of her
kend had. zoo had hij evenwel den
spotlenden, dartelen blik van diens ge
laat zeer goed opgemerkt, waarom hij
nu eens de moeder, dan weder hare
dochter aanzag, welke laatste haar ge
laat had afgewend, toen de begunstiger
haar» vaders langs he. venster trad.
„Goedendag, meester I hoe gaat het
mét de gezondheid en de zaken?" zelde
Van Schaffelaar die naar den smid toe
had e» hem d' han(1
,Js het mogelijk, heer Janl gij hier?"
riep de smid verwonderd. „Wel. kijk, wie
had dat kunnen droomen? wat hebben
wij elkander In lang niet gezien. Hebt
gij al wat gedronken of hebben de vrou
wen. zooals naar gewoonte, het voor
naams!* vergeten Wat heeft Maria
„Welnu, moeder I haai dan apoedlg
eens een kan van den wijn, dien Ik den
nazomer uit Dordrecht gekregen heb",
zelde de smid.
Martha verliet het vertrek, en Van
Schaffelaar zette zich, op Wouters ver
zoek, tegenover hem aan het tafeltje.
De meester uit „de Vergulde Helm"
was niet zoo lang als de ruiter, maar
-■* geschouderd en sterk van li
mit genoegen u ln mijn
huls t* zien," zelde Wouter; „maar zie,
bet Is evenwel te veel gewaagd en dat
op klaarlichten dag."
„O neen I" antwoordde Van Schaffe
laar. die gestadig naar het meisje zag,
dat met bevalllgen zwier den disch be
reidde. ,.g!j weet. dat Ik zeer goed be
kend ben met Montfoort, ofschoon h|J
thans In vijandschap met mijn heer Is;
tk heb van hem een vrijgeleide, en mag
heden lot vier uren na den middag hier
In de stad blijven."
„Dat Is wat anders, en dan kunnen w|J
u gerust welkom heeten. Komaan, moe
der! nu spoedig hier den wijn," 'ver
volgde de smid tot Martha, die met een
Keulache wijnkan In de hand ln de
kamer trad. .Maria, waar zijn de
bekers?"
„Zljt gij niet tevreden, Maria?" vraag
de haar vader vroolljk. „dat uw vrller
In de stad Ie? Jammer maar. dat hu
spoedig weder weg moet? maar lk geloof
waarachtig dat uwe oogen nog rood tien
van het weenen: foei, dat staat leoltjk
voor een verliefde deern I"
„Kom, Woutcrlief plaag het kind
niet, en berg liever dat wapen weg,
eer er Iets aan bederft," zelde zijn vrouw,
ZIJ bedoelde een spiegelgladde, stalen
strUdblJl met ebbenhouten steel, die op
de kist gelegen had. en nu door Van
Schaffelaar was opgenomen om des
smlds gedachten van Maria af te trek
ken.
.Bekijk haar nog eens. heer Jan," tel
de Wouter met zelfvoldoening, „zulk een
proefstuk, Ik durf
zult. 1
u niet tr
het hof, en evenwel
gevecht goeden dienst doen; het moet
een goede helm of een sterk schild zUn.
dat een tweeden slag noodlg heeft, el-
vorens te splijten. De heer, die dezen
morgen hier was en zoo even vertrokken
Is. was er bij uitstek over voldaan; gU
moet hem kennen, hu Is een beste lieer,
Ik verzeker het: Ik moet hem vóór
Witten Donderdag vUftlg helmen, evm
zooveel zwaarden en honderd speerpun
ten leveren: en Indien dit naar genoe
gen uitvalt, geloof Ik. dat het er niet
bU tal bMJven. Maax gU kent heat aeker,
bot le Messlr* Perrol."
..Ja, lk ken hem, hu la aanvoerder der
„Zwarte Bende" en in dienst van mUn
heer," antwoordde Van Schaffelaar,
over de lofspraak van den smid niet
voldaan; hetgeen deze niet bemerkte,
maar lachende vervolgde: .Laat one dan
aanzitten: maar onderwUl moet Ut ti
nog zeggen, heer Van SchaffelaarI dat
hu een goed oog heeft op uw meisje I"
„HU, Perrol „met de Rood* hand ?"bU
d* zaligheid mijns vaderal Ik hoop dit
het anders «eten mag!" riep Van Schaf
felaar driftig.
..Nu. nu. het heeft Immers niets te
beduiden!" zelde Wouter; „wie ziet niet
gaarne 'n knappe meld: Ik tie al, Maria
heeft niet gaarne, dat lk hat vertel, maer
.Wouter! Wouterl Ik bid u, laat ons
toch gaan eten," riep Martha verlegen,
„ziet gU niet dat fU het kind bedroefd
een enkelen kus."
,Xusheeft Perrol „met de Roode
hand" haar gekust?" riep Van Schaf
felaar. t*r»UI ziln gelaat doodsbleek
„O, mUn viderl wat hebt gU geaegd?"
snikte Maria. ZU verborg haar gelaat
aan de borst van hare moeder, die haar
ln hare armen sloot en telde „Daar
hebt ge het nu, Wouterl dat niet weet,
dat niet deert; waarom vertelt (U dln-
ten. die liever verzwegen moeeten wor-
'en? Ween niet, Maria! Jan weet wel.
lat het uwe schuld niet U. meer die van
uw vader; waarom brengt hU aulke
vreemde soldeniers hier
„Oelooft gU, dat Perrol nog ln de
stad Is?" vroeg Van Schaffelaar woest.
terwijl hU t|)n hoed optelt* en HJa
zweard greep
..Wat wit pij. Jan?" vroeg de smid
verbsasd
„Hem opooeken," risp daas, met den
voet stampende en knametanóende.
„hem In het aangelicht slaan, en hem
de lippen afsnijden, waarmede hU mUne
Maria bezoedeld heeft
„maar waarom maakt m u zoo driftig?
Maria heeft geen sehuld; en gelooft gij,
dat lk. als vader, geen io,g sou dragen
voor hare eer en voor de uwe? Deet ar
men hebben nog geen hulp noodlg om
ln mUn huls eiken onb,schaamde te
recht M zatten; maar Ik ben ook Jong
geweest; ln mUn MJd rekende men het
een krijgsman niet Mn kwade, als hu
een ongetrouwde vrouw een kus ontstal,
en een vriend of vrijer «ag daarin nlgts
laakbaar*. Maria nat aan de tafel, met
het hoofd voorovergebogen, toen Perrol
haar op den hala heeft gekust; ziedaar
het al.*
„Al Is hU weg, Ik aal hem wel weervin
den,' zelde Van Sehaffelaar, zijn hoed
en zwaard op dan grond werpende;
„Indien hu 'en braaf ruiter ware. dan
•ikMn «U dan gaan zitten. Jan!"
solde de smid; „komaan, Martel iet u
naast Van Schaffen»- en droog uwe
tranen af. Hlar, Martha en kijk niet
ïoo knorrig, tk houd er nMt van lets te
verbergen, nu U Immers allee afge
praat; of wilt gu. dat ik vertellen zat
van dien rransohen ridder, die u om
helsde. toen «U bruid en bruidegom
waren?"
„WouMr Ik bid houd op met die
leugenseetde «J, naast hem gaande
zltMn, „wat moeten de heer Van Süiaf-
felear en Maria wel denken
„Dat g|j een hupache deerne geweest
ilK," antwoordde hij lachende, „die het
den Pranechman niet kwalijk naamt.en
nu een lieve, brave vrouw, die ik nog
hartelijk liefheb." Dit leggende, trok hij
haar naar zleh toe. en kuste hear.
„Ik stel den heer Van Schaffelaar
voor. eveneoo te handelen als Ut; wij
hebben den vrede al gesloten," zelde hl;
vroolljk.
Onder den noen of middagmaaltijd on
derhield etch WouMr met Van Schaft»
laar over de tijdsomstandigheden: de
laatste verhaalde, hoe de burggraaf van
Montfoort de leden van den Raad, dig
voor het afdanken der gehuurde krljge-
knechten gestemd hadden, genoodzaakt
had de stad Utrscht ta verlaten; en
hoe hl) sedert door de ruitere of stal-
broeders izoo heelt» dra* soort van sol-
denlerai gerugsteund. MJn gezeg bos
langer hoe meer had uitgebreid. De smid
was van oordeel, dit Maxiinltlaan niet
wel gedaan had met da heerlijkheid van
Purmereod verbeurd te verklaren, die
aan Montfoort behoord», en de goéderen
aan t» houden, die aan UtrechMch»
ingeiefenen behoorden, Ja «elf» somml
gen hunner gevangen le houden. ,!k
voor mt|," telde htf. ..Ik geloof dat Het
den Hertog ln de oceen steekt, dat ron-
velen van de Hoeknhe partij tn Utreeht
een schuilplaats gevonden hebben; en
Indien ik u de waarheid iel «eggen, Van
Sehaffelaar! dan geloof Ik. dat de har-
soiling van den Bueehop In zijne reoh-
len maar een geeocllt voorwendsel la:
de geheels zaak berust op het eigenbe
lang van den Oostenrijker, die lleh In
derdaad weinig om den eerwi
Vader, heer David, bekommert."
(Woedt eervotgdi.