BETHLEHEM
Dichters zingen van
Midwinter op de Noordzee-kust
T N deze eenvoudige melo
dische regels schetst de
Vao een stal in een stad
Want wat is Kerstmis zonder
sneeuw?
KERSTMANNETJES STAAKTEN...
fojuloni.
4
Woensdag 24 December 1947
De snuivende dieren,
de schamele stal,
de wind door de kieren
het deert niemendal.
dichter Gabriël Smit het to
neel van de Kerstnacht en
hij betreedt daarmee de weg waarop honderden dichters
hem zijn voorgegaan en waarop anderen hem zullen
volgen zolang de wereld bestaat.
Ieder jaar bekoor! de geschiede
nis van Bethlehem opnieuw. Het
is zo menselijk, io ontroerend een
voudig: twee mensen die uitgaan
om aan de h';n door de bezetter
opgelegde verplichtingen te vol
doen dit maakt de geschiedenis
voor het thans levende geslacht
nog actueler en die geen onder
dak vinden voor de nacht en dat
terwijl voor de vrouw het ogen
blik dat zij Moeder zal worden
haast vervuld is. Om de sociale en
menselijke accenten alleen al zou
dit tot ons spreken. Maar er is
meer: in die nacht schijnt het
Licht ir. de duisternis, zingen enge
lenkoren en komen herders om te
aanbidden en enkele dagen later
zullen zij zelfs worden gevolgd
door de Wijzen uit het Oosten, die
door de traditie tot Drie Koningen
zijn geworden.
Naar het uiterlijk is deze ge
schiedenis vol beminnelijkheid,
poëzie en bekoring Van ouds ech
ter is de tijd van de Advent een
periode van voorbereiding, van
verwachting, van halve rouw. De
kleur der paramenten de kerke
lijke kleden en gewaden is dan
ook paars. Daarvan klinkt iets door
in het vers van de Utrechtse hoog
leraar dr. W. A. P. Smit:
TPanneer Gij eindlijk komen zult,
zooals wachten naar Uw komen,
en 't waaien van U\i kleederzoomen
de luchten ruischende vervult
En als dan. Heer, gekomen zijn
op aarde Uw doorboorde voelen
en Uw doorboorde handen groeten
de wereld van Uw groute pijn
Wanneer de bloemen, afgerukt.
De harten brengen van de dooden
Die zoo hun donker lot ontvloden
Maar nu als onkruid zijn geplukt
En ils de stormwind tot U drijft
Van allen kant de duizendtallen
Die aan Uw voet als blaren vallen,
Tot er geen leven levend blijft
Dan, IJeec. ontferm U jver ons!
Maar als de grote dag van
Kerstmis is gekomen en de men-
heid ..blij van geest ter kerke gaat
np 't grote feest de eerstgeboren
Heiland groeten" dan wint de jubel
het. maar een jubel die altijd weer
plaats maakt voor een stille ver
wondering, zoals in dat" middel
eeuwse lied:
Ontwaakt, loopt herders deze nacht,
verlaat al uwe schapen
uw nieuwe koning lof verwacht
en blijft niet langer slapen;
geeft zoet gezang en wil' schalmei
noch fluite niet vergeten
waarmee gij in de groene wei
zoo dik vijls zijt gezeten.
Te lang. o herders, duurt uw rust,
heft uw vermoeide leden;
het hemelsch licht schijnt op dees
kust;
verstaat gij wel mijn reden?
Geboren is de Heer, God-mensch,
om breeder te verklaren;
ik daal van boven om uw wensch
en vreugd tc openbaren
't En is uan herders, niet te vroeg;
gaat, geeft hem hart en zinnen;
men kan niet aastig zijn genoeg
om God te gaan beminnen
Spoedt u, roept uw geburen al
cn gaat met vol betrouwen
dien God vol teerheid, in een stal,
met teert» liefd'aanschouwen
Tot ons noorderlingen spreekt het
Kerstfeest in dubbele mate omdat
het een feest van 'icht is in het
donkerste getijde. Er ligt een glans
van poëzie, van sprookjesschijn en
beminnelijkheid om deze dagen,
waarin de harten der mensen ge
makkelijker tot elkaar komen, de
naasten-liefde vanzelfsprekender
is en een gul gebaar en een kleine
attentie ons vlotter afgaan.
Over oude en moderne
KERSTPOEZJE
iiiiiiiiiimiiMimiiiiiiiiiiiMmiiiiiMiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiii!iiiiiiiiiiniiimiiniiiiiimi
Heel die eenvoudige beminne
lijkheid komt ook telkens weer
in alle tijden - in de hteratuur tot
uiting, tot in onze dagen toe, waar
in de mens toch zo graag met eigen
problemen en dan liefst heel
ingewikkelde en noden bezig is
Zo'n lichte, simpele torn klinkt er
door in het vers „De Kerseboom"
van Jan Engelman:
Wist gij wat Jozef overkwam
toen hij zijn zuivre huisvrouw nam:
Sint Jozef oud. Sint Jozef grijs,
die koos de roos van 't paradijs?
De avond vouwt de bloemen dicht
als hii Maria's aangezicht,
daar bij den ollen kerselaar,
in vloeiend lichten wordt gewaar.
- Ziet gij den boom die kersen torst?
ach Jozef pluk. ik heb zoo'n dorst,
tk ben zoo bijster cn verward,
wijl ik een kind draag onder 't hart.
Maar Jozef ziet van gramschap
grauw
Was hij niet kuisch? was hij niet
trouw?
en strompelend als een dwaas nabij.
Gij weet, dit kind is niet van mij!
Toen sprak hij die de wereld draagt
en opsprong in den schoot der
maagd:
Buig kerseboom, mijn moeder
lief
heeft dorst en vraagt om uw gerief!
De boom boog neder tot den grond.
Maria at. haar roode mond
werd rooder, wit ontdaan
verscheen de sikkel van de maan.
En bij dit vreemde zilverlicht
neemt Jozef nu haar schoon gezicht
in zijne handen, bevend, warm,
en trekt haar zacht in zijnen arm.
Ik was wantrouwig en te slecht,
vergeef mijn drift, ik ben uw knecht
en doe u nimmer, nimmer pijn:
de voedstervader zal ik zijn.
Maria sprong op zijne knie,
wees hem de maanSint Jozef,
zie,
verwacht het Woord dat niet
vergaat
wanneer haar sikkel eender staat.
t Zal Kerstmis zijn, de boom is
dood.
ellende in de wereld groot,
maar engelen zingen in de wind
en brengen kersen voor het Kind.
En zo gaat het door tot op 6
Januari, als op Epiphaniën, op de
feestdag van de verschijning des
Heren, of Drie Koningen, de Kerst
kring een einde neemt.
Maar al die dagen door is er
een juichen, een jubel om het heil
dat is verschenen cn de eeuwen
door paart zich de mensentong
aan de engelenstcm om zich te
verenigen in een loflied.
Het is of de moderne dichters
er nog meer door zijn getroffen
en gegrepen dan de schilders. In
melodieuze liederen zingen zij er
van, soms ook in beeldende ver
zen. Denk maar eens aan dat sim
pele kerstliedje van J. H. Leopold
wiens dichtkunst „bijna zwij
gen" was dat het beeld voor
ons oproept van een schilderij der
primitieven. Ook hier diezelfde di
rectheid, een eendere kleur en I
een zelfde liefde voor het detail.
I
In de donkere dagen van Kersttijd
is een kind van licht gekomen,
de maan slond helder ener den dijk
cn ijzel hing aan de hoornen.
Onder de doeken in de krib
daar lag dat hef Jezuskindekijn
en spele armdc cn van zijn hoofd
ging af een zuivere lichtschijn
Maria oie u-as bleek cn zwak
op de kmcen neergezegen
en zag blij naar het kindeke;
en Jozef lachte verlegen.
En buiten m de bittere kou
en de stille Kerstnacht laat
de heilige driekoningen kwamen
van ver
door de diepe sneeuw gewaad.
De heilige driekoningen hoesten en
doen
en rood zijn bêi hun ooren,
een druppel hangt er aan hun neus
en hun aard is wit bevroren.
De heilige driekoningen in den stal
verwonderd zijn binnen getogen;
het licht dat -an het kind afging,
schijnt in hun groote oogen.
De heilige driekoningen staren het
aan
en wete.é zich niet te ezinnen
en het kind ligt al te kijken maar
en tuurt in een denkbeginnen.
TJ ET Kerst-evangelie is
ons vreemd. Het verhaal
is landelijkidyllisch. Zo komt
het apart te staan, in een lijst
van kerstgroen en beschenen
door wat kaarslicht. Er straalt
een heerlijke, maar verre
vrede van uit. We kunnen
ons een ogenblik daaraan ver
kwikken. Maar dan zijn we
ook cd weer terug in het ge
wone leven. Dat heeft nu een
maal meer van de stad dan
van de stal. Daar jaagt alles
voort, en spreken we van het
kerkhof als de laatste rust
plaats, maar we mochten het
ook de eerste noemen. Daar is
kerst-tijd druk, door de balans
cn het kerst-diner. Daar
trachten we één minuut stilte
te forceren voor inkeer, en we
krijgen het er benauwd bij.
Daar vieren we ons kerstfeest,
en het verhaal van Bethlehem
is één van de onmisbare ver
sieringen van onze druk-aan-
doendc kerstboom geworden.
Ook de oude liederen horen
er bij, als een vertrouwde her
innering. Maar het meezingen
gaat niet zo vlot meer. Het
liefst geniet men ze in een
potpourri van kerstmelodiecn,
per radio of gramofoon.
De conferentie van Londen
gaat uiteen zonder nadere af
spraak. De Renville kan nog
amper onze verwachtingen ge
spannen houden. De proble
men z{jn onopgelost. De ge
zinnen veelal verscheurd. De
ellende over een groot deel
van Europa onbeschrijfelijk.
Stille nacht! Ja, stil nu toch,
laat het nu in Godsnaam stil
zijn! Laten we nu niets meer
horen van wat wc niet kunnen
verdragen, en niet kunnen
ontkomen
In de ballingschap van Ba
bel zucht het volk Israël. Er
is heimwee naar de oude
Godsstad. Er is nameloze el
lende. Maar de profeet Ezc-
chiël gaat spreken. Lang en
breedsprakig is zijn betoog.
Moeizaam en met grote in
spanning neemt hij zijn volk
mee, stap voor stap. Aan het
slot tekent hij de tijd, dat 't
weer alles „goed" zal zijn.
Goed, niet in de eerste plaats
wat de omstandigheden be
treft, maar goed tussen God
en Zijn volk. Z° wordt de
stad Jerusalem weer zicht
baar. Maar stilstaand bij elk
detail, moet zijn gehoor be
seffen, dat het steeds minder
de tekening is van het aardse
Jerusalem, en steeds meer
schildering van het nieuwe
Jerusalem. Die stad zal geen
muren meer hebben! Geen
bescherming, geen bewape
ning! Alleen maar twaalf
poorten. Jerusalem zal een
veilige woonplaats zijn. En de
naam van die stad, zo eindigt
Ezechiël zijn boek, zal zijn
Jahwe Sjammah, De Heer is
aldaar!
Zo lopen de lijnen van het
slot van de Ezechicl-profetie
naar het slot van de Bijbel.
Dan zal God een einde ma
ken aan ellend' en alle nood!
Deze lijnen lopen over Bcthle-
hem. De Heer is aldaar! Dat
is de vrede, dat is de veilig
heid. De Heer is aldaar. In
het duister van de kerstnacht,
in de schamele armoede bij de
kindermoord van Bethlehem,
in de verschrikking van de
woestijn, waar de duivelen
vrij spel hebben, in de godver
latenheid van Gethsêmané, in
de bange, bittere dood: de
Heer is aldaar!
Jerusalem is ook nu weer
de omstreden plaats. Men
reist er slechts heen in een
sterk convooi. Men blijft er
bij de eerste schemer angst
vallig van de straat. Vrouwen
cn kinderen, wachtend op een
bus, worden door bommen
uiteen gereten. Elke straat
hoek kan een hinderlaag zijn.
Zó is de wereld.
Maar waar in die barre
wereld het Evangelie van het
kerstfeest klinkt, daar verdwij
nen de muren, daar staan de
poorten altijd open, daar is de
argeloosheid en de rust.
Want: de Heer is aldaar! Het
kerstgebeuren is niet een verre
fantasie, maar een ontdekking
ten leven. Daar woiden gejaag
de en opgejaagde mensen de
stille getuigen van het wonder
Gods. Daar zijn herders en
wijzen en engelen.
En al wie door ootmoed
wordt herboren,
die is van 't hemelse
geslacht.
Ds C. M. van Endt.
HP OEN ik naar het restaurant aan
de boulevard liep, ontmoette ik
de vuurtorenwachter, die juist het
baken had ingeschakeld. Het licht
kwam langzaam op in zijn hoge
glazen kooi. maakte de vaalgrijze
schemering rondom rossig en zakte
weer weg Achter het duin raasde
de zee alsof zij een dagenlang opge
kropte woede wilde uiten. Meeuwen
zeilden pijlsnel landinwaarts Wal
ken zand joegen ons tegen en de
draden der seinmasten naast de to
ren zongen gierend.
„Dat noemen ze Kerstweer," riep
Arends. die naast mij liep we
moesten dezelfde kant uit. Het don
deren van de branding deed zijn
stem als uit de verte klinken „Gaat
U niet naar de stad?"
..Ik weet het nog niet Misschien
blijf ik wel hier," zei ik.
..Je moet er maar plezier in heb
ben." meende de vuurtorenwach-
ter cn hij trok de kraag van ziin
jekker hoger tegen ziin gezicht. „Ik
zou het wel weten als ik vrij was.
Maar U begrijpt ze kunnen me
hier niet missen. En met dat weer!
Ik vertel U dat we een storm krij
gen die ons heugen zal De weer
berichten ziin ellendig slecht Kom,
ik ben thuis. Als ik U niet meer
zie: prettige Kerstdagen." Hij zei
het zonder spot en we drukten el
kaar hartelijk de hand.
Op de boulevard was de wind
heer en meester. Ik liep ver voor
over. met stijve benen en hoog op
waaiend haar De blinden voor de
lege dépendances der badhotels
klapperden Enorme golven braken
op het strand uiteen Ik voelde het
zout neerslaan op mijn liopen Dooi
de snel vallende duisternis drong nu
enkel hot licht van het restaurant,
waar ik elke dag mnn maaltijden
gebruikte. Ik was de enige gast.
hetgeen met zich bracht, dat de ser
vice die anders over tientallen ver
deeld werd. nu geheel op mij werd
geconcentreerd Tijdens mijn vor-
blijf in het zeedorp, waar ik mii in
het zomerhuisje van een vriend had
teruggetrokken, was het restau
rant mij stilaan tot een oase ge
worden. die ik tweemaal daags met
een zeker welbehagen betrad.
Meer dan een maand had ik on
afgebroken gewerkt aan een nieuw
boek. Ik was gewend geraakt aan
de eenzaamheid cn aan het verkeer
met de zwijgzame dorpsbewoners.
Ik dacht weinig aan de stad en het
geen ik daar had achtergelaten.
Maar toen Kerstmis naderde werd
ik onrustig en besluiteloos Nu eens
nam ik mij voor op Kerstavond
terug te keven, dan weer stelde ik
mijn vertrek uit tot Oudjaar De
woorden van de vuurtorenwachter
hadden mij opnieuw aan het wei
felen gebracht Zou ik toch maar
niet teruggaan, er een week uit
breken?
Het zou goed zijn En ik kon im
mers na Nieuwjaar mijn „kluis"
weer betrekken?
Kerstverhaal door
Bert Voeten
In de gang van het restaurant
kwam de geur van gebraden) konijn
mij tegen. Tafelzilver rinkelde En
toen ik binnentrad gaf de krakende
radio een bericht van de stormwaar-
schuwingsdienst door: „Weest op
Uw hoede!"
Buiten huilde de zee.
A LS een gek holde ik met mijn
koffer de donkere dorpsstraat
af, maar toen ik bij de bushalte
kwam stond daar niemand meer. De
flakkerende gaslantaarn aan de
gevel van het hoekhuis gaf tc wei
nig licht om op de dienstregeling
laatste bus nog halen. De zee joelde
mij achterna, toen ik langs de bou
levard naar het huisje snelde. En
nu hoorde ik haar weer joelen, har
der en holler dan tevoren. Maar er
was nóg iets: ik vernam voetstap
pen. Zij kwamen mijn kant uit.
Automatisch bukte ik mij naar mijn
koffer. Ik had een onbeschrijfelij
ke behoefte aan gezelschap.
Er kwam een man naar mij toe.
Bij het flauwe licht van de lantaarn
kon ik zijn gezicht niet goed onder
scheiden Ik zag alleen dat hij een
baskische muts droeg en een punt
baard Hij w as kort en breed. welke
indruk versterkt werd door een
zware jekker met een bontkraag.
„U staat toch niet op de bus te
wachten?" vroeg hij. „Die is zeker
iets te kunnen onderscheiden Ik
probeerde het met lucifers, doch de
een na de ander waaide uit Och.
wat had het ook voor zin? Ik wist
nu wel dat de laatste bus weg was
En daar ik niet over voldoende geld
beschikte om een taxi te bestel
len. zat er niet veel anders op dan
terug te gaan naar het huisje. Ik
bleef nog even dralen, alsof ik ver
wachtte dat iets nuj deze Kerst
avond in het trieste, door de storm
verdoofde kustdorp zou besparen.
De maaltijd In het restaurant was
min of meer feestelijk verlopen.
Het eten was subliem Even voor
treffelijk was de borrel die ik na
afloop met de hospes gedronken
had. Er bevonden zich plotseling eèn
heleboel mensen in de zaal. drukke
vrolijke mensen, die met takken
hulst en dennegroen sleepten en op
stoelen en tafels balanceerden met
grote klokken van rood papier bo
ven hun hoofd. Ik voelde mij als
een eiland en op hetzelfde ogenblik
stond mijn besluit vast- ik ging weg:
ik zou straks in zo'n zelfde vrolijke
vriendenkring binnenvallen, en als
het verloren schaap worden begroet
met een warme wijngroc. Als ik
snel mijn koffer pakte, kon ik de
al een kwartier wég."
„Dat begin ik ook te merken." zei
ik. en ik had onmiddellijk spijt van
de wrevel .die uit mijn antwoord
geklonken moest hebben.
Hij sloeg er geen acht op, vroeg
of ik ergens logeerde en nadat ik
hem de situatie had uitgelegd, stel
de hij mij voor met hem mee te
gaan
Ik ben ook alleen," zei hij. „Ik
woon in het gele huis aan het eind
van de boulevard, U weet wel. dat
het dichtst bij zee 6taat." Hij sprak
nerveus cn ik verwonderde mij over
de angst, die ik in zijn stem be
speurde
Over 't feit. dat hij mij uitnodigde,
na niet langer dan drie minuten
met mij gesproken te hebben en
zonder mi) te kennen, dacht ik
eigenlijk niet na. Ik vond haast dat
het van zelf sprak.
Zwijgend liepen we in de richting
van de zee. om beurten de koffer
dragend.
Het geraas van het water drong
tot in de verste kieren van het dorp
door De man met de baskische*muts
keek strak voor zich uit. naar de
plaats waar de witte lichtkegel van
het baken over de duintoppen
streek en weer wegzakte. Hij keek
alsof hij elk ogenblik een doorbraak
verwachtte, een reusachtige vloed
golf, die het ganse dorp verzwel
gen zou.
TJ ET is vannacht precies zeven
7? jaar geleden," zei Gozewijns.
„Als ik het je verteld heb, zul je
begrijpen, waarom op een nacht als
deze die afschuwelijke angst mij
weer te pakken krijgt." We zaten in
de bibliotheek van het gele huis.
een langwerpig vertrek met een open
haardvuur en een diepe erker aan
de zeezijde. Warme wijn dampte in
de glazen. We aten Kerstcake en
rookten onafgebroken. Er was een
wonderlijke vertrouwdheid in ons
samenzijn, alsof we lang geleden
afgesproken hadden elkaar in deze
Kerstnacht te ontmoeten. Gozewijns
had vóór enkele jaren een drukke
psychiatrische praktijk opgegeven
om zich geheel aan de studie te
kunnen wijden. Een erfenis had hem
in staat gesteld zich in het gele huis
terug te trekken. Er verschenen be
langrijke publicaties van zijn hand
in de medische vakpers, en men was
algemeen van oordeel dat een pro
fessoraat niet lang meer op zich zou
laten wachten Ik kreeg de indruk
dat hij de villa geheel alleen be
woonde. Zij stond als een voorpost
op het duin en men had. bij een
storm als die nacht woedde, het ge
voel. geheel door het loeiende wa
ter omringd te zijn. De erker was
donker en scheen op de een of an
dere manier niet bij het vertrek te
behoren. Toen ik nauwkeuriger toe
keek, zag ik dat de muren en de
vloer daar nieuwer waren dan in
het. overige deel van de kamer.
Mijn gastheer had mijn blikken ge
volgd. Hij stond op. gooide een paar
blokken op het vuur en begon, snel
rokend, op en neer te lopen, daarbij
de erkerruimte vermijdend
„Het was zeven jaar geleden op
Kerstavond." zei hij, zijn stem uit
zettend tegen het oorverdovend ge
brul van de zee. „Ik zat op dezelfde
plaats waar jij nu zit. Mijn vrouw
lag in de erker op een rustbank. Zij
was in verwachting. Wij hadden
ieder een boek. maar van lezen
kwam niets De orkaan die om het
huis raasde maakte het onmogelijk
je te concentreren op je lectuur.
Praten deden we ook niet. Om een
gesprek te voeren zouden we hebben
moeten schreeuwen. Het was tien
maal erger dan nu, We luisterden,
keken elkaar aan. luisterden. Het
leek wel of de branding steeds dich
ter bij kwam Maar we waren niet
bang. We wisten dat het huis bij
zonder hecht gebouwd was en dat de
zee nooit tot aan de fundamenten
was geweest „Hoor!" riep h!1 eens
klaps en hii liep naar de erker. Zijn
vinger trilde even toen hij hem
omhoog stak „Hoor je dat geruis7
Zo was het toen ook. Ik heb het in
jaren niet gehoord."
Ik luisterde, en het was mij of
ik het water nu onder het huis door
hoorde spoelen en of we ons op een
woonschip bevonden.
,,'t Is voor de eerste keer sinds ze
ven jaar dat ik weer gezelschap heb
in de Kerstnacht." vervolgde Goze
wijns, nog steeds opgewonden.
De Kerstmannetjes
staakten! 't Was me
ook een toestand: al
25 December en nog
geen sneeuw! En dat.
nu de Kerstmanne- v>,
tjes nieuwe klompjes
hadden gekocht. Lag
er geen sneeuw op
Kerstavond dan zou- X
den de mensen kun-
nen horen, dat de
kerstmannetjes dooi
de straten liepen
en de klompjes
zouden snel slijten
op de harde klin
kers De kerstman
netjes wilden dat
niet en weigerden
aan het werk te
gaan
De opper-kerstman
zat met z'n han
den in zijn baard Wat te doen? Hij
riep zijn helpers bijeen onder de los
gewoelde wortels van de grootste spar
in het bos; hij sprak hen toe. wees op
hun plicht om de kerstbomen te ver
sieren cn cadeautjes daaronder te leg
gen. Maar de kerstmannetjes keken
boos en eén zei: „Geef ons sneeuw cn
wij zullen werken!"
Dc oppcr-kerstman had nog maar
vier uur de tijd. daarna moest alles
bi) de mensen klaar zijn Hij piekerde
een heel kwartier („Nu heb ik nog
maar drie uur en drie kwartier", dacht
hij), toen meende hij het gevonden te
hebben. Hij sprong op zijn spreeuw en
vloog naar de feestartikelen-winkel op
de hoek van het grachtje en het
straatje Daar kocht hij alle confetti,
die het oude vrouwtje met haar èchtc
grote neus (ze verkocht ook valse!) in
voorraad had.
Toen vloog hij boven de stad en
strooide. „Gaat het nu papier sneeu
wen?". vroegen de mensen Maar de
confetti was gauw op. hier en daar lag
wat. maar de meeste stralen waren
brandschoon, zoals altijd
De opper-kerstman keek op zijn hor
loge- nog maar drie uur en- een kwar
tier. Potjandoppie. hij moest opschie
ten! Waarom st-aakten zijn mannetjes
toch een paar uur voor de Kerstnacht?
Voor zijn part mochten ze in Augustus
staken zo veel ze wilden. Weer dacht
de opper-kerstman een kwartier, toen
wipte iu.i op zijn spreeuw en vloog
naar de grootste wattenfabriek van het
nele land Daar vroeg hij de baas te
spreken en. omdat hij de opper-kerst
man was. mocht hij onmiddellijk bin
nenkomen.
„Meneer de baas." zei de kerstman,
„ik koop al uw watten, want ik heb
sneeuw nodig!"
„Hebt U bonnen?", vroeg de watten
baas.
„Waarvoor?", zei de opper-kerstman
„Watten is op de bon." vertelde de
baas. De opper-kerstman had geen
watten-bonnen „Tja, dan moet U het
dit jaar maar zonder sneeuw doen." zei
de baas en hij liet. met een buiging
maar zonder watten, de opper-kerst
man uit.
De torenklok sloeg. „Nog maar twee
uur en drie kwartier en nog geen
sneeuw." zuchtte de opper-kerstman.
Plotseling sloeg hij zich met z'n hand
„Weet je dat ik vanavond ben uit
gegaan om „een mens te zoeken,"
zoals dat heet? Ik zal je alles ver
tellen. Ik hoop niet dat het je ver
moeit."
Ik schudde het hoofd en luisterde
gespannen naar het zuigende geluid
van de zee, dat uit de kelder van
het gele huis scheen te komen. Mijn
gastheer schonk er geen aandacht
aan en vervolgde:
„Het werd die nacht zó erg, dat
ik besloot naar buiten te gaan, om
te zien of er gevaar was voor een
doorbraak. Mijn vrouw lag rustig op
de bank. Toen ik de kamer uitging,
riep ze: „Doe je oliejas aan en blijf
niet te lang weg." Op het ogenblik
dat ik de voordeur wilde openen,
klonk er een ontzettend gekraak, 't
Huis trilde en scheen plotseling vol
water te zijn. Boven alles uit hoor
de ik mijn naam roepen, tweemaal
achtereen. Ik rende naar de biblio
theek. Het vertrek was duister. Ik
waadde tot over mijn enkels in het
water. Ik riep „Annelies, Annelies!"
misschien wel vijftig maal achter
elkaar. De zee gaf donderend ant
woord. Ik waande mij op een zin
kend schip. Bij het licht van een
zaklantaarn zag ik dat een enorme
vloedgolf de erker had weggesla
gen en mijn vrouw had meege
sleurd. Ik liep naar het gat en
bleef op de uiterste rand staan, ver
wachtend dat de zee met hetzelfde
geweld terug zou komen. Maar zij
kwam niet en de wind stiet mij ach
teruit. Ik zocht nogmaals de hele
kamer af. Ik riep. Ik rende het
huis door. ontstak overal licht. En
intussen scheen de orkaan in kracht
af te nemen. Ik telefoneerde de kust
wacht en de reddingsbrigade. De
mannen kwamen onmiddellijk. Wij
zochten de gehele nacht en een deel
van de morgen. Zonder resultaat. Bij
daglicht zagen we dat het water een
groot stuk duin onder het huis had
weggeslagen. Twee dagen later
spoelde de rustbank aan. Mijn vrouw
is nooit gevonden."
Hij ging zitten en staarde in de
vlammen. Ik keek naar de kleine
feestelijkheid van de tafel met de
oepoederde Kerstcake, de wijn. de
sigaren. Ik keek naar de erker en
van daar naar Gozewijns. wiens ge
zicht een merkwaardige verandering
onderging. Het scheen zich te ont
spannen. Hij voelde dat ik keek,
Bert Voeten, onze jeugdige dich
ter. die zich dit jaar bereid verklaar
de voor ons blad een Kerst-verhaal
dat de lezer hiernevens aantreft
te schrijven, is geboren in 1918 in
Breda.
In 1944 publiceerde hij anoniem
zijn gedicht ..Babyion herhaald".
Na de bevrijding verscheen dc bun
del .Amsterdamse kwatrijnen", het
jaar daarop „De blinde passagier
..Odysseus' terugkeer" en „Door
tocht". Dit jaar zagen van zijn hand
het licht de dichtbundel „Twee
werelden" en ..Suite in December".
Enige maanden geleden werd hem
de Van der Hoogt-prijs toegekend.
In 1948 zal men tevens met Bert
Voeten als romanschrijver kennis
kunnen maken. Zijn roman „De
Komediant" is zo goed als gereed en
zal volgend jaar verschijnen.
draaide zich naar mij toe en glim
lachte even.
„Ik ben je erg dankbaar." zei hij.
Ik wilde iets zeggen, maar hij
schudde het hoofd, „Weet je, dat er
vannacht iets wonderlijks is ge
beurd, iets, waardoor ik weer aan
Kerstmis denken kan als een feest
van de vrede? Sedert die noodlottige
gebeurtenis, hoorde ik elk jaar op
Kerstnacht mijn vrouw roepen,
tweemaal, net als toen. Je zult zeg
gen dat het een idee fixe was. maar
ik vertel je dat ik het zeer duidelijk
hoorde." Weer wilde ik iets opmer
ken, maar hij liet mij niet aan het
woord komen. „Ik weet wat je zeg
gen wilt," zei hij. „Waarom ik niet
wegging met de Kerstdagen? Ik wil
de niet op de vlucht slaan voor mijn
eigen herinnering. Ik wilde de angst,
die mij telkens opnieuw bekroop, de
baas worden. Vanavond kon ik de
eenzaamheid niet langer verdragen.
Ik vond jou. Ik wist dat ik je vin
den zou. Ik heb je alles verteld.
Weet je water gebeurd is?" Hij
boog zich naar mij toe. Dc angst
was uit ziin ogen en zijn stem ver
dwenen. „Ik maakte je immers at
tent op het geruis van het water?
Op dat ogenblik dacht ik' nu zal
ik het weer horen en er zal iets ver
schrikkelijks gebeuren. Maar ik heb
niets gehoord. Niets. Annelies zal mij
niet meer roepen. Voor het eerst na
zeven jaar heb ik deel aan wat men
Kerstvrede noemt Ieder mens be
leeft die op zijn manier. Voor mij is
het een innerlijke rust en een kleine
blijdschap, omdat ik weet. dat zij
die rust ook kent
Was het verbeelding, of klonk het
geraas van de zee nu meer uit de
verte? Er viel eerï vreemde stilte in
het vertrek, die wij geen van beiden
durfden verbreken.
(Nadruk verboden).
op het voorhoofd. ..Oooooh. wat dom.
dat lk daaraan niet eerder gedacht
heb." riep hij luid. Hu haalde zijn
spreeuw, spande daarvoor een tweede
spreeuw en vloog met dubbele snelheid
naar het Koninklijke Weer-cn-Wind In
stituut. Hij belde aan en de directeur
zelf deed de deur open
„Ha. die keistman.' riep die. „wat
kom je doen?"
„Meneer, ik moet sneeuw hebben, an
ders willen mijn mannetjes niet wer
ken. Iedereen weet, dat U het weer
maakt, daarom verzoek ik U vriende
lijk. laat het sneeuwen vanavond!'
De wcer-en-wlnd-directeur keek heel
donker. Hij zuchtte en zei: ,,'t Spijt
me zeer, opper-kerstman, maar wij heb
ben op het ogenblik alleen maar blauwe
lucht in vooiraad. In de ovens zijn
massa's sneeuwbuien, maar die zijn
nog niet gaar. Vanavond kan ik het
dus vast niet laten sneeuwen!"
De opper-kerstman zonk neer op het
stoepje en begon te huilen De direc
teur ging naast hem zitten en sloeg
zijn arm om de schouders van het
snikkende mannetje. „En ik heb nog
maar twee uur de tijd. dan is het
Kerstavond, en de kerstmannetjes sta
ken Uhuhuhu!"
„Wil ik de sneeuw-konlngin opbel
len?". vroeg de directeur.
„Graag," juichte het opper-kerst
mannetje. Beiden sprongen op en ren
den het grote gebouw in De directeur
draaide een heleboel nummers en
wachtte „Toet toet toet," deed
de telefoon Toen opeens een elfjes-
stem ,,U spreekt mei de Noordpool!"
„En U met de directeur van het
K.W.W I Mag ik de sneeuwkoningin
even aan het toestel hebben?"
„De sneeuwkoningin heeft juist ge
geten en rust even Ik mag haar niet
storen." zei het telefoon-elfje
..Maar elfjelief, er is reuzen haast by.
Het opper-kerstmannetje zit naast mij,
hij moot beslist vanavond nog sneeuw
hebben. Wij hebben niets in voorraad."
riep de directeur.
„Ik zal het proberen, maar de ko
ningin zal wel boos zijn."
Gelukkig was de koningin helemaal
niet boos. want ze kwam even later
aan de telefoon „Moet ik komen? Is
het voor mijn vriend het opper-kerst
mannetje?", vroeg zij „Nu, dat wil ik
wel doen. maar ik kan pas over drie
uur in de stad zijn!"
„Ooohh." zuchtte het opper-kerst
mannetje. dan komt ze te laat!"
„Kan het niet vlugger?", vroeg de
directeur.
„Ik geloof het niet. maar ik zal mijn
best doen. Ik ga onmiddellijk weg Tot
straks! En de sneeuwkoningin hing
de telefoon op dc haak
Het opper-kerstmannetje keek op zijn
horloge nog maar anderhalf uur. dan
begon de Kerstnacht. Wat nu?
„Ik weet wat." zei de directeur en hij
fluisterde het opper-kerstmannetje iets
in het oor. Het baardige ventje begon
te lachen en hij riep. „Dat doen we!
Klimt U maar op de tweede spreeuw."
Zo vlogen het opper-keisimannetje
en de directeur van het K W.W I. vlie
gensvlug naar de stad. recht naar de
hoogste toren. Ze klommen door de
galmgaten naar binnen en zetten do
klok stil. Zo deden ze bij alle klokken.
Beneden keken de mensen omhoog en.
zeiden: „Vandaag wordt niet gauw
Kerstavond, hè. Wat gaat de tijd lang
zaam!"
De opper-kerstman en de directeur
zaten intussen op het haantje van de
hoogste toren en tuurden naar het
Noorden. Ze waren vreselijk ongedul
dig. het opper-kerstmannetje keek om
de minuut op zijn klokje. Ook zei hij:
„Wat gaat de tijd langzaam vanavond!"
Eindelijk, het was al helemaal donker,
zagen ze verweg een wit schijnsel. Het
kwam vlug dichterbij en even later zat
de sneeuwkoningin ook op het haantje
van de toren. Zij hijgde van moeheid,
haar vleugels trilden. Het opper-kerst
mannetje keek weer op zijn horloge en
zei* „Gommienokkie. Majesteit, dat
hebt U vlug gedaan. In twee uur en
drie kwartier!" En uit pure dankbaar
heid gaf hu de sneeuwkoningin een
kusje op haar koud. spierwit wangetje.
Toen begon de koningin tc strooien.
Grote, witte vlokken dwarrelden om
laag en de mensen riepen: „Hoera, we
krijgen tóch nog een witte Kerstmis."
Het opper-kerstmannetje vloog spreeuw-
slags naar het bos. waar zijn mannetjes
onder de blote wortels van de spar za
ten te wachten. Hij vertelde, dat de
sneeuwkoningin 3lle straten, grachten
en pleinen volpoederde. Heus waar?",
vroegen de mannetjes." „Heus waar!",
riep het opper-kerstmannetje
Toen trokken de kerstmannetjes hun
rode jasjes aan, zetten hun rode punt
mutsjes op en trokken hun hagel
nieuwe klompjes aan. Ze tilden hun
zakjes met kaarsen cn snoepgoed op
hun ruggen en draafden naar de stad.
Daar versierden ze de kerstbomen zó
mooi, dat de mensen zeiden: „Dat wordt
het mooiste Kerstfeest, dat wij ooit
hebben gevierd
En dat werd het!
J. van Straten.
Juist voor de oorlog bedacht „de
postin Zuid-Afrika een aardige
Kerstvorrassing voor degenen, die
hun brieven niet voldoende fran
keerden. Zoals dat ook bij ons de
gewoonte is. worden in Zuid-Afrika
dergelijke poststukken wel bezorgd,
maar de geadresseerde moet straf
port betalen. Met Kerstmis deed
„Tante Pos" in Zuid-Afrika echter
anders. Een gedrukt strookje papier,
geplakt op de te weinig gefrankeer.
de poststukken, behelsde de mede
deling: „Als een grote uitzondering
cn in verband met Kerstmis wordt
afgezien van de inning van de te
weinig betaalde portokostenl''