BETHLEHEM Dichters zingen van Midwinter op de Noordzee-kust T N deze eenvoudige melo dische regels schetst de Vao een stal in een stad Want wat is Kerstmis zonder sneeuw? KERSTMANNETJES STAAKTEN... fojuloni. 4 Woensdag 24 December 1947 De snuivende dieren, de schamele stal, de wind door de kieren het deert niemendal. dichter Gabriël Smit het to neel van de Kerstnacht en hij betreedt daarmee de weg waarop honderden dichters hem zijn voorgegaan en waarop anderen hem zullen volgen zolang de wereld bestaat. Ieder jaar bekoor! de geschiede nis van Bethlehem opnieuw. Het is zo menselijk, io ontroerend een voudig: twee mensen die uitgaan om aan de h';n door de bezetter opgelegde verplichtingen te vol doen dit maakt de geschiedenis voor het thans levende geslacht nog actueler en die geen onder dak vinden voor de nacht en dat terwijl voor de vrouw het ogen blik dat zij Moeder zal worden haast vervuld is. Om de sociale en menselijke accenten alleen al zou dit tot ons spreken. Maar er is meer: in die nacht schijnt het Licht ir. de duisternis, zingen enge lenkoren en komen herders om te aanbidden en enkele dagen later zullen zij zelfs worden gevolgd door de Wijzen uit het Oosten, die door de traditie tot Drie Koningen zijn geworden. Naar het uiterlijk is deze ge schiedenis vol beminnelijkheid, poëzie en bekoring Van ouds ech ter is de tijd van de Advent een periode van voorbereiding, van verwachting, van halve rouw. De kleur der paramenten de kerke lijke kleden en gewaden is dan ook paars. Daarvan klinkt iets door in het vers van de Utrechtse hoog leraar dr. W. A. P. Smit: TPanneer Gij eindlijk komen zult, zooals wachten naar Uw komen, en 't waaien van U\i kleederzoomen de luchten ruischende vervult En als dan. Heer, gekomen zijn op aarde Uw doorboorde voelen en Uw doorboorde handen groeten de wereld van Uw groute pijn Wanneer de bloemen, afgerukt. De harten brengen van de dooden Die zoo hun donker lot ontvloden Maar nu als onkruid zijn geplukt En ils de stormwind tot U drijft Van allen kant de duizendtallen Die aan Uw voet als blaren vallen, Tot er geen leven levend blijft Dan, IJeec. ontferm U jver ons! Maar als de grote dag van Kerstmis is gekomen en de men- heid ..blij van geest ter kerke gaat np 't grote feest de eerstgeboren Heiland groeten" dan wint de jubel het. maar een jubel die altijd weer plaats maakt voor een stille ver wondering, zoals in dat" middel eeuwse lied: Ontwaakt, loopt herders deze nacht, verlaat al uwe schapen uw nieuwe koning lof verwacht en blijft niet langer slapen; geeft zoet gezang en wil' schalmei noch fluite niet vergeten waarmee gij in de groene wei zoo dik vijls zijt gezeten. Te lang. o herders, duurt uw rust, heft uw vermoeide leden; het hemelsch licht schijnt op dees kust; verstaat gij wel mijn reden? Geboren is de Heer, God-mensch, om breeder te verklaren; ik daal van boven om uw wensch en vreugd tc openbaren 't En is uan herders, niet te vroeg; gaat, geeft hem hart en zinnen; men kan niet aastig zijn genoeg om God te gaan beminnen Spoedt u, roept uw geburen al cn gaat met vol betrouwen dien God vol teerheid, in een stal, met teert» liefd'aanschouwen Tot ons noorderlingen spreekt het Kerstfeest in dubbele mate omdat het een feest van 'icht is in het donkerste getijde. Er ligt een glans van poëzie, van sprookjesschijn en beminnelijkheid om deze dagen, waarin de harten der mensen ge makkelijker tot elkaar komen, de naasten-liefde vanzelfsprekender is en een gul gebaar en een kleine attentie ons vlotter afgaan. Over oude en moderne KERSTPOEZJE iiiiiiiiiimiiMimiiiiiiiiiiiMmiiiiiMiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiii!iiiiiiiiiiniiimiiniiiiiimi Heel die eenvoudige beminne lijkheid komt ook telkens weer in alle tijden - in de hteratuur tot uiting, tot in onze dagen toe, waar in de mens toch zo graag met eigen problemen en dan liefst heel ingewikkelde en noden bezig is Zo'n lichte, simpele torn klinkt er door in het vers „De Kerseboom" van Jan Engelman: Wist gij wat Jozef overkwam toen hij zijn zuivre huisvrouw nam: Sint Jozef oud. Sint Jozef grijs, die koos de roos van 't paradijs? De avond vouwt de bloemen dicht als hii Maria's aangezicht, daar bij den ollen kerselaar, in vloeiend lichten wordt gewaar. - Ziet gij den boom die kersen torst? ach Jozef pluk. ik heb zoo'n dorst, tk ben zoo bijster cn verward, wijl ik een kind draag onder 't hart. Maar Jozef ziet van gramschap grauw Was hij niet kuisch? was hij niet trouw? en strompelend als een dwaas nabij. Gij weet, dit kind is niet van mij! Toen sprak hij die de wereld draagt en opsprong in den schoot der maagd: Buig kerseboom, mijn moeder lief heeft dorst en vraagt om uw gerief! De boom boog neder tot den grond. Maria at. haar roode mond werd rooder, wit ontdaan verscheen de sikkel van de maan. En bij dit vreemde zilverlicht neemt Jozef nu haar schoon gezicht in zijne handen, bevend, warm, en trekt haar zacht in zijnen arm. Ik was wantrouwig en te slecht, vergeef mijn drift, ik ben uw knecht en doe u nimmer, nimmer pijn: de voedstervader zal ik zijn. Maria sprong op zijne knie, wees hem de maanSint Jozef, zie, verwacht het Woord dat niet vergaat wanneer haar sikkel eender staat. t Zal Kerstmis zijn, de boom is dood. ellende in de wereld groot, maar engelen zingen in de wind en brengen kersen voor het Kind. En zo gaat het door tot op 6 Januari, als op Epiphaniën, op de feestdag van de verschijning des Heren, of Drie Koningen, de Kerst kring een einde neemt. Maar al die dagen door is er een juichen, een jubel om het heil dat is verschenen cn de eeuwen door paart zich de mensentong aan de engelenstcm om zich te verenigen in een loflied. Het is of de moderne dichters er nog meer door zijn getroffen en gegrepen dan de schilders. In melodieuze liederen zingen zij er van, soms ook in beeldende ver zen. Denk maar eens aan dat sim pele kerstliedje van J. H. Leopold wiens dichtkunst „bijna zwij gen" was dat het beeld voor ons oproept van een schilderij der primitieven. Ook hier diezelfde di rectheid, een eendere kleur en I een zelfde liefde voor het detail. I In de donkere dagen van Kersttijd is een kind van licht gekomen, de maan slond helder ener den dijk cn ijzel hing aan de hoornen. Onder de doeken in de krib daar lag dat hef Jezuskindekijn en spele armdc cn van zijn hoofd ging af een zuivere lichtschijn Maria oie u-as bleek cn zwak op de kmcen neergezegen en zag blij naar het kindeke; en Jozef lachte verlegen. En buiten m de bittere kou en de stille Kerstnacht laat de heilige driekoningen kwamen van ver door de diepe sneeuw gewaad. De heilige driekoningen hoesten en doen en rood zijn bêi hun ooren, een druppel hangt er aan hun neus en hun aard is wit bevroren. De heilige driekoningen in den stal verwonderd zijn binnen getogen; het licht dat -an het kind afging, schijnt in hun groote oogen. De heilige driekoningen staren het aan en wete.é zich niet te ezinnen en het kind ligt al te kijken maar en tuurt in een denkbeginnen. TJ ET Kerst-evangelie is ons vreemd. Het verhaal is landelijkidyllisch. Zo komt het apart te staan, in een lijst van kerstgroen en beschenen door wat kaarslicht. Er straalt een heerlijke, maar verre vrede van uit. We kunnen ons een ogenblik daaraan ver kwikken. Maar dan zijn we ook cd weer terug in het ge wone leven. Dat heeft nu een maal meer van de stad dan van de stal. Daar jaagt alles voort, en spreken we van het kerkhof als de laatste rust plaats, maar we mochten het ook de eerste noemen. Daar is kerst-tijd druk, door de balans cn het kerst-diner. Daar trachten we één minuut stilte te forceren voor inkeer, en we krijgen het er benauwd bij. Daar vieren we ons kerstfeest, en het verhaal van Bethlehem is één van de onmisbare ver sieringen van onze druk-aan- doendc kerstboom geworden. Ook de oude liederen horen er bij, als een vertrouwde her innering. Maar het meezingen gaat niet zo vlot meer. Het liefst geniet men ze in een potpourri van kerstmelodiecn, per radio of gramofoon. De conferentie van Londen gaat uiteen zonder nadere af spraak. De Renville kan nog amper onze verwachtingen ge spannen houden. De proble men z{jn onopgelost. De ge zinnen veelal verscheurd. De ellende over een groot deel van Europa onbeschrijfelijk. Stille nacht! Ja, stil nu toch, laat het nu in Godsnaam stil zijn! Laten we nu niets meer horen van wat wc niet kunnen verdragen, en niet kunnen ontkomen In de ballingschap van Ba bel zucht het volk Israël. Er is heimwee naar de oude Godsstad. Er is nameloze el lende. Maar de profeet Ezc- chiël gaat spreken. Lang en breedsprakig is zijn betoog. Moeizaam en met grote in spanning neemt hij zijn volk mee, stap voor stap. Aan het slot tekent hij de tijd, dat 't weer alles „goed" zal zijn. Goed, niet in de eerste plaats wat de omstandigheden be treft, maar goed tussen God en Zijn volk. Z° wordt de stad Jerusalem weer zicht baar. Maar stilstaand bij elk detail, moet zijn gehoor be seffen, dat het steeds minder de tekening is van het aardse Jerusalem, en steeds meer schildering van het nieuwe Jerusalem. Die stad zal geen muren meer hebben! Geen bescherming, geen bewape ning! Alleen maar twaalf poorten. Jerusalem zal een veilige woonplaats zijn. En de naam van die stad, zo eindigt Ezechiël zijn boek, zal zijn Jahwe Sjammah, De Heer is aldaar! Zo lopen de lijnen van het slot van de Ezechicl-profetie naar het slot van de Bijbel. Dan zal God een einde ma ken aan ellend' en alle nood! Deze lijnen lopen over Bcthle- hem. De Heer is aldaar! Dat is de vrede, dat is de veilig heid. De Heer is aldaar. In het duister van de kerstnacht, in de schamele armoede bij de kindermoord van Bethlehem, in de verschrikking van de woestijn, waar de duivelen vrij spel hebben, in de godver latenheid van Gethsêmané, in de bange, bittere dood: de Heer is aldaar! Jerusalem is ook nu weer de omstreden plaats. Men reist er slechts heen in een sterk convooi. Men blijft er bij de eerste schemer angst vallig van de straat. Vrouwen cn kinderen, wachtend op een bus, worden door bommen uiteen gereten. Elke straat hoek kan een hinderlaag zijn. Zó is de wereld. Maar waar in die barre wereld het Evangelie van het kerstfeest klinkt, daar verdwij nen de muren, daar staan de poorten altijd open, daar is de argeloosheid en de rust. Want: de Heer is aldaar! Het kerstgebeuren is niet een verre fantasie, maar een ontdekking ten leven. Daar woiden gejaag de en opgejaagde mensen de stille getuigen van het wonder Gods. Daar zijn herders en wijzen en engelen. En al wie door ootmoed wordt herboren, die is van 't hemelse geslacht. Ds C. M. van Endt. HP OEN ik naar het restaurant aan de boulevard liep, ontmoette ik de vuurtorenwachter, die juist het baken had ingeschakeld. Het licht kwam langzaam op in zijn hoge glazen kooi. maakte de vaalgrijze schemering rondom rossig en zakte weer weg Achter het duin raasde de zee alsof zij een dagenlang opge kropte woede wilde uiten. Meeuwen zeilden pijlsnel landinwaarts Wal ken zand joegen ons tegen en de draden der seinmasten naast de to ren zongen gierend. „Dat noemen ze Kerstweer," riep Arends. die naast mij liep we moesten dezelfde kant uit. Het don deren van de branding deed zijn stem als uit de verte klinken „Gaat U niet naar de stad?" ..Ik weet het nog niet Misschien blijf ik wel hier," zei ik. ..Je moet er maar plezier in heb ben." meende de vuurtorenwach- ter cn hij trok de kraag van ziin jekker hoger tegen ziin gezicht. „Ik zou het wel weten als ik vrij was. Maar U begrijpt ze kunnen me hier niet missen. En met dat weer! Ik vertel U dat we een storm krij gen die ons heugen zal De weer berichten ziin ellendig slecht Kom, ik ben thuis. Als ik U niet meer zie: prettige Kerstdagen." Hij zei het zonder spot en we drukten el kaar hartelijk de hand. Op de boulevard was de wind heer en meester. Ik liep ver voor over. met stijve benen en hoog op waaiend haar De blinden voor de lege dépendances der badhotels klapperden Enorme golven braken op het strand uiteen Ik voelde het zout neerslaan op mijn liopen Dooi de snel vallende duisternis drong nu enkel hot licht van het restaurant, waar ik elke dag mnn maaltijden gebruikte. Ik was de enige gast. hetgeen met zich bracht, dat de ser vice die anders over tientallen ver deeld werd. nu geheel op mij werd geconcentreerd Tijdens mijn vor- blijf in het zeedorp, waar ik mii in het zomerhuisje van een vriend had teruggetrokken, was het restau rant mij stilaan tot een oase ge worden. die ik tweemaal daags met een zeker welbehagen betrad. Meer dan een maand had ik on afgebroken gewerkt aan een nieuw boek. Ik was gewend geraakt aan de eenzaamheid cn aan het verkeer met de zwijgzame dorpsbewoners. Ik dacht weinig aan de stad en het geen ik daar had achtergelaten. Maar toen Kerstmis naderde werd ik onrustig en besluiteloos Nu eens nam ik mij voor op Kerstavond terug te keven, dan weer stelde ik mijn vertrek uit tot Oudjaar De woorden van de vuurtorenwachter hadden mij opnieuw aan het wei felen gebracht Zou ik toch maar niet teruggaan, er een week uit breken? Het zou goed zijn En ik kon im mers na Nieuwjaar mijn „kluis" weer betrekken? Kerstverhaal door Bert Voeten In de gang van het restaurant kwam de geur van gebraden) konijn mij tegen. Tafelzilver rinkelde En toen ik binnentrad gaf de krakende radio een bericht van de stormwaar- schuwingsdienst door: „Weest op Uw hoede!" Buiten huilde de zee. A LS een gek holde ik met mijn koffer de donkere dorpsstraat af, maar toen ik bij de bushalte kwam stond daar niemand meer. De flakkerende gaslantaarn aan de gevel van het hoekhuis gaf tc wei nig licht om op de dienstregeling laatste bus nog halen. De zee joelde mij achterna, toen ik langs de bou levard naar het huisje snelde. En nu hoorde ik haar weer joelen, har der en holler dan tevoren. Maar er was nóg iets: ik vernam voetstap pen. Zij kwamen mijn kant uit. Automatisch bukte ik mij naar mijn koffer. Ik had een onbeschrijfelij ke behoefte aan gezelschap. Er kwam een man naar mij toe. Bij het flauwe licht van de lantaarn kon ik zijn gezicht niet goed onder scheiden Ik zag alleen dat hij een baskische muts droeg en een punt baard Hij w as kort en breed. welke indruk versterkt werd door een zware jekker met een bontkraag. „U staat toch niet op de bus te wachten?" vroeg hij. „Die is zeker iets te kunnen onderscheiden Ik probeerde het met lucifers, doch de een na de ander waaide uit Och. wat had het ook voor zin? Ik wist nu wel dat de laatste bus weg was En daar ik niet over voldoende geld beschikte om een taxi te bestel len. zat er niet veel anders op dan terug te gaan naar het huisje. Ik bleef nog even dralen, alsof ik ver wachtte dat iets nuj deze Kerst avond in het trieste, door de storm verdoofde kustdorp zou besparen. De maaltijd In het restaurant was min of meer feestelijk verlopen. Het eten was subliem Even voor treffelijk was de borrel die ik na afloop met de hospes gedronken had. Er bevonden zich plotseling eèn heleboel mensen in de zaal. drukke vrolijke mensen, die met takken hulst en dennegroen sleepten en op stoelen en tafels balanceerden met grote klokken van rood papier bo ven hun hoofd. Ik voelde mij als een eiland en op hetzelfde ogenblik stond mijn besluit vast- ik ging weg: ik zou straks in zo'n zelfde vrolijke vriendenkring binnenvallen, en als het verloren schaap worden begroet met een warme wijngroc. Als ik snel mijn koffer pakte, kon ik de al een kwartier wég." „Dat begin ik ook te merken." zei ik. en ik had onmiddellijk spijt van de wrevel .die uit mijn antwoord geklonken moest hebben. Hij sloeg er geen acht op, vroeg of ik ergens logeerde en nadat ik hem de situatie had uitgelegd, stel de hij mij voor met hem mee te gaan Ik ben ook alleen," zei hij. „Ik woon in het gele huis aan het eind van de boulevard, U weet wel. dat het dichtst bij zee 6taat." Hij sprak nerveus cn ik verwonderde mij over de angst, die ik in zijn stem be speurde Over 't feit. dat hij mij uitnodigde, na niet langer dan drie minuten met mij gesproken te hebben en zonder mi) te kennen, dacht ik eigenlijk niet na. Ik vond haast dat het van zelf sprak. Zwijgend liepen we in de richting van de zee. om beurten de koffer dragend. Het geraas van het water drong tot in de verste kieren van het dorp door De man met de baskische*muts keek strak voor zich uit. naar de plaats waar de witte lichtkegel van het baken over de duintoppen streek en weer wegzakte. Hij keek alsof hij elk ogenblik een doorbraak verwachtte, een reusachtige vloed golf, die het ganse dorp verzwel gen zou. TJ ET is vannacht precies zeven 7? jaar geleden," zei Gozewijns. „Als ik het je verteld heb, zul je begrijpen, waarom op een nacht als deze die afschuwelijke angst mij weer te pakken krijgt." We zaten in de bibliotheek van het gele huis. een langwerpig vertrek met een open haardvuur en een diepe erker aan de zeezijde. Warme wijn dampte in de glazen. We aten Kerstcake en rookten onafgebroken. Er was een wonderlijke vertrouwdheid in ons samenzijn, alsof we lang geleden afgesproken hadden elkaar in deze Kerstnacht te ontmoeten. Gozewijns had vóór enkele jaren een drukke psychiatrische praktijk opgegeven om zich geheel aan de studie te kunnen wijden. Een erfenis had hem in staat gesteld zich in het gele huis terug te trekken. Er verschenen be langrijke publicaties van zijn hand in de medische vakpers, en men was algemeen van oordeel dat een pro fessoraat niet lang meer op zich zou laten wachten Ik kreeg de indruk dat hij de villa geheel alleen be woonde. Zij stond als een voorpost op het duin en men had. bij een storm als die nacht woedde, het ge voel. geheel door het loeiende wa ter omringd te zijn. De erker was donker en scheen op de een of an dere manier niet bij het vertrek te behoren. Toen ik nauwkeuriger toe keek, zag ik dat de muren en de vloer daar nieuwer waren dan in het. overige deel van de kamer. Mijn gastheer had mijn blikken ge volgd. Hij stond op. gooide een paar blokken op het vuur en begon, snel rokend, op en neer te lopen, daarbij de erkerruimte vermijdend „Het was zeven jaar geleden op Kerstavond." zei hij, zijn stem uit zettend tegen het oorverdovend ge brul van de zee. „Ik zat op dezelfde plaats waar jij nu zit. Mijn vrouw lag in de erker op een rustbank. Zij was in verwachting. Wij hadden ieder een boek. maar van lezen kwam niets De orkaan die om het huis raasde maakte het onmogelijk je te concentreren op je lectuur. Praten deden we ook niet. Om een gesprek te voeren zouden we hebben moeten schreeuwen. Het was tien maal erger dan nu, We luisterden, keken elkaar aan. luisterden. Het leek wel of de branding steeds dich ter bij kwam Maar we waren niet bang. We wisten dat het huis bij zonder hecht gebouwd was en dat de zee nooit tot aan de fundamenten was geweest „Hoor!" riep h!1 eens klaps en hii liep naar de erker. Zijn vinger trilde even toen hij hem omhoog stak „Hoor je dat geruis7 Zo was het toen ook. Ik heb het in jaren niet gehoord." Ik luisterde, en het was mij of ik het water nu onder het huis door hoorde spoelen en of we ons op een woonschip bevonden. ,,'t Is voor de eerste keer sinds ze ven jaar dat ik weer gezelschap heb in de Kerstnacht." vervolgde Goze wijns, nog steeds opgewonden. De Kerstmannetjes staakten! 't Was me ook een toestand: al 25 December en nog geen sneeuw! En dat. nu de Kerstmanne- v>, tjes nieuwe klompjes hadden gekocht. Lag er geen sneeuw op Kerstavond dan zou- X den de mensen kun- nen horen, dat de kerstmannetjes dooi de straten liepen en de klompjes zouden snel slijten op de harde klin kers De kerstman netjes wilden dat niet en weigerden aan het werk te gaan De opper-kerstman zat met z'n han den in zijn baard Wat te doen? Hij riep zijn helpers bijeen onder de los gewoelde wortels van de grootste spar in het bos; hij sprak hen toe. wees op hun plicht om de kerstbomen te ver sieren cn cadeautjes daaronder te leg gen. Maar de kerstmannetjes keken boos en eén zei: „Geef ons sneeuw cn wij zullen werken!" Dc oppcr-kerstman had nog maar vier uur de tijd. daarna moest alles bi) de mensen klaar zijn Hij piekerde een heel kwartier („Nu heb ik nog maar drie uur en drie kwartier", dacht hij), toen meende hij het gevonden te hebben. Hij sprong op zijn spreeuw en vloog naar de feestartikelen-winkel op de hoek van het grachtje en het straatje Daar kocht hij alle confetti, die het oude vrouwtje met haar èchtc grote neus (ze verkocht ook valse!) in voorraad had. Toen vloog hij boven de stad en strooide. „Gaat het nu papier sneeu wen?". vroegen de mensen Maar de confetti was gauw op. hier en daar lag wat. maar de meeste stralen waren brandschoon, zoals altijd De opper-kerstman keek op zijn hor loge- nog maar drie uur en- een kwar tier. Potjandoppie. hij moest opschie ten! Waarom st-aakten zijn mannetjes toch een paar uur voor de Kerstnacht? Voor zijn part mochten ze in Augustus staken zo veel ze wilden. Weer dacht de opper-kerstman een kwartier, toen wipte iu.i op zijn spreeuw en vloog naar de grootste wattenfabriek van het nele land Daar vroeg hij de baas te spreken en. omdat hij de opper-kerst man was. mocht hij onmiddellijk bin nenkomen. „Meneer de baas." zei de kerstman, „ik koop al uw watten, want ik heb sneeuw nodig!" „Hebt U bonnen?", vroeg de watten baas. „Waarvoor?", zei de opper-kerstman „Watten is op de bon." vertelde de baas. De opper-kerstman had geen watten-bonnen „Tja, dan moet U het dit jaar maar zonder sneeuw doen." zei de baas en hij liet. met een buiging maar zonder watten, de opper-kerst man uit. De torenklok sloeg. „Nog maar twee uur en drie kwartier en nog geen sneeuw." zuchtte de opper-kerstman. Plotseling sloeg hij zich met z'n hand „Weet je dat ik vanavond ben uit gegaan om „een mens te zoeken," zoals dat heet? Ik zal je alles ver tellen. Ik hoop niet dat het je ver moeit." Ik schudde het hoofd en luisterde gespannen naar het zuigende geluid van de zee, dat uit de kelder van het gele huis scheen te komen. Mijn gastheer schonk er geen aandacht aan en vervolgde: „Het werd die nacht zó erg, dat ik besloot naar buiten te gaan, om te zien of er gevaar was voor een doorbraak. Mijn vrouw lag rustig op de bank. Toen ik de kamer uitging, riep ze: „Doe je oliejas aan en blijf niet te lang weg." Op het ogenblik dat ik de voordeur wilde openen, klonk er een ontzettend gekraak, 't Huis trilde en scheen plotseling vol water te zijn. Boven alles uit hoor de ik mijn naam roepen, tweemaal achtereen. Ik rende naar de biblio theek. Het vertrek was duister. Ik waadde tot over mijn enkels in het water. Ik riep „Annelies, Annelies!" misschien wel vijftig maal achter elkaar. De zee gaf donderend ant woord. Ik waande mij op een zin kend schip. Bij het licht van een zaklantaarn zag ik dat een enorme vloedgolf de erker had weggesla gen en mijn vrouw had meege sleurd. Ik liep naar het gat en bleef op de uiterste rand staan, ver wachtend dat de zee met hetzelfde geweld terug zou komen. Maar zij kwam niet en de wind stiet mij ach teruit. Ik zocht nogmaals de hele kamer af. Ik riep. Ik rende het huis door. ontstak overal licht. En intussen scheen de orkaan in kracht af te nemen. Ik telefoneerde de kust wacht en de reddingsbrigade. De mannen kwamen onmiddellijk. Wij zochten de gehele nacht en een deel van de morgen. Zonder resultaat. Bij daglicht zagen we dat het water een groot stuk duin onder het huis had weggeslagen. Twee dagen later spoelde de rustbank aan. Mijn vrouw is nooit gevonden." Hij ging zitten en staarde in de vlammen. Ik keek naar de kleine feestelijkheid van de tafel met de oepoederde Kerstcake, de wijn. de sigaren. Ik keek naar de erker en van daar naar Gozewijns. wiens ge zicht een merkwaardige verandering onderging. Het scheen zich te ont spannen. Hij voelde dat ik keek, Bert Voeten, onze jeugdige dich ter. die zich dit jaar bereid verklaar de voor ons blad een Kerst-verhaal dat de lezer hiernevens aantreft te schrijven, is geboren in 1918 in Breda. In 1944 publiceerde hij anoniem zijn gedicht ..Babyion herhaald". Na de bevrijding verscheen dc bun del .Amsterdamse kwatrijnen", het jaar daarop „De blinde passagier ..Odysseus' terugkeer" en „Door tocht". Dit jaar zagen van zijn hand het licht de dichtbundel „Twee werelden" en ..Suite in December". Enige maanden geleden werd hem de Van der Hoogt-prijs toegekend. In 1948 zal men tevens met Bert Voeten als romanschrijver kennis kunnen maken. Zijn roman „De Komediant" is zo goed als gereed en zal volgend jaar verschijnen. draaide zich naar mij toe en glim lachte even. „Ik ben je erg dankbaar." zei hij. Ik wilde iets zeggen, maar hij schudde het hoofd, „Weet je, dat er vannacht iets wonderlijks is ge beurd, iets, waardoor ik weer aan Kerstmis denken kan als een feest van de vrede? Sedert die noodlottige gebeurtenis, hoorde ik elk jaar op Kerstnacht mijn vrouw roepen, tweemaal, net als toen. Je zult zeg gen dat het een idee fixe was. maar ik vertel je dat ik het zeer duidelijk hoorde." Weer wilde ik iets opmer ken, maar hij liet mij niet aan het woord komen. „Ik weet wat je zeg gen wilt," zei hij. „Waarom ik niet wegging met de Kerstdagen? Ik wil de niet op de vlucht slaan voor mijn eigen herinnering. Ik wilde de angst, die mij telkens opnieuw bekroop, de baas worden. Vanavond kon ik de eenzaamheid niet langer verdragen. Ik vond jou. Ik wist dat ik je vin den zou. Ik heb je alles verteld. Weet je water gebeurd is?" Hij boog zich naar mij toe. Dc angst was uit ziin ogen en zijn stem ver dwenen. „Ik maakte je immers at tent op het geruis van het water? Op dat ogenblik dacht ik' nu zal ik het weer horen en er zal iets ver schrikkelijks gebeuren. Maar ik heb niets gehoord. Niets. Annelies zal mij niet meer roepen. Voor het eerst na zeven jaar heb ik deel aan wat men Kerstvrede noemt Ieder mens be leeft die op zijn manier. Voor mij is het een innerlijke rust en een kleine blijdschap, omdat ik weet. dat zij die rust ook kent Was het verbeelding, of klonk het geraas van de zee nu meer uit de verte? Er viel eerï vreemde stilte in het vertrek, die wij geen van beiden durfden verbreken. (Nadruk verboden). op het voorhoofd. ..Oooooh. wat dom. dat lk daaraan niet eerder gedacht heb." riep hij luid. Hu haalde zijn spreeuw, spande daarvoor een tweede spreeuw en vloog met dubbele snelheid naar het Koninklijke Weer-cn-Wind In stituut. Hij belde aan en de directeur zelf deed de deur open „Ha. die keistman.' riep die. „wat kom je doen?" „Meneer, ik moet sneeuw hebben, an ders willen mijn mannetjes niet wer ken. Iedereen weet, dat U het weer maakt, daarom verzoek ik U vriende lijk. laat het sneeuwen vanavond!' De wcer-en-wlnd-directeur keek heel donker. Hij zuchtte en zei: ,,'t Spijt me zeer, opper-kerstman, maar wij heb ben op het ogenblik alleen maar blauwe lucht in vooiraad. In de ovens zijn massa's sneeuwbuien, maar die zijn nog niet gaar. Vanavond kan ik het dus vast niet laten sneeuwen!" De opper-kerstman zonk neer op het stoepje en begon te huilen De direc teur ging naast hem zitten en sloeg zijn arm om de schouders van het snikkende mannetje. „En ik heb nog maar twee uur de tijd. dan is het Kerstavond, en de kerstmannetjes sta ken Uhuhuhu!" „Wil ik de sneeuw-konlngin opbel len?". vroeg de directeur. „Graag," juichte het opper-kerst mannetje. Beiden sprongen op en ren den het grote gebouw in De directeur draaide een heleboel nummers en wachtte „Toet toet toet," deed de telefoon Toen opeens een elfjes- stem ,,U spreekt mei de Noordpool!" „En U met de directeur van het K.W.W I Mag ik de sneeuwkoningin even aan het toestel hebben?" „De sneeuwkoningin heeft juist ge geten en rust even Ik mag haar niet storen." zei het telefoon-elfje ..Maar elfjelief, er is reuzen haast by. Het opper-kerstmannetje zit naast mij, hij moot beslist vanavond nog sneeuw hebben. Wij hebben niets in voorraad." riep de directeur. „Ik zal het proberen, maar de ko ningin zal wel boos zijn." Gelukkig was de koningin helemaal niet boos. want ze kwam even later aan de telefoon „Moet ik komen? Is het voor mijn vriend het opper-kerst mannetje?", vroeg zij „Nu, dat wil ik wel doen. maar ik kan pas over drie uur in de stad zijn!" „Ooohh." zuchtte het opper-kerst mannetje. dan komt ze te laat!" „Kan het niet vlugger?", vroeg de directeur. „Ik geloof het niet. maar ik zal mijn best doen. Ik ga onmiddellijk weg Tot straks! En de sneeuwkoningin hing de telefoon op dc haak Het opper-kerstmannetje keek op zijn horloge nog maar anderhalf uur. dan begon de Kerstnacht. Wat nu? „Ik weet wat." zei de directeur en hij fluisterde het opper-kerstmannetje iets in het oor. Het baardige ventje begon te lachen en hij riep. „Dat doen we! Klimt U maar op de tweede spreeuw." Zo vlogen het opper-keisimannetje en de directeur van het K W.W I. vlie gensvlug naar de stad. recht naar de hoogste toren. Ze klommen door de galmgaten naar binnen en zetten do klok stil. Zo deden ze bij alle klokken. Beneden keken de mensen omhoog en. zeiden: „Vandaag wordt niet gauw Kerstavond, hè. Wat gaat de tijd lang zaam!" De opper-kerstman en de directeur zaten intussen op het haantje van de hoogste toren en tuurden naar het Noorden. Ze waren vreselijk ongedul dig. het opper-kerstmannetje keek om de minuut op zijn klokje. Ook zei hij: „Wat gaat de tijd langzaam vanavond!" Eindelijk, het was al helemaal donker, zagen ze verweg een wit schijnsel. Het kwam vlug dichterbij en even later zat de sneeuwkoningin ook op het haantje van de toren. Zij hijgde van moeheid, haar vleugels trilden. Het opper-kerst mannetje keek weer op zijn horloge en zei* „Gommienokkie. Majesteit, dat hebt U vlug gedaan. In twee uur en drie kwartier!" En uit pure dankbaar heid gaf hu de sneeuwkoningin een kusje op haar koud. spierwit wangetje. Toen begon de koningin tc strooien. Grote, witte vlokken dwarrelden om laag en de mensen riepen: „Hoera, we krijgen tóch nog een witte Kerstmis." Het opper-kerstmannetje vloog spreeuw- slags naar het bos. waar zijn mannetjes onder de blote wortels van de spar za ten te wachten. Hij vertelde, dat de sneeuwkoningin 3lle straten, grachten en pleinen volpoederde. Heus waar?", vroegen de mannetjes." „Heus waar!", riep het opper-kerstmannetje Toen trokken de kerstmannetjes hun rode jasjes aan, zetten hun rode punt mutsjes op en trokken hun hagel nieuwe klompjes aan. Ze tilden hun zakjes met kaarsen cn snoepgoed op hun ruggen en draafden naar de stad. Daar versierden ze de kerstbomen zó mooi, dat de mensen zeiden: „Dat wordt het mooiste Kerstfeest, dat wij ooit hebben gevierd En dat werd het! J. van Straten. Juist voor de oorlog bedacht „de postin Zuid-Afrika een aardige Kerstvorrassing voor degenen, die hun brieven niet voldoende fran keerden. Zoals dat ook bij ons de gewoonte is. worden in Zuid-Afrika dergelijke poststukken wel bezorgd, maar de geadresseerde moet straf port betalen. Met Kerstmis deed „Tante Pos" in Zuid-Afrika echter anders. Een gedrukt strookje papier, geplakt op de te weinig gefrankeer. de poststukken, behelsde de mede deling: „Als een grote uitzondering cn in verband met Kerstmis wordt afgezien van de inning van de te weinig betaalde portokostenl''

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1947 | | pagina 4