Ontmoeting met de Lente PAASFEEST: geboorte - symbool van het Joodse volk Belijdenis des Geloofs DE OVERWINNING Weg alle droefheid vreugde over de verlossing uit de slavernij HOOGTEPUNT IN HUISELIJK LEVEN Op een wandeling van Driebergen over Odijk, Bunnik en Vechten naar Utrecht Zaterdag 27 Maart 1948 3 Brandende kaarsen in de avond vóór Pasen Symbolisch gebaar. Laatste kruimels worden opgeveegd Seideravond TT et Joodse Paasfeest wordt -*• gevierd als herinnering aan de uittocht uit Egypte, de verlossing uit een harde slaver nij. de geboorte van het Joodse volk. In de Bijbel, in Exodus (uittocht) Hoofdstuk 12 wordt van vers 30 af verteld, hoe Pharao, door de sterfte der eerstgeborenen der Egyptenar:n eindelijk van zijn halsstarrig weigeren de kinderen Israels te laten weggaan uit zijn land be keerd, Moses en Aaron midden in de nacht ontbiedt en hun ge last zo spoedig mogelijk te ver trekken. En zij vertrokken na 430 jaar slavendienst de vrijheid tegemoet. In de verzen 130 van dit hoofd stuk wordt verteld, dat Mozes en Aaron het volk moeten inlichten omtrent de voorbereidende maat regelen voor de nacht der bevrij ding en de daaraan voorafgaande dagen. Een lam moest iedere huisvader slachten, met 't bloed de deurpos ten bestrijken, „on het bloed zal zien, dan zal Ik over U heenschrijden en er zal onder u geen plaag ter verdelging zijn, als Ik slagen toebreng in het land Egypte". Heenschrijden heette in het Hebr. Pasach, het offer Pésach Gr. Pascha voor Paschen. Ongezuurd brood Het deeg voor brood konden zij van wege de haast niet laten rijzen, vandaar het verbod voor komende geslachten gedesemd brood gedu rende de Paasweek te nuttigen, matsoth moeten de eerste dag, spijs of drank, bier, jenever, bereid met of uit gedesemd meel, mogen de hele week niet genuttigd wor den nog verder, mogen in het Joodse huis niet gevonden worden, Ex. 13.7. Dit voorschrift beheerst het Paasfeest of het Feest der on gezuurde broden Matsoth. Na de verwoesting van de Tempel kon het Paaslam niet meer geslacht worden, het verbod omtrent het gedesemde bleef van kracht „voor al uw geslachten". Ex. 12.17. Het Paasfeest moet in de lente maand op de dag van de volle maan worden gevierd. Dat behoeft niet op de eerste volle maan te zijn na de 21e Maart, het kan ook op de tweede vallen, gelijk dit jaar en in 5711 (1951), ook een schrikkel- (maan)jaar d.i. een jaar van der tien maanden, dan valt het op 24 resp. 15 April, altijd op 15 Nisan. De voorbereiding voor Pasach begint al weken te voren: bij och tend- en middaggebed worden de dagelijkse smeekgebeden niet ge zegd van de le dag van de maand Nisan af, want het feest der Vrij heid is een Vreugdefeest: Weg alle droefheid of gedruktheid. In huis begint de schoon maak en dit is de taak van Moeder de Vrouw; kasten en kisten worden nauwkeurig na gekeken, wordt er iets gevon den, zelfs ongezuurd van een vorig jaar overgebleven, dan gaat het in het vuilnisvat. De morgen voor het feest wordt het Paasservies voor de d-g gehaald; de consequentie im mers eist, dat ook wat het hele jaar met gedesemd in aan raking geweest is, gedurende de feestweek niet mag worden gebruikt. Men heeft met die consequentie wel de spot gedreven, haar als be lachelijk verworpen of met het ar gument: is dat nu godsdienst? Het Paasritueel is vol symboliek, wie deze begrijpt, spot niet, hij ge niet. Seideravond Wie op de eerste avond, de Sei deravond, de tafel gedekt vindt met die borden, die een heel jaar niet uit de kast te voorschijn ge haald zijn, ziet in d ze verande ring zelfs de herinnering aan de overgang van slavernij naar be vrijding, zo geheel iets anders. Godsdienst is het niet, bedoelt het niet te zijn wel een bijdrage tot de feestvreugde. De Seideravond is een der hoog tepunten van het huiselijke leven in een gezin, dat de traditie niet verzaakt. Zie ze zitten om de wit gedekte tafel, vader als hoofd van' het gezin, die straks het Verhaal, dat betekent Hag-gédah, van de Uittocht zal voorlezen; moeder, stralend van trots nu op #de ver moeienis van de afgelopen weken en de niet geringe zorg om er zo veel als mogelijk is van te maken niet overal speelt geld geen rol eindelijk het doel en de rust be reikt zijn. De kinderen wachten met ge spannen aandacht op wat er goot gebeuren. Op school hebben zij de tekst van het Verhaal leren verta len, en de betekenis der opvolgen de handelingen is hun uitgelegd. Straks zal Vader vragen stellen en zal de jongste debuteren. Op tafel staat een ronde schaal, waarop in een servet drie Matsoth, daarop een mierikwortel, het bit tere kruid, dat gegeten wordt als herinnering aan: Ex. 1.14. De Egytenaren verbitterden hun leven door zware arbeid met leem en tichelstenen. Dan een gebraden stukje been met wat vlees eraan, herinnering aan het paaslam; een in hete as gebraden ei, symbool der eeuwigheid, een mengsel van fijn gesneden amandelen, rozijnen, ap pelen met wat kaneel en 'n scheut je wijn; het ls de herinnering aan de klei, waaruitde tichelstenen dr. E. SLIJPER van Pitom en Ramses, de vestingen van Ex. 1.11, gebakken zijn. Wat hebben wij in Theresienstad aan dat begin van het boek Exodus dik wijls gedacht en ondervonden, wat het zeggen wil tot slavenarbeid ge dwongen te worden! Vader begint het Verhaal, de deur staat open, met een uitnodi ging: „Dit is het brood (het gezel schap houdt de schotel omhoog) der ellende, dat onze voorouders gegeten hebben in het land Egypte. Ieder, die honger heeft, kome en ete mee, wier er behoefte a ui heeft, kome en viere het Pésach- feest met ons! Nu krijgt de jongste van het ge- A CHT dagen lang de hele Paas- tijd eten de Joden ..matsoth", ter herinnering aan de ongerezen koe ken, dte hun voorouders nuttigden op de avond van de Uittocht uit Egypte. Tien plagen in Egypte,- tien druppels wijn Een vreugdevol begin, omdat wij in dat belijden mogen toetreden tot een gemeenscjiap van wer kers. een levensgemeenschapDE KERK EN dominee, heeft Marrigje goed geleerd? Die vraag werd me daags na de „aanneming" op huis bezoek in een vorige gemeente ge steld. De ouders wilden, dat hun kind in ieder geval geen slecht figuur zou geslagen hebben. Daar was dan ook voor geblokt. En nu was dan het „examen" afgelegd. Waarbij, nu ja, de kans van zak ken wel zéér minimaal geacht kon worden. Maar de ouders van Mar rigje verzekerden, dat zij het zo licht niet opnamen, en hun kind cok niet. Voor haar aantekeningen ter catechisatie gebruikte Marrigje (en al haar dorpsgenoten) dan ook een schoolschrift, waarop haar naam vermeld stond, en daaronder het „vak": godsdienst! En onwillekeuerig denk ik aan dat kerkje ergens aan een dijk, waar de schenkingssteen vermeldt, dat dit gebouw geschonken is aan le christenen daar en daar tot lering. Christen ben je al, nu moet oe bijbehorende les nog geleerd worden. Geen wonder, dat tegenover zulk een overschatting van het intellect het gevoel in opstand kwam, en de reactie niet uitbleef. In een andere gemeente: Zo, Jan, doe jij nog geen belij denis dit jaar? Nee. dominee, niet dat ik eigenlijk niet een eind aan de catechisatie zou willen maken, maar ja, ik ben toch niet klaar, 'k Vind, dat je dat toch niet zó maar kunt doen. Als je dat alle maal beloven wilt, moet je het na komen ook. En ik ben nu eenmaal geen heilige. Maar 'k wil ook niet voor leugenaar staan. Praat maar helemaal uit met Jan, het zal straks waarschijnlijk blijken, niets geholpen te hebben, want aan het emd van het gesprek zal Jan zeg gen: maar je moet het toch alle maal maar nakomen. En met schrik zul je aan je eigen voetspoor zien, dat je een grote cirkel hebt be schreven. Daar is het geheel ver legd in het gebied van de wil, de prestatie en het vrome leven. Er is nog een derde erf, waar heen de belijdenis des geloofs ge trokken kan worden. Ook deze mo gelijkheid is werkelijkheid gewor den. Daar zijn de mensen, die er geheel en al hartezaak van ge maakt hebben. Geloofsbelijdenis valt daar samen met bekering. En het komt er tenslotte alleen maar op aam of je in je hart een niet nader te omschrijven gevoel hebt, waardoor je weet, dat je gelooft. Of je dan ook nog weet, wat je door ds. C. M. van Endt gelooft, daarovbr kan men alleen maar smadelijk glimlachen. Want de insiders zouden immers zulk een domme wereldse vraag nooit stellen. Alle drie hebben ze hun goed recht. Inderdaad moet Marrigje er wat van af weten, en als het wer kelijk goed gegaan is met haar le ren, zal ze nu aan het eind weten, dat ze er nog niets van af weet, zodat ze met ijver doorgaat. Inder daad heeft vriend Jan gelijk, dat jc, wanneer je belijdenis doet, daarvan niet alleen met je mond, maar ook met de daden van je le ven getuigenis dient af te leggen. En die derde met zijn wat mystie ke inslag heeft volkomen gelijk, aat waar geloofsbelijdenis niet een harte-zaak is, het alles maar uit wendig is en voor God waardeloos. Maar ze hebben ook alle drie ongelijk in hun eenzijdigheid. Zal Marrigje straks aan het sterf bed van een kind haar les nog we ten, en nog zo „vlug van begrip" zijn? Meent Jan nu heus in z'n niet-belijden een vrijbrief te heb ben om dat te doen, dat hij zelf reeds zedelijk had veroordeeld? En zouden we niet weten, dat zelfs wanneer .het een zaak des harten is, dat hart ook nog een onzekere grond is om op te bouwen? De Kerk is een levensgemeen schap. Zij, die als mondige leden in deze gemeenschap willen wor den opgenomen, leggen er getuige nis van af, dat ze weten, wat er in deze gemeenschap omgaat, dat ze de taal verstaan en spreken kunnen, zodat contact mogelijk is, dat, ze niet „braaf" zullen zijn, maar wel leven en, handelen zul len als lid van deze gemeenschap. Dat ze verstaan hebben, dat ze niet iets belijden, van wat zij van God begrepen of gevoeld hebben, maar dit éne: dat ze door God hierbij gevoegd zijn. Daar, waar de Kerk weer waarachtige levensge meenschap wordt, en niet is de de coratieve achtergrond of de red dingsgordel, waarmee je sloepenrol houdt, maar die overigens toch niet tot je eigen inventaris behoort en die je dan ook niet hoopt nodig te hebben, daar komt de moeilijkheid van de belijdenis vanzelf recht te liggen. Dan wordt het van een moeilijkheid een vreugdevol belij den, omdat we in dat belijden im mers mogen toetreden tot een team, een gemeenschap van wer kers, die in en door deze verbon denheid gezegend zijn. Dan gaan we zien, dat tenslotte niet wij, maar Jezus Christus de enige grond van ons belijden is. Maar dat we in zijn gemeenschap nu ook kerkelijk leven cn handelen mo gen, verder opgroeien irr Zijn ge nade, en straks in de zekerheid van Zijn werk, dat af is, ook ons brod delwerk kunnen neerleggen, wan neer Hij roept. Dan is het aangaan aan de avondmaalstafel niet meer een waagstuk, maar blijde feest- gang. Dan is het doen van belijde nis niet meer een einde, maar een begin. TI ET hoofd van het gezin veegt de J laatste kruimels met een veer in een houten lepel, gewoonlijk bij kaarslichtSymbool van de ..laat ste" schoonmaak. zeischap het woord: Wat is het verschil, vraagt hij of zij, tussen deze avond en andere avonden? Andere avonden eten we naar be lieven gedesemd en ongedesemd. Vanavond alleen ongedesemd. An dere avonden allerlei groenten, vanavond bitterkruid, enz. Volgend jaar Voor kinderen is deze Vertelling vooral bedoeld in overeenstem ming met het Bijbelwoord Ex. 13.8: Op die dag zult gij het uw zoon vertellen en zeggen: daarom is het, om hetgeen mij God gedaan heeft ten tiide. toen ik uittoog uit Egyp te. Herhaald wordt dit in Ex. 12 26-27, 13.14 en Deutr. 6.20: met deze laatste woorden begint Vader zijn antwoord* Slaven waren wij bij Pharao in Egypte en God heeft ons met sterke hand uit Egypte ge voerd. En hij vervolgt met veel uiteenzettingen, paraphrasen van het Bijbelverhaal omtrent de uit tocht met moraliserende inhoud, ernstig en schertsend „want wie veel van de uittocht verhaalt, is prijzenswaard". Tot hij komt aan de kern van het Verhaal, die zo oud is als onze jaartelling en ge formuleerd door een geleerde uit de le eeuw. Verklaard wordt daar mee de betekenis van ieder der ingrediënten van de Seiderschotel, waarna Ps. 113 en 114 (Hallël) ge reciteerd worden. Voor men nu met de maaltijd begint, krijgt ieder een stuk matso, een stuk van het loof van de mie rikwortel en een stuk van deze; een lofzegging gaat vooraf. Na de feestmaaltijd wordt Ps. 126 gezon gen en het dankgebed gezegd. Men vervolgt met Ps. 115, 118 en 136. Ten slotte de wens: het volgend jaar in Jeruzalem: daarna enige zeer populaire liederen op melo dieën die overal waar de „Seider gegeven" wordt gelijk luiden om te eindigen met" Het lam, het lam, dat vader voor mij kocht voor twee zoeriem, dat lam. dat lam. Men kent de opvolgende factoren van dit drama: de kat, de hond, de stok, het vuur. het water, de os, de sla ger, de Doodsengel. O de Heilige geloofd zij Hij, die de Doodsengel op zijn beurt doet verdwijnen, een parabel, die de lotgevallen van het tige beschrijving van de Seider avond lezen en hun ouders vragen: Wat is dat? Waarom ook wij niet? Wat zullen zij dan antwoorden? In Heine's Rabbi von Bacharach, bij Carry van Bruggen en bij zoveel anderen proeft men heimwee naar die avond in het ouderlijk huis. Zelf hebben zij de kracht gemist om het gemoed een ogenblik het verstand tot zwijgen te doen bren gen. In de kampen is duidelijk ge bleken de fascinerende kracht, die de herinnering aan het verleden bij zeer velen had, die aandachtig naar 't Verhaal luisterden, dat zij sinds hun jeugd niet meer gehoord had den. Wie zal zeggen wat er in hen omging? De Seideravond is de familie avond ongeëvenaard. Vader geeft de leiding. Moeders oog waart over haar kinderen, met liefde en trots ziet ze haar rijkdom om de tafel. Hoe lang nog? Hoe vaak nog? Waarheen zal het Leven hen brengen? Tot wie? Met wie zullen zij eens hier komen? Voor haar dromen duurt de avond te kort. Maar Gade zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus. P ASEN gaan we vieren Het feest van de overwinning. De overwinning van het goede op het kwade, van het leven op de dood. can de zomer op de winter, van de liefde op de harteloosheid en zelf zucht. Wie lacht daar? Toen, die eerste keer. vierde men in de tempel te Jerusalem óók Paas feest. Het hele ritueel was compleet. Alles, wat er zo bij behoorde, blonk en glom. Alleen waren priesters en vromen nog wat achter hun adem van het harde lopen. Ze hadden zo juist Jezus Christus gekruisigdZe hadden bij dat brekende leven cn dat dovende licht wat staan spotten. Ze hadden gedaan, wat dë profeten gezegd hadden, wat de diepe en tra gische zin van hun paasviering was. en toen gingen ze i n het oude spoor Wat gaan we vieren? Wat over winning? Wat belofte voor de toe komst? Zullen we niet verstrikt zijn, vromen cn buitenstaanders, in een oude sleur, die ons toch nog weer een vrolijk Paasfeest toewenst, te midden van de ruïnes van Europa, waar de nablussing van de grote wereldbrand nog steeds niet is ge lukt. waar de materialen voor de volgende reeds weer worden opge hoopt? Waar zelfs bij het moeizaam herstel en de pijnlijke reiniging ego- isme en bijbedoelingen hoogtij vie ren. Waar enkeling en gezin zich gegrepen weten door dat machtige, kille gebeuren van wat men van daag geschiedenis noemt. Pasen, het feest der illusie. Maar dan nu langzamerhand der verstoor de illusie. En hij. dte zegt, dat hij niet meer geloven kan. staat er mis schien wel dichter bij dan die nog gelooft in idealen en een nieuwe toekomst. De wereld en het leven maken sceptisch en cynisch. Maar Jezus Christus bedoelde niet anders dan dat wc tegenover de idealen en leu zen zo zijn zouden. Hij heeft het dode ritueel van een godsdienst zónder God opgebroken. Hij is ge storven aan de vroomheid en ds idealen van zijn volk. en van de wereld. En van onsl Hij is realist. Maar dit is Pasen. niet. dat wij daar op teruggekomen zijn en ons verbeterd hebben cn nieuwe wegen gevonden hebben. Maar dit: dat God op ons is teruggekomen. De dood. de zonde, de duivel winnen het in deze wereld. Dat is ons vol uit gezegd. En wij staan aan dte kant. Maar God neemt er geen ge noegen mee. Op de Paasmorgen is de steen afgewenteld van het graf. de zegels van de angst zijn ver bro ken. ds wachters van mensenschuw- hcid zijn gevlucht. Men hield de wacht bij liet graf. Dat waren de vijanden, die er op passen moesten, dat de dode goed dood bleef. Men ging 's morgens vroeg naar het graf. Dat waren de vrienden, die kwa- men. om de ..laatste eer" te bewij zen. Maar de vijanden zijn gevlucht en de vrienden houden zelfs geen lijk meer over om er hun piëteit aan te bewijzen. De rust van de vromen was voorbij cn de droefheid werd aan de bedroefden zelfs niet gelaten. Want: de Heer is waarlijk opge staan. En in 1 Kor 15 rekent Paulus volledig af met alle idealisme en met de barre werkelijkheid van zon de en dood. Maar: Godc zij dank. die ons de overwinning geeft. Het was Zijn strijd. Zijn lijden. Zijn overwinning. Het is die nog. Pasen vieren, dat is: wakker wor den uit die schrikkelijk benauwde droom van niet alleen in een hel te leven, maar dat er nog een minia tuur-hel in jezelf leeft. Wakker worden en ontdekken: Deze be nauwde droom was bange werke lijkheid. maar Goddank, het is voor bij! Goddank. Want Jezus Christus heeft deze verschrikkelijke godde loosheid cn deze nog verschrikkelij ker vroomheid uiteengescheurd. en de weg naar Gods hart is weer opengegaan. Niet in weet ik welk een verheven zin. Maar zó reëel, dat het zelfs Qp het kerkhof nog waar blijft en gezegd mag worden. PasenGodc zij dank, dat Hij het deed. v. E. rl~> IEN druppels wijn die men op zijn bord laat vallen en onder wijl wordt uit de Haggadah het £io- dus-verhaal gelezen zijn als een symbool voor de tien plagen die des tijds Egypte teisterden. Door een der vingers even in het wijnglas te dopen, verricht men deze ceremonie. steeds vervolgde Israël zou voor stellen. Kostelijk goed De Seideravond moet men bele ven met het gemoed, voor een ogenblik moet men zelf een kind willen zijn, genieten van dit Ver haal, dat onze voorouders d.w.z. mijn bet-bet-bet-overgrootvader ten tijde van Karei de Grote of Karei de Vijfde, van Lodewijk de zoveelste op de Paasavond ook gereciteerd heeft, anders was het niet tot ons gekomen. Wie logisch, critisch, in het alge meen verstandelijk redeneert en deze stichtelijke familieavond, die een en al opgewektheid en vrolijk heid is, verwerpt en afgeschaft heeft, onthoudt zijn kinderen een kostelijk, geestelijk goed. Wanneer deze bij een novellist een geestdrif- KLAAR en onvermoeid roept de koolmees in de vroegte, als ik te Soest de deur verlaat, zijn tie-tie-tjiej, boven het groen fluweel der weiden bij Groenekan duikelt acrobatisch met felle zwartwlt-contrasten der ronde vleugels de kievitman en op de akkers bij de Bisschopsstad schommelen in hun pakje van donker en petit-gris de fouragerende b<rte kraaien, die alle actualiteit feitel\jk verloren hebben, nu het in ons goede land al lang en breed voorjaar is geworden. Deze paar natuurdétails noteer ik, zittend in het lokaaltje Baarn- Utrecht; als ik een drie kwartier later plaats neem in de Arnhemse trein, kan het mij niet ontgaan, dat de slaplantjes en de spinazie de tuindersgronden al een beloften- rijke frisse tint hebben geschonken. Het is prettig te Driebergen, be kend om zijn kwekerijen, weer „voet aan wal" te zetten; aange naam is het landschap hier in de buurt met zijn villa's en buiten plaatsen. Dadelijk treft tevens de schoonheid van 't opgaand hout, rijzig en kloek zich naar de luchten heffend. Hoe kleurig zijn de ga zons, waar de narcissen, crocussen en sneeuwklokjes kleuren, al heb ben deze laatste zo zoetjesaan de beste tijd al achter de rug. Er zijn nieuwelingen uit het Zui den teruggekeerd: kortafgebeten klinkt, links en rechts, het tsjif- tsjif der slanke tjiftjaffen, die voedselgarend door de twijgen zwerven. Zij zijn niet de enige muzikapten: ook hier roept de koolmees zijn „schiet-in-'t-vuur", de pimpels laten langgerekte tril lers horen en overal davert de vinkenslag, gezond, sterk en reso luut. Wie „beuk" zegt, zegt tevens „boomklever"; er is een verliefd exemplaar, dat uit den treure tieuw-tieuw-tieuw roept; hij on derbreekt zijn zangroep alleen zo nu en dan door uit spleten van 't geboomte insecten weg te hakken. Zo ongemerkt"beland ik in Rij- senburg, al weer zo'n streek, waar menig mooi landgoed valt te be wonderen. Evenals in Driebergen gloeit het goud der Chinese klokjes aan alle kant en de groenblijvende berberis heeft zich nu ook in de rij der bloeiers geschaard. Onver droten noemt ook hier de tjiftjaf zijn naam; ijverig wordt hij geac compagneerd door roodborsten, die hun fijne zilverliedjes trilleren, terwijl beneden hen de gekweekte dophei de bloemperken kleurt met sierlijke purperen peperboompjes; ook hebben er, zowaar, al magno lia's hun sneeuwblank bloemblad ontplooid. Rechts afslaand, loop ik nu door de Rijsenburgse laan. Tegen de flank van een huis geelt nog een enkel bloempje van de vroege jas mijn, al even mooi als de botergele kleur der Forsythia's. Een mistel lijster zendt zijn luide fanfares door de wereld, gezeten temidden van de teerrose kroonblaadjes der kroosjespruimen. Het is. als ik de huizen achter mij heb liggen, nu links en rechts een landschap van weiden, akkers en boomgaarden, dat ik, tussen de stammen der eiken en beuken door, kan overschouwen. Door mijn verschijning roffelt met luid ge rucht een aantal patrijzen ver schrikt uit de maskerende ruigte weg, geelgorzen laten hun lokroep horen en dan beginnen kneuen in een eikentop heel langdurig en kinderlijk hun babbelliedjes te zin gen. Enkele paartjes kieviten heb ben een stuk bouwland tot broed- domein gekozen. Aan het eind van de Rijsenburg se laan, waar met prettige zonne kleuren 't klein hoefblad bloeit, ga ik weer rechts uit de flank om Speenkruid-sterretjes zijn als met gulle hand uitgestrooid over de wegranden. van 't gebouw af, dat „Schippers Huis" heet, de loop van de Krom me Rijn te volgen: een fijne water ader temidden van een cultuur landschap, waarvan een grote be koring uitgaat, omdat het zo rus tig, fris, open en welvarend is. Ter weerszijden wisselen wei- en bouwlanden met elkaar af en legio zijn de boomgaarden, oude en jonge. Het snoeimes klinkt op 't hout, de verstuivers zijn in actie. Overal in 't rond zagen en slaan de koolmezen en vinken er dapper op los en dan wordt mijn oog getrof fen door het glinsterend vernis der eerste speenkruidbloemen van dit seizoen. De plezierige kleurtjes zijn als gouden munten tussen 't gras gestrooid en dit alles wordt over- fletst door 't waaiend licht. Een betonnen brug, een withou ten voetbrug, een paadje door de wei, een vlonder en dan sta ik plotseling in het aardige dorpje Odijk met zijn gezellig klein kerkje en witte woningflanken. In de tui nen blauwen reeds de Aubrietia's en dan kom ik. buiten 't dorp weer overal de speenkruiden tegen; hier en daar vormen zij in de weiden zelfs gele vlakken. Waar je je blik ken ook wendt, overal tekenen de donkere kronkeltakken van het oofthout hun etslijnen op het glad- geschuurde firmament. Een groene specht lacht uitbun dig, als ik mij bij het huis De Raaphof bevind; een grote bonte- specht deint door de verklaarde wereld, beide horen zij natuurlijk thuis in de naburige boscomplexen. De bloeiende wilgen vragen na tuurlijk mijn aandacht; werkelijk: de immen hebben hun weg gevon den naar het ambrozijn, dat de struiken hebben te bieden. Intussen heb ik 't nijvere Bun- nik bereikt. Het speenkruid blijft ook verder als fleurig wegbegelei- der optreden. Een prettige erva ring is het voor het eerst dit voor jaar tevens de paarsblauwe honds- drafbloempjes aan te treffen. Bun- nik met zijn druiven- en andere kassen, zijn boom- en fruitkweke- rijen is ook weer volop een land van, niet frisse weiden afwisselen de, hongerden. Het zal een onge looflijk rijk schouwspel zijn, als over een aantal weken de bloesems het oofthout feestelijk overhuiven. Onopgemerkt ben ik in Vechten terecht gekomen, dat, naar de his torici verklaren, evenals Bunnik. aan de heirbaan lag, die indertijd door de Romeinen werd aangelegd. Hoe dit zij, de laan, die van Vech ten naar Utrecht leidt en die hoofdzakelijk uit eiken bestaat, is buitengewoon mooi. Het is voorlo pig nog alles boomgaard, wat de klok slaat en er zijn ook nog steeds weiden, waarop grote lijsters en houtduiven hun kostje ophalen, naarmate echter de Dom groter en groter wordt, gaat het bosland schap aan onze rechterhand over heersen: honderdén en duizenden stoere stammen klimmen naar de lucht; wij hebben hier de terreinen bereikt, waaraan de naam Amelis- weerd is verbonden. Ter hoogte van de ingang van het bos zet het klein hoefblad nog eens zijn beste beentje voor: in een weide daar ter plaatse, dus links van de weg, ont waren wij grote gele vlakken, ge vormd door tientallen te hoop ge lopen exemplaren van de warmge- kleurde lentebode. Maar evenmin ontbreekt het vogelleven in de stad, want als ik, ongeveer ter hoogte van het eind punt van lijn 8, door de ruitjes van de bus kijk, kan ik over de toppen der huizen heen nog net waarne men, dat de roeken langs de sin gels tientallen nesten hebben ge bouwd. Lente dus eveneens in het hart der stad! Rinke Tolman. De gouden radertjes van het kleine hoefblad liggen al bezaaid op weiden en bermen.

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1948 | | pagina 3