Ontmoeting met de Lente
PAASFEEST: geboorte - symbool
van het Joodse volk
Belijdenis des Geloofs
DE OVERWINNING
Weg alle droefheid vreugde over
de verlossing uit de slavernij
HOOGTEPUNT IN
HUISELIJK LEVEN
Op een wandeling van Driebergen over
Odijk, Bunnik en Vechten naar Utrecht
Zaterdag 27 Maart 1948
3
Brandende kaarsen in
de avond vóór Pasen
Symbolisch gebaar.
Laatste kruimels worden
opgeveegd
Seideravond
TT et Joodse Paasfeest wordt
-*• gevierd als herinnering
aan de uittocht uit Egypte, de
verlossing uit een harde slaver
nij. de geboorte van het Joodse
volk. In de Bijbel, in Exodus
(uittocht) Hoofdstuk 12 wordt
van vers 30 af verteld, hoe
Pharao, door de sterfte der
eerstgeborenen der Egyptenar:n
eindelijk van zijn halsstarrig
weigeren de kinderen Israels te
laten weggaan uit zijn land be
keerd, Moses en Aaron midden
in de nacht ontbiedt en hun ge
last zo spoedig mogelijk te ver
trekken. En zij vertrokken na
430 jaar slavendienst de vrijheid
tegemoet.
In de verzen 130 van dit hoofd
stuk wordt verteld, dat Mozes en
Aaron het volk moeten inlichten
omtrent de voorbereidende maat
regelen voor de nacht der bevrij
ding en de daaraan voorafgaande
dagen.
Een lam moest iedere huisvader
slachten, met 't bloed de deurpos
ten bestrijken, „on
het bloed zal zien, dan zal Ik over
U heenschrijden en er zal onder u
geen plaag ter verdelging zijn, als
Ik slagen toebreng in het land
Egypte". Heenschrijden heette in
het Hebr. Pasach, het offer Pésach
Gr. Pascha voor Paschen.
Ongezuurd brood
Het deeg voor brood konden zij
van wege de haast niet laten rijzen,
vandaar het verbod voor komende
geslachten gedesemd brood gedu
rende de Paasweek te nuttigen,
matsoth moeten de eerste dag,
spijs of drank, bier, jenever, bereid
met of uit gedesemd meel, mogen
de hele week niet genuttigd wor
den nog verder, mogen in het
Joodse huis niet gevonden worden,
Ex. 13.7. Dit voorschrift beheerst
het Paasfeest of het Feest der on
gezuurde broden Matsoth. Na de
verwoesting van de Tempel kon
het Paaslam niet meer geslacht
worden, het verbod omtrent het
gedesemde bleef van kracht „voor
al uw geslachten". Ex. 12.17.
Het Paasfeest moet in de lente
maand op de dag van de volle
maan worden gevierd. Dat behoeft
niet op de eerste volle maan te zijn
na de 21e Maart, het kan ook op
de tweede vallen, gelijk dit jaar en
in 5711 (1951), ook een schrikkel-
(maan)jaar d.i. een jaar van der
tien maanden, dan valt het op 24
resp. 15 April, altijd op 15 Nisan.
De voorbereiding voor Pasach
begint al weken te voren: bij och
tend- en middaggebed worden de
dagelijkse smeekgebeden niet ge
zegd van de le dag van de maand
Nisan af, want het feest der Vrij
heid is een Vreugdefeest: Weg alle
droefheid of gedruktheid.
In huis begint de schoon
maak en dit is de taak van
Moeder de Vrouw; kasten en
kisten worden nauwkeurig na
gekeken, wordt er iets gevon
den, zelfs ongezuurd van een
vorig jaar overgebleven, dan
gaat het in het vuilnisvat. De
morgen voor het feest wordt
het Paasservies voor de d-g
gehaald; de consequentie im
mers eist, dat ook wat het hele
jaar met gedesemd in aan
raking geweest is, gedurende
de feestweek niet mag worden
gebruikt.
Men heeft met die consequentie
wel de spot gedreven, haar als be
lachelijk verworpen of met het ar
gument: is dat nu godsdienst?
Het Paasritueel is vol symboliek,
wie deze begrijpt, spot niet, hij ge
niet.
Seideravond
Wie op de eerste avond, de Sei
deravond, de tafel gedekt vindt
met die borden, die een heel jaar
niet uit de kast te voorschijn ge
haald zijn, ziet in d ze verande
ring zelfs de herinnering aan de
overgang van slavernij naar be
vrijding, zo geheel iets anders.
Godsdienst is het niet, bedoelt het
niet te zijn wel een bijdrage tot
de feestvreugde.
De Seideravond is een der hoog
tepunten van het huiselijke leven
in een gezin, dat de traditie niet
verzaakt. Zie ze zitten om de wit
gedekte tafel, vader als hoofd van'
het gezin, die straks het Verhaal,
dat betekent Hag-gédah, van de
Uittocht zal voorlezen; moeder,
stralend van trots nu op #de ver
moeienis van de afgelopen weken
en de niet geringe zorg om er zo
veel als mogelijk is van te maken
niet overal speelt geld geen rol
eindelijk het doel en de rust be
reikt zijn.
De kinderen wachten met ge
spannen aandacht op wat er goot
gebeuren. Op school hebben zij de
tekst van het Verhaal leren verta
len, en de betekenis der opvolgen
de handelingen is hun uitgelegd.
Straks zal Vader vragen stellen en
zal de jongste debuteren.
Op tafel staat een ronde schaal,
waarop in een servet drie Matsoth,
daarop een mierikwortel, het bit
tere kruid, dat gegeten wordt als
herinnering aan: Ex. 1.14. De
Egytenaren verbitterden hun
leven door zware arbeid met leem
en tichelstenen. Dan een gebraden
stukje been met wat vlees eraan,
herinnering aan het paaslam; een in
hete as gebraden ei, symbool der
eeuwigheid, een mengsel van fijn
gesneden amandelen, rozijnen, ap
pelen met wat kaneel en 'n scheut
je wijn; het ls de herinnering aan
de klei, waaruitde tichelstenen
dr. E. SLIJPER
van Pitom en Ramses, de vestingen
van Ex. 1.11, gebakken zijn. Wat
hebben wij in Theresienstad aan
dat begin van het boek Exodus dik
wijls gedacht en ondervonden, wat
het zeggen wil tot slavenarbeid ge
dwongen te worden!
Vader begint het Verhaal, de
deur staat open, met een uitnodi
ging: „Dit is het brood (het gezel
schap houdt de schotel omhoog)
der ellende, dat onze voorouders
gegeten hebben in het land Egypte.
Ieder, die honger heeft, kome en
ete mee, wier er behoefte a ui
heeft, kome en viere het Pésach-
feest met ons!
Nu krijgt de jongste van het ge-
A CHT dagen lang de hele Paas-
tijd eten de Joden ..matsoth",
ter herinnering aan de ongerezen koe
ken, dte hun voorouders nuttigden op
de avond van de Uittocht uit Egypte.
Tien plagen in Egypte,-
tien druppels wijn
Een vreugdevol begin, omdat wij in dat belijden
mogen toetreden tot een gemeenscjiap van wer
kers. een levensgemeenschapDE KERK
EN dominee, heeft Marrigje goed
geleerd? Die vraag werd me
daags na de „aanneming" op huis
bezoek in een vorige gemeente ge
steld. De ouders wilden, dat hun
kind in ieder geval geen slecht
figuur zou geslagen hebben. Daar
was dan ook voor geblokt. En nu
was dan het „examen" afgelegd.
Waarbij, nu ja, de kans van zak
ken wel zéér minimaal geacht kon
worden. Maar de ouders van Mar
rigje verzekerden, dat zij het zo
licht niet opnamen, en hun kind
cok niet. Voor haar aantekeningen
ter catechisatie gebruikte Marrigje
(en al haar dorpsgenoten) dan ook
een schoolschrift, waarop haar
naam vermeld stond, en daaronder
het „vak": godsdienst!
En onwillekeuerig denk ik aan
dat kerkje ergens aan een dijk,
waar de schenkingssteen vermeldt,
dat dit gebouw geschonken is aan
le christenen daar en daar tot
lering. Christen ben je al, nu moet
oe bijbehorende les nog geleerd
worden.
Geen wonder, dat tegenover zulk
een overschatting van het intellect
het gevoel in opstand kwam, en de
reactie niet uitbleef.
In een andere gemeente:
Zo, Jan, doe jij nog geen belij
denis dit jaar? Nee. dominee, niet
dat ik eigenlijk niet een eind aan
de catechisatie zou willen maken,
maar ja, ik ben toch niet klaar,
'k Vind, dat je dat toch niet zó
maar kunt doen. Als je dat alle
maal beloven wilt, moet je het na
komen ook. En ik ben nu eenmaal
geen heilige. Maar 'k wil ook niet
voor leugenaar staan. Praat maar
helemaal uit met Jan, het zal
straks waarschijnlijk blijken, niets
geholpen te hebben, want aan het
emd van het gesprek zal Jan zeg
gen: maar je moet het toch alle
maal maar nakomen. En met schrik
zul je aan je eigen voetspoor zien,
dat je een grote cirkel hebt be
schreven. Daar is het geheel ver
legd in het gebied van de wil, de
prestatie en het vrome leven.
Er is nog een derde erf, waar
heen de belijdenis des geloofs ge
trokken kan worden. Ook deze mo
gelijkheid is werkelijkheid gewor
den. Daar zijn de mensen, die er
geheel en al hartezaak van ge
maakt hebben. Geloofsbelijdenis
valt daar samen met bekering. En
het komt er tenslotte alleen maar
op aam of je in je hart een niet
nader te omschrijven gevoel hebt,
waardoor je weet, dat je gelooft.
Of je dan ook nog weet, wat je
door
ds. C. M. van Endt
gelooft, daarovbr kan men alleen
maar smadelijk glimlachen. Want
de insiders zouden immers zulk
een domme wereldse vraag nooit
stellen.
Alle drie hebben ze hun goed
recht. Inderdaad moet Marrigje er
wat van af weten, en als het wer
kelijk goed gegaan is met haar le
ren, zal ze nu aan het eind weten,
dat ze er nog niets van af weet,
zodat ze met ijver doorgaat. Inder
daad heeft vriend Jan gelijk, dat
jc, wanneer je belijdenis doet,
daarvan niet alleen met je mond,
maar ook met de daden van je le
ven getuigenis dient af te leggen.
En die derde met zijn wat mystie
ke inslag heeft volkomen gelijk,
aat waar geloofsbelijdenis niet een
harte-zaak is, het alles maar uit
wendig is en voor God waardeloos.
Maar ze hebben ook alle drie
ongelijk in hun eenzijdigheid.
Zal Marrigje straks aan het sterf
bed van een kind haar les nog we
ten, en nog zo „vlug van begrip"
zijn? Meent Jan nu heus in z'n
niet-belijden een vrijbrief te heb
ben om dat te doen, dat hij zelf
reeds zedelijk had veroordeeld?
En zouden we niet weten, dat zelfs
wanneer .het een zaak des harten
is, dat hart ook nog een onzekere
grond is om op te bouwen?
De Kerk is een levensgemeen
schap. Zij, die als mondige leden
in deze gemeenschap willen wor
den opgenomen, leggen er getuige
nis van af, dat ze weten, wat er
in deze gemeenschap omgaat, dat
ze de taal verstaan en spreken
kunnen, zodat contact mogelijk is,
dat, ze niet „braaf" zullen zijn,
maar wel leven en, handelen zul
len als lid van deze gemeenschap.
Dat ze verstaan hebben, dat ze
niet iets belijden, van wat zij van
God begrepen of gevoeld hebben,
maar dit éne: dat ze door God
hierbij gevoegd zijn. Daar, waar de
Kerk weer waarachtige levensge
meenschap wordt, en niet is de de
coratieve achtergrond of de red
dingsgordel, waarmee je sloepenrol
houdt, maar die overigens toch niet
tot je eigen inventaris behoort en
die je dan ook niet hoopt nodig te
hebben, daar komt de moeilijkheid
van de belijdenis vanzelf recht te
liggen. Dan wordt het van een
moeilijkheid een vreugdevol belij
den, omdat we in dat belijden im
mers mogen toetreden tot een
team, een gemeenschap van wer
kers, die in en door deze verbon
denheid gezegend zijn. Dan gaan
we zien, dat tenslotte niet wij,
maar Jezus Christus de enige
grond van ons belijden is. Maar
dat we in zijn gemeenschap nu ook
kerkelijk leven cn handelen mo
gen, verder opgroeien irr Zijn ge
nade, en straks in de zekerheid van
Zijn werk, dat af is, ook ons brod
delwerk kunnen neerleggen, wan
neer Hij roept. Dan is het aangaan
aan de avondmaalstafel niet meer
een waagstuk, maar blijde feest-
gang. Dan is het doen van belijde
nis niet meer een einde, maar een
begin.
TI ET hoofd van het gezin veegt de
J laatste kruimels met een veer in
een houten lepel, gewoonlijk bij
kaarslichtSymbool van de ..laat
ste" schoonmaak.
zeischap het woord: Wat is het
verschil, vraagt hij of zij, tussen
deze avond en andere avonden?
Andere avonden eten we naar be
lieven gedesemd en ongedesemd.
Vanavond alleen ongedesemd. An
dere avonden allerlei groenten,
vanavond bitterkruid, enz.
Volgend jaar
Voor kinderen is deze Vertelling
vooral bedoeld in overeenstem
ming met het Bijbelwoord Ex. 13.8:
Op die dag zult gij het uw zoon
vertellen en zeggen: daarom is het,
om hetgeen mij God gedaan heeft
ten tiide. toen ik uittoog uit Egyp
te. Herhaald wordt dit in Ex.
12 26-27, 13.14 en Deutr. 6.20: met
deze laatste woorden begint Vader
zijn antwoord* Slaven waren wij
bij Pharao in Egypte en God heeft
ons met sterke hand uit Egypte ge
voerd. En hij vervolgt met veel
uiteenzettingen, paraphrasen van
het Bijbelverhaal omtrent de uit
tocht met moraliserende inhoud,
ernstig en schertsend „want wie
veel van de uittocht verhaalt, is
prijzenswaard". Tot hij komt aan
de kern van het Verhaal, die zo
oud is als onze jaartelling en ge
formuleerd door een geleerde uit
de le eeuw. Verklaard wordt daar
mee de betekenis van ieder der
ingrediënten van de Seiderschotel,
waarna Ps. 113 en 114 (Hallël) ge
reciteerd worden.
Voor men nu met de maaltijd
begint, krijgt ieder een stuk matso,
een stuk van het loof van de mie
rikwortel en een stuk van deze;
een lofzegging gaat vooraf. Na de
feestmaaltijd wordt Ps. 126 gezon
gen en het dankgebed gezegd. Men
vervolgt met Ps. 115, 118 en 136.
Ten slotte de wens: het volgend
jaar in Jeruzalem: daarna enige
zeer populaire liederen op melo
dieën die overal waar de „Seider
gegeven" wordt gelijk luiden om
te eindigen met" Het lam, het lam,
dat vader voor mij kocht voor twee
zoeriem, dat lam. dat lam. Men
kent de opvolgende factoren van
dit drama: de kat, de hond, de stok,
het vuur. het water, de os, de sla
ger, de Doodsengel. O de Heilige
geloofd zij Hij, die de Doodsengel
op zijn beurt doet verdwijnen, een
parabel, die de lotgevallen van het
tige beschrijving van de Seider
avond lezen en hun ouders vragen:
Wat is dat? Waarom ook wij niet?
Wat zullen zij dan antwoorden? In
Heine's Rabbi von Bacharach, bij
Carry van Bruggen en bij zoveel
anderen proeft men heimwee naar
die avond in het ouderlijk huis.
Zelf hebben zij de kracht gemist
om het gemoed een ogenblik het
verstand tot zwijgen te doen bren
gen. In de kampen is duidelijk ge
bleken de fascinerende kracht, die
de herinnering aan het verleden bij
zeer velen had, die aandachtig naar
't Verhaal luisterden, dat zij sinds
hun jeugd niet meer gehoord had
den.
Wie zal zeggen wat er in hen
omging?
De Seideravond is de familie
avond ongeëvenaard. Vader geeft
de leiding. Moeders oog waart over
haar kinderen, met liefde en trots
ziet ze haar rijkdom om de tafel.
Hoe lang nog? Hoe vaak nog?
Waarheen zal het Leven hen
brengen? Tot wie? Met wie zullen
zij eens hier komen? Voor haar
dromen duurt de avond te kort.
Maar Gade zij dank, die ons de overwinning geeft
door onze Heer Jezus Christus.
P ASEN gaan we vieren Het
feest van de overwinning. De
overwinning van het goede op het
kwade, van het leven op de dood.
can de zomer op de winter, van de
liefde op de harteloosheid en zelf
zucht. Wie lacht daar?
Toen, die eerste keer. vierde men
in de tempel te Jerusalem óók Paas
feest. Het hele ritueel was compleet.
Alles, wat er zo bij behoorde, blonk
en glom. Alleen waren priesters en
vromen nog wat achter hun adem
van het harde lopen. Ze hadden zo
juist Jezus Christus gekruisigdZe
hadden bij dat brekende leven cn
dat dovende licht wat staan spotten.
Ze hadden gedaan, wat dë profeten
gezegd hadden, wat de diepe en tra
gische zin van hun paasviering was.
en toen gingen ze i n het oude
spoor
Wat gaan we vieren? Wat over
winning? Wat belofte voor de toe
komst? Zullen we niet verstrikt zijn,
vromen cn buitenstaanders, in een
oude sleur, die ons toch nog weer
een vrolijk Paasfeest toewenst, te
midden van de ruïnes van Europa,
waar de nablussing van de grote
wereldbrand nog steeds niet is ge
lukt. waar de materialen voor de
volgende reeds weer worden opge
hoopt? Waar zelfs bij het moeizaam
herstel en de pijnlijke reiniging ego-
isme en bijbedoelingen hoogtij vie
ren. Waar enkeling en gezin zich
gegrepen weten door dat machtige,
kille gebeuren van wat men van
daag geschiedenis noemt.
Pasen, het feest der illusie. Maar
dan nu langzamerhand der verstoor
de illusie. En hij. dte zegt, dat hij
niet meer geloven kan. staat er mis
schien wel dichter bij dan die nog
gelooft in idealen en een nieuwe
toekomst.
De wereld en het leven maken
sceptisch en cynisch. Maar Jezus
Christus bedoelde niet anders dan
dat wc tegenover de idealen en leu
zen zo zijn zouden. Hij heeft het
dode ritueel van een godsdienst
zónder God opgebroken. Hij is ge
storven aan de vroomheid en ds
idealen van zijn volk. en van de
wereld. En van onsl Hij is realist.
Maar dit is Pasen. niet. dat wij
daar op teruggekomen zijn en ons
verbeterd hebben cn nieuwe wegen
gevonden hebben. Maar dit: dat
God op ons is teruggekomen. De
dood. de zonde, de duivel winnen
het in deze wereld. Dat is ons vol
uit gezegd. En wij staan aan dte
kant. Maar God neemt er geen ge
noegen mee. Op de Paasmorgen is
de steen afgewenteld van het graf.
de zegels van de angst zijn ver bro
ken. ds wachters van mensenschuw-
hcid zijn gevlucht. Men hield de
wacht bij liet graf. Dat waren de
vijanden, die er op passen moesten,
dat de dode goed dood bleef. Men
ging 's morgens vroeg naar het graf.
Dat waren de vrienden, die kwa-
men. om de ..laatste eer" te bewij
zen. Maar de vijanden zijn gevlucht
en de vrienden houden zelfs geen
lijk meer over om er hun piëteit aan
te bewijzen. De rust van de vromen
was voorbij cn de droefheid werd
aan de bedroefden zelfs niet gelaten.
Want: de Heer is waarlijk opge
staan.
En in 1 Kor 15 rekent Paulus
volledig af met alle idealisme en
met de barre werkelijkheid van zon
de en dood. Maar: Godc zij dank.
die ons de overwinning geeft. Het
was Zijn strijd. Zijn lijden. Zijn
overwinning. Het is die nog.
Pasen vieren, dat is: wakker wor
den uit die schrikkelijk benauwde
droom van niet alleen in een hel te
leven, maar dat er nog een minia
tuur-hel in jezelf leeft. Wakker
worden en ontdekken: Deze be
nauwde droom was bange werke
lijkheid. maar Goddank, het is voor
bij! Goddank. Want Jezus Christus
heeft deze verschrikkelijke godde
loosheid cn deze nog verschrikkelij
ker vroomheid uiteengescheurd. en
de weg naar Gods hart is weer
opengegaan. Niet in weet ik welk
een verheven zin. Maar zó reëel,
dat het zelfs Qp het kerkhof nog
waar blijft en gezegd mag worden.
PasenGodc zij dank, dat Hij het
deed. v. E.
rl~> IEN druppels wijn die men op
zijn bord laat vallen en onder
wijl wordt uit de Haggadah het £io-
dus-verhaal gelezen zijn als een
symbool voor de tien plagen die des
tijds Egypte teisterden. Door een der
vingers even in het wijnglas te dopen,
verricht men deze ceremonie.
steeds vervolgde Israël zou voor
stellen.
Kostelijk goed
De Seideravond moet men bele
ven met het gemoed, voor een
ogenblik moet men zelf een kind
willen zijn, genieten van dit Ver
haal, dat onze voorouders d.w.z.
mijn bet-bet-bet-overgrootvader
ten tijde van Karei de Grote of
Karei de Vijfde, van Lodewijk
de zoveelste op de Paasavond ook
gereciteerd heeft, anders was het
niet tot ons gekomen.
Wie logisch, critisch, in het alge
meen verstandelijk redeneert en
deze stichtelijke familieavond, die
een en al opgewektheid en vrolijk
heid is, verwerpt en afgeschaft
heeft, onthoudt zijn kinderen een
kostelijk, geestelijk goed. Wanneer
deze bij een novellist een geestdrif-
KLAAR en onvermoeid roept de koolmees in de vroegte, als ik te
Soest de deur verlaat, zijn tie-tie-tjiej, boven het groen fluweel der
weiden bij Groenekan duikelt acrobatisch met felle zwartwlt-contrasten
der ronde vleugels de kievitman en op de akkers bij de Bisschopsstad
schommelen in hun pakje van donker en petit-gris de fouragerende b<rte
kraaien, die alle actualiteit feitel\jk verloren hebben, nu het in ons goede
land al lang en breed voorjaar is geworden.
Deze paar natuurdétails noteer
ik, zittend in het lokaaltje Baarn-
Utrecht; als ik een drie kwartier
later plaats neem in de Arnhemse
trein, kan het mij niet ontgaan, dat
de slaplantjes en de spinazie de
tuindersgronden al een beloften-
rijke frisse tint hebben geschonken.
Het is prettig te Driebergen, be
kend om zijn kwekerijen, weer
„voet aan wal" te zetten; aange
naam is het landschap hier in de
buurt met zijn villa's en buiten
plaatsen. Dadelijk treft tevens de
schoonheid van 't opgaand hout,
rijzig en kloek zich naar de luchten
heffend. Hoe kleurig zijn de ga
zons, waar de narcissen, crocussen
en sneeuwklokjes kleuren, al heb
ben deze laatste zo zoetjesaan de
beste tijd al achter de rug.
Er zijn nieuwelingen uit het Zui
den teruggekeerd: kortafgebeten
klinkt, links en rechts, het tsjif-
tsjif der slanke tjiftjaffen, die
voedselgarend door de twijgen
zwerven. Zij zijn niet de enige
muzikapten: ook hier roept de
koolmees zijn „schiet-in-'t-vuur",
de pimpels laten langgerekte tril
lers horen en overal davert de
vinkenslag, gezond, sterk en reso
luut. Wie „beuk" zegt, zegt tevens
„boomklever"; er is een verliefd
exemplaar, dat uit den treure
tieuw-tieuw-tieuw roept; hij on
derbreekt zijn zangroep alleen zo
nu en dan door uit spleten van 't
geboomte insecten weg te hakken.
Zo ongemerkt"beland ik in Rij-
senburg, al weer zo'n streek, waar
menig mooi landgoed valt te be
wonderen. Evenals in Driebergen
gloeit het goud der Chinese klokjes
aan alle kant en de groenblijvende
berberis heeft zich nu ook in de
rij der bloeiers geschaard. Onver
droten noemt ook hier de tjiftjaf
zijn naam; ijverig wordt hij geac
compagneerd door roodborsten, die
hun fijne zilverliedjes trilleren,
terwijl beneden hen de gekweekte
dophei de bloemperken kleurt met
sierlijke purperen peperboompjes;
ook hebben er, zowaar, al magno
lia's hun sneeuwblank bloemblad
ontplooid.
Rechts afslaand, loop ik nu door
de Rijsenburgse laan. Tegen de
flank van een huis geelt nog een
enkel bloempje van de vroege jas
mijn, al even mooi als de botergele
kleur der Forsythia's. Een mistel
lijster zendt zijn luide fanfares
door de wereld, gezeten temidden
van de teerrose kroonblaadjes der
kroosjespruimen.
Het is. als ik de huizen achter
mij heb liggen, nu links en rechts
een landschap van weiden, akkers
en boomgaarden, dat ik, tussen de
stammen der eiken en beuken
door, kan overschouwen. Door mijn
verschijning roffelt met luid ge
rucht een aantal patrijzen ver
schrikt uit de maskerende ruigte
weg, geelgorzen laten hun lokroep
horen en dan beginnen kneuen in
een eikentop heel langdurig en
kinderlijk hun babbelliedjes te zin
gen. Enkele paartjes kieviten heb
ben een stuk bouwland tot broed-
domein gekozen.
Aan het eind van de Rijsenburg
se laan, waar met prettige zonne
kleuren 't klein hoefblad bloeit, ga
ik weer rechts uit de flank om
Speenkruid-sterretjes zijn als met gulle
hand uitgestrooid over de wegranden.
van 't gebouw af, dat „Schippers
Huis" heet, de loop van de Krom
me Rijn te volgen: een fijne water
ader temidden van een cultuur
landschap, waarvan een grote be
koring uitgaat, omdat het zo rus
tig, fris, open en welvarend is. Ter
weerszijden wisselen wei- en
bouwlanden met elkaar af en legio
zijn de boomgaarden, oude en
jonge. Het snoeimes klinkt op 't
hout, de verstuivers zijn in actie.
Overal in 't rond zagen en slaan de
koolmezen en vinken er dapper op
los en dan wordt mijn oog getrof
fen door het glinsterend vernis der
eerste speenkruidbloemen van dit
seizoen. De plezierige kleurtjes zijn
als gouden munten tussen 't gras
gestrooid en dit alles wordt over-
fletst door 't waaiend licht.
Een betonnen brug, een withou
ten voetbrug, een paadje door de
wei, een vlonder en dan sta ik
plotseling in het aardige dorpje
Odijk met zijn gezellig klein kerkje
en witte woningflanken. In de tui
nen blauwen reeds de Aubrietia's
en dan kom ik. buiten 't dorp weer
overal de speenkruiden tegen; hier
en daar vormen zij in de weiden
zelfs gele vlakken. Waar je je blik
ken ook wendt, overal tekenen de
donkere kronkeltakken van het
oofthout hun etslijnen op het glad-
geschuurde firmament.
Een groene specht lacht uitbun
dig, als ik mij bij het huis De
Raaphof bevind; een grote bonte-
specht deint door de verklaarde
wereld, beide horen zij natuurlijk
thuis in de naburige boscomplexen.
De bloeiende wilgen vragen na
tuurlijk mijn aandacht; werkelijk:
de immen hebben hun weg gevon
den naar het ambrozijn, dat de
struiken hebben te bieden.
Intussen heb ik 't nijvere Bun-
nik bereikt. Het speenkruid blijft
ook verder als fleurig wegbegelei-
der optreden. Een prettige erva
ring is het voor het eerst dit voor
jaar tevens de paarsblauwe honds-
drafbloempjes aan te treffen. Bun-
nik met zijn druiven- en andere
kassen, zijn boom- en fruitkweke-
rijen is ook weer volop een land
van, niet frisse weiden afwisselen
de, hongerden. Het zal een onge
looflijk rijk schouwspel zijn, als
over een aantal weken de bloesems
het oofthout feestelijk overhuiven.
Onopgemerkt ben ik in Vechten
terecht gekomen, dat, naar de his
torici verklaren, evenals Bunnik.
aan de heirbaan lag, die indertijd
door de Romeinen werd aangelegd.
Hoe dit zij, de laan, die van Vech
ten naar Utrecht leidt en die
hoofdzakelijk uit eiken bestaat, is
buitengewoon mooi. Het is voorlo
pig nog alles boomgaard, wat de
klok slaat en er zijn ook nog steeds
weiden, waarop grote lijsters en
houtduiven hun kostje ophalen,
naarmate echter de Dom groter en
groter wordt, gaat het bosland
schap aan onze rechterhand over
heersen: honderdén en duizenden
stoere stammen klimmen naar de
lucht; wij hebben hier de terreinen
bereikt, waaraan de naam Amelis-
weerd is verbonden. Ter hoogte
van de ingang van het bos zet het
klein hoefblad nog eens zijn beste
beentje voor: in een weide daar ter
plaatse, dus links van de weg, ont
waren wij grote gele vlakken, ge
vormd door tientallen te hoop ge
lopen exemplaren van de warmge-
kleurde lentebode.
Maar evenmin ontbreekt het
vogelleven in de stad, want als ik,
ongeveer ter hoogte van het eind
punt van lijn 8, door de ruitjes van
de bus kijk, kan ik over de toppen
der huizen heen nog net waarne
men, dat de roeken langs de sin
gels tientallen nesten hebben ge
bouwd. Lente dus eveneens in het
hart der stad!
Rinke Tolman.
De gouden radertjes van het kleine hoefblad liggen al bezaaid op weiden
en bermen.