J. van de Biezen:
Trouwe wachter der Koppelpoort
Naar 't land der bruggetjes-dorpen
Dichter in wiens werken
zee en land tot symbool werden van het leven
EIERGRIET" UIT GARDEREN
Uit van Rootselaer's boeken putte
hij zijn kennis
„Tot weerziens, Ki!"
r
met
A. Roland Holst
1888 - 23 Mei -1948
De zonderlinge figuur van:
Hare woning „muntte" in
eyeren en melkmoes uit
3
KentU
ze wel?
Hiermede vervolgen wij onze
serie artikelen over bekende en
onbekende personen uit ons aller
omgeving.
Gastenboek biedt geen
ruimte meer
1%/rOET U m'n man heb-
11 ben? Ga dan maar hier
heen". Juffrouw van de Biezen
houdt de bruin en wit geblokte
onderdeur van haar woning in
de Koppelpoort voor ons open
en langs haar heen schuifelen
we het donkere keukentje in.
De trap, die we op moeten, is
nauw en de treden zijn smal.
Langs een der witgepleisterde
muren hangt een touw, dat ons
maar een matig houvast biedt.
Van boven komt wat gedempt
licht en zo komen we dan. wel
Wat stuntelig maar toch zonder
ingelukken, boven, waar
.poortwachter" Van de Biezen
&ns al staat op te wachten. On
der de klep van z'n blauwgrijze
pet kijken een paar pientere
ogen in een goedmoedig gezicht
ons aan. „Nou, U bent de eerste
vandaag", zegt hij. Toen we op
het Spui liepen, hadden we hem
uit de verte al op de torentrans
zien staan.
EEN korte, wat gedrongen man
nenfiguur, met de gevouwen
armen leunend op de muurrand.
Het loopt nog niet zo druk op de
Koppelpoort met kijklustigen, want
't is nog wat vroeg in het seizoen.
Van de Biezen heeft dus genoeg
tijd om eens wat over zichzelf,
over z'n werk te vertellen. Lang
huizen hij en zijn vrouw nog niet
in de Koppelpoort. Pas sinds April
1940 leidt hij er de bezoekers rand
en vertelt hij ze wat hij weet van
deze prachtige waterpoort. Een
toeval bracht hen hier. Want eigen
lijk is Van de Biezen gepension-
neerd spoorman". Een leven lang
bijna sleet hij z'n dagen met tim
meren en repareren, waar er hier
in Amersfoort bij de spoorwegen
maar te hameren en te herstellen
viel. In 1935 kwam het vervroegd
pensioen. Hij woonde toen aan 't
Monnikenpad en bracht er zijn
jongens groot. Die vlogen stuk voor
stuk uit en in 1940 overlegde hij
met zijn vrouw dat ze gerust eens
naar een kleinere woning konden
Poortwachter Van de Biczen die
zomers duizenden de Koppclpoort
laat zien en in zijn vrije tijd klok'
ken repareert.
(Foto Stakenburg)
(Soekbespreking
Anna Edlund-Hansson, uit het
Zwqeds vertaald door N. Base-
nau-Goemans. Uitgegeven door
de Erven J. Bijleveld te
Utrecht.
„Tot Weerziens, Ki!" is een heel
gezellig boek voor onze opgroeien
de meisjes. Het is een in dagboek
vorm gegoten verhaal eigenlijk
zijn het brieven van Ki aan haar
Grootmoeder dat op ongekun
stelde' manier het leven op een
landgoed beschrijft, waar Ki, we
gens dienstplicht van een aantal
arbeiders, haar familie een handje
helpt bij de vele werkzaamheden.
Grootmoeder moest voor een uit
gever een meisjesboek schrijven,
maar durfde het niet goed aan,
bang niet modern genoeg te zijn.
En zo kwam zij er toe Ki's hulp in
te roepen. Deze voelt er eerst wei
nig voor. Het idee alleen al, dat
héór Grootmoeder zo'n „wee-boek-
met-preekjes- en zoete-lesjes" zou
schrijven!.
„Schrijf in 's hemelsnaam geen
boek!" zegt ze dan ook. Maar
Grootmoeder wint de strijd, zij het
dan ook met verlies van een zeil-
cano, die Ki als honorarium eist.
En Grootmoeder heeft goed gezien
om Ki dit boek te laten schrijven!
Ki's brieven zijn zo natuurlijk ge
schreven, dat wij Ki's belevenissen,
blijde en ernstjge, geboeid volgen.
De prettige tekeningen van Hans
Borrebach treffen de juiste sfeer.
Ki verliest haar hartje aan het
plattelandsleven en na wat strub
belingen ook aan een aardige jon
geman, waardoor ze besluit 't kin
dernaampje „Ki" te verwisselen
voor haar ware naam: „Christina".
De Samaritaanse vrouw (Joh. 4)
wil graag met de Here Jezus door
praten. Maar vindt het niet ple
zierig, dat Jezus zich niet schikt
naar haar smaak, en in discussie
treedt over abstractie en interes
sante theologische problemenmaar
dat hij abrupt door alle camouflage
heenbreekt en zich bemoeit met de
zondige levensverhoudingen, waar
in deze vrouw verstrikt is. Doch
wanneer ze niet alleen geïnteres
seerd luistert, doch van „gehoor"
tot gehoorzaamgeworden is.
blijkt juist deze directe bemoeienis
een zaakdie de doorbraak geeft
in haar leven en die van grote
zegen is.
Telkens weer valt het op, hoezeer
de gemeente recalcitrant wordt,
wanneer ook maar een ogenblik
enige practische toespeling, in de
verkondiging gedaan wordt in de
richting van het politieke lev\rt.
Men staat onmiddellijk klaar met
de oude Hitler-leus, die thans góed-
christelijk schijnt te zijn: de Kerk
heeft zich met dc politiek niet te
bemoeien. Die leus is misdadig
doordat er een gedeeltelijke waar
heid in schuilt. Al te veel ié io
verleden en heden het gezag van de
Kerk gebruikt voor bepaalde partij
politieke formaties, die zich door
dit gezag lieten dekken en er pro
paganda mee maakten.
Maar er is een veel groter stuk
leugen in. Stel u voor, dat Europa
sterftopbrandt als een spetterend
olie-lampje, en dat bij de laatste
flikkeringen van deze wereld, die
zo langzamerhand niet menselijk-
bewoonbaar meer schijnt te wor
den. de christenen bezig zouden
zijn met elkaar te bevechten op
allerlei zéér spitse en ingewikkelde
theologische motieven. Alsof dat
alles, wat er op deze wereld ge
beurt, hun niet aanging. Alsof ze
geen boodschap voor de wereld
hadden en geen verantwoordelijk
heid ten deze.
Zal dc Kerk het Licht der wereld
zijn en het zout der aardedan zal
dat gemerkt moeten worden. Dan
zal die kerk spreken niet over in
teressante vraagstellingen, maar
verkondigen dc boodschap Gods in
een niet-ctyristelijke wereld, de
boodschap der verlossing aan de
mens in al zijn verhoudingen, ook
in de politieke verhoudingen van
I het heden.
De Synode van de Hervormde
Kerk doet a.s. Zondag van alle
kansels een boodschap lezen, die
waard is om gehoord te worden.
Het is de Zondag der Drieèénheid.
Deze boodschap en deze Zondag
blijken dan ook met elkaar iets re
maken te hebben. En tegen alle
neen-zeggers zeggen we: Ja. daar
over juist wel! v. E.
omzien. Juffrouw van de Biezen
ging eens op hét gemeentehuis pra
ten en na wat wikken en wegen
kwam de gemeente plotseling met
het voorstel: „Van de Biezen, 't zou
nóu net wat voor jou zijn om in
de Koppelpoort te gaan wonen en
er meteen de bezoekers rond te
leiden".
„Dat zal ik 's gaan bekijken",
zei Van de Biezen toen. Korte tijd
later zat hij in de Koppelpoort en
voerde hij de belangstellenden
langs de versleten trappen, over de
transen en door de torens. Hoe
goed begreep deze man, die, nog
wel gezond naar lichaam en geest
toch al tot de categorie van de
„welverdiende-rust-genieters" be
hoorde, wat van hem werd ver
langd.
In de avonduren, als de deur
achter de laatste bezoeker was ge
sloten, zette Van de Biezen zich
met een geschiedboek van Van
Rootselaer voor het raam van de
woonkamer. Van de Biezen is in
de acht jaar dat hij er woont, de
boel schoon houdt en er als gids
dienst doet, gehecht geraakt aan
de waterpoort. Het gaat hem aan
zijn hart, dat het houtwerk er zo
vermolmd is, dat een goed deel van
het unieke mechanisme dat voor
het neerlaten van de poort'diende,
totaal is vergaan. En ook het ont
breken van enkele kleinere nood
zakelijke dingen maakt hem zo nu
en dan een beetje neerslachtig.
Het laatste gastenboek bij
voorbeeld dateert van 1943 en
is van de eerste tot de laatste
bladzijde volgeschreven. We
bemerken zijn teleurstelling
als Van de Biezen zegt, dat hij
ons nergens onze handtekening
kan laten zetten.
We bladeren wat in het bedui
melde geval. Honderden, nee dui
zenden namen.
Er kwamen tijdens de bezetting
ook wel eens Duitsers. Eens toefde
er een lang bij het tafeltje, waarop
de kaart van Amersfoort ligt. Ook
J
toen het op betaling aankwam
drentelde hij om het lage houten
geval. Er wajren wat plichtplegin
gen want de Duitser betaalde met
groot geld en wilde niets terug
hebben. Van de Biezen stond
doodsangsten uit. Achter de slip
pen van het kleedje, dat over de
tafel lag, stond zijn radio! Er is
meer gebeurd in Koppelpoort. On
derduikers vondën er soms 'snachts
een luguber maar betrekkelijk vei
lig onderkomen. Een paar ont
vluchte IJselgangers verbleven een
poosje in het bovenvertrek. In hun
angst maakten ze meer lawaai dan
wenselijk was en Van de Biezen
heeft moeten dreigen met erge din
gen, voor ze hun mond hielden.
Wat rustig lijkt het vandaag,
als men daaraan denkt. Men
komt en gaat, vandaag wat
meer, morgen wat minder
verleden jaar Augustus waren
er elf honderd kijkers waar
van ruim honderd buitenlan
ders men bekijkt de schiet
gaten en staart peinzend over
de nijvere Eem, de 'pakhuizen
en fabrieken.
Pan verhuist een kwartje van
een portemonnaie in een bruine
verrimpelde hand en men keert
nooit weer. Hoevelen zouden nog
eens terug denken aan deze oude,
die aan 't studeren sloeg, zijn ver
haaltje ontelbare keren vertelt en
er een schamel bedragje mee ver
dient? Van de Biezen echter her
innert zich nog velen. De Chinees,
die rare, onleesbare krabbels in het
gastenboek schreef, een vrolijk
kind, een onverstaanbare Ameri
kaan. Wellicht peinst hij over hen
wanneer hij in z'n werkkamertje
in de toren over een oude kapotte
klok gebogen zit. Uurwerken repa
reren is z'n liefhebberij. Wel vra
gen dus de koperen raadjes en tril
lende veertjes z'n aandacht maar
wie zal zeggen waar hij met z'n
gedachten zit? Een wekker tikt de
I minuten weg. Boven de werkbank
hangt een oudé spoorpet
Geel vlamt de bloeiende bezembrem op, libellen
met hun gazen vleugels profiteren van het uitge
lezen zomerweertje en volhardend tsjirpte het
veeltallig koor der veldkrekels.
DAT men soms niet ver van huis
behoeft te gaan om in korte
tijd heel wat vogels te horen,
blijkt mij, als ik in de ochtend van
deze blauwe, zonnige dag te Bilt-
hoven door de Jan Steenlaan loop:
opgewekt fluiten, kierekieren en
kwinkeleren gekraagde* roodstaart,
grasmus en winterkoning, maar
ook schildvink en nachtegaal voe
ren het hoogste .-oord. Heide Park
laat ik rechts liggen en naarmate
ik verder wandel, beginnen hoe
langer hoe meer gepluimde min-
streels te musiceren. Ik noem me
rel, fitis en houtduif, tuinfluiter,
boompicper en geelgors. De aan
wezigheid van beide laatste vogels
wijst erop. dat ik in een milieu
ben beland van al dan niet ont
gonnen heide, pijperstrootjes e.d.
De vele schichtig opvliegende
zandloopkevers bevestigen dit ten
overvloede.
De gele bloeivlammen van de
bezembrem passen volkomen in dit
landschap. Libellen met hun
gazen vleugels profiteren van het
uitgelezen zomerweertje; langs de
bosranden of terzijde van het ak
kermaalshout achtervolgen zij,
weergaloos vlug evoluërend, ijverig
de kleine insecten. Intussen sjierpt
volhardend en luidruchtig het
veeltallig koor der veldkrekels.
Telkens tekenen zich tegen de
klare hemel de zich voortreppende
vliegfiguren af van spreeuwen; de
door
RINKE TOLMAN
snebben vol voer, spoeden zij zich
naar het hongerig kroost onder de
dakpannen.
Het duurt niet lang, of ik bevind
mij op de Nieuwe Weteringse weg;
van weerskanten strekken zich ak
kers en weiden uit en op de ber-
m en puren vuurvlindertjes nectar
uit de paardebloem^. Doordrin
gend geuren >p erven of in tuinen
dc lijsterbessen en meidoorns; de
lucht is vervuld van hun edele
aromen. Huismussen, anders con
sumenten van onkruidzaden, ma
ken enorme massa's insecten buit
om er hun jongen mee te voeren.
In 't Wctcringsgcbicd
T-J ET aardige in het Nieuwe Wc-
-*■ teringse gebied is, dat brug
getje na bruggetje over de sloten
welft als verbinding tussen heem
en weg. Links verheffen zich
mooie boomgroepen: dat is het bos,
dat tot het landgoed Beukenburg
behoort; wonderfijn waaien uit dit
houtcomplex de melodieuze fluit
tonen van een wielewaal naar mij
over.
Wij slaan niet rechts af "naar
Maartensdijk, maar vervolgen onze
weg; op de bermen bloeien nu ook
de smalbladige weegbreeën en de
r~
Binnenkort verschijnen zijn verzamelde werken
door
J. C. Brandt-Corstius
INDIEN een volk aanleiding vindt
zijn dichters te eren, dan zullen
het bovenal de zangers zijn die een
aan allen vertrouwde werkelijk
heid tot symbool maken van de
idee, welke zij belijden. Want in
hun werk gaat het contact tussen
het algemene en het persoonlijke
niet verloren, ja, naarmate de dich
ter zich dieper in eigen werkelijk
heid begeeft, ontstaan gedrongener,
bondiger, de beelden die èller wer
kelijkheid vertegenwoordigen.
Het zal menigeen vreemd toe
schijnen, dat dit wordt gezegd bij
de zestigste verjaardag v^n' een
dichter, wiens verzen de naam heb
ben moeilijk en duister te zijn. La
tere tijden zullen zich over dit oor
deel evenzeer verwonderen als wij,
wanneer wij bedenken dat Gorter's
Mei eens een ontoegankelijk ge
dicht werd gevonden. Onze geest
groet maar al te graag alleen het
bekende en zodra de waarheid ver
schijnt in een ander kleed, gaan
wij haar achteloos voorbij of heb
ben wij grote moeite haar te her
kennen. Niet anders is het met de
poëzie van A. Roland Holst.
IJ leven op de grens van het
v vasteland en de zee. Dit feit
heeft beslist over de lucht die wij
ademen, de bodem die wij betreden,
het licht dat wij zien. Het maakt
de klank van onze stem, de taal van
onze geest. Het maakt, in de dich
ter, een beeld van ons bestaan, al
tijd weer anders, al naar de idee,
waaruit de dichter leeft. Soms is
het land de triomf van het leven
over de vernietiging, soms de zee
de stem van de vrijheid. Voor A.
Roland Holst werd het grensgebied
tussen zee en land in storm en re
gen en wind en schemer de smalle
strook gronds, waar de -moderne
mens in de stem der golven de laat
ste geluiden verneemt van het
waarachtige leven, dat eenmaal ons
deel was, en waar hij staat op de
rand van een vasteland, dat zich
ten ondergang voorbereidt. Want
A. Roland Holst is de dichter, die
wordt gekenmerkt door de moed
van de ondergang. Voor hem is de
mensheid, die haar ziel verkocht
aan de machine, ten dode gedoemd
Zeven coloradokevers
voor één cent
In de gemeente Neer (Zuid-Lim
burg) wist een jongen van elf jaar
vijf en twintig gulden te verdienen
door elf liter coloradokevers on
schadelijk te maken. In totaal heeft
dc schooljeugd van deze gemeente
96 liter coloradokevers gevangen.
Voor iedere liter, die ongeveer
3600 van deze schadelijke insecten
bevat, werd een premie van f 5.—
betaald, dat is zeven voor één cent
en er rest niets dan, staande aan
de kust, uit te zien naar het Wes
ten, land van herkomst en van
avondrood. Zo was het hem reeds
enkele jaren vóór de eerste wereld
oorlóg. En het doet or niet toe, dat
hij deze verbeelding won op de
steile kust van een vreemd land;
dat de gedichten, die het beeld in
luiden in Engeland zijn ontstaan.
«Aan het vreemde ontdekt men eerst
met recht het eigene. En wat aan
vankelijk, in het land van rotsen en
zee, nog een uitweg zocht in een
pathos en een geweld van woor
den, die het groots weleer vertolk
ten, v/ordt later, bij zee en strand
en duinen en in de afbrokkelende
tijd tussen beide wereldoorlogen,
onmiddellijk, als spreuk en orakel,
een vonnis over het heden.
T N de poëzie van A. Roland Holst
krijgt de mogelijkheid van een
ondergang onzer beschaving haar
grootste beeld. En hij durft haar
moedig in de ogen te zien, want zij
wekt geen laffe berusting om het
onafwendbare maar de kracht om
te bezingen, zoals eenmaal de oude
borden cle ondergang der helden
begeleidden. Een moed, die groter
is naarmate er minder uitzicht be
staat op een verlossende triomf. On
ze laatste werkelijk christelijke
dichter Da Costa kon de gedachte
van de ondergang aan, omdat zij
tevens de gedachte der absoluto
bevrijding inhield. Maar welko
lichte heldendroom heeft A. Roland
Holst? Is het de droom der waar
zegster die in de eerste zang van
de Edda na de godenschemering 't
leven ziet herbeginnen? Roland
Holst gelooft het soms: er is, eeuwig
en onsterfelijk, het eiland der ge
lukzaligen; er is, een enkele keer,
het paradijs: water, gras, populie
ren en bloemen. Maar de laatste
jaren benemen de beelden van in
storting en einde al meer zulk uit
zicht. Leeft er in deze dichter dan
geen verlangen naar een irndero
mogelijkheid, geen hoop op geluk
voor mens en wereld? In de diep
ste wanhoop smaakte zijn tijdge
noot Marsman om althans één ster,
één onaanzienlijk teken, opdat hij
weer zou kunnen geloven in de toe
komst. En het was diezelfde Mars
man. die, bij alle bewondering voor
ter Braak's kritiek een helder oor
deel, hem het ontbreken van pers
pectief verweet, van besef omtrent
zin en doel. Marsman wanhoopte,
hoopte, leed en streed met zijn tijd,
met ons. En A. Roland Holst? Men
heeft hem wel koud genoemd, on
menselijk. Maar c^armee herhaal
de men ee& verwijt, dat men het
eerst door hemzelf had horen ma
ken. Zij stem kan inderdaad zo
eenzaam en buitenmenselnk zijn als
de kreet van een meeuw boven het
verlaten strand in de winter. En
geloof en hoop in een andere mo
gelijkheid voedt hij niet, zijn per
soonlijkheid leeft daarvoor te zeer
in het einde der dingen. Maar koud
en onmenselijk zou het zijn, wan
neer hij zich verlustigde in de
komst van het absolute niets, des
volstrekte leegfe, wanneer hij een
van die ondergangsprofeten was,
die het brood eten der zelfbevredi
ging. Wanhoop noch hoop, geloof
noch ongeloof vinden wij in zijn
gedichten, maar wel, en opper -
machtigs het menselijke medeleven,
de uit diepste eenzaamheid geboren
diepste verbondenheid, het besef
van één leven, één lot, dat steeds
opnieuw zijn verzen doorstroomt,
wanneer hij de gestalten oproept
eigen èn aller beeld van de ver
iatenen, de zwervers, de gevallen
koningen, ballingen, stervenden,
vagebonden, dromers en verlore
nen, allen broeders in het grensge
bied, dat hij met hen bewoont.
J. C. Brandt Corstius.
99
Zy1 IERGR1ET VAN GARDEREN... ze leefde ongeveer 100
foor geleden, in fiet stille dorpje op de Veluwe. Wie het Gar
deren van thans kent, kan zich met enige fantasie het dorpje om
streeks het jaar 1S40 voorstellen. Geïsoleerd temidden van grote
heidevelden, nog bijna door geen vreemdelingen bezocht, een oase
in het „Byster Landt van Veluwe."
WTir niet branden en dat vond Eiergriet
IE nu in het begin van die Nvej 20 sneu
vorige eeuw Garderen zei, In iiDe Veluwe" een bockjejiit
associeerde aan deze plaatsnaamhct jaar 184i verte)t dSi Heldring
Eiergriet. Iedereen kende haar, van dit v00rval. We vonden het
het enigszins zonderlinge vrouwtje, 2eer interessant en willen het U
waardin in een kleine herberg. dan ook niet onthouden. Het ver-
Van verre zag ze haar klanten al haal geeft een mooie en leerzame
komen. Dan haalde ze een netje kijk op de gebeurtenissen en toe
met eieren zette gauw water open standen van honderd jaar geleden:
nog voor de bezoeker haar herberg
bereikte waren de eieren al ge
kookt. Dat was een traditie, waar
bijna nooit vanaf geweken werd.
En iedereen, die Garderen „aan
deed" ging naar Eiergriet, en
iedereen at haar pas gekookte eie
ren. Dat miste nooit. Maar één keer
waren de eieren niet gekookt toen
een tweetal „vreemdelingen" haar
woning binnentraden. Dat was toen
ds. O. G. Heldring en de oudheid
kundige dr. R. H. Graadt Jonckers
na een flinke wandeling het dorpje
binnenkwamen en recht op de her
berg van Eiergriet toeliepen.
Juist die dag wilde haar haard
HET was avond, toen wij
toen
binnen Garderen reden.
We reden naar de woning van
Eijergriet. Van dit vrouwtje had
ik (ds. Heldring), als de grootste
Gardersche rariteit, reeds lang
hooren spreken, van haar eijer-
enthousiasme namelijk, dat men
er nooit komt of men vindt er
een netje met gekookte eijeren,
waaraan men terstond ter slag
kan gaan. De Harderwijksche
vischkarren houden hier sedert
eeuwen stil en schijnen een hard
ei, een stuk brood en een glas
bier, de beste verversching ge
acht te hebben. Toen wij de klei
ne herberg ingetreden waren,
gingen wij stilzwijgend het ver
trek rond, om naar het eijernetje
te zoeken. Ik vond het niet, w^t
ik ook zocht. Griet stond bij den
haard te blazen, al wat zij kon,
om een vuur aan te maken.
„Vrouwtje", zeide ik eindelijk,
„verkoop je ook eijeren." „Och
mijnheer", zeide Griet op eenen
half weenenden toon, ik ben een
bedorven mensch. Toen ik U bei
den aan zag komen, dacht ik
terstond wel, die heeren zullen
Griets eijei'en proeven willen. En
juist zijn de laatste opgegeten
door een Harderwijker visch-
boer. 't Is mij in geen jaar ge
beurd. dat mijn netje leeg was.
Nu zal ik me naam gaan verlie
zen. Nu moet ik miskoopen. Ik
sta al te blazen, zo hard ik kan
De vrouw blies en redeneerde,
maar het vuur wilde niet bran
den. Telkens als ze een weinig
vlam had, begon zij weder te
klagen.
„Och, Eijergriet heeft met al
die steenwegen zulk eenen slech
ten tijd, en zoo gaat de lust van
de eitjes er ook al wat van af; 't
was beter toen ik nog een vrouw
tje was van twintig, dan nu.
Toen gingen alle de eijeren van
Garderen door Griets handen.
Maar numet een was het
vuur weder uit en Griet aan het
blazen
Ik zeide haar eindelijk, nadat
zij mij wel tienmaal gevraagd
had, of wij niet zouden blijven
kunnen, om de verschgekookte
eitjes op te eten, dat wij, daar
wij stellig geenen tijd haden, er
iets anders op uitgevonden had
den. Wij zouden haar een half
dozijn eijeren betalen, zonder ze
gebruikt te hebben. Toen was
Griet er uit, en nu was het alsof
zij niet hemelhoog' genoeg haar
geluk konde prijzen.
Toen moesten wij hare kost
bare «schilderijen zien, waartoe zij
eene lamp ontstak, en nu klom
men wij, daar de schilderijen
bijna aan de zolder hingen, op
eene tafel om dezelve te aan
schouwen. Het ware meester
stukken, zeide Grio+ Jan
en alle man en Dominé zag ze
ook. wat graag. Het waren schil
derijen uit eene overoude rare
kiekkast. Versailles, Trianon of
zulk een groot slot voorstellende.
Griet was eens naar Arnhem ge
weest, om te getuigen in eene
vechtpartij, bij haar voorgeval
len. Griet had bij die gelegen
heid, aan zoo veel schoons, geen
weêrstand kunnen bieden en
voor het eerst bragt zij in Gar
deren de mode van schilderijen,
inplaats van de drie randen van
blaauwe schotels en andere keu
rige borden tegen de wand. En
sedert dien tijd heeft de weelde
koffijgasten. Deze bleven dan bij
haar van de eene kerk tot de an
dere. Dan kon zij soms niet wa
ter en eijeren genoeg aanhalen.
Maar het ging er dan wat stich
telijk toe.
Griet was ook vol van een Gar
dersche extra schotel, die zij
melkmoes noemde. „Daar konde
men op gaan „juijen", zeide ze,
en meende zeker juichen. Het
was karnemelk met gort, met
een .stuk ham, worst of rook-
vleesch waarin men dan uit den
melkmoes-hof eene menigte
groenten in «tukken sneed en
onder dit kooksel liet koken. Het
melkmoeshofje, dat wij overal
aantroffen, volgens de aanwij
zing van Griet, is slechts eenige
schreden groot en bevat selderij,
peterselie, spinazie, beet, uijen
en prij, zuring en soortgelijke
toekruiden, die dat vreemde
kooksel een eigenaardige smaak
geven moeten. Maar alle Garder
sche waren vol van hunn' melk
moes en ieder huis had zulk een
hofje. Men prees het overal als
de extra pot voor den fijntong
van Garderen. Het was het trak
tement des volk, Griet was er
brandende op! Hare woning
muntte in eijeren en melkmoes
uit
Tot zover ds. Heldring.
eerste exemplaren van het zeven
blad. Bij een sluisje is de stenen
beschoeiing bedekt met honderden
bloempjes van de muurleeuwen
bek, die graag oude muren en ri
vierdijken tot standplaats kiest.
Het is een symphonle van licht
violet. Die muurlceuwcnbck is een
echt Utrechtse plant. Met Utrecht
bedoel ik niet dc provincie maar
de stad. Let maar eens nauw
keurig op de bruggen van de Dom
stad, of ge haar niet kunt ontdek
ken.
Opmerkelijk is het groot aantal
winterkoningen en grasmussen, dat
in het weg- en boerderijgeboomte
musiceert, maar ook roept de
koekoek herhaaldelijk boven do
groene polders. De dagvlindcrfauna
bestaat hoofdzakelijk uit de drio
bekende witjessoorten, okcrkleuri-
ge hooibeestjes en bekoorlijke pe-
terselievlinders.
Landgoed Pcrsijn
ONDERTUSSEN heb ik de onbe
waakte overweg langs de lijn
Utrccht-Hilversum bereikt, nu be
vind ik mij op de Utrechtse weg,
geflankeerd door peppels, elzen en
wat wilgen. Ik sla rechts af en
weldra verrijst prachtig opgaand
hout, dat deel uitmaakt van 't
landgoed Persijn. Roeken, die hier
nestelen, maken nu schor krassend
tumult, waartégen dc muziek van
merel, fitis. braamsluiper en spot
vogel welluidend uitkomt. Ook hier
zenden de lijsterbessen weer hun
verrukkelijke roken uit.
Nu ga ik weer links uit de flank;
ik wandel ovr een bruggetje en
loop nu qn de Achterweteringse
weg. die naar Achttienhoven leidt.
De fluitekruidbosschages, heuphoog
dragen hier bijna een rimboeka
rakter. Wit zijn de sloten van
de ranonkels, geel van de blaar
trekkende boterbloem. Achttien-
hoven is opnieuw een interessant
bruggetjesdorp; boerderijen en
boomgaarden zorgen voor een ge
noeglijke „aankleding" van het
landschap. Vele der reeds genoem
de vogelklanten zijn present; bo
vendien klinkt de pimpeltriller in
dc eiken langs dc weg. Onder de
bruggetjes :.jn de boerenzwaluwen
clruk bezig met dbouw van hun
nest.
De weg buigt nu naar links, os
sen, elzen en populieren vormen
prettige wildernisjes, kamperfoelie,
hop en braam strengelen zich opi
de struiken en zo ontstaat een
ideaal woonoord voor allerlei vo
gels. Mooi contrasteert dit alles met
de egaliteit der verre groene wei
landen. Ook in de kom van Acht
tienhoven is het weer alles brugge
tjes en boerderijen, vaak stalen van
goede bouwkunst, wat de klok
slaat.
De tjiftjaf roept inmiddels zon
der ophouden zijn naam, de vink
slaat er op los en vroom volhar
dend fluit de merel. En dan zijn
het grauwe vliegenvangers, die
uiterst stuntelige liedjes zingen op
de top van nog vrijwel kale essen
of van lichtdraden of met verbijs
terend rappe wendingen insecten
belagen.
Westbroek
A CHTTIENHOVEN gaat geleide-
lijk over in Westbroek, het zo
veelste bruggetjesdorp. De sneeuw
ballen bloeien er, de gouden regen
en de luisterrijke kastanjes. Te
midden van de bomen en bosjes
koeren de houtduiven en klepperen
de braamsluipers.
Het dottergoud weerspiegelt in
de sloten en watergangen; tussen
de krabbescheren „staan" de onbe
wogen snoeken. Het verfrissend
windje, dat ln de loven ruist,
blaast de parachutezaden der
paardebloemen door een wijde ver
klaarde wereld.
En zo slenter Ik naar andere
bruggetjesdorpen. naar Oud-
Maarssevcen en Tienhovcn. Zwar
te sterns hoor ik bovon de plassen
krijten, waterviolieren heffen hun
gracieuze bloeiw.'jzen boven het
oppervlak der sloten, brasems,
voorns en baarzen wenden en
keren lenig tussen de plantensten
gels. Maar meen niet, dat vandaag
alleen de vogels zingen; vooral
Oud-jMaarssevecn is luid van kik-
kermuziek: de groenrokken krok-
ken en kraken, kwaken en kwek
ken zonder ophouden* Het is een
concert, waaraan tientallen indivi
duen deelnemen en dit alles beleef
ik vlak bij 't café, dat,Het
Kikkertje" heet!
Aan d'oever van de Vecht
]\ju volgt nóg een wandeling tot
1 Maarssen, het dorp is sterk
vcrlndustrialiseerd, maar hoe mooi
is het nog aan de oever van de be
roemde Vecht. Prachtige buiten
plaatsen, gedeeltelijk schuilgaande
in hoog geboomte, trekken de aan
dacht; ik lees namen als „Vecht
oever", „Goudestein" cn „Doorn-
burch. Doordringend is weer de
geur der meidoorns, waarop vuil
boomblauwtjes afkomen, blauw
zijn hier en daar de gazons van
duizenden ereprijzen. Van de weg
af zie ik onder de overkoepeling
menige boerin den verloren zoon
of de heilige Genoveva in ver- IERGRIET is natuurlijk niet
guide lijstjes doen koopen. Kort- meer. Maar in de volksmond
om men weet de grenzen niet leeft dif vrouwtje met haar zon-
meer van zulk een onnoozel be- derling; gedrag voort als een legen-
gin. darische figuur, die honderd jaar
Griet vertelde ons veel, ook geleden tot ver in de omtrek be-
hoe het voor haar een stellig tee-
ken was, dat de Predikant goed
was als Zondags, tusschen de ker
ken hare woning vol was met
kend was en met haar „eijeren en
melkmoes" vele vermoeide door
trekkers en inboorlingen nieuwe
krachten gaf. v. d. D.
Dc paardebloemen prijken thans reeds
met hun prachtig scherm van zaad
pluisjes.
van 't geboomte het rood der Bo-
bertskruiden, het wit vqp look-zon-
der-look en het purper van de don
kere ooievaarsbek, een soort, die
waarlijk tot de zeldzaamheden kan
worden gerekend.
Een kwartier later wacht ik bij
de halte van de-bus, die mij naar
Utrecht zal vervoeren. Statig en
bedachtzaam slaan purperreigers
hun vleugels uit onder de klaarte
van de gepolijste hemel.