J. van de Biezen: Trouwe wachter der Koppelpoort Naar 't land der bruggetjes-dorpen Dichter in wiens werken zee en land tot symbool werden van het leven EIERGRIET" UIT GARDEREN Uit van Rootselaer's boeken putte hij zijn kennis „Tot weerziens, Ki!" r met A. Roland Holst 1888 - 23 Mei -1948 De zonderlinge figuur van: Hare woning „muntte" in eyeren en melkmoes uit 3 KentU ze wel? Hiermede vervolgen wij onze serie artikelen over bekende en onbekende personen uit ons aller omgeving. Gastenboek biedt geen ruimte meer 1%/rOET U m'n man heb- 11 ben? Ga dan maar hier heen". Juffrouw van de Biezen houdt de bruin en wit geblokte onderdeur van haar woning in de Koppelpoort voor ons open en langs haar heen schuifelen we het donkere keukentje in. De trap, die we op moeten, is nauw en de treden zijn smal. Langs een der witgepleisterde muren hangt een touw, dat ons maar een matig houvast biedt. Van boven komt wat gedempt licht en zo komen we dan. wel Wat stuntelig maar toch zonder ingelukken, boven, waar .poortwachter" Van de Biezen &ns al staat op te wachten. On der de klep van z'n blauwgrijze pet kijken een paar pientere ogen in een goedmoedig gezicht ons aan. „Nou, U bent de eerste vandaag", zegt hij. Toen we op het Spui liepen, hadden we hem uit de verte al op de torentrans zien staan. EEN korte, wat gedrongen man nenfiguur, met de gevouwen armen leunend op de muurrand. Het loopt nog niet zo druk op de Koppelpoort met kijklustigen, want 't is nog wat vroeg in het seizoen. Van de Biezen heeft dus genoeg tijd om eens wat over zichzelf, over z'n werk te vertellen. Lang huizen hij en zijn vrouw nog niet in de Koppelpoort. Pas sinds April 1940 leidt hij er de bezoekers rand en vertelt hij ze wat hij weet van deze prachtige waterpoort. Een toeval bracht hen hier. Want eigen lijk is Van de Biezen gepension- neerd spoorman". Een leven lang bijna sleet hij z'n dagen met tim meren en repareren, waar er hier in Amersfoort bij de spoorwegen maar te hameren en te herstellen viel. In 1935 kwam het vervroegd pensioen. Hij woonde toen aan 't Monnikenpad en bracht er zijn jongens groot. Die vlogen stuk voor stuk uit en in 1940 overlegde hij met zijn vrouw dat ze gerust eens naar een kleinere woning konden Poortwachter Van de Biczen die zomers duizenden de Koppclpoort laat zien en in zijn vrije tijd klok' ken repareert. (Foto Stakenburg) (Soekbespreking Anna Edlund-Hansson, uit het Zwqeds vertaald door N. Base- nau-Goemans. Uitgegeven door de Erven J. Bijleveld te Utrecht. „Tot Weerziens, Ki!" is een heel gezellig boek voor onze opgroeien de meisjes. Het is een in dagboek vorm gegoten verhaal eigenlijk zijn het brieven van Ki aan haar Grootmoeder dat op ongekun stelde' manier het leven op een landgoed beschrijft, waar Ki, we gens dienstplicht van een aantal arbeiders, haar familie een handje helpt bij de vele werkzaamheden. Grootmoeder moest voor een uit gever een meisjesboek schrijven, maar durfde het niet goed aan, bang niet modern genoeg te zijn. En zo kwam zij er toe Ki's hulp in te roepen. Deze voelt er eerst wei nig voor. Het idee alleen al, dat héór Grootmoeder zo'n „wee-boek- met-preekjes- en zoete-lesjes" zou schrijven!. „Schrijf in 's hemelsnaam geen boek!" zegt ze dan ook. Maar Grootmoeder wint de strijd, zij het dan ook met verlies van een zeil- cano, die Ki als honorarium eist. En Grootmoeder heeft goed gezien om Ki dit boek te laten schrijven! Ki's brieven zijn zo natuurlijk ge schreven, dat wij Ki's belevenissen, blijde en ernstjge, geboeid volgen. De prettige tekeningen van Hans Borrebach treffen de juiste sfeer. Ki verliest haar hartje aan het plattelandsleven en na wat strub belingen ook aan een aardige jon geman, waardoor ze besluit 't kin dernaampje „Ki" te verwisselen voor haar ware naam: „Christina". De Samaritaanse vrouw (Joh. 4) wil graag met de Here Jezus door praten. Maar vindt het niet ple zierig, dat Jezus zich niet schikt naar haar smaak, en in discussie treedt over abstractie en interes sante theologische problemenmaar dat hij abrupt door alle camouflage heenbreekt en zich bemoeit met de zondige levensverhoudingen, waar in deze vrouw verstrikt is. Doch wanneer ze niet alleen geïnteres seerd luistert, doch van „gehoor" tot gehoorzaamgeworden is. blijkt juist deze directe bemoeienis een zaakdie de doorbraak geeft in haar leven en die van grote zegen is. Telkens weer valt het op, hoezeer de gemeente recalcitrant wordt, wanneer ook maar een ogenblik enige practische toespeling, in de verkondiging gedaan wordt in de richting van het politieke lev\rt. Men staat onmiddellijk klaar met de oude Hitler-leus, die thans góed- christelijk schijnt te zijn: de Kerk heeft zich met dc politiek niet te bemoeien. Die leus is misdadig doordat er een gedeeltelijke waar heid in schuilt. Al te veel ié io verleden en heden het gezag van de Kerk gebruikt voor bepaalde partij politieke formaties, die zich door dit gezag lieten dekken en er pro paganda mee maakten. Maar er is een veel groter stuk leugen in. Stel u voor, dat Europa sterftopbrandt als een spetterend olie-lampje, en dat bij de laatste flikkeringen van deze wereld, die zo langzamerhand niet menselijk- bewoonbaar meer schijnt te wor den. de christenen bezig zouden zijn met elkaar te bevechten op allerlei zéér spitse en ingewikkelde theologische motieven. Alsof dat alles, wat er op deze wereld ge beurt, hun niet aanging. Alsof ze geen boodschap voor de wereld hadden en geen verantwoordelijk heid ten deze. Zal dc Kerk het Licht der wereld zijn en het zout der aardedan zal dat gemerkt moeten worden. Dan zal die kerk spreken niet over in teressante vraagstellingen, maar verkondigen dc boodschap Gods in een niet-ctyristelijke wereld, de boodschap der verlossing aan de mens in al zijn verhoudingen, ook in de politieke verhoudingen van I het heden. De Synode van de Hervormde Kerk doet a.s. Zondag van alle kansels een boodschap lezen, die waard is om gehoord te worden. Het is de Zondag der Drieèénheid. Deze boodschap en deze Zondag blijken dan ook met elkaar iets re maken te hebben. En tegen alle neen-zeggers zeggen we: Ja. daar over juist wel! v. E. omzien. Juffrouw van de Biezen ging eens op hét gemeentehuis pra ten en na wat wikken en wegen kwam de gemeente plotseling met het voorstel: „Van de Biezen, 't zou nóu net wat voor jou zijn om in de Koppelpoort te gaan wonen en er meteen de bezoekers rond te leiden". „Dat zal ik 's gaan bekijken", zei Van de Biezen toen. Korte tijd later zat hij in de Koppelpoort en voerde hij de belangstellenden langs de versleten trappen, over de transen en door de torens. Hoe goed begreep deze man, die, nog wel gezond naar lichaam en geest toch al tot de categorie van de „welverdiende-rust-genieters" be hoorde, wat van hem werd ver langd. In de avonduren, als de deur achter de laatste bezoeker was ge sloten, zette Van de Biezen zich met een geschiedboek van Van Rootselaer voor het raam van de woonkamer. Van de Biezen is in de acht jaar dat hij er woont, de boel schoon houdt en er als gids dienst doet, gehecht geraakt aan de waterpoort. Het gaat hem aan zijn hart, dat het houtwerk er zo vermolmd is, dat een goed deel van het unieke mechanisme dat voor het neerlaten van de poort'diende, totaal is vergaan. En ook het ont breken van enkele kleinere nood zakelijke dingen maakt hem zo nu en dan een beetje neerslachtig. Het laatste gastenboek bij voorbeeld dateert van 1943 en is van de eerste tot de laatste bladzijde volgeschreven. We bemerken zijn teleurstelling als Van de Biezen zegt, dat hij ons nergens onze handtekening kan laten zetten. We bladeren wat in het bedui melde geval. Honderden, nee dui zenden namen. Er kwamen tijdens de bezetting ook wel eens Duitsers. Eens toefde er een lang bij het tafeltje, waarop de kaart van Amersfoort ligt. Ook J toen het op betaling aankwam drentelde hij om het lage houten geval. Er wajren wat plichtplegin gen want de Duitser betaalde met groot geld en wilde niets terug hebben. Van de Biezen stond doodsangsten uit. Achter de slip pen van het kleedje, dat over de tafel lag, stond zijn radio! Er is meer gebeurd in Koppelpoort. On derduikers vondën er soms 'snachts een luguber maar betrekkelijk vei lig onderkomen. Een paar ont vluchte IJselgangers verbleven een poosje in het bovenvertrek. In hun angst maakten ze meer lawaai dan wenselijk was en Van de Biezen heeft moeten dreigen met erge din gen, voor ze hun mond hielden. Wat rustig lijkt het vandaag, als men daaraan denkt. Men komt en gaat, vandaag wat meer, morgen wat minder verleden jaar Augustus waren er elf honderd kijkers waar van ruim honderd buitenlan ders men bekijkt de schiet gaten en staart peinzend over de nijvere Eem, de 'pakhuizen en fabrieken. Pan verhuist een kwartje van een portemonnaie in een bruine verrimpelde hand en men keert nooit weer. Hoevelen zouden nog eens terug denken aan deze oude, die aan 't studeren sloeg, zijn ver haaltje ontelbare keren vertelt en er een schamel bedragje mee ver dient? Van de Biezen echter her innert zich nog velen. De Chinees, die rare, onleesbare krabbels in het gastenboek schreef, een vrolijk kind, een onverstaanbare Ameri kaan. Wellicht peinst hij over hen wanneer hij in z'n werkkamertje in de toren over een oude kapotte klok gebogen zit. Uurwerken repa reren is z'n liefhebberij. Wel vra gen dus de koperen raadjes en tril lende veertjes z'n aandacht maar wie zal zeggen waar hij met z'n gedachten zit? Een wekker tikt de I minuten weg. Boven de werkbank hangt een oudé spoorpet Geel vlamt de bloeiende bezembrem op, libellen met hun gazen vleugels profiteren van het uitge lezen zomerweertje en volhardend tsjirpte het veeltallig koor der veldkrekels. DAT men soms niet ver van huis behoeft te gaan om in korte tijd heel wat vogels te horen, blijkt mij, als ik in de ochtend van deze blauwe, zonnige dag te Bilt- hoven door de Jan Steenlaan loop: opgewekt fluiten, kierekieren en kwinkeleren gekraagde* roodstaart, grasmus en winterkoning, maar ook schildvink en nachtegaal voe ren het hoogste .-oord. Heide Park laat ik rechts liggen en naarmate ik verder wandel, beginnen hoe langer hoe meer gepluimde min- streels te musiceren. Ik noem me rel, fitis en houtduif, tuinfluiter, boompicper en geelgors. De aan wezigheid van beide laatste vogels wijst erop. dat ik in een milieu ben beland van al dan niet ont gonnen heide, pijperstrootjes e.d. De vele schichtig opvliegende zandloopkevers bevestigen dit ten overvloede. De gele bloeivlammen van de bezembrem passen volkomen in dit landschap. Libellen met hun gazen vleugels profiteren van het uitgelezen zomerweertje; langs de bosranden of terzijde van het ak kermaalshout achtervolgen zij, weergaloos vlug evoluërend, ijverig de kleine insecten. Intussen sjierpt volhardend en luidruchtig het veeltallig koor der veldkrekels. Telkens tekenen zich tegen de klare hemel de zich voortreppende vliegfiguren af van spreeuwen; de door RINKE TOLMAN snebben vol voer, spoeden zij zich naar het hongerig kroost onder de dakpannen. Het duurt niet lang, of ik bevind mij op de Nieuwe Weteringse weg; van weerskanten strekken zich ak kers en weiden uit en op de ber- m en puren vuurvlindertjes nectar uit de paardebloem^. Doordrin gend geuren >p erven of in tuinen dc lijsterbessen en meidoorns; de lucht is vervuld van hun edele aromen. Huismussen, anders con sumenten van onkruidzaden, ma ken enorme massa's insecten buit om er hun jongen mee te voeren. In 't Wctcringsgcbicd T-J ET aardige in het Nieuwe Wc- -*■ teringse gebied is, dat brug getje na bruggetje over de sloten welft als verbinding tussen heem en weg. Links verheffen zich mooie boomgroepen: dat is het bos, dat tot het landgoed Beukenburg behoort; wonderfijn waaien uit dit houtcomplex de melodieuze fluit tonen van een wielewaal naar mij over. Wij slaan niet rechts af "naar Maartensdijk, maar vervolgen onze weg; op de bermen bloeien nu ook de smalbladige weegbreeën en de r~ Binnenkort verschijnen zijn verzamelde werken door J. C. Brandt-Corstius INDIEN een volk aanleiding vindt zijn dichters te eren, dan zullen het bovenal de zangers zijn die een aan allen vertrouwde werkelijk heid tot symbool maken van de idee, welke zij belijden. Want in hun werk gaat het contact tussen het algemene en het persoonlijke niet verloren, ja, naarmate de dich ter zich dieper in eigen werkelijk heid begeeft, ontstaan gedrongener, bondiger, de beelden die èller wer kelijkheid vertegenwoordigen. Het zal menigeen vreemd toe schijnen, dat dit wordt gezegd bij de zestigste verjaardag v^n' een dichter, wiens verzen de naam heb ben moeilijk en duister te zijn. La tere tijden zullen zich over dit oor deel evenzeer verwonderen als wij, wanneer wij bedenken dat Gorter's Mei eens een ontoegankelijk ge dicht werd gevonden. Onze geest groet maar al te graag alleen het bekende en zodra de waarheid ver schijnt in een ander kleed, gaan wij haar achteloos voorbij of heb ben wij grote moeite haar te her kennen. Niet anders is het met de poëzie van A. Roland Holst. IJ leven op de grens van het v vasteland en de zee. Dit feit heeft beslist over de lucht die wij ademen, de bodem die wij betreden, het licht dat wij zien. Het maakt de klank van onze stem, de taal van onze geest. Het maakt, in de dich ter, een beeld van ons bestaan, al tijd weer anders, al naar de idee, waaruit de dichter leeft. Soms is het land de triomf van het leven over de vernietiging, soms de zee de stem van de vrijheid. Voor A. Roland Holst werd het grensgebied tussen zee en land in storm en re gen en wind en schemer de smalle strook gronds, waar de -moderne mens in de stem der golven de laat ste geluiden verneemt van het waarachtige leven, dat eenmaal ons deel was, en waar hij staat op de rand van een vasteland, dat zich ten ondergang voorbereidt. Want A. Roland Holst is de dichter, die wordt gekenmerkt door de moed van de ondergang. Voor hem is de mensheid, die haar ziel verkocht aan de machine, ten dode gedoemd Zeven coloradokevers voor één cent In de gemeente Neer (Zuid-Lim burg) wist een jongen van elf jaar vijf en twintig gulden te verdienen door elf liter coloradokevers on schadelijk te maken. In totaal heeft dc schooljeugd van deze gemeente 96 liter coloradokevers gevangen. Voor iedere liter, die ongeveer 3600 van deze schadelijke insecten bevat, werd een premie van f 5.— betaald, dat is zeven voor één cent en er rest niets dan, staande aan de kust, uit te zien naar het Wes ten, land van herkomst en van avondrood. Zo was het hem reeds enkele jaren vóór de eerste wereld oorlóg. En het doet or niet toe, dat hij deze verbeelding won op de steile kust van een vreemd land; dat de gedichten, die het beeld in luiden in Engeland zijn ontstaan. «Aan het vreemde ontdekt men eerst met recht het eigene. En wat aan vankelijk, in het land van rotsen en zee, nog een uitweg zocht in een pathos en een geweld van woor den, die het groots weleer vertolk ten, v/ordt later, bij zee en strand en duinen en in de afbrokkelende tijd tussen beide wereldoorlogen, onmiddellijk, als spreuk en orakel, een vonnis over het heden. T N de poëzie van A. Roland Holst krijgt de mogelijkheid van een ondergang onzer beschaving haar grootste beeld. En hij durft haar moedig in de ogen te zien, want zij wekt geen laffe berusting om het onafwendbare maar de kracht om te bezingen, zoals eenmaal de oude borden cle ondergang der helden begeleidden. Een moed, die groter is naarmate er minder uitzicht be staat op een verlossende triomf. On ze laatste werkelijk christelijke dichter Da Costa kon de gedachte van de ondergang aan, omdat zij tevens de gedachte der absoluto bevrijding inhield. Maar welko lichte heldendroom heeft A. Roland Holst? Is het de droom der waar zegster die in de eerste zang van de Edda na de godenschemering 't leven ziet herbeginnen? Roland Holst gelooft het soms: er is, eeuwig en onsterfelijk, het eiland der ge lukzaligen; er is, een enkele keer, het paradijs: water, gras, populie ren en bloemen. Maar de laatste jaren benemen de beelden van in storting en einde al meer zulk uit zicht. Leeft er in deze dichter dan geen verlangen naar een irndero mogelijkheid, geen hoop op geluk voor mens en wereld? In de diep ste wanhoop smaakte zijn tijdge noot Marsman om althans één ster, één onaanzienlijk teken, opdat hij weer zou kunnen geloven in de toe komst. En het was diezelfde Mars man. die, bij alle bewondering voor ter Braak's kritiek een helder oor deel, hem het ontbreken van pers pectief verweet, van besef omtrent zin en doel. Marsman wanhoopte, hoopte, leed en streed met zijn tijd, met ons. En A. Roland Holst? Men heeft hem wel koud genoemd, on menselijk. Maar c^armee herhaal de men ee& verwijt, dat men het eerst door hemzelf had horen ma ken. Zij stem kan inderdaad zo eenzaam en buitenmenselnk zijn als de kreet van een meeuw boven het verlaten strand in de winter. En geloof en hoop in een andere mo gelijkheid voedt hij niet, zijn per soonlijkheid leeft daarvoor te zeer in het einde der dingen. Maar koud en onmenselijk zou het zijn, wan neer hij zich verlustigde in de komst van het absolute niets, des volstrekte leegfe, wanneer hij een van die ondergangsprofeten was, die het brood eten der zelfbevredi ging. Wanhoop noch hoop, geloof noch ongeloof vinden wij in zijn gedichten, maar wel, en opper - machtigs het menselijke medeleven, de uit diepste eenzaamheid geboren diepste verbondenheid, het besef van één leven, één lot, dat steeds opnieuw zijn verzen doorstroomt, wanneer hij de gestalten oproept eigen èn aller beeld van de ver iatenen, de zwervers, de gevallen koningen, ballingen, stervenden, vagebonden, dromers en verlore nen, allen broeders in het grensge bied, dat hij met hen bewoont. J. C. Brandt Corstius. 99 Zy1 IERGR1ET VAN GARDEREN... ze leefde ongeveer 100 foor geleden, in fiet stille dorpje op de Veluwe. Wie het Gar deren van thans kent, kan zich met enige fantasie het dorpje om streeks het jaar 1S40 voorstellen. Geïsoleerd temidden van grote heidevelden, nog bijna door geen vreemdelingen bezocht, een oase in het „Byster Landt van Veluwe." WTir niet branden en dat vond Eiergriet IE nu in het begin van die Nvej 20 sneu vorige eeuw Garderen zei, In iiDe Veluwe" een bockjejiit associeerde aan deze plaatsnaamhct jaar 184i verte)t dSi Heldring Eiergriet. Iedereen kende haar, van dit v00rval. We vonden het het enigszins zonderlinge vrouwtje, 2eer interessant en willen het U waardin in een kleine herberg. dan ook niet onthouden. Het ver- Van verre zag ze haar klanten al haal geeft een mooie en leerzame komen. Dan haalde ze een netje kijk op de gebeurtenissen en toe met eieren zette gauw water open standen van honderd jaar geleden: nog voor de bezoeker haar herberg bereikte waren de eieren al ge kookt. Dat was een traditie, waar bijna nooit vanaf geweken werd. En iedereen, die Garderen „aan deed" ging naar Eiergriet, en iedereen at haar pas gekookte eie ren. Dat miste nooit. Maar één keer waren de eieren niet gekookt toen een tweetal „vreemdelingen" haar woning binnentraden. Dat was toen ds. O. G. Heldring en de oudheid kundige dr. R. H. Graadt Jonckers na een flinke wandeling het dorpje binnenkwamen en recht op de her berg van Eiergriet toeliepen. Juist die dag wilde haar haard HET was avond, toen wij toen binnen Garderen reden. We reden naar de woning van Eijergriet. Van dit vrouwtje had ik (ds. Heldring), als de grootste Gardersche rariteit, reeds lang hooren spreken, van haar eijer- enthousiasme namelijk, dat men er nooit komt of men vindt er een netje met gekookte eijeren, waaraan men terstond ter slag kan gaan. De Harderwijksche vischkarren houden hier sedert eeuwen stil en schijnen een hard ei, een stuk brood en een glas bier, de beste verversching ge acht te hebben. Toen wij de klei ne herberg ingetreden waren, gingen wij stilzwijgend het ver trek rond, om naar het eijernetje te zoeken. Ik vond het niet, w^t ik ook zocht. Griet stond bij den haard te blazen, al wat zij kon, om een vuur aan te maken. „Vrouwtje", zeide ik eindelijk, „verkoop je ook eijeren." „Och mijnheer", zeide Griet op eenen half weenenden toon, ik ben een bedorven mensch. Toen ik U bei den aan zag komen, dacht ik terstond wel, die heeren zullen Griets eijei'en proeven willen. En juist zijn de laatste opgegeten door een Harderwijker visch- boer. 't Is mij in geen jaar ge beurd. dat mijn netje leeg was. Nu zal ik me naam gaan verlie zen. Nu moet ik miskoopen. Ik sta al te blazen, zo hard ik kan De vrouw blies en redeneerde, maar het vuur wilde niet bran den. Telkens als ze een weinig vlam had, begon zij weder te klagen. „Och, Eijergriet heeft met al die steenwegen zulk eenen slech ten tijd, en zoo gaat de lust van de eitjes er ook al wat van af; 't was beter toen ik nog een vrouw tje was van twintig, dan nu. Toen gingen alle de eijeren van Garderen door Griets handen. Maar numet een was het vuur weder uit en Griet aan het blazen Ik zeide haar eindelijk, nadat zij mij wel tienmaal gevraagd had, of wij niet zouden blijven kunnen, om de verschgekookte eitjes op te eten, dat wij, daar wij stellig geenen tijd haden, er iets anders op uitgevonden had den. Wij zouden haar een half dozijn eijeren betalen, zonder ze gebruikt te hebben. Toen was Griet er uit, en nu was het alsof zij niet hemelhoog' genoeg haar geluk konde prijzen. Toen moesten wij hare kost bare «schilderijen zien, waartoe zij eene lamp ontstak, en nu klom men wij, daar de schilderijen bijna aan de zolder hingen, op eene tafel om dezelve te aan schouwen. Het ware meester stukken, zeide Grio+ Jan en alle man en Dominé zag ze ook. wat graag. Het waren schil derijen uit eene overoude rare kiekkast. Versailles, Trianon of zulk een groot slot voorstellende. Griet was eens naar Arnhem ge weest, om te getuigen in eene vechtpartij, bij haar voorgeval len. Griet had bij die gelegen heid, aan zoo veel schoons, geen weêrstand kunnen bieden en voor het eerst bragt zij in Gar deren de mode van schilderijen, inplaats van de drie randen van blaauwe schotels en andere keu rige borden tegen de wand. En sedert dien tijd heeft de weelde koffijgasten. Deze bleven dan bij haar van de eene kerk tot de an dere. Dan kon zij soms niet wa ter en eijeren genoeg aanhalen. Maar het ging er dan wat stich telijk toe. Griet was ook vol van een Gar dersche extra schotel, die zij melkmoes noemde. „Daar konde men op gaan „juijen", zeide ze, en meende zeker juichen. Het was karnemelk met gort, met een .stuk ham, worst of rook- vleesch waarin men dan uit den melkmoes-hof eene menigte groenten in «tukken sneed en onder dit kooksel liet koken. Het melkmoeshofje, dat wij overal aantroffen, volgens de aanwij zing van Griet, is slechts eenige schreden groot en bevat selderij, peterselie, spinazie, beet, uijen en prij, zuring en soortgelijke toekruiden, die dat vreemde kooksel een eigenaardige smaak geven moeten. Maar alle Garder sche waren vol van hunn' melk moes en ieder huis had zulk een hofje. Men prees het overal als de extra pot voor den fijntong van Garderen. Het was het trak tement des volk, Griet was er brandende op! Hare woning muntte in eijeren en melkmoes uit Tot zover ds. Heldring. eerste exemplaren van het zeven blad. Bij een sluisje is de stenen beschoeiing bedekt met honderden bloempjes van de muurleeuwen bek, die graag oude muren en ri vierdijken tot standplaats kiest. Het is een symphonle van licht violet. Die muurlceuwcnbck is een echt Utrechtse plant. Met Utrecht bedoel ik niet dc provincie maar de stad. Let maar eens nauw keurig op de bruggen van de Dom stad, of ge haar niet kunt ontdek ken. Opmerkelijk is het groot aantal winterkoningen en grasmussen, dat in het weg- en boerderijgeboomte musiceert, maar ook roept de koekoek herhaaldelijk boven do groene polders. De dagvlindcrfauna bestaat hoofdzakelijk uit de drio bekende witjessoorten, okcrkleuri- ge hooibeestjes en bekoorlijke pe- terselievlinders. Landgoed Pcrsijn ONDERTUSSEN heb ik de onbe waakte overweg langs de lijn Utrccht-Hilversum bereikt, nu be vind ik mij op de Utrechtse weg, geflankeerd door peppels, elzen en wat wilgen. Ik sla rechts af en weldra verrijst prachtig opgaand hout, dat deel uitmaakt van 't landgoed Persijn. Roeken, die hier nestelen, maken nu schor krassend tumult, waartégen dc muziek van merel, fitis. braamsluiper en spot vogel welluidend uitkomt. Ook hier zenden de lijsterbessen weer hun verrukkelijke roken uit. Nu ga ik weer links uit de flank; ik wandel ovr een bruggetje en loop nu qn de Achterweteringse weg. die naar Achttienhoven leidt. De fluitekruidbosschages, heuphoog dragen hier bijna een rimboeka rakter. Wit zijn de sloten van de ranonkels, geel van de blaar trekkende boterbloem. Achttien- hoven is opnieuw een interessant bruggetjesdorp; boerderijen en boomgaarden zorgen voor een ge noeglijke „aankleding" van het landschap. Vele der reeds genoem de vogelklanten zijn present; bo vendien klinkt de pimpeltriller in dc eiken langs dc weg. Onder de bruggetjes :.jn de boerenzwaluwen clruk bezig met dbouw van hun nest. De weg buigt nu naar links, os sen, elzen en populieren vormen prettige wildernisjes, kamperfoelie, hop en braam strengelen zich opi de struiken en zo ontstaat een ideaal woonoord voor allerlei vo gels. Mooi contrasteert dit alles met de egaliteit der verre groene wei landen. Ook in de kom van Acht tienhoven is het weer alles brugge tjes en boerderijen, vaak stalen van goede bouwkunst, wat de klok slaat. De tjiftjaf roept inmiddels zon der ophouden zijn naam, de vink slaat er op los en vroom volhar dend fluit de merel. En dan zijn het grauwe vliegenvangers, die uiterst stuntelige liedjes zingen op de top van nog vrijwel kale essen of van lichtdraden of met verbijs terend rappe wendingen insecten belagen. Westbroek A CHTTIENHOVEN gaat geleide- lijk over in Westbroek, het zo veelste bruggetjesdorp. De sneeuw ballen bloeien er, de gouden regen en de luisterrijke kastanjes. Te midden van de bomen en bosjes koeren de houtduiven en klepperen de braamsluipers. Het dottergoud weerspiegelt in de sloten en watergangen; tussen de krabbescheren „staan" de onbe wogen snoeken. Het verfrissend windje, dat ln de loven ruist, blaast de parachutezaden der paardebloemen door een wijde ver klaarde wereld. En zo slenter Ik naar andere bruggetjesdorpen. naar Oud- Maarssevcen en Tienhovcn. Zwar te sterns hoor ik bovon de plassen krijten, waterviolieren heffen hun gracieuze bloeiw.'jzen boven het oppervlak der sloten, brasems, voorns en baarzen wenden en keren lenig tussen de plantensten gels. Maar meen niet, dat vandaag alleen de vogels zingen; vooral Oud-jMaarssevecn is luid van kik- kermuziek: de groenrokken krok- ken en kraken, kwaken en kwek ken zonder ophouden* Het is een concert, waaraan tientallen indivi duen deelnemen en dit alles beleef ik vlak bij 't café, dat,Het Kikkertje" heet! Aan d'oever van de Vecht ]\ju volgt nóg een wandeling tot 1 Maarssen, het dorp is sterk vcrlndustrialiseerd, maar hoe mooi is het nog aan de oever van de be roemde Vecht. Prachtige buiten plaatsen, gedeeltelijk schuilgaande in hoog geboomte, trekken de aan dacht; ik lees namen als „Vecht oever", „Goudestein" cn „Doorn- burch. Doordringend is weer de geur der meidoorns, waarop vuil boomblauwtjes afkomen, blauw zijn hier en daar de gazons van duizenden ereprijzen. Van de weg af zie ik onder de overkoepeling menige boerin den verloren zoon of de heilige Genoveva in ver- IERGRIET is natuurlijk niet guide lijstjes doen koopen. Kort- meer. Maar in de volksmond om men weet de grenzen niet leeft dif vrouwtje met haar zon- meer van zulk een onnoozel be- derling; gedrag voort als een legen- gin. darische figuur, die honderd jaar Griet vertelde ons veel, ook geleden tot ver in de omtrek be- hoe het voor haar een stellig tee- ken was, dat de Predikant goed was als Zondags, tusschen de ker ken hare woning vol was met kend was en met haar „eijeren en melkmoes" vele vermoeide door trekkers en inboorlingen nieuwe krachten gaf. v. d. D. Dc paardebloemen prijken thans reeds met hun prachtig scherm van zaad pluisjes. van 't geboomte het rood der Bo- bertskruiden, het wit vqp look-zon- der-look en het purper van de don kere ooievaarsbek, een soort, die waarlijk tot de zeldzaamheden kan worden gerekend. Een kwartier later wacht ik bij de halte van de-bus, die mij naar Utrecht zal vervoeren. Statig en bedachtzaam slaan purperreigers hun vleugels uit onder de klaarte van de gepolijste hemel.

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1948 | | pagina 3