1898 -ér 1948 v. V, ^SBBD tï, andaag vferbergt het land zijn wonden En hangt de vlaggen van zijn vreugde uit; Vandaag vindt ieder carillon de Verrukte lichtheid van zijn puurst geluid! Vandaag geurt groen in stadse straten. En dorp aan dorp prijkt met een erepoort: Er is geen huis waaruit men 't praten Of zingen van de radio niet hoort! De slagen van de toren bonzen Als bekkens, en de lucht is vol muziek Tussen de gevels hangt het gonzen Van kinderspel-en drentelend publiek. Vandaag werkt niemand op de velden. Verzorgt men snel bij toerbeurt hof en beest En geen van al die spoed-gekwelden Herkent óók om de boerderij het feest; Hoe sierlijk houdt de wind gebogen De ijle kruinen van de peppellaan. En zelfs de was die hangt te drogen Doet hij, breed-uit, als bolle vlaggen staan! En dahlia's, zwaar als pioenen, Kleuren de bontheid van de bloemenhof Met gloed van tropischer seizoenen: Hun vlammend rood maakt zelfs de rozen dof. Oneindig over alles staat er Een hoge hemel, met de brede vaart Van witte wolken die het water Aandachtig in zijn spiegeling bewaart. En and're vogels, donker-grauwe: Hij blijft ons aanzien en wij horen Een zwarte stoet trekt stapvoets Delftwaarts uit; Zijn spreken in ons met de stilte mee. Een witte volgt de vlaggen rouwen Halfstok, terwijl een zware doodsklok luidt. Maar ook die grauwe vogels glijden Voorbij zie, witte wieken vangen zon: Er gaat een gouden koets uit rijden Met een Prinses, voor wie 't geluk begon! andaag zijn dé herinneringen Talloos als meeuwen, die met schel gekrijs Over de Haagse Vijver kringen Eén warreling van wit en zilvergrijs Die langs ons scheren, flitsend zwenken. En in de wir-war weer verloren gaan: Zo flitsen beelden door ons denken Elkaar verdringend rustloos af en aan. Een ranke vogel houdt zich even Op brede wiek in roerloos evenwicht Een beeld is in ons staan gebleven: Een grijze kerk in dof Septemberlicht. Maar dan de zon! De schitteringen Alom op goud van tres en brandebourg, De glans van zijde, het verspringen Van vonkend licht in een juwelen snoer! Doch nergens is de zon zo vreugdig Als waar Zij oprijst en met Haar rijst elk En vóór de troon, aandoenlijk jeugdig. Is Haar gestalte: een Aaronskelk Een kelk van wit. maar haast verborgen Onder de mantel van Haar koningslot. Als Zij het volk Haar trouw en zorgen Belooft: ,,Zo waarlijk helpe mij nu God!" De vogel kantelt weg. een ander Zweeft zwenkend in zijn plaats: wij zien een kind, En. of wij spraken met elkander. Een Moederblik die onze ogen vindt Een blik zó vol van stille blijheid. Dat het als een geluk ons hart ontroert En ons heel dicht tot de nabijheid Van het Mysterie in Haar armen voert. vJaan nu de zwarte vogels komen? Maar deze vogels dréünen naderbij: Er rijst een rook achter de bomen En angstig vee troept samen in de wei. Laag op het water raast een grauwe Torpedojager, en zijn koers is Zuid; Droef volgt vanaf de brug een Vrouwe De kustlijn en ziet reeds naar Zeeland uit. Maar Zeeland seint enkel berichten Van onheil; ,,God, wat is Uw wil? wat best?" Wit doet de zon de duinen lichten Een laatste blik een wenk: de koers is West. Het schip vervaagt, als weggeweken In ijle nevels aan de horizon In Holland wordt de vlag gestreken En zwijgt na tachtig uren het kanon. In nevels aan de kim verzonken. Bleef Haar gestalte door een mist omhuld De duist re jaren dat wij dronken Een beker, die met edik was gevuld. Maar of Zij even ons ontmoette. Zo stond Zij naast ons. wanneer onverwacht Haar stem van overzee ons groette. Een vaag portret ons toch Haar glimlach bracht. Tot God de boeien heeft verbroken, Een voorjaar als nog nooit een voorjaar was: Want schuchter groeide en verdoken De vrijheid met de crocussen in 't gras! O langzaam, langzaam was haar groeien! Eerst tussen witte bloesembomen in Wilde haar heerlijkheid ontbloeien. En in die bloei stond onze Koningin! We erd door de aandrang van zijn ogen Stoornis gebracht in onze mijmerij? Er hangt een plaat, licht-overtogen: Willem de Zwijger, naar t portret van Key. Hij ziet ons aan en wij-vergeten De smartelijke lijnen om zijn mond Bij zoveel rust van zeker weten Die in zijn klare blik een spiegel vond. Zoals een kinkhoorn onze oren Met stilte vult als ruisen van de zee. .Verstaat gij niet. hoe uw herdenken Het wezenlijke achteloos vergeet. Slechts noemend wat Haar God wou schenken In wisseling van blijdschap en van leed? ,,Ook Zij moest deze twee ervaren: Maar wat Haar leven schóón deed zijn. is dit: Dat Zij geweest is al die jaren Een Koningin die als een moeder bidt ..Die voor Haar volk bad in zijn lijden En dankte toen God eindhjk uitkomst bood. Die wéér, in deze donk're tijden. Hem bidt: behoed mijn volk voor nieuwe nood. Heeft hij in Haar zichzelf beleden? Want Vader was hij van ons Vaderland. En wat hij stervend heeft gebeden Over zijn volk, staat in ons hart gebrand! Wij voelen ons een vraag ontglippen: „Rust dan op Haar de grootheid van üw geest?" Er zweemt een glimlach om zijn lippen: „Voor Haar en mij is God getrouw geweest. i) Im als, na zijn vermaan, wij richten Rechtstreeks het woord tot Uwe Majesteit. Dan spreken lippen en gezichten Eenzelfde taal va.n ernst en dankbaarheid: Wij danken U, dat Gij de eden Zozeer getrouw zijt, die Gij eenmaal zwoert; Dat Gij voor ons met Uw gebeden Het pleit tot in de Hoogste Raadszaal voert; Dat Gij ook weer in deze dagen Van nieuwe dreiging en van nieuw geweld Niet aflaat om van God te vragen. Dat nog intijds de vrede wordt hersteld! Wij danken U, dat óók na morgen Wanneer Gij niet meer over ons regeert Wij weten zullen: Gods verzorgen Hebt Gij van Hem opnieuw voor ons begeerd! Geen dieper blijk van ons vertrouwen Kunnen wij schenken aan Uw Majesteit Dan mét U onze handen vouwen Om Hem te smeken, Die de wereld leidt Zodat het feest dat wij beleven. Boven t rumoeren van jolijt en pret, Tot in de sfeer wordt opgeheven Van innige gemeenschap door gebed. En dit is wat wij met U bidden: „Zie, Heer, dit volk en zie zijn Koningin. Dit luttel aantal dat temidden Van wereldmachten zoekt een nieuw begin! „Wil ons beschermen, wil verhind'ren Dat in hun botsing wij ten onder gaan. En geef een kans voor onze kind'ren Om in de toekomst zonder angst te staan! „Leer ons. met Juliana samen. De taak volbrengen, die Gij op ons legt 1 En zegen ons. dat daarop Amen Door alle Nederlanders wordt gezegd!" fL„ Ar-A-U- y>v~= ----- Gedicht: W. A.. P. Smit Verluchting: Dirk van Gelder Opdracht van dc Nederlandse Regering

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1948 | | pagina 5