Toneelkunst kwam in verdrukking Bloemlezing uit halve eeuw koninklijke woorden De Koningin spreekt Film en radio concurrenten maar ook stimulansen Van Zweers en Beets tot Dresden en Badings ^aterdag 4 September IS! 18 dagen van vreugde zijn wij nog nau wer saamgegroeid en heb ik mij ge dragen geweten door de liefde en het vertrouwen van mijn volk". Deze woorden sprak Koningin Wil- hclmina ter gelegenheid van haar 40- jarig regeringsjubileum. Op tal van zulke ogenblikken heeft zij zich oor spronkelijk in beperkte kring of door middel van proclamaties, later vla de radio, tot het Nederlandse volk ge richt Zij was *ich. toen zij het bewind aanvaardde, bewust van hot belang rijke werk. dat haar wachtte. Bij de inhuldiging in de Nieuwe Kerk sprak zij: „Hoog is mijn roeping, schoon de taak. die God op mijn schouders gelegd heeft. Ik ben gelukkig en dankbaar, het volk van Nederland to mogen regeren, een volk klein in zielental. doch groot in deugden, krachtig door aard en karakter." En zij maakte de woorden van haar vader tot de hare: „Oranje kan nooit, ja nooit genoeg voor Nederland doen" Sterk was haar genegenheid en liefde voor allen die haar omringden: ..Mijn innig geliefde Moeder, aan wie ik onuitsprekelijk veel verschuldigd ben. gaf mij het voorbeeld van een edele verhevene opvatting der plich ten. die nu op mij rusten. Ik stel mU tot levensdoel dat voorbeeld na te volgen. te regeren zoals van een vorstin uit het huis van Oranje wordt verwacht." NOOIT heeft koningin Wilhelmina geaarzeld getuigenis nf to leg gen van haar grote geloofsleven en van haar diepe Godsvertrouwen. „Men kan zich geen groter tegen stelling denken dan de heilsbelofte Gods en het leed en de smart, waar onder thans de wereld gebukt gaat." zo sprak zij in haar Kerstboodschap in het oorlogsjaar 1914. „Doch nooit schitterde ons het licht dier eeuwige, ontfermende liefde helderder tegen, dan op dit feest van onze Heiland; immers ook om de ellende te dragen, waarvan wij op dit ogenblik getulgo zijn. nam Hij onze gestaltenis aan. Gelijk het landschap door de zon met licht overgoten, zich baadt in de weelde van rust en van kalmte, zo straalt op het hart, dat zich voor Hem ontsluit, vrede en blijdschap af zo vaak Christus' liefde het beschijnt." Toen de Jaarbeurs zich een blij vende ereplaats verwierf in de be weging van handel en nijverheid sprak zij de bekende woorden: „Ik besluit met in woorden te brengen een gedachte die mij nimmer verlaat Het is die van onuitroeibare blij moedigheid en hoop. omdat ik naast God een onbegrensd vertrouwen zie in het willen en kunnen van mijn volk." Op hoogtijdagen, maar ook in be narde tijden, in dagen van droefheid en herdenken was zij te midden van haar volk. Zo ook bij de onthulling van het monument ter nagedachtenis aan do Scheveningse vissers. „Van hoe nabij heb ik vaak de gevaren en moeiten van uw leven en die yan het leven der uwen gadegeslagen, hoe menigmaal heb ik kommer en zorg op uw gelaat fjezen, hoezeer heb ik in uw smart gedeeld, uw moed, uw geloof bewonderd in het dragen van uw leed." Hoezeer heeft zij haar dochter voorbereid voor d« hoge taak, die zij thans aanvaardt. Toen „haar geliefd kind" haar 13c verjaardag bereikte sprak zij; ..En als ik denk aan het schone vol le leven met zijn grote verantwoor delijkheden. dat u wacht, te midden waarvan gij de kunst zult moeten leren verstaan u wezenlijk gelukkig te gevoelen, onverschillig onder wel ke omstandigheden, dan gaan mijn gedachten vanzelf terug tot uw pril le jeugd, waarin wij reeds het ver langen u één te voelen en mede to leven met anderen, mochten beluiste ren." DE grote tradities van ons volk leefden in koningin Wilhelmina voort. En het was de geest van Gro- tius, die in 1933 uit haar boodschap aan president Roosevelt sprak: Dit \olk. uit naam waarvan ik spreek, verafschuwt de oorlog. Het zou na tuurlijk een aanval weerstaan, maar het verafschuwt de oorlog. Mij is geen reden bekend, waarom vreedza me regeling niet de uitsluitende me thode zou zijn om internationale ge schillen te beslechten," Nog geen zeven jaar later zou dit volk een aanval weerstaan en het was wederom koningin Wilhelmina, die haar volk opriep in een welhaast klassiek geworden proclamatie: „Ik en mijn regering zullen ook thans onze plicht doen Doet gij de uwe, overal en in alle omstandigheden, ieder op de plaats, waarop hij is ge steld, met de uiterste waakzaamheid en met die innerlijke rust en overga ve. waartoe een rein geweten in staat stelt." En van die dag af zou zij heel de oorlog door spreken tot haar volk. Als de krijgskansen een gunstige wending namen en als tegenslagen zich voordeden, richtte zij zich tot haar „landgenoten thuis", zoals zij zo graag placht te zeggen. „Maar al hoopt he'. volk van Nederland ook op uiteindelijke bevrijding zo klonk het in de aanvang die niet kan uit blijven. en al klampt het zich daar aan vast. het is uiterst moeilijk in dit geloof stand te houden, want in stil te moet Nederland hopen en in stilte geloven. Het heeft niet de troost van een geloof, dat men openlijk belijdt, niet de zielversterkende verkwikking van een in het openbaar met ande ren gedeelde en verkondigde ver wachting." Sterke bewogenheid met allen die in moeilijkheden verkeerden, diepe smart over alle ellende, die haar volk trof. nauwe verbondenheid mei allen die offers voor de vaderlandse zaak hadden gebracht kenmerkten steeds weer haar redevoeringen. In de don kere hongerwinter van 1944 gedacht zij de huismoeders, „aan wie letter lijk alles ontbreekt voor het in stand houden van haar huishouden. Mijn gedachten zijn voortdurend op alles bedacht, wat haar lol kan verlich ten." En in haar laatste redevoering bond zij ons op het hart; „Veel is er in de oorlogsjaren ge droomd en verwacht van de toe komst. Voor velen is de werkelijk heid na de bevrijding een teleurstel ling geworden. Ik vertrouw dat g;j sterk zult zijn en veel zult verwezenlijken van wat toen als toekomstdromen in ons allen leefde en thans nog leeft En altijd weer denkt zij aan hen die het offer van hun leven gaven en hen. die hun dierbaren hebben ver loren Als een liefdevolle Moeder met allen die haar lief zijn! WILLEM PIJPER OP 8 September 1898 werden in het Concertgebouw te Am sterdam twee Kroningscantates van Bernard Zweers uitgevoerd, des middags een werk voor solokwar tet, gemengd koor en orkest op een tekst van .Nicolaas Beets, des avonds een compositie voor soli, mannenkoor en orkest op een ge dicht van Fiore della Neve. Deze uitvoeringen vurmden de voor naamste muzikale gebeurtenissen ter gelegenheid van de Kronings feesten en uit het feit. dat Ber nard Zweers in beide uitvoeringen de hand had. blijkt wel hoezeer deze componist toen in aanzien stond. Maar aan de andere kant pleit het niet voor het gehalte van de muzikale productie dier dagen, dat men die twee Kroningscan tates niet graag uit het stof waar onder ze sinds lange tijd rusten, te voorschijn zou halen: Bernard Zweers heeft voor ons niet veel méér te betekenen dan zijn onmid dellijke voorgangers G. A. Heinze. J. C. Boers. Daniël de Lange. W. F G. Nicolaï en Richard Hol. Toch is het historisch belang van zijn op treden niet gering: hij was, ver diend of niet, een ..figuur" en boe zemde als zodanig het jonge Ne derlandse componistendom de zelf bewustheid in, die voor zijn werk zaamheid onontbeerlijk was. Acht jaar jonger dan Zweers was Johan Wagenaar, nog wel zo typisch-Nederlands als Zweers, die tenslotte door zijn opleiding nog sterk Duits georienteerd was, en verreweg diens meerdere in talent, ja, een van de drie of vier grote ta lenten die de Nederlandse muziek in deze vijftig jaar opleverde. Toch zal Wagenaar een geïsoleerde verschijning blijven, daar hij geen nieuwe wegen wist aan te geven. Hij besefte dit zelf en zou dan ook een tragische figuur geworden zijn wanneer hij zich niet door zelfspot en ironie over dit besef had weten heen te zetten. Smaak, humor en vakmanschap zijn de eigenschappen waardoor zijn voor naamste orkestwerken stellig lan ger dan vijftig jaar zullen meegaan. Even oud als Wagenaar was Al- phons Diepenbrock, evenals hij een U O „eenling" zonder „uitstralende" betekenis, tenzij dan op het gebied van de kerkmuziek, waar dank zij zijn werk zuiverder principes in gang vonden. Matthijs Vermeulen, een van Diepenbrock's meest geestdriftige bewonderaars, heeft niettemin eens harde woorden tot hem gesproken. Het was op het laatst van Diepenbrock's leven dat hij schreef: Hij staat in de groote stilte, onbereikbaar voor óns, onbereikbaar voor zichzelf. Zijne idealen schemerden en hij is meegegaan in den schemer, tot hij voor ons tijdgenootcn nauwlijks een levend wezen is. En zoolang ik over hem schrijf kan ik nauwlijks nalaten over hem te schrijven als over een dooden man. Geen enkel en thousiasme zal daarbij baten, want het enthousiasme riskeert telkens een klaagzang te wor den, want telkens verdwijnt het in den afgrond van nacht waarmee hij zich omwikkeld heeft". Dat waren woorden van gekwel de liefde, want men zou willen, dat een genie een gehele generatie tot zijn hoogte zou opheffen en in de vaart van zijn muzikale gedachten zou meeslepen. Maar daar was Die penbrock nu juist de man niet naar, hij leefde en werkte in een zame hoogheid en oefende slechts indirect invloed uit in zoverre hij, evenals Zweers en Wagenaar, de Nederlandse componisten van hun mogelijkheden bewust maakte. Het geheel van zijn oeuvre, 100 compo sities waaronder talrijke mees'er- werken, behoort echter tot ons rijkste cultuurbezit, waarnaar nog vele generaties zullen teruggrijpen. In tegenstelling tot Diepen brock is Willem Pijper, met dertig jaren zijn jongere, erin geslaagd een stijltraditie te scheppen. Pijper is de voor naamste inaugurator der mo derne muziek in ons land. Zijn Derde Symphonie werd niet alleen bij ons, maar ook over al elders als een meester werk in de nieuwe stijl erkend en met zijn leerlingen en vol gelingen heeft hij de adndacht getrokken van al degenen, die de ontwikkeling der moderne muziek met belangstelling volgden. Het gezag van de mo derne Nederlandse muziek in de wereld is te danken aan Pijper en wij zien nog geen tweede figuur die in ons land en daarbuiten een zo domine rende positie zou kunnen in nemen. De huidige muzikale productie is zeker niet onbelangrijk en wanneer het laatste muziekfeest van de In ternationale Society for Contempo rary Music als balans van de mu zikale productie in de weren» mocht gelden, kwamen de Neder landers met het werk van een Sem Dresden, een Leon Orthel, een Hans Henkemans en een Henk Ba- dings er lang niet kwaad af. Toch deelt ook de Nederlandse muziek in de algemene malaise waarin, na twee wereldoorlogen, de interna tionale muziekwereld schijnt te verkeren en het ziet er nog niet naar uit, dat er een componist zal opstaan, die op het werk van Zweers, Wagenaar, Diepenbrock en Pijper zal voortbouwen niet alleen, maar ook in een nieuwe persoon lijke stijl het meesterwerk schep pen zal, dat richtinggevend voor het heden en de toekomst zal blij ken te zijn. Wie niet geloven wil. dat onze beschaving een „afgrond van nacht" ingaat, zal echter, wat dat betreft, vertrouwen weten te putten uit de vijftig jaren die ach ter ons liggen. Het concertwezen De Nederlandse componisten werden door de ontwikkeling van het concertwezen vanzelfsprekend gestimuleerd en gesteund. Mannen als A. G. C. Vermeulen, oprichter van de Maatschappij tot Bevorde ring der Toonkunst. Dr. F. C. Kist, stichter van het tijdschrift „Cae- cilia". Wouter Hutschenruyter Sr te Rotterdam, J. H. Kufferath te Utrecht. J. H. Lübeck, stichter van het eerste Nederlandse beroepsor kest en Henri Viotta, stichter van de Wagnervereniging, hadden in de loop van de negentiende eeuw reeds belangrijk werk verzet, toen in 1885 het Amsterdams Concert gebouw werd geopend en tevens het Concertgebouworkest ongericht werd. Drie jaar voor de Inhuldi ging van Koningin Wilhelmina nam hier Willem Mengelberg de leiding, door wiens werkzaamheid dit orkest allengs een der beste van Europa, ja, een der beste ter we reld werd. Wat Mengelberg's re pertoire betreft was zijn voor naamste verdienste de geestdriftige propaganda voor het werk van Gustav Mahler, die ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum met een groots Mahler-feest werd bekroond. Het orkest bevond zich toen op het hoogtepunt van zijn glorie en ont ving uitnodiging op uitnodiging uit het buitenland. Als gevolg van Mengelberg's persoonlijke instel ling en ook wel van het vele reizen en trekken, waarvoor een stan daard-repertoire werd gevormd, schoot de Nederlandse en in het al gemeen de moderne muziek erbij in. Gastdirigenten zoals Pierre Monteux trachtten een tegenwicht voor de hegemonie van het Duits- romantische repertoire te vormen, maar dit kon toch niet verhinderen dat langzamerhand Utrecht, met het U.S.O. onder leiding van Evert Cornelis, de zetel werd van een ac tuele en daardoor levende muziek cultuur. Wanneer ooit het heen gaan van een dirigent een verlies betekende was het toen Cornelis overleed; te Rotterdam, met het veel jongere Rotterdamse Philhar- monisch Orkest, werd echter zijn taak voortgezet door Eduard Flipse. Naast Amsterdam, Utrecht en Rotterdam kregen Groningen, Arn hem, Maastricht, Haarlem en Den Haag hun orkesten en het Resi dentieorkest, onder buitenlandse dirigenten van naam, verleende in de zomermaanden Scheveningen zijn internationale glans; voor onze nationale muziekcultuur bleek dit overigens niet steeds van belang. Op zijn beurt ontving het con certwezen steun vanuit het muzi kaal onderwijs, dat zich vooral concentreerde in de Toonkunst conservatoria, waar vooraanstaan de componisten zoals Johan Wage naar, Willem Pijper, Sem Dresden, Hendrik And nessen en onze groot ste pianist, Willem Andriessen, lei ding gaven en geven. Solisten van wereldnaam kwamen in deze pe riode naar voren, zoals Johannes Messchaert, Jacques Urlus, me vrouw Noordowier-Reddingius, Jo Vincent. Willem Andriessen, jon geren als George van Renesse, Cor de Groot. Willem Noske. Enige be zorgdheid heerst ten aanzien van het jongste geslacht naar aanlei ding van het kort geleden gehou den solisten-concours te Scheve ningen, waar door Nederlanders geen belangrijke prestaties gele verd werden. Hét onderwijs deed ook veel voor het kweken van een luister vaardig publiek en zag wat dat be treft het belang in van muzikale zelfwerkzaamheid door niet bij uitstek begaafden. Zolang deugde lijk muziekonderwijs op de lagere en middelbare scholen niet alge meen zal zijn, blijft echter het ide aal van een van de grond af opge bouwde muziekcultuur onvervuld. Zelfs de „democratisering" van het concertwezen, die zich in deze vijftig jaar vrijwel voltrokken, heeft de volksconcerten! doet aan dit feit weinig af. Ook wat het concertwezen betreft dient dus het oog op de toekomst gericht te worden. Dc Opera Vijftig jaar muziekleven in Ne derland leveren natuurlijk nog veel meer aspecten op dan die, welke hierboven zo summier aan geduid werden. Een hoofdstuk apart is bijvoorbeeld de opera, die in dit tijdsbestek een zeer bewogen historie heeft doorgemaakt. De Amsterdamse Opera, die zich sinds enkele jaren in zulk een bloeiend bestaan verheugd en op enkele voorstellingen van interna tionaal peil bogen kan, is waarlijk niet uit de lucht komen vallen. Onvolprezen is de werkzaamheid van de, geheel door particulier ini tiatief opgebouwde Wagnervereni ging die. tot 1919 met de oprichter Henri Viotta als dirigent, vrijwel alle Wagner-opera's in modelop voeringen ten tonele bracht en la ter ook van de meesterwerken van het opera-repertoire opvoeringen gaf. Daarnaast waren echter, en rnet alleen voor de elite zoals de Wagnervereniging, achtereenvol gens werkzaam de Nederlandse Opera, onder leiding van C. van der Linden, die haar naam eer aandeed door in haar repertoire talloze thans vergeten Nederland se opera's op te nemen, de „Socie- taire Noord- en Zuid-Nederland se Opera-Vereniging", het Am sterdams Lyrisch Toneel, dc Nieu we Nederlandse Opera, het Natio naal Operagezelschap, de Amster damse Operavereniging, de Natio nale Opera, de Co-Öpera-tie en hoe al die gezelschappen verder ook mogen heten. Verder trokken veel publiek de Koninklijke Franse Opera (tot na de eerste wereld oorlog) en de Italiaanse Opera (tot de tweede wereldoorlog). Dat Ne derland geen opera-land zou zijn. is in deze vijftig jaar in ieder geval een sprookje gebleken, al zijn vele gezelschappen door gemis aan overheidssteun dan ook te gronde gegaan. Zo ergens deze steun nood zakelijk is. dan is het op dit gebied der muziek. Van de opera naar de kerkmu ziek, de overgang wordt wellicht gerechtvaardigd door het feit, dat Hendrik Andriessen door de rege ring als componist van de opera is aangewezen, die ter gelegenheid van de Troonswisseling opgevoerd zal worden en dat het ook Hen drik Andriessen is, die op het ge bied van de Katholieke kerkmuziek de traditie voortzet welke door Diepenbrock ingezet werd. Talent volle jongeren zoals Herman Stra- tegier en Jan Mul staan hem daar in ter zijde. Ook in de Protestantse kerkmuziek hebben zich evoluties voorgedaan, met over het algemeen een herleving van het liturgisch besef en in het bijzonder de restau ratic der oude psalmmelodieën. Wal dat laatste betreft: onze tijd is er inderdaad een van restauratie, restauratie van oude gevels zowel als van oude muziek en muzikale gewoonten. En hoe wenselijk res tauratie op zichzelf ook mag zijn, wc hebben toch meer aan moderne scheppingen en stimulerende ini tiatieven, waarnaar we aan het be gin van een nieuw tijdperk dan ook met verlangen in het hart uit zien. J. ROMIJN genrijk bewind neerlegt willen wij onze lezers een bloemlezing bieden uit een halve eeuw Koninklijke woorden: r.In zorgvolle en benarde omstan digheden. in beproeving, maar ook in H.M. de Koningin tijdens het uit spreken van een troonrede WILLEM ROYAARDS EDUARD VERKADE ALBERT VAN DALSUM WIE de toneelkunst van de laatste halve eeuw wil over zien, doet goed tien jaar verder terug te gaan. nl. tot 1888. Het toneel verkeerde in de midden- decenniën van de vorige eeuw in 'n jammerlijke toestand. Al hebben de goede toneelkrachten niet ont broken, vrijwel alle aanraking met het hoger geestelijk leven, met de ideeënstroom van die tijd, met de literatuur en de beeldende kunst, was verloren gegaan. Het Ned. Toneel, in 1866 opge richt door mensen die dit tekort inzagen, beschikte nog niet over spelers, die intellectueel voldoende geschoold waren en sloot zelf Schimmel, die overigens veel goed werk deed, was daarvan de ^chuld de ogen voor het grote licht, dat uit het Noorden kwam schijnen in de figuur van Ibsen. In 1887 nu werd door jonge men sen een stichting gevormd, die eni ge bekwame spelers bijeenbracht met het doel om wezenlijk belang rijk werk te spelen. In Maart 1888 voerde dit ensemble, waartoe naar ik meen ook Roy aards behoorde, Nora van Ibsen op, zomede Be lachelijke Hoofse Juffers van Mo lière. Het werden naar 't algemeen oordeel modelvoorstellingen. Maar daarmee liet men 't en de Stich ting ging weer uiteen. Men had de Nederlandse kunstwereld ge toond hoe 't kón de steen moest nu uit eigen kracht maar verder rollen. Welnu: de beweging was inder daad niet te stuiten. De Salon des Variétés bracht achtereenvolgens Ibsen, Hauptmann, Sudermann, Maeterlinck en Brieux op 't reper toire nieuw-lichters van aller lei orde en grootte met 't gevolg dat tenslotte ook het benoedzame of liever behoudzuchtige Neerlands Toneel zijn poorten ontsloot voor het realisme. In Rotterdam, in de Tivoli- Schouwburg „het riekt er naar dooie muizen", zeiden de artisten speelde Jan C. de Vos, wiens hart naar de moderne literatuur uitging. Van Nouhuys, Couperus (Noodlot) naast buitenlandse au teurs (1890—1895). Vérstrekkende betekenis IN Amsterdam gebeurde er iets, dat voor de verheffing van ons toneel van vérstrekkende betekenis zou worden: de oprichting in 1893 van de, .Nederlandsche Tooneelver- eeniging" door Chrispijn Sr., Mari Ternooy Apèl en de toen nog heel jonge Adr. van der Horst. Het bes te te geven van klassieken en mo dernen heeft bij dit gezelschap in de 20 jaar van zijn bestaan steeds voorgezeten. De voorstellingen trokken van de aanvang af zo vertelt dr. Walch de aandacht door haar zorgvuldigheid en toe wijding. In 1908 verbreidde dit ensemble de roem van Hollands toneelspeelkunst in het buitenland (Berlijn) door voorstellingen o.a. van Ghetto. Allerzielen en De Meid; drie stukken van Herman Heijermans. Hiermede is dan de naam ge noemd vap, d» veel bewonderde, ook wel verguisde „wiens scherp requisitoir tegen de kapitalistische maatschappij en haar verworden moraliteit ik citeer dr. B. Hun- ningher weerklank vond in de harten van duizenden, die jaren lang avond aan avond de schouw burgzalen vulden om zich door de kracht van zijn eminente beelding te laten grijpen en stuwen tot een geestdrift als geen ander toneel schrijver in Nederland heeft kun nen wekken." Ook als regisseur heeft Heijer mans zijn sporen verdiend, maar toen hij na het faillissement van de Ned. Tooneelvereeniging zelf de teugels in handen nam, bleek hij voor directeur niet de rechte capa citeiten te bezitten, hoewel hij. de sociaal-democraat, als werkgever „kapitalistischer" optrad dan wie ook. Zijn échec was ten dele te ver klaren uit het feit, dat het realis me, waarvan hij een onvergelijke lijk dienaar was, al vóór de eerste wereldoorlog zijn vat op het pu bliek had verloren. Men verlangde iets anders. Noch het werk van Emants, realisme van een veel koeler, uit- zichtlozer soort, noch dat van Jo- sine Simons-Mees in zijn verfijnde, maar versmallende psychologie kon aan dit verlangen tegemoetkomen. Eerder zou Van Eedcn met zijn WEINIG toneelschrijvers heb ben deze speciale kunst met zoveel rhetorische passie gediend als Alphons Laudy, met zijn ver maard geworden „Paradijsvloek"; en niet één met zo diepe geestelij ke bezinning en poëtische zuiver heid als Madeleine Bohtlingk, die 't helaas bij haar debuut „Astrid' heeft gelaten. Misschien ook wel gevolg van de nalatigheid van ons beroepstoneel. In Vlaanderen heeft men beter begrepen, wat aan dit merkwaardige stuk toekwam Zelfs zij, die ten onzent de mond vol hadden van „vergeestelijking" heb ben geen poging ondernomen om dit werk tot leven te brengen. Neen; van haar roeping t.o.v. de Ned. toneelschrijfkunst (met volle nadruk op de laatste lettergreep) is het Ned. toneel zich nog altijd niet volledig bewust. Intussen: in de loop dezer vijftig jaar hebben heel wat auteurs kun nen tonen wat zij op dit terrein vermochten. Slechts enkelen van hen beten in 't zand, maar geen van de anderen vermocht aan een eigen, Nederlandse traditie het aan zijn te geven, hoewel meer dan één zijn stukken ook in het buitenland met succes gespeeld zag. Bij alle intelligentie en vis komica ont braken hun toch klaarblijkelijk de wijde blik en diepere hartstocht, die men in bepaalde buitenlandse auteurs kan benijden. Ank v. d. Moer en Johan de Meester in „Waar is mijn dochter", een blij spel van Ank van der Moer fantasie dit hebben gekund, ware zijn werk niet te grillig en in vele opzichten te onbeholpen uitgeval len. Zijn „Heks van Haarlem", door Royaards uitgebracht, bleef van al zijn stukken wel 't langst repertoire houden. Fabricius had geen last van on handigheden met betrekking tot 't toneel. Ook was zijn werk los van enige maatschappelijke ten dens, genoeg op de man af, maar ja het leed bij alle ver diensten te weinig aan diepgang. Leiders en spelers AAN marxante toneelleiders en spelers hebben wij in dit tijd perk geen gebrek gehad. Voortge komen uit het realisme wist Royaards het toneel tot een feest der verbeelding te maken. Nauw betrokken met het symbolisme kon Verkade het toneel koppelen aan een nieuwe geestelijke bezinning Van Dalsum werkte min of meer in beider spoor. Johan de Meester stortte zich met het Vlaamse volks toneel in het expressionnismc, en wist, in Holland terug, aan zijn voorstellingen de fraicheur te ge ven van een spirituele verbeelding. Paul Storm gaat in dezelfde lijn en Ko Arnoldi verbindt graag schil derachtige milieuwerking aan fijn- afgestemde psychologie. Ook Cor Hermus, met een sterk gevoel voor het parodistische, blijkt een talent vol regisseur, en Joh Remmelts ..hoog" van tempo, niet minder. Cees Laseur mogen wij hier zeker niet vergeten, en Fred Sterneberg ontplooit zich als regisseur even eens op gelukkige wijze. Hun werk maakt het toneel in elk geval tot een culturele factor temidden van zoveel geestelijke afbraak. Ook aan spelers is er geen ge brek: van verdienstelijke tot be kwame en waarlijk grote. In het tijdperk dat wij hier be handelen, hebben twee belangrijke concurrenten zich voor het toneel voorgedaan: film en radio, die heel wat nadeel aan het schouwburg bezoek hebben teweeggebracht. Anderzijds hebben zij de spelers tot verfijning van hun techniek ge prikkeld en de gezelschappen waakzamer gemaakt dan ooit. Dat het toneel, hoewel het in deze jaren van culturele teruggang extra in de verdrukking komt, duurzaam door deze belagers zal worden be dreigd, kan ik niet geloven. Maar men vraagt zich toch wel eens niet zonder bezorgdheid af, hoe de to neelkunst er over de komende hal ve eeuw zal uitzien. C.A.S. Mevr. NOORDEWIER—REDDINGIUS EVERT CORNELIS DE Koningin spreekt. Hoo vaak heeft deze mededeling ons in de oorlog niet doen opveren. Als wij ge neigd waren toe te geven aan een sombere stemming, als het leed ons te machtig werd. waren haar woor den voldoende om nieuwe moed te geven, om ons helderder dan ooit de zekerheid van de overwinning be wust te maken. En wat telkens weer het meest trof was dc moederlijke toon, waarmee zij haar grote gezin opwekte om deernis te hebben met allen die gebukt gaan onder een ver lies, dat voor het welzijn van het va derland werd gebracht. Dat was ook het geval met dc redevoering waar mee zij mededeling deed van haar voornemen om na een werkzaam le ven, haar taak aan haar dochter over te dragen. Haar redevoeringen blij ven dan ook haar waarde behouden en nu Koningin Wilhelmina haar ze-

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1948 | | pagina 3