Toneelkunst kwam in verdrukking
Bloemlezing uit halve eeuw
koninklijke woorden
De Koningin spreekt
Film en radio concurrenten maar
ook stimulansen
Van Zweers en
Beets tot
Dresden en Badings
^aterdag 4 September IS! 18
dagen van vreugde zijn wij nog nau
wer saamgegroeid en heb ik mij ge
dragen geweten door de liefde en het
vertrouwen van mijn volk".
Deze woorden sprak Koningin Wil-
hclmina ter gelegenheid van haar 40-
jarig regeringsjubileum. Op tal van
zulke ogenblikken heeft zij zich oor
spronkelijk in beperkte kring of door
middel van proclamaties, later vla de
radio, tot het Nederlandse volk ge
richt
Zij was *ich. toen zij het bewind
aanvaardde, bewust van hot belang
rijke werk. dat haar wachtte. Bij de
inhuldiging in de Nieuwe Kerk sprak
zij:
„Hoog is mijn roeping, schoon de
taak. die God op mijn schouders
gelegd heeft. Ik ben gelukkig en
dankbaar, het volk van Nederland to
mogen regeren, een volk klein in
zielental. doch groot in deugden,
krachtig door aard en karakter."
En zij maakte de woorden van haar
vader tot de hare: „Oranje kan nooit,
ja nooit genoeg voor Nederland
doen"
Sterk was haar genegenheid en
liefde voor allen die haar omringden:
..Mijn innig geliefde Moeder, aan wie
ik onuitsprekelijk veel verschuldigd
ben. gaf mij het voorbeeld van een
edele verhevene opvatting der plich
ten. die nu op mij rusten. Ik stel mU
tot levensdoel dat voorbeeld na te
volgen. te regeren zoals van een
vorstin uit het huis van Oranje wordt
verwacht."
NOOIT heeft koningin Wilhelmina
geaarzeld getuigenis nf to leg
gen van haar grote geloofsleven en
van haar diepe Godsvertrouwen.
„Men kan zich geen groter tegen
stelling denken dan de heilsbelofte
Gods en het leed en de smart, waar
onder thans de wereld gebukt gaat."
zo sprak zij in haar Kerstboodschap
in het oorlogsjaar 1914. „Doch nooit
schitterde ons het licht dier eeuwige,
ontfermende liefde helderder tegen,
dan op dit feest van onze Heiland;
immers ook om de ellende te dragen,
waarvan wij op dit ogenblik getulgo
zijn. nam Hij onze gestaltenis aan.
Gelijk het landschap door de zon met
licht overgoten, zich baadt in de
weelde van rust en van kalmte, zo
straalt op het hart, dat zich voor Hem
ontsluit, vrede en blijdschap af zo
vaak Christus' liefde het beschijnt."
Toen de Jaarbeurs zich een blij
vende ereplaats verwierf in de be
weging van handel en nijverheid
sprak zij de bekende woorden: „Ik
besluit met in woorden te brengen
een gedachte die mij nimmer verlaat
Het is die van onuitroeibare blij
moedigheid en hoop. omdat ik naast
God een onbegrensd vertrouwen zie
in het willen en kunnen van mijn
volk."
Op hoogtijdagen, maar ook in be
narde tijden, in dagen van droefheid
en herdenken was zij te midden van
haar volk. Zo ook bij de onthulling
van het monument ter nagedachtenis
aan do Scheveningse vissers. „Van
hoe nabij heb ik vaak de gevaren en
moeiten van uw leven en die yan het
leven der uwen gadegeslagen, hoe
menigmaal heb ik kommer en zorg
op uw gelaat fjezen, hoezeer heb
ik in uw smart gedeeld, uw moed,
uw geloof bewonderd in het dragen
van uw leed."
Hoezeer heeft zij haar dochter
voorbereid voor d« hoge taak, die
zij thans aanvaardt.
Toen „haar geliefd kind" haar
13c verjaardag bereikte sprak zij;
..En als ik denk aan het schone vol
le leven met zijn grote verantwoor
delijkheden. dat u wacht, te midden
waarvan gij de kunst zult moeten
leren verstaan u wezenlijk gelukkig
te gevoelen, onverschillig onder wel
ke omstandigheden, dan gaan mijn
gedachten vanzelf terug tot uw pril
le jeugd, waarin wij reeds het ver
langen u één te voelen en mede to
leven met anderen, mochten beluiste
ren."
DE grote tradities van ons volk
leefden in koningin Wilhelmina
voort. En het was de geest van Gro-
tius, die in 1933 uit haar boodschap
aan president Roosevelt sprak: Dit
\olk. uit naam waarvan ik spreek,
verafschuwt de oorlog. Het zou na
tuurlijk een aanval weerstaan, maar
het verafschuwt de oorlog. Mij is
geen reden bekend, waarom vreedza
me regeling niet de uitsluitende me
thode zou zijn om internationale ge
schillen te beslechten,"
Nog geen zeven jaar later zou dit
volk een aanval weerstaan en het
was wederom koningin Wilhelmina,
die haar volk opriep in een welhaast
klassiek geworden proclamatie: „Ik
en mijn regering zullen ook thans
onze plicht doen Doet gij de uwe,
overal en in alle omstandigheden,
ieder op de plaats, waarop hij is ge
steld, met de uiterste waakzaamheid
en met die innerlijke rust en overga
ve. waartoe een rein geweten in staat
stelt."
En van die dag af zou zij heel de
oorlog door spreken tot haar volk.
Als de krijgskansen een gunstige
wending namen en als tegenslagen
zich voordeden, richtte zij zich tot
haar „landgenoten thuis", zoals zij zo
graag placht te zeggen. „Maar al
hoopt he'. volk van Nederland ook op
uiteindelijke bevrijding zo klonk
het in de aanvang die niet kan uit
blijven. en al klampt het zich daar
aan vast. het is uiterst moeilijk in dit
geloof stand te houden, want in stil
te moet Nederland hopen en in stilte
geloven. Het heeft niet de troost van
een geloof, dat men openlijk belijdt,
niet de zielversterkende verkwikking
van een in het openbaar met ande
ren gedeelde en verkondigde ver
wachting."
Sterke bewogenheid met allen die
in moeilijkheden verkeerden, diepe
smart over alle ellende, die haar volk
trof. nauwe verbondenheid mei allen
die offers voor de vaderlandse zaak
hadden gebracht kenmerkten steeds
weer haar redevoeringen. In de don
kere hongerwinter van 1944 gedacht
zij de huismoeders, „aan wie letter
lijk alles ontbreekt voor het in stand
houden van haar huishouden. Mijn
gedachten zijn voortdurend op alles
bedacht, wat haar lol kan verlich
ten."
En in haar laatste redevoering
bond zij ons op het hart;
„Veel is er in de oorlogsjaren ge
droomd en verwacht van de toe
komst. Voor velen is de werkelijk
heid na de bevrijding een teleurstel
ling geworden.
Ik vertrouw dat g;j sterk zult zijn
en veel zult verwezenlijken van wat
toen als toekomstdromen in ons allen
leefde en thans nog leeft
En altijd weer denkt zij aan hen
die het offer van hun leven gaven en
hen. die hun dierbaren hebben ver
loren Als een liefdevolle Moeder
met allen die haar lief zijn!
WILLEM PIJPER
OP 8 September 1898 werden in
het Concertgebouw te Am
sterdam twee Kroningscantates van
Bernard Zweers uitgevoerd, des
middags een werk voor solokwar
tet, gemengd koor en orkest op een
tekst van .Nicolaas Beets, des
avonds een compositie voor soli,
mannenkoor en orkest op een ge
dicht van Fiore della Neve. Deze
uitvoeringen vurmden de voor
naamste muzikale gebeurtenissen
ter gelegenheid van de Kronings
feesten en uit het feit. dat Ber
nard Zweers in beide uitvoeringen
de hand had. blijkt wel hoezeer
deze componist toen in aanzien
stond. Maar aan de andere kant
pleit het niet voor het gehalte van
de muzikale productie dier dagen,
dat men die twee Kroningscan
tates niet graag uit het stof waar
onder ze sinds lange tijd rusten, te
voorschijn zou halen: Bernard
Zweers heeft voor ons niet veel
méér te betekenen dan zijn onmid
dellijke voorgangers G. A. Heinze.
J. C. Boers. Daniël de Lange. W. F
G. Nicolaï en Richard Hol. Toch is
het historisch belang van zijn op
treden niet gering: hij was, ver
diend of niet, een ..figuur" en boe
zemde als zodanig het jonge Ne
derlandse componistendom de zelf
bewustheid in, die voor zijn werk
zaamheid onontbeerlijk was.
Acht jaar jonger dan Zweers
was Johan Wagenaar, nog wel zo
typisch-Nederlands als Zweers, die
tenslotte door zijn opleiding nog
sterk Duits georienteerd was, en
verreweg diens meerdere in talent,
ja, een van de drie of vier grote ta
lenten die de Nederlandse muziek
in deze vijftig jaar opleverde.
Toch zal Wagenaar een geïsoleerde
verschijning blijven, daar hij geen
nieuwe wegen wist aan te geven.
Hij besefte dit zelf en zou dan ook
een tragische figuur geworden
zijn wanneer hij zich niet door
zelfspot en ironie over dit besef
had weten heen te zetten. Smaak,
humor en vakmanschap zijn de
eigenschappen waardoor zijn voor
naamste orkestwerken stellig lan
ger dan vijftig jaar zullen meegaan.
Even oud als Wagenaar was Al-
phons Diepenbrock, evenals hij een
U O
„eenling" zonder „uitstralende"
betekenis, tenzij dan op het gebied
van de kerkmuziek, waar dank zij
zijn werk zuiverder principes in
gang vonden. Matthijs Vermeulen,
een van Diepenbrock's meest
geestdriftige bewonderaars, heeft
niettemin eens harde woorden tot
hem gesproken. Het was op het
laatst van Diepenbrock's leven dat
hij schreef:
Hij staat in de groote
stilte, onbereikbaar voor óns,
onbereikbaar voor zichzelf.
Zijne idealen schemerden en hij
is meegegaan in den schemer,
tot hij voor ons tijdgenootcn
nauwlijks een levend wezen is.
En zoolang ik over hem schrijf
kan ik nauwlijks nalaten over
hem te schrijven als over een
dooden man. Geen enkel en
thousiasme zal daarbij baten,
want het enthousiasme riskeert
telkens een klaagzang te wor
den, want telkens verdwijnt het
in den afgrond van nacht
waarmee hij zich omwikkeld
heeft".
Dat waren woorden van gekwel
de liefde, want men zou willen, dat
een genie een gehele generatie tot
zijn hoogte zou opheffen en in de
vaart van zijn muzikale gedachten
zou meeslepen. Maar daar was Die
penbrock nu juist de man niet
naar, hij leefde en werkte in een
zame hoogheid en oefende slechts
indirect invloed uit in zoverre hij,
evenals Zweers en Wagenaar, de
Nederlandse componisten van hun
mogelijkheden bewust maakte. Het
geheel van zijn oeuvre, 100 compo
sities waaronder talrijke mees'er-
werken, behoort echter tot ons
rijkste cultuurbezit, waarnaar nog
vele generaties zullen teruggrijpen.
In tegenstelling tot Diepen
brock is Willem Pijper, met
dertig jaren zijn jongere, erin
geslaagd een stijltraditie te
scheppen. Pijper is de voor
naamste inaugurator der mo
derne muziek in ons land. Zijn
Derde Symphonie werd niet
alleen bij ons, maar ook over
al elders als een meester
werk in de nieuwe stijl erkend
en met zijn leerlingen en vol
gelingen heeft hij de adndacht
getrokken van al degenen, die
de ontwikkeling der moderne
muziek met belangstelling
volgden. Het gezag van de mo
derne Nederlandse muziek in
de wereld is te danken aan
Pijper en wij zien nog geen
tweede figuur die in ons land
en daarbuiten een zo domine
rende positie zou kunnen in
nemen.
De huidige muzikale productie is
zeker niet onbelangrijk en wanneer
het laatste muziekfeest van de In
ternationale Society for Contempo
rary Music als balans van de mu
zikale productie in de weren»
mocht gelden, kwamen de Neder
landers met het werk van een Sem
Dresden, een Leon Orthel, een
Hans Henkemans en een Henk Ba-
dings er lang niet kwaad af. Toch
deelt ook de Nederlandse muziek
in de algemene malaise waarin, na
twee wereldoorlogen, de interna
tionale muziekwereld schijnt te
verkeren en het ziet er nog niet
naar uit, dat er een componist zal
opstaan, die op het werk van
Zweers, Wagenaar, Diepenbrock en
Pijper zal voortbouwen niet alleen,
maar ook in een nieuwe persoon
lijke stijl het meesterwerk schep
pen zal, dat richtinggevend voor
het heden en de toekomst zal blij
ken te zijn. Wie niet geloven wil.
dat onze beschaving een „afgrond
van nacht" ingaat, zal echter, wat
dat betreft, vertrouwen weten te
putten uit de vijftig jaren die ach
ter ons liggen.
Het concertwezen
De Nederlandse componisten
werden door de ontwikkeling van
het concertwezen vanzelfsprekend
gestimuleerd en gesteund. Mannen
als A. G. C. Vermeulen, oprichter
van de Maatschappij tot Bevorde
ring der Toonkunst. Dr. F. C. Kist,
stichter van het tijdschrift „Cae-
cilia". Wouter Hutschenruyter Sr
te Rotterdam, J. H. Kufferath te
Utrecht. J. H. Lübeck, stichter van
het eerste Nederlandse beroepsor
kest en Henri Viotta, stichter van
de Wagnervereniging, hadden in
de loop van de negentiende eeuw
reeds belangrijk werk verzet, toen
in 1885 het Amsterdams Concert
gebouw werd geopend en tevens
het Concertgebouworkest ongericht
werd. Drie jaar voor de Inhuldi
ging van Koningin Wilhelmina
nam hier Willem Mengelberg de
leiding, door wiens werkzaamheid
dit orkest allengs een der beste van
Europa, ja, een der beste ter we
reld werd. Wat Mengelberg's re
pertoire betreft was zijn voor
naamste verdienste de geestdriftige
propaganda voor het werk van
Gustav Mahler, die ter gelegenheid
van zijn 25-jarig jubileum met een
groots Mahler-feest werd bekroond.
Het orkest bevond zich toen op het
hoogtepunt van zijn glorie en ont
ving uitnodiging op uitnodiging uit
het buitenland. Als gevolg van
Mengelberg's persoonlijke instel
ling en ook wel van het vele reizen
en trekken, waarvoor een stan
daard-repertoire werd gevormd,
schoot de Nederlandse en in het al
gemeen de moderne muziek erbij
in. Gastdirigenten zoals Pierre
Monteux trachtten een tegenwicht
voor de hegemonie van het Duits-
romantische repertoire te vormen,
maar dit kon toch niet verhinderen
dat langzamerhand Utrecht, met
het U.S.O. onder leiding van Evert
Cornelis, de zetel werd van een ac
tuele en daardoor levende muziek
cultuur. Wanneer ooit het heen
gaan van een dirigent een verlies
betekende was het toen Cornelis
overleed; te Rotterdam, met het
veel jongere Rotterdamse Philhar-
monisch Orkest, werd echter zijn
taak voortgezet door Eduard Flipse.
Naast Amsterdam, Utrecht en
Rotterdam kregen Groningen, Arn
hem, Maastricht, Haarlem en Den
Haag hun orkesten en het Resi
dentieorkest, onder buitenlandse
dirigenten van naam, verleende in
de zomermaanden Scheveningen
zijn internationale glans; voor onze
nationale muziekcultuur bleek dit
overigens niet steeds van belang.
Op zijn beurt ontving het con
certwezen steun vanuit het muzi
kaal onderwijs, dat zich vooral
concentreerde in de Toonkunst
conservatoria, waar vooraanstaan
de componisten zoals Johan Wage
naar, Willem Pijper, Sem Dresden,
Hendrik And nessen en onze groot
ste pianist, Willem Andriessen, lei
ding gaven en geven. Solisten van
wereldnaam kwamen in deze pe
riode naar voren, zoals Johannes
Messchaert, Jacques Urlus, me
vrouw Noordowier-Reddingius, Jo
Vincent. Willem Andriessen, jon
geren als George van Renesse, Cor
de Groot. Willem Noske. Enige be
zorgdheid heerst ten aanzien van
het jongste geslacht naar aanlei
ding van het kort geleden gehou
den solisten-concours te Scheve
ningen, waar door Nederlanders
geen belangrijke prestaties gele
verd werden.
Hét onderwijs deed ook veel
voor het kweken van een luister
vaardig publiek en zag wat dat be
treft het belang in van muzikale
zelfwerkzaamheid door niet bij
uitstek begaafden. Zolang deugde
lijk muziekonderwijs op de lagere
en middelbare scholen niet alge
meen zal zijn, blijft echter het ide
aal van een van de grond af opge
bouwde muziekcultuur onvervuld.
Zelfs de „democratisering" van het
concertwezen, die zich in deze
vijftig jaar vrijwel voltrokken,
heeft de volksconcerten! doet
aan dit feit weinig af. Ook wat het
concertwezen betreft dient dus het
oog op de toekomst gericht te
worden.
Dc Opera
Vijftig jaar muziekleven in Ne
derland leveren natuurlijk nog
veel meer aspecten op dan die,
welke hierboven zo summier aan
geduid werden. Een hoofdstuk
apart is bijvoorbeeld de opera, die
in dit tijdsbestek een zeer bewogen
historie heeft doorgemaakt.
De Amsterdamse Opera, die
zich sinds enkele jaren in zulk een
bloeiend bestaan verheugd en op
enkele voorstellingen van interna
tionaal peil bogen kan, is waarlijk
niet uit de lucht komen vallen.
Onvolprezen is de werkzaamheid
van de, geheel door particulier ini
tiatief opgebouwde Wagnervereni
ging die. tot 1919 met de oprichter
Henri Viotta als dirigent, vrijwel
alle Wagner-opera's in modelop
voeringen ten tonele bracht en la
ter ook van de meesterwerken van
het opera-repertoire opvoeringen
gaf. Daarnaast waren echter, en
rnet alleen voor de elite zoals de
Wagnervereniging, achtereenvol
gens werkzaam de Nederlandse
Opera, onder leiding van C. van
der Linden, die haar naam eer
aandeed door in haar repertoire
talloze thans vergeten Nederland
se opera's op te nemen, de „Socie-
taire Noord- en Zuid-Nederland
se Opera-Vereniging", het Am
sterdams Lyrisch Toneel, dc Nieu
we Nederlandse Opera, het Natio
naal Operagezelschap, de Amster
damse Operavereniging, de Natio
nale Opera, de Co-Öpera-tie en hoe
al die gezelschappen verder ook
mogen heten. Verder trokken veel
publiek de Koninklijke Franse
Opera (tot na de eerste wereld
oorlog) en de Italiaanse Opera (tot
de tweede wereldoorlog). Dat Ne
derland geen opera-land zou zijn.
is in deze vijftig jaar in ieder geval
een sprookje gebleken, al zijn vele
gezelschappen door gemis aan
overheidssteun dan ook te gronde
gegaan. Zo ergens deze steun nood
zakelijk is. dan is het op dit gebied
der muziek.
Van de opera naar de kerkmu
ziek, de overgang wordt wellicht
gerechtvaardigd door het feit, dat
Hendrik Andriessen door de rege
ring als componist van de opera is
aangewezen, die ter gelegenheid
van de Troonswisseling opgevoerd
zal worden en dat het ook Hen
drik Andriessen is, die op het ge
bied van de Katholieke kerkmuziek
de traditie voortzet welke door
Diepenbrock ingezet werd. Talent
volle jongeren zoals Herman Stra-
tegier en Jan Mul staan hem daar
in ter zijde. Ook in de Protestantse
kerkmuziek hebben zich evoluties
voorgedaan, met over het algemeen
een herleving van het liturgisch
besef en in het bijzonder de restau
ratic der oude psalmmelodieën.
Wal dat laatste betreft: onze tijd is
er inderdaad een van restauratie,
restauratie van oude gevels zowel
als van oude muziek en muzikale
gewoonten. En hoe wenselijk res
tauratie op zichzelf ook mag zijn,
wc hebben toch meer aan moderne
scheppingen en stimulerende ini
tiatieven, waarnaar we aan het be
gin van een nieuw tijdperk dan
ook met verlangen in het hart uit
zien. J. ROMIJN
genrijk bewind neerlegt willen wij
onze lezers een bloemlezing bieden
uit een halve eeuw Koninklijke
woorden:
r.In zorgvolle en benarde omstan
digheden. in beproeving, maar ook in
H.M. de Koningin tijdens het uit
spreken van een troonrede
WILLEM ROYAARDS
EDUARD VERKADE
ALBERT VAN DALSUM
WIE de toneelkunst van de
laatste halve eeuw wil over
zien, doet goed tien jaar verder
terug te gaan. nl. tot 1888. Het
toneel verkeerde in de midden-
decenniën van de vorige eeuw in
'n jammerlijke toestand. Al hebben
de goede toneelkrachten niet ont
broken, vrijwel alle aanraking met
het hoger geestelijk leven, met de
ideeënstroom van die tijd, met de
literatuur en de beeldende kunst,
was verloren gegaan.
Het Ned. Toneel, in 1866 opge
richt door mensen die dit tekort
inzagen, beschikte nog niet over
spelers, die intellectueel voldoende
geschoold waren en sloot zelf
Schimmel, die overigens veel
goed werk deed, was daarvan de
^chuld de ogen voor het grote
licht, dat uit het Noorden kwam
schijnen in de figuur van Ibsen.
In 1887 nu werd door jonge men
sen een stichting gevormd, die eni
ge bekwame spelers bijeenbracht
met het doel om wezenlijk belang
rijk werk te spelen. In Maart 1888
voerde dit ensemble, waartoe naar
ik meen ook Roy aards behoorde,
Nora van Ibsen op, zomede Be
lachelijke Hoofse Juffers van Mo
lière. Het werden naar 't algemeen
oordeel modelvoorstellingen. Maar
daarmee liet men 't en de Stich
ting ging weer uiteen. Men had
de Nederlandse kunstwereld ge
toond hoe 't kón de steen moest
nu uit eigen kracht maar verder
rollen.
Welnu: de beweging was inder
daad niet te stuiten. De Salon des
Variétés bracht achtereenvolgens
Ibsen, Hauptmann, Sudermann,
Maeterlinck en Brieux op 't reper
toire nieuw-lichters van aller
lei orde en grootte met 't gevolg
dat tenslotte ook het benoedzame
of liever behoudzuchtige Neerlands
Toneel zijn poorten ontsloot voor
het realisme.
In Rotterdam, in de Tivoli-
Schouwburg „het riekt er naar
dooie muizen", zeiden de artisten
speelde Jan C. de Vos, wiens
hart naar de moderne literatuur
uitging. Van Nouhuys, Couperus
(Noodlot) naast buitenlandse au
teurs (1890—1895).
Vérstrekkende betekenis
IN Amsterdam gebeurde er iets,
dat voor de verheffing van ons
toneel van vérstrekkende betekenis
zou worden: de oprichting in 1893
van de, .Nederlandsche Tooneelver-
eeniging" door Chrispijn Sr., Mari
Ternooy Apèl en de toen nog heel
jonge Adr. van der Horst. Het bes
te te geven van klassieken en mo
dernen heeft bij dit gezelschap in
de 20 jaar van zijn bestaan steeds
voorgezeten. De voorstellingen
trokken van de aanvang af zo
vertelt dr. Walch de aandacht
door haar zorgvuldigheid en toe
wijding. In 1908 verbreidde dit
ensemble de roem van Hollands
toneelspeelkunst in het buitenland
(Berlijn) door voorstellingen o.a.
van Ghetto. Allerzielen en De
Meid; drie stukken van Herman
Heijermans.
Hiermede is dan de naam ge
noemd vap, d» veel bewonderde,
ook wel verguisde „wiens scherp
requisitoir tegen de kapitalistische
maatschappij en haar verworden
moraliteit ik citeer dr. B. Hun-
ningher weerklank vond in de
harten van duizenden, die jaren
lang avond aan avond de schouw
burgzalen vulden om zich door de
kracht van zijn eminente beelding
te laten grijpen en stuwen tot een
geestdrift als geen ander toneel
schrijver in Nederland heeft kun
nen wekken."
Ook als regisseur heeft Heijer
mans zijn sporen verdiend, maar
toen hij na het faillissement van
de Ned. Tooneelvereeniging zelf de
teugels in handen nam, bleek hij
voor directeur niet de rechte capa
citeiten te bezitten, hoewel hij. de
sociaal-democraat, als werkgever
„kapitalistischer" optrad dan wie
ook.
Zijn échec was ten dele te ver
klaren uit het feit, dat het realis
me, waarvan hij een onvergelijke
lijk dienaar was, al vóór de eerste
wereldoorlog zijn vat op het pu
bliek had verloren. Men verlangde
iets anders.
Noch het werk van Emants,
realisme van een veel koeler, uit-
zichtlozer soort, noch dat van Jo-
sine Simons-Mees in zijn verfijnde,
maar versmallende psychologie kon
aan dit verlangen tegemoetkomen.
Eerder zou Van Eedcn met zijn
WEINIG toneelschrijvers heb
ben deze speciale kunst met
zoveel rhetorische passie gediend
als Alphons Laudy, met zijn ver
maard geworden „Paradijsvloek";
en niet één met zo diepe geestelij
ke bezinning en poëtische zuiver
heid als Madeleine Bohtlingk, die
't helaas bij haar debuut „Astrid'
heeft gelaten. Misschien ook wel
gevolg van de nalatigheid van ons
beroepstoneel. In Vlaanderen heeft
men beter begrepen, wat aan dit
merkwaardige stuk toekwam Zelfs
zij, die ten onzent de mond vol
hadden van „vergeestelijking" heb
ben geen poging ondernomen om
dit werk tot leven te brengen.
Neen; van haar roeping t.o.v. de
Ned. toneelschrijfkunst (met volle
nadruk op de laatste lettergreep)
is het Ned. toneel zich nog altijd
niet volledig bewust.
Intussen: in de loop dezer vijftig
jaar hebben heel wat auteurs kun
nen tonen wat zij op dit terrein
vermochten. Slechts enkelen van
hen beten in 't zand, maar geen
van de anderen vermocht aan een
eigen, Nederlandse traditie het aan
zijn te geven, hoewel meer dan één
zijn stukken ook in het buitenland
met succes gespeeld zag. Bij alle
intelligentie en vis komica ont
braken hun toch klaarblijkelijk de
wijde blik en diepere hartstocht,
die men in bepaalde buitenlandse
auteurs kan benijden.
Ank v. d. Moer en Johan de Meester
in „Waar is mijn dochter", een blij
spel van Ank van der Moer
fantasie dit hebben gekund, ware
zijn werk niet te grillig en in vele
opzichten te onbeholpen uitgeval
len. Zijn „Heks van Haarlem",
door Royaards uitgebracht, bleef
van al zijn stukken wel 't langst
repertoire houden.
Fabricius had geen last van on
handigheden met betrekking tot 't
toneel. Ook was zijn werk los
van enige maatschappelijke ten
dens, genoeg op de man af,
maar ja het leed bij alle ver
diensten te weinig aan diepgang.
Leiders en spelers
AAN marxante toneelleiders en
spelers hebben wij in dit tijd
perk geen gebrek gehad. Voortge
komen uit het realisme wist
Royaards het toneel tot een feest
der verbeelding te maken. Nauw
betrokken met het symbolisme kon
Verkade het toneel koppelen aan
een nieuwe geestelijke bezinning
Van Dalsum werkte min of meer
in beider spoor. Johan de Meester
stortte zich met het Vlaamse volks
toneel in het expressionnismc, en
wist, in Holland terug, aan zijn
voorstellingen de fraicheur te ge
ven van een spirituele verbeelding.
Paul Storm gaat in dezelfde lijn en
Ko Arnoldi verbindt graag schil
derachtige milieuwerking aan fijn-
afgestemde psychologie. Ook Cor
Hermus, met een sterk gevoel voor
het parodistische, blijkt een talent
vol regisseur, en Joh Remmelts
..hoog" van tempo, niet minder.
Cees Laseur mogen wij hier zeker
niet vergeten, en Fred Sterneberg
ontplooit zich als regisseur even
eens op gelukkige wijze. Hun werk
maakt het toneel in elk geval tot
een culturele factor temidden van
zoveel geestelijke afbraak.
Ook aan spelers is er geen ge
brek: van verdienstelijke tot be
kwame en waarlijk grote.
In het tijdperk dat wij hier be
handelen, hebben twee belangrijke
concurrenten zich voor het toneel
voorgedaan: film en radio, die heel
wat nadeel aan het schouwburg
bezoek hebben teweeggebracht.
Anderzijds hebben zij de spelers
tot verfijning van hun techniek ge
prikkeld en de gezelschappen
waakzamer gemaakt dan ooit. Dat
het toneel, hoewel het in deze jaren
van culturele teruggang extra in
de verdrukking komt, duurzaam
door deze belagers zal worden be
dreigd, kan ik niet geloven. Maar
men vraagt zich toch wel eens niet
zonder bezorgdheid af, hoe de to
neelkunst er over de komende hal
ve eeuw zal uitzien. C.A.S.
Mevr. NOORDEWIER—REDDINGIUS
EVERT CORNELIS
DE Koningin spreekt. Hoo vaak
heeft deze mededeling ons in de
oorlog niet doen opveren. Als wij ge
neigd waren toe te geven aan een
sombere stemming, als het leed ons
te machtig werd. waren haar woor
den voldoende om nieuwe moed te
geven, om ons helderder dan ooit de
zekerheid van de overwinning be
wust te maken. En wat telkens weer
het meest trof was dc moederlijke
toon, waarmee zij haar grote gezin
opwekte om deernis te hebben met
allen die gebukt gaan onder een ver
lies, dat voor het welzijn van het va
derland werd gebracht. Dat was ook
het geval met dc redevoering waar
mee zij mededeling deed van haar
voornemen om na een werkzaam le
ven, haar taak aan haar dochter over
te dragen. Haar redevoeringen blij
ven dan ook haar waarde behouden
en nu Koningin Wilhelmina haar ze-