De schilderkunst handhaafde
een hoog peil
Een groot verleden en
een veelbelovende toekomst
Totale ommekeer in de
sociale verhoudingen
c
Na de Haagse School weer aandacht
voor vorm en experiment
Meer sameniverking tussen
arbeider en werkgever
Zaterdag 4 September IS'18
5
Nederlands cabaret
gedurende 50 jaren
Zelfportret van Dick Keteen jong
gestorvene, die in z\jn werk met
behoud der innerlijke bezieling een
uiterste verfijning bracht.
WIJ schrijven anno 1900.
Parijs houdt een wereldten
toonstelling één van de vele
waar ook de Nederlandse schilder
kunst vertegenwoordigd is. De be
langrijkste inzending is die van
Jozef Israëls, waar in 't bizonder
zijn laatste werken een geweldige
opgang maken. De gehele kunst
zinnige wereld buigt zich. zoals 't
heet, voor het genie van de Mees
ter, die door menigeen wordt ver
geleken met Rembrandt. Nóg 50
jaar later, is de eerbied voor
Israëls algemeen, maar men is toch
wel gaan beseffen, dat hij tot de
universele grootheid, de tragische
menselijkheid van een Rembrandt
niet reikt.
In datzelfde jaar is de omstreeks
'80 begonnen bloei van de Haagse
School, waartoe ook Israëls gere
kend wordt voorbij. Het mondiaal
succes van de Marissen en Mauve
gaat verder, vooral in de Ver. Sta
ten blijft de vraag naar hun kunst
groot, maar artistiek heeft deze
stroming haar werk verricht. Wat
de impressionnisten in Frankrijk
deden, haddon zij en niet te ver
geten ook Weissenbruch voor
ons land gedaan. Zij waren „un
oeil, rien qu' un oeil". Zij hielden
de ogen wijd open, al mochten zij
hoogstens de oogleden wat knijpen,
om de schijn der wereld groter en
eenvoudiger te maken.
In 1900 is het accent al verlegd
naar Amsterdam. Werden de Am
sterdamse impressionnisten met
Breitner aan 't hoofd aanvankelijk
als een nabloei van de Haagse
School bekeken, de laatste tijd
heeft men meer begrip gekregen
voor hun eigen zelfstandige karak
ter.
Voorzover ze de verraderlijke
„betume" als bindstof gebruikten,
zijn er met de schilderijen van de
Haagse School vreemde processen
aan de gang. Huib Luns heeft 't
eens treffend uitgedrukt: „de schil
ders dwongen de verf als materie
tot prestaties boven haar kracht en
de verf heeft zich gewroken." Ge
barsten en plaatselijk vergeeld,
waar met olie werd uitgehaald,
staan nu ook J. Maris' genre schil
derijen gedeeltelijk ontluisterd. Van
deze ontluistering zullen de water
verftekeningen, die de Haagse
School produceerde geen last gehad
hebben. In een savante combinatie
van dekkende gouache en door
schijnende lak, in een herhaalde
bewerking van opbrengen en af
wassen wordt dit aquarelleren in
de hand van de Hollandse colorist
een nieuwe techniek, die de kunst
wereld verovert."
Nieuwe ideeën.
Omstreeks 1900 heeft, zoals ge
zegd, het impressionnisme zijn écla
tante tijd gehad. Nieuwe ideeen
breken baan, die van allerlei rich
ting komen opzetten. Vooral de
decoratief-monumentale inzichten
en die der symbolisten worden hier
te lande met talent verdedigd,
practisch en theoretisch. Men den-
ke slechts aan Derkinderen, Toorop
komen met onze studies en jullie
zult je omkeren in je graf." De
olievliezen, die ovar de schilder
kunst lagen, worden weggevaagd,
de paletten gezuiverd. De acade
mische studies worden omgedraaid
en op de achterkant nieuwe ideeën
geschilderd in een nieuwe taal. De
schilders zelf spreken van runen
schrift en van hieroglyphenschrift.
maar voor het publiek wordt 't er
niet gemakkelijker op. Als waar
is, wat men wel eens zegt, dat 90%
van het publiek volslagen vreem
deling is in 't domein der kunst en
alleen ontvankelijk voor de „oog-
bedrieglijke imitatie," dan voelt
dit publiek zich bij de expression-
nisten in een gekkenhuis.
Bergense School.
En bij de cubisten is 't niet zo
heel veel beter. Voor Westelijk
Holland komt de vernieuwing in
hoofdzaak uit het Zuiden. Cézanne
is Allah en Le Fauconnier is zijn
profeet. Het zijn vooral schilders i
de buurt van Bergen, Schoorl er
Groet, waar reeds tijdens de eersr
oorlog de nieuwe gedachten als
manna uit de hemel worden opge
vangen. Cézanne heeft gesproken
van het „platte vlak, met kleuren
bedekt," die in een zekere samen
stelling zijn opgebracht. Voor hem
zijn' alle organische vormen tot be
paalde mathematische grondvor
men te herleiden. Cubisme wordt
't wachtwoord. Ook de Japanse
houtsnede leert wat er langs de
weg der constructie is te bereiken.
De naam „Bergense School"
komt in zwang. De invloed van
deze richting strekt zich over heel
Nederland uit. Formules blijven wat
onbeholpen, maar Piet v. d. Wijn-
gaerdt heeft het eens aldus gezegd:
„Streven naar oerkracht, gesteund
door vereenvoudiging, overleg,
klaarheid, gepaard aan een hoge
uitdrukking der kleur."
Zowel de expressionnisten. die
vooral hevigheid in de uitdrukking
zoeken als de cubisten, verstevi
gers van de vorm, leggen gaande
weg hun dogmatische eenzijdig
heid af. Onmiddellijke aanraking
met de natuur kunnen geen van
beiden missen. Zo wordt uit de hoek
der expressionnisten gezegd: „de
ezels kunnen weer stevig geplant
in de klei. Er wordt geschilderd
alla prima, a bout portant. een
beetje vlug en fel. Thuis schilderen
is vissen in een aquarium."
Maar ja dat aquarium lokt
óók.Zijn er niet de aanbidders
van de nieuwe zakelijkheid, die
het „platte vlak" weer doorbreken
en de buitenwereld met de objec
tiviteit van een fotografische lens
pogen te benaderen? Zij schijnen
van een ansicht meer te leren dan
van de natuur zelf, klei of niet.
Zelfs komt in Holland, land bij uit
stek van realisten en Kleinmalerei
het neo-plastische evangelie op, dat
nabootsing van de.,toevallige ver
schijning finaal verwerpt en op
voorbeeld van Picasso (maar ook
buiten hem) zich in geometrische
Een Amsterdams stadsgezicht van Breitner, de man die het impression
nisme tegen het eind van de vorige eeuw verdiepte en dramatischer
élan gaf.
en Roland Holst. De bouw van
Berlage"s beurs ook het begin
van onze nieuwe bouw- en beeld
houwkunst toont aan, welke
mogelijkheden er voor de gebonden
kunsten zijn, als zij zich onder
schikken of aanpassen aan de ar
chitectuur. De glorie van de Haag
se School wordt ietwat smalend af
gedaan met 't woord „schilderij
kunst". Als Roland Holst directeur
wordt van de Rijks-Academie,
groot geworden onder Allebé, de
merkwaardigste kunstpaedagoog,
die Holland gehad heeft, schijnt het
pleit voor de monumentale richting
gewonnen, maar men behoeft
slechts de namen te noemen van
Joep Nicolas en Charles Eyck
niet voor niets Limburgers, die al
tijd een eigen groep zijn gebleven,
maar die intussen veel invloed
hebben! om te beseffen, dat de
gesmade schilderijkunst, door de
voordeur naar buiten geworpen,
v/eer door een achterraam naar
binnen klimt. Men zie hun glaze
nierskunst om te weten wat wij be
doelen
Na 1900 beginnen andere invloe
den zich te laten gelden. Wij den
ken aan Van Gogh, aan de Japanse
houtsnede, en tenslotte aan Cézan
ne.
De Duitsers zijn, meen ik. de
eersten geweest die de consequen
ties van wat Van Gogh wilde, vol
ledig hebben aanvaard. Het ex-
pressionnisme „een springvloed van
levens- en kunstvernieuwing"
dringt vooral uit het Oosten op en
heeft het eerst van al vat op de
Groningers, die altijd openstonden
voor wat onze Oosterburen aan
nieuws en goeds (ja - zo was 't
vroeger wel) hadden te brengen.
„1918 wat is er toch voor
lichtends in die jaren," aldus een
der beste Groningers, Johan Dijk
stra. „Daar staan we. aan het be
gin van de kunst, zonder remmen,
tomeloos en mateloos. O, bijziend
impressionnistisch brillenras van
1900, wij zullen aan jullie graven
vlakverdeling vermeit. Hoe sterie
ler hoe mooier. Ook is er de rich
ting van hen, die bij een uiterste
aan exacte weergeving, bij een
strikt volgen van het perspectief,
in het bijeenbrengen van dingen,
die tot dusver niet bijeenhoorden,
in onverwachte belichting etc. pro
beren een stemming op te roepen
van beklemming en hallucinatie
Door de werkelijkheid heen tot een
„andere werkelijkheid". Met meer
fantastische middelen en steunend
op het on- en onderbewuste, zou
het „sur-realisme," dat in ons land
slechts weinig ingang vindt, iets
soortgelijks pogen te bereiken.
Rijk aan contrasten.
Al zijn de tegenstellingen wat
afgeslepen en de richtingen en
„ismen" niet zo duidelijk meer te
onderkennen, het is een feit, dat de
Nederlandse schilderwereld rijk
genoeg is aan variaties en contras
ten. In het Europees concert draagt
onze schilderkunst met ere haar
steentje bij. Namen, die de ganse
wereld verblinden mogen wij niet
bezitten ik weiger aan te nemen
dat Han van Meegeren een genie
was, al „verblindt" hij de massa
wij behoeven ons voor onze pres
taties geenszins te schamen.
Eerder past het ons deemoedig te
zijn wat betreft de belangstelling,
die wij aan onze schilderkunst ge
ven. Gelukkig is de overheid gaan
beseffen dat ook de kunst rege
ringszaak is, maar economisch ge
zien staat de kunstenaar er niet
erg florissant voor. Wij staan weer
op de drempel van een crisis, die
welhaast even ernstig is als die van
1930. Er zijn tal van factoren die
hier samenvallen, en die wij niet
alle in de hand hebben. Steeds
meer gelukkig wordt de noodzaak
gevoeld om de kloof tussen de mo
derne kunst en het publiek te ver
kleinen. Voor zover opvoeding en
onderwijs te dezen iets vermogen
zal de uiterste inspanning hierop
gericht dienen te zijn. C. A. S.
ÏN de laatste halve eeuw zijn een
groot aantal sociale maatrege
len genomen, die de levenspositie
der grote massa enorm hebben ver
beterd. Het arbeidsloon, dat des
tijds nauwelijks voor de honger
bewaarde, wérd zeer sterk ver
hoogd. Aan de exploitatie van
mensen, gevolg van een buitenspo
rig lange arbeidstijd, werd een ein
de gemaakt. De krotten, waarin
vele arbeiders vroeger huisden,
werden opgeruimd en vervangen
door behoorlijke woningen. In al
lerlei gebeurtenissen als ziekte, on
geval, ouderdom, invaliditeit, werk
loosheid, e.d„ waarin de arbeider
destijds aan de honger was prijs
gegeven of de hand bij de bedeling
moest ophouden, is thans door de
sociale verzekering, voorzien.
Is aldus een totale ommekeer in
de sociale toestanden ingetreden,
niet minder belangrijk is het na te
gaan, welke veranderingen zich in
de sociale opvattingen van werkge
vers en arbeiders hebben voltrok
ken. Over dit onderwerp zou heel
wat te zeggen zijn. Ik wil volstaan
met aan te geven hoe de mentali
teit van arbeider en werkgever op
dit ogenblik veel meer gericht is op
samenwerking dan vroeger. Wat
zijn daarvan de oorzaken?
rar. dr. A. A. v. RHIJN
AAN arbeiderszijde moet hier in
de eerste plaats worden ge
noemd, dat de leer van de klassen
strijd meer en meer werd verlaten.
Over de vraag wat precies onder
de leer van de klassenstrijd wordt
verstaan, heerst heel wat misver
stand. De klassenstrijdleer verkon
digt niet, dat er dikwijls verschil
van mening is tussen werkgevers
en arbeiders en dat daaruit con
flicten kunnen ontstaan. Neen, zij
gaat verder. Zij gaat er van uit, dat
er op belangrijke punten altijd en
onvermijdelijk meningsverschillen
tussen werkgevers en arbeiders
moeten bestaan en dat het conflict
dus het normale verschijnsel is. De
leer van de klassenstrijd is niet los
te maken van het historisch mate
rialisme. Zonder dit historisch mate
rialisme hangt de klassenstnjdsleer
in de lucht. Dit historisch materia
lisme nu verkondigt, dat de econo
mische verhoudingen, waarin een
groep leeft, beslissend zijn voor de
vraag hoe de groep denkt over
recht, zedelijkheid, en andere ideo
logische waarden. De werkgever en
de arbeider leven in geheel ver
schillende economische verhoudin
gen. Hun opvattingen b.v. over de
vraag wat recht is. moeten dus te
genover elkaar staan. Van een ob
jectief recht, dat boven allen staat
en dat zowel werkgevers als arbei
ders bindt, is op deze wijze geen
sprake.
Men-begrijpt wel. dat deze weten
schappelijke theorieën de gewone
arbeider niet scherp voor de geest
hebben gestaan. Wat hij er uit op
pikte was, dat de werkgever zijn
natuurlijke vijand was en dat hij
tegen de werkgever moest strijden,
totdat hij de beslissende overwin
ning had behaald. Vandaar dat het
streven om tot samenwerking met
de werkgever te komen door de ar
beiders met wantrouwen werd ont
vangen. Grote groepen stonden
daardoor lange tijd onsympathiek
tegenover het instituut der collec
tieve arbeidsovereenkomst, waar
door de arbeider in een bepaalde
rechtsverhouding tot de werkgever
werd gebracht. Slechts geleidelijk
is deze tegenzin overwonnen en de
collectieve arbeidsovereenkomst
algemeen aanvaard. Dit is mede
veroorzaakt doordat de klassen
strijdleer aan invloed verloor. Aan
zedelijke waarden werd gelukkig
weer een hogere en zelfstandige
betekenis toegekend. Het N.V.V.
heeft dit kort geleden ook uitdruk
kelijk erkend door als algemeen
richtsnoer voor zijn arbeid vast te
stellen de normen van naastenlief
de, gerechtigheid, waarheid, ver
antwoordelijkheid en eerbiediging
van de menselijke persoonlijkheid.
Daarmede was de bodem van de
klassenstrijd uitdrukkelijk verla
ten. De R.K. en de Christelijke
vakbeweging hebben zich steeds
afwijzend tegenover de klassen
strijdleer gesteld.
Deze gewichtige verandering in
de sociale opvattingen aan de zijde
der arbeiders betekent natuurlijk
niet, dat men geen conflicten meer
met de werkgevers verwacht. Wan
neer alle andere middelen tot het
verkrijgen van recht zijn uitgeput,
kan een strijd noodzakelijk zijn.
Maar de verandering betekent wel,
dat het doel in de eerste plaats is
gericht op de samenwerking en
niet op de strijd.
AAN werkgeverszijde heeft zich
1 in deze halve eeuw eveneens
een gunstige verandering voltrok
ken. Vroeger stonden de werkge
vers veelal op het „baas in eigen
huis" standpunt. Daarmede werd
bedoeld, dat de arbeider blindelings
had te aanvaarden wat de werkge
ver geliefde te decreteren. De werk
gever was de dictator en de arbei
der slechts de gehoorzame dienaar.
Wilde hij de vastgestelde arbeids
voorwaarden niet aanvaarden, dan
moest hij maar een plaats elders
zoeken. Bovendien duldde de
werkgever veelal geen enkele in
menging „van buiten". Hij had al
leen met zijn eigen mensen te ma
ken. Het optreden der vakorgani
satie werd als een dergeliike in
menging „van buiten" beschouwd.
Vandaar dat de vakorganisatie
veelal niet werd erkend. Verzoeken
om met de vakorganisatie te spre
ken, werden niet of afwijzend be
antwoord. Slechts geleidelijk heeft
de vakorganisatie vaste voet weten
te verkrijgen. Thans is deze strijd
in ons land reeds geruime tijd ge
leden volstreden. Verschillende
factoren hebben deze gunstige ont
wikkeling beïnvloed.
Ook onder de werkgevers begon
nen de ogen meer open te gaan
voor de sociale misstanden, waar
van de arbeiders het slachtoffer
waren. Ook zag men hoeveel goeds
de vakbeweging bewerkte op het
terrein van drankbestrijding, ont
wikkeling en discipline. Begrepen
werd, dat daarom verandering niet
mocht uitblijven. Voorts werd in
de vakorganisatie meer en meer
het orgaan gezien, waardoor over
een gehele bedrijfstak tot betere
arbeidsverhoudingen zou kunnen
worden gekomen. De meer vooruit
strevende werkgevers, die verbete
ringen aanbrachten, behoefden dan
in de concurrentiestrijd niet de du
pe te worden van de slechte ar
beidsvoorwaarden. die sociaal ach
terlijke collega's bleven toepassen.
Naast deze meer zedelijke overwe
gingen heeft zeker ook wel een rol
gespeeld het feit, dat vele werkge
vers er de voorkeur aan gaven zich
bij het onvermijdelijke neer te leg
gen en daarom de invloed der vak
organisatie te aanvaarden. Men
maakte dus van de nood een deugd.
Maar in al deze gevallen beteken
den de veranderde opvattingen der
werkgevers een openen van de weg
naar samenwerking met de arbei
ders.
Dat de sociale opvattingen zich
aldus hebben gewijzigd, heeft vér
strekkende gunstige gevolgen ge
had. Plannen als de publiekrechte
lijke bedrijfsorganisatie, de onder
nemingsraden, de uitvoering der
werkloosheidsverzekering door be
drijfsverenigingen, e.d. welke thans
bij de Volksvertegenwoordiging in
behandeling zijn, werden daardoor
mogelijk. Moge in de komende
halve eeuw 'n juiste geestesgesteld
heid van werkgevers en arbeiders
het welslagen van al deze plannen
bevorderen
WANNEER ik U iets ga vertellen over de geschiedenis van het
Nederlands Cabaret, dan trek ik een scheidingslijn tussen variété
en écht cabaret, een scheidingslijn die eer In principe dan In de praktijk
bestaat. Want twee der markantste vertegenwoordigers van het ware
cabaret: Speenhoff Sr. In zijn jeugdjaren en Louis Davids In zijn rijpe
tijd, behaalden hun grootste triomphen in variété-programma's, waar
ze zich omringd zagen van jongleurs, koorddansers en gedresseerde
olifanten. Het principiële verschil zit hem dóarln dat de échte cabaretier
een man Is die wat te zéggen heeft en .zijn chansons schrijft uit inner
lijke noodzaak, onverschillig hoe het grote publick daar op reageren
zal, terwijl de variété-humorist een gezellige, „vlotte Jongen" Is die de
„massa" geeft waar zjj om vraagt. Ik geef aan géén van belden de
voorkeur. Er is véél voor nodig om een puntig chanson te kunnen
schrijven, maar onderschat U als-'t-u-bcHcft óók niet een man als Lou
Bandy, die, na dertig jaar de mensen te hebben laten lachen, nog steeds
de populairste man van Nederland is en dllc jongeren om zijn vinger
windt!
De eerste conferencier
Ook Nap de la Mar trad nog eens
met prachtige Cabaret-voorstellin
gen op de voorgrond waarbij hij
zijn uitzonderlijk begaafde dochter
Fien voor het eerst in het brand
punt van de belangstelling plaatste.
Bovendien trad hier voor het
eerst de Variété-komiek Louis
Davids als Cabaretier op, teza
men met een Engels vrouwtje:
Margie Morris. Dat Is het be
gin geweest van een lange en
succesvolle carrière.
Maar dat échte Cabaret dan,
werd tegen het eiydc der vorige
eeuw in ons land geïntroduceerd
(het werd geboren in de artisten-
kioegen van Montmartre) door de
Amsterdamse dichter-zanger Edou-
ard Jacobs. Deze Jacobs was een
eigenaardig voordrager: zijn genre
J was Frans, maar wat hij schreef
en zong daar was „geen woord
Frans bij"! In een ontstellend-rea-
listische taal bezong hij de levens
van gevallen meisjes en haar be
talende en betaalde vrienden, on
geveer in de stijl van de beroemde
Parijse Chansonnier Aristide Bru-
ant. Hij deinsde voor geen enkel
woord terug en wanneer U in het
bezit mocht geraken van zijn
zeldzame bundel „In het leven",
raad ik U dringend deze niet te
laten slingereneen dergelijke
nonchalance zou U een stuk van
uw reputatie kunnen kosten!
Nachtsocicteit
Jacobs trad op in „de Habs", een
zogenaamde nachtsociëteit aan de
Quellijnstraat te Amsterdam. Het
heette dat men lid moest zijn om
toegelaten te worden, maar ieder
een die vlot was met flappen van
vijf-en-twintig kwam er even ge
makkelijk binnen als men tegen
woordig in dergelijke Clubs (lees
„nachtkroegen") binnenkomt.
Zodra er voldoende gasten
aanwezig waren, plantte hij
zich voor de piano (hij stónd
er voor) en beet hij zijn klan
tjes de rauwste waarheden in
het gezicht. Vervolgens ging
hij, zoals toen gebruikelijk
was, met een geldbakje rond,
maar wee wie er niet minstens
guldens inwierp: hij kreeg
meteen de gehele bak mét in
houd naar 't hoofd geslingerd!
Toen in het begin dezer eeuw de
politie-maatregelen tegen dit soort
gelegenheden verscherpt werden,
evacueerde hij naar de Variété,
waar hij een heel wat netter réper
toire ten gehore bracht, hoewel hij
tot het laatst toe een vlijmscherp
satyricus bleef. Kort voor de eer
ste Wereldoorlog maakte hij een
reis door wat toen nog Ned. Indie
heette, waar hij vooral schatten
verdiende met z.g. „Heren-avon
den", die volgden op zijn'gewone
voorstellingen en waarbij hij zijn
liedjes uit de Pijp-jarcn nog eens
voordroeg. Hij overleed in Decem-
notabel mij onder het napraten in
fluistert: „Meneer De Haas, kent
U geen enkel liedje van Jacobs?"
En dan komen nostalgieke verha
len los over een studentenjeugd
die in Amsterdam werd doorge
bracht
Sensationeel debuut
Van veel algemener betekenis
was de reeds gememoreerde dich
ter-zanger J. H. Speenhoff. Deze
fabrikantenzoon uit Krimpen aan
de Lek had reeds een veelbewogen
leven achter zich (hij werkte o.a.
enige jaren als kunstschilder sa
men met de toén nog weinig be
kende Kees van Dongen) toen hij
als nauwelijk dertigjarige zijn de
buut maakte tijdens een door enige
journalisten (Johan de Meester, M.
J. Brusse en Top Naeff) georgani
seerde kleinkunst-middag in de
oude Rotterdamse Tivoli-Schouw-
burg.
Dit debuut was weinig minder
dan sensationeel! Speenhoff was
Cabaretier in de mecst-orthodoxo
zin van het woord: dichter, compo
nist, voordrager, tekenaar, scherp
chroniqueur van actuele gebeurte
nissen en een vent met een hart
dat klopte voor de armen en mis-
deeldcn. Nauwelijks stond hij op
de planken of de directeuren be
gonnen om hem te vechten. Hij
was werkelijk in één dag beroemd!
Vrij spoedig na zijn start leiddo
hij tezamen met de grote komiek
Nap de la Mar „Het Vrije Too-
neel", een ensemble dat vooral met
de parodie „Zijn Edelachtbare"
volle zalen trok, maar het sobere
genre van Speenhoff en de zwieri
ge komediantenstijl van Nap liepen
tezéer uiteen om deze combinatie
blijvend te doen zijn.
Meer op zijn plaats was Speen
hoff, toen hij rondom 1914 samen
werkte met een groepje toneelspe
lers (o.a. Else Mauhs en Cor van
der Lugt Melsert), die zijn eigen
optreden omlijstten met de opvoe
ring van de zéer-spitse Woorden
spelen welke hij in die tijd schreef.
Met optreden van dat zomer-en-
semble kan het beste vergeleken
worden met de Kleinkunst-voor-
stellingen welke nu o.a. Wim Kan
geeft, waarbij chansons .afgewis
seld worden met kleine toneel
schetsen, en in deze zin is ook zijn
optreden als toneel-leider baan
brekend geweest. Op het Neder
landse chanson was zijn invloed
van enorme betekenis en het Ca
baret in ons land heeft élles aan
hem te danken.
JEAN—LOUIS PISUISSE,
onze grootste voordrager op klein-
kunstgebied.
ber 1915. School heeft hij niet ge
maakt, zijn genre leende zich daar
niet toe immers, in wélke open
bare gelegenheden hadden zijn
beste liedjes gezongen mógen wor
den? maar hij is minder verge
ten dan U misschien vermoedt.
Want nog vaak geschiedt het dat,
na afloop van een Nutsavond in
de Provincie, één of andere dorps-
Een tweede kunstenaar, die even
als Speenhoff van beslissend be
lang is geweest, was Jean-Louis
Pisuissc. Deze ex-journalist, dio
zijn toneel-carrière met een grap
begon (de befaamde reis als straat
zanger met de zo-vreemd geëindig
de Max Blokzijl) was de grootsto
voordrager die we op kleinkunst-
gebied bezeten hebben. Daarbij was
nij onze oerste conférencier, de eer
ste man die met een toelichtende
kwinkslag verband in overigens
los-samenhangende programma's
bracht. Hij beheerste vier talen en
beschikte, behalve over vele kwa
liteiten die hem tot een ster van
Internationale grootte maakten,
over een onfeilbare intuïtie bij het
ontdekken van jongere talenten.
Lang is de lijst van de jongeren
wier pad hij effende. Om enkelen
ervan te noemen: Paul Colin, Jen
ny Guilliams, Tholen en van Lier,
Herre de Vos en vooral de nu zo
populaire romanschrijfster Willy
Corsari, die haar carrière als zes
tienjarig meisje bij „Swiep" begon
als een voortreffelijk internatio
naal Chansonnière en liedjesdich
teres en -componiste. Pisuisse
stierf in 1927 als slachtoffer van
een uit zijn evenwicht geraakte
medeminnaar.
Om deze drie grootheden heen
groepeerden zich in uiteenlopende
genre's vele anderen: de boeren-
dichter-zanger Jan van Riemsdijk,
de Pierrotzanger Marcel Barger, de
zanger van het Hollandse familie
leven Clinge Doorenbos, de vertol
ker van het Hollandse levenslied
Henri Wallig, de dichteres-compo
niste Manna de Wijs-Mouton en de
man wiens werk tot op de huidige
dag levend en actueel gebleven is:
Dirk Witte, de volkomen-Holland-
se-liedjesscheppcr.
LOUIS DAVIDS
jarenlang de verpersoonlijking van
het Cabaret.
Toen Pisuisse gestorven was en de
ster van de oud-geworden Speen
hoff begon te tanen, was Davids
eigenlijk de enige die jarenlang het
Cabaret bij ons verpersoonlijkte.
Alex dc Haas schreef
voor ons:
een overzicht van dc ontwikke
ling der kleinkunst" tijdens dc
vijftig regeringsjaren van ko
ningin Wilhelmina. Dc Haas
hoeven wij bij onze lezers nau
welijks te introduceren. Mis
schien weet u niet, dat deze
liedjeszanger-dichter zelf spoe
dig jubileert. Binnenkort staat
hi) 30 jaar op dc planken, een
feit, dat gevierd zal worden in
Tuschinski te Amsterdam op 25
September.
VJ
EDOUARD JACOBS,
die in ons land het echte cabaret
introduceerdel
Chiel de Boer was toen nog maar
in kleine kring bekend en veel
anderen van werkelijke betekenis
waren er niet.
Dc jonge generatie
Vlak voor en in de oorlog werd
dat anders: een jonge generatie
van zéér-begaafde Cabarct-artistcn
werd geboren, zodat Nederland op
het ogenblik weer een eigen Caba-
WIM KAN,
een van onze begaafde cabaretiers
vindingrijk auteur is Willy van
Hemert, die alleen maar op moet
passen dat hij zijn talent niet aan
té-veel-schrijverij opoffert. Toon
Hermans is bezig zich als een ster
van allereerste grootte te ontwik
kelen (waarbij hij al een aardig
eind op streek is!), Wim Kan ont
popt zich de laatste jaren als een
conférencier die nü al met de bes
ten der wereld in één adem ge
noemd mag worden en heeft bo
vendien de steun van zijn rijk-ge
talenteerde echtgenote Corry Vonk.
Cor Ruys bewijst zijn veelzijdig
heid als speel-zegger van de „Lied
jes van Brammetje", Chiel de Boer
brengt met zijn ensemble opmer
kelijke dingen, terwijl Wim Sonne-
veld in zijn laatste programma
voor de zoveelste maal bewijst tot
welke toppen ons vaderlands Caba
ret in zijn beste momenten vermag
te stijgen.
Natuurlijk zijn er meer artisten
op Cabaretgebied die wat beteke
nen of betekenden: het is alleen de
plaatsruimte die mij dwingt in vo
gelvlucht-stijl te schrijven.
Het verleden van ons nationale
Cabaret is groot, het heden is vrij
wel even belangrijk: ik maak me
ook over de toekomst geen zorgen!
WILLY CORSARI,
die als chansonnière bij Pisuisse
begon.
ret rijk is dat voor het buitenland
niet onderdoet en vrijwel op de
zelfde hoogte staat als het Cabaret
in de gloricjarcn van het verleden.
Een zeer apart talent bezit bijvoor
beeld Marthie Verdenius, die wel
iswaar bij voorkeur aan de na
vrante kant blijft, maar in haar
persoonlijke stijl prachtige dingen
schrijft en zegt. Een vruchtbaar en