vreselijke
Brief van Miesje
Maar Sint krpeg toch
zijn mijter terug
Sint NïcolaasAinderpiizzIe
'St. Nicolaasverhaal
door
J. van Straten
vJ
„Ik ben wel heel bejaard. Piet,
maar ik word nooit te oud voor mijn
werk. Over duizend jaar hoop ik
nóg de Nederlandse kinderen te ver
rassen. Maar jij, Piet, hebt nu ein
delijk rust verdiend. Ik ben bang
dat de reis naar Afrika te ver
moeiend voor jou zal zijn, daarom
mag je thuis blijven, hoewel je mij
in Afrika kan helpen bij het kiezen
van een goede opvolger."
„Natuurlijk ga ik mee, Sint", riep
Piet, „zoveel kracht heb ik nog wel
in mijn botten. Als ik maar niets
hoef te sjouwen".
„Dan gaan we samen op reis! Wil
je dr. Groe vele wang roepen. Ik wil
met hem mijn plannen verder be
spreken", zei Sint Nicolaas.
Piet slofte met gebogen rug de ka
mer uit en even later trad dr. Groe
velewang binnen. Zoals gewoonlijk
droeg hij drie dikke boeken onder
zijn arm en drie dikke brillen op
zijn neus, want Sints secretaris was
de geleerdste man van Spanje.
„U kent mijn plannen, dr. Groeve-
lewang", zei Sint Nicolaas, „ik heb
er met Piet over gesproken en, hoe
wel het hem verdriet deed niet meer
naar Holland te kunnen gaan, gaf
hij mij gelijk. Wel wil hij graag mee
naar Afrika. Hebt U er al over na
gedacht bij welke negerstam ik de
beste knecht kan vinden, wat ik
moet meenemen en wanneer ik weg
moet?"
Dr. Groevelewang nam zijn drie
dikke brillen van zijn neus en
poetste ze met een paarse zijden
zakdoek schoon. Dat deed hij
altijd als hij ernstig moest naden
ken. Toen hij zijn brillen weer in de
juiste volgorde op zijn neus had ge
zet zei hij:
„Piet honderd gulden per week.
U moet naar Congo, naar Nooit-niet-
hatsji-negers, die nooit verkouden.
Veel eten, opvouwbaar houten huis,
regenpijpen, zak met houten blokjes
en dakpannen meenemen. Volgende
week weg. Vooral niet vergeten zak
je suikerbeesten!"
„Suikerbeesten? Waarvoor heb ik
die nodig?", vroeg Sint Nicolaas ver
baasd.
„U neemt proef. Best knecht, die
geen suikerbeesten lust. Minder
snoepen uit zak."
„Maar dat heeft Pietermanknecht
ook nooit gedaan", riep Sint Nico
laas, een beetje boos, omdat hij
meende dat dr. Groevelewang. zijn
ken, zelfs niet in de badkamer.
Waar moesten ze zoeken?
Zonder gebit?
Zonder gebit weggaan, daaraan
viel niet te denken. Dr. Groevele
wang had Sint Nicolaas verteld dat
hij in Afrika dagenlang alleen van
cocosnoten moest leven en hoe kan
dat, zonder gebit? Allemaal hadden
ze gezocht: Sint Nicolaas. Pieter
manknecht, dr. Groevelewang, dr.
Boorman, de twaalf Spanjaarden, de
kok en de drie dienstmeisjes. Einde
lijk had de Sint zelf zijn gebit ge
vonden: het zat inderdaad in een
kommetje, maar dat stond achter
Sints ledikant en erover heen stond
de mijter.
Haast-je, rep-je sjouwden de
Spanjaarden alles aan boord en daar
voeren ze nu, op de prachtig glan-
sende zee, naar Afrika.
Na acht dagen bereikten zij Con-
goland. Hier legde de boot aan en
de twaalf Spanjaarden droegen de
kisten van boord. Sint Nicolaas, Pie
terman en dr. Boorman namen har
telijk afscheid van de kapitein en de
bemanning.
,,'t Is hier knap warm, vind
je niet. Piet?", zei de oude heilige.
„Ik geloof, dat ik mijn zware mantel
maar uittrek. Ik ben bang, dat ik
anders helemaal gesmolten bij de
Nooit-niet-hatsji-negers kom."
„Maar Sint, U moet toch in volle
statie daarheen? Welke neger weet
anders, dat U Sint Nicolaas bent?"
„Beste Piet, luister eens: als ik
vlak bij de Nooit-niet-hatsji-neger-
dorpen kom kan ik mijn mantel toch
weer «mslaan! Wat denkt U er van,
dr. Boorman?"
„Ik vind, dat U gelijk hebt. U kunt
best een kampbroek aantrekken",
zei de tandarts.
„Ik doe het", riep Sint Nicolaas.
In een klerenwinkel kocht hij een
korte broek en een wit overhemd.
Piet vouwde de rood-fluwelen man
tel netjes op en Sint beklom zijn
kameel. Zijn mijter hield hij op, te
gen de felle zonnestralen. Ook dr.
Boorman en Pietermanknecht beste
gen hun rijdieren, de twaalf Span
jaarden kromden hun ruggen onder
de kisten en daar trok de troep de
gloeiend hete Congolanden in.
Ze zagen de vreemdste dieren: ge
vlekte beesten, met heel lange hal
zen („Dat moeten giraffen zijn",
vertelde dr. Boorman), prachtige,
slanke dieren, die veel op herten le
ken („Vast en zeker antilopen", be
weerde Piet en grote, zware bees
ten zonder neuzen, maar met kleine
brandspuitslangen aan hun kop
(„Aha, olifanten", riep Sint Nico
laas).
koning. „Alle jonge negers mag
meenemen U, Nicolaas Sint. Dan U
een paar in voorraad hebben."
„Neen, neen, ik heb er maar één
nodig! Maar het moet de beste, de
handigste, de trouwste, de minst-
snoeplustige van allemaal zijn. Ik
heb huizen, schoorstenen, dakgoten,
regenpijpen en nog veel meer mee
genomen om Uw jonge onderdanen
op de proef te stellen", antwoordde
Sint Nicolaas.
„Meteen wü beginnen kunnen!",
zei koning Hadsjoega. maar Sint Ni
colaas vertelde, dat hij en zijn gezel
schap vreselijk trek in iets hartigs
hadden, omdat zij al drie weken
lang niets anders dan cocosnoten
hadden gegeten. Koning Hadsjoega
klapte drie maal op een vreemde
manier in zijn handen en onmiddel
lijk verschenen twintig negerinnen
met grote schalen vol van het heer
lijkste Nooit-niet-hatsji-neger-eten.
Daar waren krokodillentranensoep,
gestoofde slangen, sappige olifanten-
biefstukjes, rauwe rijst met vers ge
hakte cocosnoten-doppen, neus
hoorn kluifjes, sprinkhanenniertjes
en nog veel meer lekkers, alles over
goten met smeuiige grijze modder-
saus. Sint, Piet, dr. Boorman en de
twaalf Spanjaarden keken eerst een
beetje bibberig naar die vreemde
spijzen, maar ze hadden zo'n honger
dat zij alle schalen leeg aten.
Toen gaf Sint Nicolaas bevel de
kisten open te maken. Binnen een
uur stonden, midden in het Nooit-
niet-hatsji-neger-dorp, drie echte
Hollandse huisjes. De dakgoten wa
ren vastgemaakt, de regenpijpen
ook. de schoorstenen stonden precies
midden op de nokken en waarlijk,
er kringelde rook uit. Piet gaf de
Spanjaarden nog een grote zak met
watten en die strooiden ze, in kleine
vlokjes, op de daken: dat moest
sneeuw voorstellen.
De grote wedstrijd
Daarna begon de grote wedstrijd.
Vijf en twintig kranige jonge negers
stapten in een rij het dorpsplein op.
Sint Nicolaas liet ze stram staan en
Dr. Boorman sprong naar voren.
„Monden open", riep hij en alle vyf
en twintig jonge negers sperden hun
kaken wijd vaneen. Door een dik
vergrootglas keek dr. Boorman hun
tanden en kiezen na en met een fijn
tangetje peuterde de tandarts nu
eens hier, dan weer daar in de open
monden. Zodra hij zag. dat één der
negers van pijn even zijn ogen dicht
kneep zei hij: „Foetsie!"
Toen hij klaar was waren er nog
maar twaalf negers over. Die kre
gen allemaal een tandenborstel en
een tube pasta cadeau.
Vervolgens nam Piet de leiding.
Hij vertelde de negers in hun eigen
taal (want Piet kende natuurlijk
Negers), dat zij „klimmen langs re-
renpijp op" moesten. Nu, daar waren
alle twaalf bazen in, want iedere
morgen klommen zij in de palmbo
men om cocosnoten te plukk».
„Psssst, Piet", riep Sint mcolaas,
„die drie daar doen het een beetje te
wild. Er zijn helaas in Nederland
ook huisjes, die niet zo heel sterk
zijn. Die knapen zouden ze helemaal
uit elkaar trekken. Wat zouden de
kinderen dan schrikken! Nee. die
kan ik niet gebruiken!"
Nu waren er nog maar negen ne
gers over. Die moesten rechtop over
de nokken van de daken wandelen.
De eerste neger bibberde zo erg dat
de dakpannen lostrilden. „Afge
keurd", riep Piet. Acht bleven nu
nog over. Zeven wandelden keurig
rechtop over de nokken, maar één
rolde naar beneden. „Afgekeurd!"
riep Piet.
De zeven jonge negers moesten de
zak met blokjes dragen, één liet
hem vallen. „Afgekeurd!" De zes
moesten met de zak langs de regen
pijp omhoog klimmen, één trok de
regenpijp van het huis af. „Foetsie",
riep Piet. De andere vijf moesten
met de zak-mct-blokjes door de dak
goot marcheren, één liet de zak op
zijn tenen vallen en gaf een gil
(„Die maakt de Hollandse kindertjes
wakker", zei Sint Nicolaas) en Piet
riep: „Maar opzij staan ga!"
Toen stonden nog maar vier jon
ge negers in de kring. Ze grijnsden
van trots dat ze het al zó ver hadden
gebracht. Maar nu kwam het moei
lijkste: de nieuwe Pieterman moest
ook het paard van Sint Nicolaas op
het dak kunnen hijsen. Omdat Sint
geen paard bij zich had moesten dp
negers hun kunsten vertonen met
een kameel. Het beest zette een gro
te keel op toen de eerste neger hem
bij zijn nekvel greep. Sint Nicolaas
stapte naar het dier en fluisterde in
zijn oor: „Kom, kameeltje-lief, doe
het maar voor mij!" en dadelijk was
het beest zo mak als een lammetje:
De neger zette zich schrap, tilde de
kameel op, maar hoe hij ook zwoeg
de. hij kon niet eens de voorpoten
van he£ dier in de dakgoot krijgen.
„Afgekeurd", riep Piet.
De tweede deed het beter, hij tilde
de kameel bij één voorpoot en een
achterpoot omhoog en met krakende
spieren tilde hij, onder luid „Hoe-
ra"-geroep van zijn in spanning toe
kijkende vrienden en vriendinnen
het bultige beest in de dakgoot. Ook
de derde speelde het klaar, maar de
vierde zei: „Ik danken lekker jou,
willen ik straks geen spierpijn heb
ben. Ik afkeuren mijzelf" en onder
gejoel van zijn stamgenoten liep hij
de kring uit. Nu waren er twee
over: die hadden alle proeven goed
afgelegd!
Mmm lekker smullen
„Jullie zijn kranige kerels", zei
Sint Nicolaas, „Kom hier. dan krij
gen jullie een suikerbeest". Eén ne
gerjongen stapte snel naar de Sint,
greep een suikerbeest en begon er
meteen aan te likken. „Mmmmmm,
lekker, heerlijk smullen. Ik snoepen
zo altijd graag'"
„Afgekeurd!", brulde Piet.
De andere was bij het zien van
het zoete snoepgoed weggelopen.
„Vies, vies, ikke lusten met, vies.
vies, heel erg!" riep hij en toen
juichte Pietermanknecht: „Goedge
keurd, goedgekeurd. Hij is mijn op
volger!"
Sint Nicolaas schreed naar de jon
ge neger, die alle proeven goed had
afgelegd en geen suikerbeesten lust
te. „Geef mij een hand, jonge man.
Jij zult mijn nieuwe knecht zijn",
zei hij. Koning Hadsjoega was zo in
zijn schik dat hy de mijter van z'n
hoofd nam en die zijn jonge onder
daan opzette. De negers en de ne
gerinnen waren buiten zichzelf van
vreugde omdat hun stam de eer
waardig was gekeurd een nieuwe
Pietermanknecht te leveren. Zü
stampten op de grond, vlugger en
vlugger, en op het laatst dansten zij.
zo maar voor de voet weg. een nieu
we dans: de Nooit-niet-hatsji-neger-
Pietermanknechtsdans.
„Hoe heet je?", vroeg Sint Nico
laas.
„Kroezekrullehaar", antwoordde
de negerjongen, die van blijdschap
helemaal wit was.
„Je zal in het vervolg Pieterman
twee heten", zei Sint Nicolaas.
Toen kwamen de vijftig olifanten
het bos uit en liepen een rondje
om het Nooit-niet-hatsji-negerdorp.
Kroezekrullehaar nam met tranen
in zijn ogen afscheid van zijn vader
en moeder en zijn vijf en veertig
broertjes en zusjes. Zijn ouders wa
ren zeer bedroefd, maar nog meer
trots, omdat hun zoon nu Pieter
manknecht was en in alle Neder
landse schoolboekjes genoemd en
getekend zou worden. En als de
Hollandse kindertjes zouden zingen-
„Zijn knecht staat te lachen en
roept ons al toe", dan zou dat hun
zoon zijn, die zo vrolijk werd ver
welkomd.
Koning Hadsjoega liet grote scho
tels met de heerlijkste Nooit-niet-
hatsji-lekkernijen in brede palmbla
deren pakken en Sint Nicolaas gaf
Zijne Majesteit de drie huizen ca
deau.
Nu besteeg Sint Nicolaas. de
Sint, ik wil een poes, een rooie!
Buurvrouw heeft er een, een mooie
Met een sneeuwwit befje. En z\jn staart
Is zó dik! Hij heeft een baard
Net als opa. En zijn ogen:
Als twee kaarsen, ongelogen.'
En hij kan zo heerlijk spinnen,
Net alsof er, heel van binnen,
Een machientje zit. Hij 's zo zacht
Sint, als U vannacht
Met Uw schimmel en met Piet
Op de daken rijdt, misschien ziet
U dan een katje.
Net zo'n mooie als dat schafje
Van beneden bij de buren
'k Zal U heus een wortel sturen
Voor Uw paard. Sint, nop één verzoekje,
Schrijft U 't even in Uw boekje?
Hebt U soms een poes-W.C.-tjc?
Want een bak, die ruikt een beetje
Zegt m'n moe.
Nu doe ik gauw mijn ogen toe.
Victor Anstra
beide Pietermanknechten en dr.
Boorman hun kamelen, de twaalf
Spanjaarden dansten achter hen
aan. Die hadden nu niets meer te
dragen! De vijftig olifanten schaar
den zich aan het hoofd van de stoet,
nog één algemeen „Hoera" en daar
trokken de reizigers het donkere
bos in.
Toen de Sint en zfjn troep aan de
kust kwamen lag de stoomboot
klaar. Eén lange „toeoeoet" en ze
voeren af. In alle steden, waar ze
langs kwamen, stonden duizenden
kinderen op de kaden om de nieuwe
Pietermanknecht te zien. In Spanje
wachtten dertig meneren van de
krant, omdat zij zo graag wilden
weten uit welke stam Piet II kwam,
of hij geen last van zeeziekte had
gehad, of hij het prettig vond 's win
ters in de Hollandse sneeuw te mo
gen lopen, of hij goed grijnslachen
kon. of hij.... of hij.... Er kwam
geen eind aan het gevraag. Dertig
andere meneren stonden met grote
fototoestellen in hun handen en
maakten plaatje na plaatje.
Eindelijk thuis
En toen ze eindelijk thuis waren
leerde de oude Piet zijn jonge
vriend alle geheimen van het Pie-
termanknechtcnvak. Hij liet hem zo
lang oefenen tot hij zei: „Je kan het
haast nog beter dan ik."
Die reis van Sint Nicolaas naar
de Nooit-niet-hatsji-negers is al
weer een paar jaar geleden en ik
wed, dat geen enkele Nederlandse
jongen en niet één Nederlands meis
je ooit heeft gemerkt, dat Sint Ni
colaas een andere knecht heeft. Eer
lijk gezegd, ik had het ook nooit ge
weten als Sint Nicolaas zelf het mij
niet had verteld.
„Mag ik het geheimpje aan de Ne
derlandse kinderen verklappen",
vroeg ik de oude heilige. De grijze,
vriendelijkste man van de hele we
reld zei lachend „Ja"
C INTERKLAAS heeft dit jaar
een ogenblik spyt gehad, dat
hij niet per vliegtuig naar Neder
land is gegaan. Zwarte Piet had
van de zomer al gezegd, dat het
best leuk zou zijn. deze keer eens
met 'n „Skymastcr" van de KLM te
reizen. Maar Sinterklaas had cr
niets van willen horen. „We zijn
nu al zo veel jaren over zee ge
gaan". had hij gezegd. ..Ik moet
van die nieuwigheden niets heb
ben. Stel je voor, dat mijn schim
mel luchtziek wordt.
Nu waren ze dan in volle zee.
Het stormde flink. De Sint zat in
de salon van zijn stoomjacht aan
de schrijftafel. Hij was juist uit de
eetzaal gekomen ,waar Don Bikko,
de kok, heerlijke zuurkool met
spek had opgediend. Sinterklaas
was eerst van plan geweest, na het
diner een uurtje te gaan rusten op
de sofa. Maar hij had nog zó veel
rapporten over kinderen na te le
zen, dat hij zich vandaag zijn mid
dagslaapje niet gunde. Toch kon de
Sint zijn gedachten niet bij z'n
werk houden.
„Ik moest maar eens even een
luchtje gaan scheppen aan dek",
mompelde hij. En hij sloeg zijn
dikke, rode mantel om, zette zijn
mijter op en verliet de salon. Dót
werd Sinterklaas noodlottig. Want
zodra hij aan dek kwam, even bui
ten de luwte van de stuurhut, sloeg
een ijzige windvlaag hem de hoge
mijter van het hoofd. Zwarte Piet,
die aan de railing stond, was tè
zeeziek om het ding nog te pakken.
Met een fraaie boog zweefde de
mijter over de verschansing, in de
schuimende golven. Bootsman Oor-
lamio, die het zag gebeuren, deed
nog wanhopige pogingen om het
hoofddeksel met een lange haak
op te vissen, maar het gelukte hem
niet.
„Houdt U maar op, bootsman",
riep hij. „Het helpt toch niet meer.
Jammer van die mooie mijter. Hij
was nog lang niet versleten. Maar
het vreeslijkste is, dat ik nu ól
mijn geld kwijt ben, waarmee ik
cadeautjes, suikerbeesten en pe
pernoten had moeten kopen. Ik
had de bankbiljetten in een plooi
van mijn mijter gestopt. Wat moe
ten we nu beginnen?"
De mijter was steeds dieper
weggezonken in de zee. Hij schom
melde langzaam wel honderd meters
naar beneden. En wat die mijter wel
niet zag! Zeewier en algen, krabben
en kwabben en oh, daar zat me de
mijter opeens midden in een enorme
school glibberige haringen. En wie
kwam daar aanzwemmen? Hannibal
Haai! Die nooit te verzadigen
schrok-op was op zijn hongertocht
helemaal in deze wateren verzeild
geraakt. Met zijn geweldige, open
gesperde muil slokte hij plotseling
wel honderd, haringen tegelijk naar
binnen. En mèt die haringen ver
dween ook de mijter van Sinterklaas
in de haaienmaag.
Q INTERKLAAS wist daar natuur*
lijk niets van. Die was heel be
droefd naar zijn hut terug gegaan.
Zijn draaierigheid was hij helemaal
kwyt. Zou het grote feest op 5 De
cember nu helemaal moeten verval
len? Dat kon toch niet? Dat mócht
eenvoudig niet! Sinterklaas opende
de onderste lade van zijn bureau en
haalde cr een klein opschrijfboekje
uit Daar stonden namen in, van goe
de bekenden in Nederland
„Aha." dacht de Sint .Mijn oude
vriend Ome Keesje- Stel je voor. dat
die scherpzinnige speurder me raad
weet te schaffen"
Direct liet hij door Streeppunt-
streep, de marconist, radiografisch
het huis van Ome Keesje opbellen-
„Hier is het huis van Óme Keesje-
U spréékt met Betjc'
„Ah. Juffrouw Betje. U spreekt
met Sint Nicolaas- Is Ome Keesje
ook thuis?"
,,Oh. Sinterklaas, bent U daar?
Nee, Ome Keesje is er niet Die is
weer eens op reis Had U iets van
Ome Kees gehad willen hebben''"
„Ja. ik ben ten einde raad Mijn
mijter is op zee over boord geslagen
en gezonken Al mijn geld zat er in-
Nu kan ik niets kopen, als ik straks
in Holland kom"
„Weet U wat? ik zal de krant op
bellen". zei juffrouw Betjc.
Een uur later was meneer Karei
Krabbel. ..vliegende reporter" met
een Dakota van de K LM- onder
weg naar België Hij landde op het
vliegveld bij Brussel en liet zich in
razende vaart met een taxi naar
Antwerpen brengen. Daar had hij in
een groot hotel een gesprek met
professor Piccard.
„Duik"-verhaal door
Cornelis Jacobs
JjEB je wel eens een puzzle opgelost met cijfers en hokjes? Ja, vader doet
het ook dikwijls, 's Zaterdags als hij vrij is. Het is heus niet zo moeilijk
als je denkt. Je moet eerst goed lezen wat er staat, en, wanneer je denkt
dat je de goede oplossing hebt. moet je hem dun met potlood in de vakjes
schryven, dan kun je ze later, als het nodig is, uitgommen, of als je zo knap
was, hem meteen goed te maken, met inkt over trekken.
Zo, nu aan de slag.
Er worden 24 woordjes gevraagd, elk van 5 letters. Alle woordjes ein
digen op e r of e n. Elk van deze woordjes moet in een rijtje van 5 hokjes
worden ingevuld; in elk hokje een letter.
Wanneer je denkt dat je de goede woordjes gevonden hebt, schrijft je de
cijfers 1 tot en met 24 naast elkaar op papier en daaronder schrijf je pre
cies de letters, die in het vakje met hetzelfde nummer stonden in de
tekening. Dus onder het cijfer 1 komt de letter uit vakje enz. Er ontstaat
dan een zin van vijf woordjes. (Oplossing elders in dit blad).
Hieronder staan de gegevens.
1.
Bloem.
13.
Vertrek.
2.
Snaarinstrument.
14.
Zware hamer.
3.
Snaarinstrument.
15.
Schaalvruchten.
4.
Grote roofdieren.
16.
Zekere manier van tekenen.
5.
Niet doen.
17.
Niet dik.
6.
Jaargetijde.
18.
Heeft elk schip.
7.
Hoofdstad van de provincie
19.
Tonnen.
8.
Lichaamsvezel. IDrente.
20.
Stroken.
9.
Niet vroeger.
21.
Inhoudsmaat.
10.
Rund.
22
Kleurling.
11.
Minder winderig worden.
23.
Europeanen.
12.
Vaartuigen.
24.
Ooievaar.
„Ik zal zien. wat ik doen kan",
zei de professor Hij ging de tele
fooncel, van het hotel binnen en bleef
een vol kwartier telefoneren- Toen
kwam hij met een lachend gezicht
terug bij meneer Krabbel
„Ik geloof, dot de zaak in ordo
komt", meneer Krabbel „Mijn schip,
de „Scaldis" wordt vanavond nog
onder stoom gebracht- En mijn as
sistent. dr Cosijns maakt de duik-
kogel in gereedheid- Zullen wc nu
in mijn auto stappen? Dan gaan we
meteen aan boord- Morgenochtend
vroeg kunnen we bij de stoomboot
van Sint Nicolaas zijn"
Hier volgt het verslag, dat onze
reporter. Karei Krabbel, over zijn
belevenissen naar Holland seinde:
„Toen wij in volle zee de Spaanse
stoomboot naderden, ging er een
luid gejuich op onder de bemanning.
Sinterklaas kwam meteen bij ons
aan boord en er volgde een hartelij
ke begroeting met de professor- Na
tuurlijk liet de Sint zich eerst do
bijzonderheden vertollen over do
duikkogel. de „Batys Cnphof te
wel het „Schip der diepte"
Toen Sint Nicolaas dat allemaal
gehoord had. vroeg hij de professor
of het niet mogelijk was dat hij
zelf mee zou gaan naar beneden
„Ik heb er niets op tegen", ant
woordde de geleerde
Een kwartier later zaten wij al
gedrieën in de kogel- Ik werd dui
zelig van de kleppen, handles en
geheimzinnige instrumenten
Ik zag door het raam. dat duizen
den vissen in vliegende vaart op het
licht van onze schijnwerpers afkwa
men
„Sinterklaas", riep ik, „kom toch
eens kijken Wét een vissen!"
Maar de goedheilige man had zijn
gezicht nog niet voor het venster
vertoond, of het visscnvolk stoof
dodelijk verschrikt uit elkaar Er
was een grote haai komen aanstui
ven'
„Pang"!! Met een geweldige stoot
ramde hij het „Schip der diepte".
Door de hevige schok tülmelde ik
achterover. maar kwam gelukkig
op Sinterklaas zijn schoot terecht.
Professor Picard gaf direct een
alarmsignaal aan zijn assistent, dio
boren was gebleven
„Dr Cosijns". zei Picard „laat U
onmiddellijk een haak met een stuk
spek zakken op honderdtwintig me
ter diepte Maak gebruik van stevig
touw Hier beneden is Hannibal, de
haai. die hier op de Noordzee ver
dwaald is geraakt
„Pang"!!' Opnieuw voelden wij in
de duikkogel een ferme schok- Maar
nu waren we er op voorbereid We
hielden ons stevig vast en dus viel
ik niet meer Zes keer ondernam
Hannibal nog een woeste aanval op
de „Batys Caph"- Toen zag de haal
het stuk spek.
Hap", zei Hannibal
En Hap", zeiden de matrozen bo
ven aan dek ..Haai. ik heb je"
Met zijn allen trokken zij de woes
teling naar boven Toen de profes
sor. Sinterklaas en ik weer boven
water kwamen, hadden ze hem nèt
zijn buik open gesneden Het was
Don Bikko. die met een diepe bui
ging. Sinterklaas zijn mijter over
handigde- De bankbiljetten zaten er
nog allemaal in Gelukkig maar. an
ders hadden wij van het jaar ook
allemaal onze pepernoten moeten
missen-
„Piet, ikeh ik heb je la
ten roepen'omdat ik. ehje
iets heel belangrijks heb te zeggen",
zei Sint Nicolaas aarzelend tegen
zijn oude. trouwe knecht.
Piet keek zijn patroon verbaasd
aan. Nooit nog had hij de Sint zo
verlegen gezien! De grijze heilige
zat achter zijn eikenhouten schrijf
bureau. Hij keek onder zijn borste
lige wenkbrauwen door naar zijn
zwarte knecht, streek eens door zijn
baard en begon weer:
„Ik moet je iets heel belangrijks
vertellen Piet. maar ik vind het erg
moeilijk. Al honderden jaren trek
ken wij samen op. Piet. de hele we
reld weet. dat wij onafscheidelijke
vrienden zijn, maar nu moeten wij
tóch schelden!"
De oude knecht schrok: „Gaat U
uit Spanje verhuizen en laat U mij
hier achter''"
Sint Nicolaas wuifde met zijn fij
ne. witte hand. waaraan de gouden
bisschopsring glansde: ..Neen, daar
van is geen spiake Er is iets anders.
Kan je het niet raden?Piet schud
de zo heftig ..Neen", dat zijn grijze
kroeshaar bibberde.
„Tja. dan moet ik het maar zeg
gen. Piet, toen we de laatste keer in
Holland waren heb ik opgemerkt,
dat je te oud wordt voor je vak. Ik
weet nog dat je de zware zak met
lekkers nauwelijks naar de auto kon
dragen. Ik zie nog heel duidelijk dat
jc veel moeilijker dan vroeger langs
de regenpijpen omhoog klom. dat je
lang niet zo snel als vroeger over de
daken klauterde. Weet je nog. dat je
twee maal biina omlaag tuimelde,
omdat je duizelig werd? Pieter. ik
heb besloten: je gaat deze winter
niet mee naar Nederland. Ik vertrek
over een paar dagen naar Afrika om
een nieuwe knecht te zoeken. Je
hoeft geen zorg te hebben voor je
oude dag. want ik heb mijn secreta
ris opdracht gegeven jou het hoog
ste pensioen te betalen. En je moet
natuurlijk in mijn paleis blijven wo
nen'"
Pietermanknecht zat gebogen voor
het schrijfbureau, hij wist niet wat
hij zeggen moest, want wat Sint Ni-
colaqs zei was waar.
Het bleef een poos muisstil in de
kamer. Piet keek Sint Nicolaas aan,
met tranen in zijn ogen, toen zei hij:
„U hebt gelijk. Maar U zelf. U bent
nog veel ouder dan ik! Vindt U het
nooit moeilijk iedere winter naar
Nederland le reizen?"
trouwste dienaar daarvan verdacht.
„Weet ik! Wie zegt, nieuwe knecht
net zo'n fijne kerel7"
Sint Nicolaas zat lange tijd diep
na te denken. Toen zei hij ernstig:
„Ik geloof, dat U gelijk hebt Zo ver
had ik niet nagedacht. Maar hoe
moet ik alles meenemen? Piet kan
niet meer sjouwen!"
„Heb twaalf Spanjaarden gehuurd
om kisten te dragen Heb ook plaat
sen besproken op stoomschip, heb
kamelen gekocht, heb
„Schei maar uit", lachte Sint Nico
laas, „ik heb al m de gaten: U, goeie,
trouwe Groevelewang. hebt natuur
lijk al alles in orde gemaakt. Maar
welke tandarts gaat mee?"
..Tandarts''", mompelde dr Groe
velewang. „Waarvoor nodig?"
„De nieuwe knecht moet net zo
boos en net zo vriendelijk -kunnen
grijnzen als Pieterman. En hoe kan
hij dat als hij niet een even mobi
gebit heeft als Piet?"
„Gelijk, Sint, Zal vragen eigen
tandarts dr. Boorman
„Oké", zei Sint Nicolaas. „Laat
mijn mantel nog even wassen en
strijken, stuur mijn mijter naar de
stomerij en vergeet niet mijn staf te
laten vergulden!"
„Tuuuuuuuuut", deed de fluit van
de stoomboot. Dat was het teken dat
hij spoedig zou vertrekken. Sint Ni
colaas, Pietermanknecht, dr. Boor
man en de twaalf Spanjaarden lie
pen als hazen langs de kade om op
tijd aan boord te zijn De Sint moest
met beide handen zijn mijter vast
houden, omdat die heen en weer
danste op zijn hoofd, Piet hijgde als
een oud Fordje en je kon de botjes
in zijn voeten horen kraken. De
twaalf dragers liepen met knikken
de kniecn onder de zware kisten.
Het was de schuld van Sint Nico
laas, dat ze zo laat waren. Toen hij
die morgen opstond miste hij zijn
valse gebit. Hij had het. voor hij sla
pen ging. in een kommetje met wa
ter gedaan en, naar hij meende, dat
op de wastafel gezet. Maar daar
stond het niet, ook niet in do kcu-
„Wat zullen die dieren grote zak
doeken nodig hebben", riep Piet.
„Ik heb eens gelezen dat ze met
die slangen muziek kunnen maken",
zei dr Boorman. Een paar dagen la
ter bleek, dat hij gelijk had.
Ze naderden ccn groot, donker
bos. Uit de verte leek-het. dat daar
voor grote steenblokken lagen. Toen
ze dichterbij kwamen zagen de rei
zigers. dat het vijftig olifanten wa
ren. netjes in rijen opgesteld, hun
koppen naar Sint Nicolaas en zijn
gevolg gekeerd. Eén olifant stond
met zijn staart naar hen toe. Ze wa
ren nog maar honderd meter van de
reuze dieren vandaan toen de oli
fant-van-achteren zijn slurf ophief
en hem ccn paar maal heen en weer
zwaaide. Toen vlogen alle vijf
tig slurven omhoog cn de olifan
ten bliezen de oerwoudmars.
't Was een lawaai van je welste.
De reusachtige beesten tetterden uit
alle macht Ze maakten zo'n wind
dat de palmbomen bijna tot op de
grond bogen.
Nauwelijks was de oerwoudmars
uit of de olifanten bliezen:
„Sinterklaasje, kom maar binnen
met je knecht!"
Toen ze uitgetocterd waren wezen
de olifanten met hun slurven naar
een groot bord, dat in de bomen
hing. Daarop stond met sierlijke let
ters:
Nooit-niet-hatsjiland
„Nooit-niet-hatsji-land".
„Hoera, wij zijn er!", riep Sint Ni
colaas. Piet, dr. Boorman en de
twaalf Spanjaarden dansten van
plezier. Toen trok Sint Nicolaas zijn
korte broek en het overhemd uit en
de rood-fluwelen mantel aan. Hij
nam zijn staf in zijn rechterhand en
zo reed de bisschop het Nooit-niet-
hatsji-land binnen.
De olifanten schaarden zich vóór
hen in een lange rij en trapten een
keurig recht paadje door het oer
woud, anders hadden Sint Nicolaas
en zijn reisgezellen er één met hun
kapmessen moeten hakken. Opge
wekt marcheerde het gezelschap
verder en bereikte na een paar uur
een grote open plek in het bos. Daar
stonden wel vijfhonderd ronde hut
ten, die van palmbladeren gemaakt
en met kalk bestreken waren. Toen
de olifanten het dorp binnenstapten
holden alle Nooit-niet-hatsji-negers
naar het dorpsplein.
Sint Nicolaas. Pietermanknecht,
dr. Boorman en de twaalf Spanjaar
den bleven voor de grootste hut
staan, omdat zij vermoedden, dat
daar de Nooit-nict-hatsji-neger-ko-
ning Hadsjoega woonde. De
Spanjaarden gooiden gauw hun
zware kisten in het zand.
Inderdaad, daar woonde de ko
ning. Hü was heel groot, heel dik.
heel kaal, heel erg zwart, hij had
heel kromme benen, heel erg lange
armen en een mond zo groot, dat hij
reikte van het ene oorlelletje naar
het andere, als de koning niet lach
te. Lachte hij wèl, dan kon jc dwars
door zijn hoofd heenkijken. Hij
droeg alleen een paar palmbladeren
om zijn lenden en op zijn hoofd
een oude Sint Nicolaasmijter.
Sint Nicolaas wreef zijn ogen uit:
hoe kwam die grote, lelijke neger
aan zijn oude mijter? „Piet", riep de
Sint, „hoe komt die man aan....
aaD.
„Ik weet het niet, Sint. U doet
meestal tien jaar met één mijter. Als
die kaal is geworden verkoop ik
hem aan de ouw-kleer-koop. Mis
schien heeft hij hem aan die neger
verkocht? Zal ik eens vragen?"
Sint Nicolaas schudde van „Neen"
en stapte naar koning Hadsjoega.
Deze boog diep en toen meende Sint
Nicolaas. dat ook hij heel diep moest
buigen. Maar wat gebeurde? De
twee mijters raakten elkaar en rol
den op de grond. Piet, dr. Boorman
en de twaalf Spanjaarden lachten
hartelijk, maar de negers barstten in
snikken uit. Sint Nicolaas en de ko
ning Hadsjoega grabbelden op de
grond om een mijter te pakken, snel
zetten zij allebei één op entoen
bleek, dat Sint Nicolaas de oude had
en koning Hadsjoega de nieuwe. Nu
keken Piet, dr. Boorman en de
twaalf Spanjaarden sip en juichten
de negers. Maar Sint Nicolaas lach
te, die vond het een reuze grap.
„Waarvoor U hier komen. Nico
laas Sint?", vroeg koning Hadsjoega,
die glom van plezier omdat hij de
nieuwe mijter had.
„Majesteit, ik heb een nieuwe Pie
termanknecht nodig. Mijn goede
vriend, die achter mij staat, is veel
te oud geworden voor het zware
werk. Dr. Groevelewang, mijn se
cretaris, heeft gezegd dat ik hier een
goede knecht kan vinden".
„Hoge eer, hoge eer", riep de
reusachtige N ooit-niet-hatsj i-neger