vreselijke Brief van Miesje Maar Sint krpeg toch zijn mijter terug Sint NïcolaasAinderpiizzIe 'St. Nicolaasverhaal door J. van Straten vJ „Ik ben wel heel bejaard. Piet, maar ik word nooit te oud voor mijn werk. Over duizend jaar hoop ik nóg de Nederlandse kinderen te ver rassen. Maar jij, Piet, hebt nu ein delijk rust verdiend. Ik ben bang dat de reis naar Afrika te ver moeiend voor jou zal zijn, daarom mag je thuis blijven, hoewel je mij in Afrika kan helpen bij het kiezen van een goede opvolger." „Natuurlijk ga ik mee, Sint", riep Piet, „zoveel kracht heb ik nog wel in mijn botten. Als ik maar niets hoef te sjouwen". „Dan gaan we samen op reis! Wil je dr. Groe vele wang roepen. Ik wil met hem mijn plannen verder be spreken", zei Sint Nicolaas. Piet slofte met gebogen rug de ka mer uit en even later trad dr. Groe velewang binnen. Zoals gewoonlijk droeg hij drie dikke boeken onder zijn arm en drie dikke brillen op zijn neus, want Sints secretaris was de geleerdste man van Spanje. „U kent mijn plannen, dr. Groeve- lewang", zei Sint Nicolaas, „ik heb er met Piet over gesproken en, hoe wel het hem verdriet deed niet meer naar Holland te kunnen gaan, gaf hij mij gelijk. Wel wil hij graag mee naar Afrika. Hebt U er al over na gedacht bij welke negerstam ik de beste knecht kan vinden, wat ik moet meenemen en wanneer ik weg moet?" Dr. Groevelewang nam zijn drie dikke brillen van zijn neus en poetste ze met een paarse zijden zakdoek schoon. Dat deed hij altijd als hij ernstig moest naden ken. Toen hij zijn brillen weer in de juiste volgorde op zijn neus had ge zet zei hij: „Piet honderd gulden per week. U moet naar Congo, naar Nooit-niet- hatsji-negers, die nooit verkouden. Veel eten, opvouwbaar houten huis, regenpijpen, zak met houten blokjes en dakpannen meenemen. Volgende week weg. Vooral niet vergeten zak je suikerbeesten!" „Suikerbeesten? Waarvoor heb ik die nodig?", vroeg Sint Nicolaas ver baasd. „U neemt proef. Best knecht, die geen suikerbeesten lust. Minder snoepen uit zak." „Maar dat heeft Pietermanknecht ook nooit gedaan", riep Sint Nico laas, een beetje boos, omdat hij meende dat dr. Groevelewang. zijn ken, zelfs niet in de badkamer. Waar moesten ze zoeken? Zonder gebit? Zonder gebit weggaan, daaraan viel niet te denken. Dr. Groevele wang had Sint Nicolaas verteld dat hij in Afrika dagenlang alleen van cocosnoten moest leven en hoe kan dat, zonder gebit? Allemaal hadden ze gezocht: Sint Nicolaas. Pieter manknecht, dr. Groevelewang, dr. Boorman, de twaalf Spanjaarden, de kok en de drie dienstmeisjes. Einde lijk had de Sint zelf zijn gebit ge vonden: het zat inderdaad in een kommetje, maar dat stond achter Sints ledikant en erover heen stond de mijter. Haast-je, rep-je sjouwden de Spanjaarden alles aan boord en daar voeren ze nu, op de prachtig glan- sende zee, naar Afrika. Na acht dagen bereikten zij Con- goland. Hier legde de boot aan en de twaalf Spanjaarden droegen de kisten van boord. Sint Nicolaas, Pie terman en dr. Boorman namen har telijk afscheid van de kapitein en de bemanning. ,,'t Is hier knap warm, vind je niet. Piet?", zei de oude heilige. „Ik geloof, dat ik mijn zware mantel maar uittrek. Ik ben bang, dat ik anders helemaal gesmolten bij de Nooit-niet-hatsji-negers kom." „Maar Sint, U moet toch in volle statie daarheen? Welke neger weet anders, dat U Sint Nicolaas bent?" „Beste Piet, luister eens: als ik vlak bij de Nooit-niet-hatsji-neger- dorpen kom kan ik mijn mantel toch weer «mslaan! Wat denkt U er van, dr. Boorman?" „Ik vind, dat U gelijk hebt. U kunt best een kampbroek aantrekken", zei de tandarts. „Ik doe het", riep Sint Nicolaas. In een klerenwinkel kocht hij een korte broek en een wit overhemd. Piet vouwde de rood-fluwelen man tel netjes op en Sint beklom zijn kameel. Zijn mijter hield hij op, te gen de felle zonnestralen. Ook dr. Boorman en Pietermanknecht beste gen hun rijdieren, de twaalf Span jaarden kromden hun ruggen onder de kisten en daar trok de troep de gloeiend hete Congolanden in. Ze zagen de vreemdste dieren: ge vlekte beesten, met heel lange hal zen („Dat moeten giraffen zijn", vertelde dr. Boorman), prachtige, slanke dieren, die veel op herten le ken („Vast en zeker antilopen", be weerde Piet en grote, zware bees ten zonder neuzen, maar met kleine brandspuitslangen aan hun kop („Aha, olifanten", riep Sint Nico laas). koning. „Alle jonge negers mag meenemen U, Nicolaas Sint. Dan U een paar in voorraad hebben." „Neen, neen, ik heb er maar één nodig! Maar het moet de beste, de handigste, de trouwste, de minst- snoeplustige van allemaal zijn. Ik heb huizen, schoorstenen, dakgoten, regenpijpen en nog veel meer mee genomen om Uw jonge onderdanen op de proef te stellen", antwoordde Sint Nicolaas. „Meteen wü beginnen kunnen!", zei koning Hadsjoega. maar Sint Ni colaas vertelde, dat hij en zijn gezel schap vreselijk trek in iets hartigs hadden, omdat zij al drie weken lang niets anders dan cocosnoten hadden gegeten. Koning Hadsjoega klapte drie maal op een vreemde manier in zijn handen en onmiddel lijk verschenen twintig negerinnen met grote schalen vol van het heer lijkste Nooit-niet-hatsji-neger-eten. Daar waren krokodillentranensoep, gestoofde slangen, sappige olifanten- biefstukjes, rauwe rijst met vers ge hakte cocosnoten-doppen, neus hoorn kluifjes, sprinkhanenniertjes en nog veel meer lekkers, alles over goten met smeuiige grijze modder- saus. Sint, Piet, dr. Boorman en de twaalf Spanjaarden keken eerst een beetje bibberig naar die vreemde spijzen, maar ze hadden zo'n honger dat zij alle schalen leeg aten. Toen gaf Sint Nicolaas bevel de kisten open te maken. Binnen een uur stonden, midden in het Nooit- niet-hatsji-neger-dorp, drie echte Hollandse huisjes. De dakgoten wa ren vastgemaakt, de regenpijpen ook. de schoorstenen stonden precies midden op de nokken en waarlijk, er kringelde rook uit. Piet gaf de Spanjaarden nog een grote zak met watten en die strooiden ze, in kleine vlokjes, op de daken: dat moest sneeuw voorstellen. De grote wedstrijd Daarna begon de grote wedstrijd. Vijf en twintig kranige jonge negers stapten in een rij het dorpsplein op. Sint Nicolaas liet ze stram staan en Dr. Boorman sprong naar voren. „Monden open", riep hij en alle vyf en twintig jonge negers sperden hun kaken wijd vaneen. Door een dik vergrootglas keek dr. Boorman hun tanden en kiezen na en met een fijn tangetje peuterde de tandarts nu eens hier, dan weer daar in de open monden. Zodra hij zag. dat één der negers van pijn even zijn ogen dicht kneep zei hij: „Foetsie!" Toen hij klaar was waren er nog maar twaalf negers over. Die kre gen allemaal een tandenborstel en een tube pasta cadeau. Vervolgens nam Piet de leiding. Hij vertelde de negers in hun eigen taal (want Piet kende natuurlijk Negers), dat zij „klimmen langs re- renpijp op" moesten. Nu, daar waren alle twaalf bazen in, want iedere morgen klommen zij in de palmbo men om cocosnoten te plukk». „Psssst, Piet", riep Sint mcolaas, „die drie daar doen het een beetje te wild. Er zijn helaas in Nederland ook huisjes, die niet zo heel sterk zijn. Die knapen zouden ze helemaal uit elkaar trekken. Wat zouden de kinderen dan schrikken! Nee. die kan ik niet gebruiken!" Nu waren er nog maar negen ne gers over. Die moesten rechtop over de nokken van de daken wandelen. De eerste neger bibberde zo erg dat de dakpannen lostrilden. „Afge keurd", riep Piet. Acht bleven nu nog over. Zeven wandelden keurig rechtop over de nokken, maar één rolde naar beneden. „Afgekeurd!" riep Piet. De zeven jonge negers moesten de zak met blokjes dragen, één liet hem vallen. „Afgekeurd!" De zes moesten met de zak langs de regen pijp omhoog klimmen, één trok de regenpijp van het huis af. „Foetsie", riep Piet. De andere vijf moesten met de zak-mct-blokjes door de dak goot marcheren, één liet de zak op zijn tenen vallen en gaf een gil („Die maakt de Hollandse kindertjes wakker", zei Sint Nicolaas) en Piet riep: „Maar opzij staan ga!" Toen stonden nog maar vier jon ge negers in de kring. Ze grijnsden van trots dat ze het al zó ver hadden gebracht. Maar nu kwam het moei lijkste: de nieuwe Pieterman moest ook het paard van Sint Nicolaas op het dak kunnen hijsen. Omdat Sint geen paard bij zich had moesten dp negers hun kunsten vertonen met een kameel. Het beest zette een gro te keel op toen de eerste neger hem bij zijn nekvel greep. Sint Nicolaas stapte naar het dier en fluisterde in zijn oor: „Kom, kameeltje-lief, doe het maar voor mij!" en dadelijk was het beest zo mak als een lammetje: De neger zette zich schrap, tilde de kameel op, maar hoe hij ook zwoeg de. hij kon niet eens de voorpoten van he£ dier in de dakgoot krijgen. „Afgekeurd", riep Piet. De tweede deed het beter, hij tilde de kameel bij één voorpoot en een achterpoot omhoog en met krakende spieren tilde hij, onder luid „Hoe- ra"-geroep van zijn in spanning toe kijkende vrienden en vriendinnen het bultige beest in de dakgoot. Ook de derde speelde het klaar, maar de vierde zei: „Ik danken lekker jou, willen ik straks geen spierpijn heb ben. Ik afkeuren mijzelf" en onder gejoel van zijn stamgenoten liep hij de kring uit. Nu waren er twee over: die hadden alle proeven goed afgelegd! Mmm lekker smullen „Jullie zijn kranige kerels", zei Sint Nicolaas, „Kom hier. dan krij gen jullie een suikerbeest". Eén ne gerjongen stapte snel naar de Sint, greep een suikerbeest en begon er meteen aan te likken. „Mmmmmm, lekker, heerlijk smullen. Ik snoepen zo altijd graag'" „Afgekeurd!", brulde Piet. De andere was bij het zien van het zoete snoepgoed weggelopen. „Vies, vies, ikke lusten met, vies. vies, heel erg!" riep hij en toen juichte Pietermanknecht: „Goedge keurd, goedgekeurd. Hij is mijn op volger!" Sint Nicolaas schreed naar de jon ge neger, die alle proeven goed had afgelegd en geen suikerbeesten lust te. „Geef mij een hand, jonge man. Jij zult mijn nieuwe knecht zijn", zei hij. Koning Hadsjoega was zo in zijn schik dat hy de mijter van z'n hoofd nam en die zijn jonge onder daan opzette. De negers en de ne gerinnen waren buiten zichzelf van vreugde omdat hun stam de eer waardig was gekeurd een nieuwe Pietermanknecht te leveren. Zü stampten op de grond, vlugger en vlugger, en op het laatst dansten zij. zo maar voor de voet weg. een nieu we dans: de Nooit-niet-hatsji-neger- Pietermanknechtsdans. „Hoe heet je?", vroeg Sint Nico laas. „Kroezekrullehaar", antwoordde de negerjongen, die van blijdschap helemaal wit was. „Je zal in het vervolg Pieterman twee heten", zei Sint Nicolaas. Toen kwamen de vijftig olifanten het bos uit en liepen een rondje om het Nooit-niet-hatsji-negerdorp. Kroezekrullehaar nam met tranen in zijn ogen afscheid van zijn vader en moeder en zijn vijf en veertig broertjes en zusjes. Zijn ouders wa ren zeer bedroefd, maar nog meer trots, omdat hun zoon nu Pieter manknecht was en in alle Neder landse schoolboekjes genoemd en getekend zou worden. En als de Hollandse kindertjes zouden zingen- „Zijn knecht staat te lachen en roept ons al toe", dan zou dat hun zoon zijn, die zo vrolijk werd ver welkomd. Koning Hadsjoega liet grote scho tels met de heerlijkste Nooit-niet- hatsji-lekkernijen in brede palmbla deren pakken en Sint Nicolaas gaf Zijne Majesteit de drie huizen ca deau. Nu besteeg Sint Nicolaas. de Sint, ik wil een poes, een rooie! Buurvrouw heeft er een, een mooie Met een sneeuwwit befje. En z\jn staart Is zó dik! Hij heeft een baard Net als opa. En zijn ogen: Als twee kaarsen, ongelogen.' En hij kan zo heerlijk spinnen, Net alsof er, heel van binnen, Een machientje zit. Hij 's zo zacht Sint, als U vannacht Met Uw schimmel en met Piet Op de daken rijdt, misschien ziet U dan een katje. Net zo'n mooie als dat schafje Van beneden bij de buren 'k Zal U heus een wortel sturen Voor Uw paard. Sint, nop één verzoekje, Schrijft U 't even in Uw boekje? Hebt U soms een poes-W.C.-tjc? Want een bak, die ruikt een beetje Zegt m'n moe. Nu doe ik gauw mijn ogen toe. Victor Anstra beide Pietermanknechten en dr. Boorman hun kamelen, de twaalf Spanjaarden dansten achter hen aan. Die hadden nu niets meer te dragen! De vijftig olifanten schaar den zich aan het hoofd van de stoet, nog één algemeen „Hoera" en daar trokken de reizigers het donkere bos in. Toen de Sint en zfjn troep aan de kust kwamen lag de stoomboot klaar. Eén lange „toeoeoet" en ze voeren af. In alle steden, waar ze langs kwamen, stonden duizenden kinderen op de kaden om de nieuwe Pietermanknecht te zien. In Spanje wachtten dertig meneren van de krant, omdat zij zo graag wilden weten uit welke stam Piet II kwam, of hij geen last van zeeziekte had gehad, of hij het prettig vond 's win ters in de Hollandse sneeuw te mo gen lopen, of hij goed grijnslachen kon. of hij.... of hij.... Er kwam geen eind aan het gevraag. Dertig andere meneren stonden met grote fototoestellen in hun handen en maakten plaatje na plaatje. Eindelijk thuis En toen ze eindelijk thuis waren leerde de oude Piet zijn jonge vriend alle geheimen van het Pie- termanknechtcnvak. Hij liet hem zo lang oefenen tot hij zei: „Je kan het haast nog beter dan ik." Die reis van Sint Nicolaas naar de Nooit-niet-hatsji-negers is al weer een paar jaar geleden en ik wed, dat geen enkele Nederlandse jongen en niet één Nederlands meis je ooit heeft gemerkt, dat Sint Ni colaas een andere knecht heeft. Eer lijk gezegd, ik had het ook nooit ge weten als Sint Nicolaas zelf het mij niet had verteld. „Mag ik het geheimpje aan de Ne derlandse kinderen verklappen", vroeg ik de oude heilige. De grijze, vriendelijkste man van de hele we reld zei lachend „Ja" C INTERKLAAS heeft dit jaar een ogenblik spyt gehad, dat hij niet per vliegtuig naar Neder land is gegaan. Zwarte Piet had van de zomer al gezegd, dat het best leuk zou zijn. deze keer eens met 'n „Skymastcr" van de KLM te reizen. Maar Sinterklaas had cr niets van willen horen. „We zijn nu al zo veel jaren over zee ge gaan". had hij gezegd. ..Ik moet van die nieuwigheden niets heb ben. Stel je voor, dat mijn schim mel luchtziek wordt. Nu waren ze dan in volle zee. Het stormde flink. De Sint zat in de salon van zijn stoomjacht aan de schrijftafel. Hij was juist uit de eetzaal gekomen ,waar Don Bikko, de kok, heerlijke zuurkool met spek had opgediend. Sinterklaas was eerst van plan geweest, na het diner een uurtje te gaan rusten op de sofa. Maar hij had nog zó veel rapporten over kinderen na te le zen, dat hij zich vandaag zijn mid dagslaapje niet gunde. Toch kon de Sint zijn gedachten niet bij z'n werk houden. „Ik moest maar eens even een luchtje gaan scheppen aan dek", mompelde hij. En hij sloeg zijn dikke, rode mantel om, zette zijn mijter op en verliet de salon. Dót werd Sinterklaas noodlottig. Want zodra hij aan dek kwam, even bui ten de luwte van de stuurhut, sloeg een ijzige windvlaag hem de hoge mijter van het hoofd. Zwarte Piet, die aan de railing stond, was tè zeeziek om het ding nog te pakken. Met een fraaie boog zweefde de mijter over de verschansing, in de schuimende golven. Bootsman Oor- lamio, die het zag gebeuren, deed nog wanhopige pogingen om het hoofddeksel met een lange haak op te vissen, maar het gelukte hem niet. „Houdt U maar op, bootsman", riep hij. „Het helpt toch niet meer. Jammer van die mooie mijter. Hij was nog lang niet versleten. Maar het vreeslijkste is, dat ik nu ól mijn geld kwijt ben, waarmee ik cadeautjes, suikerbeesten en pe pernoten had moeten kopen. Ik had de bankbiljetten in een plooi van mijn mijter gestopt. Wat moe ten we nu beginnen?" De mijter was steeds dieper weggezonken in de zee. Hij schom melde langzaam wel honderd meters naar beneden. En wat die mijter wel niet zag! Zeewier en algen, krabben en kwabben en oh, daar zat me de mijter opeens midden in een enorme school glibberige haringen. En wie kwam daar aanzwemmen? Hannibal Haai! Die nooit te verzadigen schrok-op was op zijn hongertocht helemaal in deze wateren verzeild geraakt. Met zijn geweldige, open gesperde muil slokte hij plotseling wel honderd, haringen tegelijk naar binnen. En mèt die haringen ver dween ook de mijter van Sinterklaas in de haaienmaag. Q INTERKLAAS wist daar natuur* lijk niets van. Die was heel be droefd naar zijn hut terug gegaan. Zijn draaierigheid was hij helemaal kwyt. Zou het grote feest op 5 De cember nu helemaal moeten verval len? Dat kon toch niet? Dat mócht eenvoudig niet! Sinterklaas opende de onderste lade van zijn bureau en haalde cr een klein opschrijfboekje uit Daar stonden namen in, van goe de bekenden in Nederland „Aha." dacht de Sint .Mijn oude vriend Ome Keesje- Stel je voor. dat die scherpzinnige speurder me raad weet te schaffen" Direct liet hij door Streeppunt- streep, de marconist, radiografisch het huis van Ome Keesje opbellen- „Hier is het huis van Óme Keesje- U spréékt met Betjc' „Ah. Juffrouw Betje. U spreekt met Sint Nicolaas- Is Ome Keesje ook thuis?" ,,Oh. Sinterklaas, bent U daar? Nee, Ome Keesje is er niet Die is weer eens op reis Had U iets van Ome Kees gehad willen hebben''" „Ja. ik ben ten einde raad Mijn mijter is op zee over boord geslagen en gezonken Al mijn geld zat er in- Nu kan ik niets kopen, als ik straks in Holland kom" „Weet U wat? ik zal de krant op bellen". zei juffrouw Betjc. Een uur later was meneer Karei Krabbel. ..vliegende reporter" met een Dakota van de K LM- onder weg naar België Hij landde op het vliegveld bij Brussel en liet zich in razende vaart met een taxi naar Antwerpen brengen. Daar had hij in een groot hotel een gesprek met professor Piccard. „Duik"-verhaal door Cornelis Jacobs JjEB je wel eens een puzzle opgelost met cijfers en hokjes? Ja, vader doet het ook dikwijls, 's Zaterdags als hij vrij is. Het is heus niet zo moeilijk als je denkt. Je moet eerst goed lezen wat er staat, en, wanneer je denkt dat je de goede oplossing hebt. moet je hem dun met potlood in de vakjes schryven, dan kun je ze later, als het nodig is, uitgommen, of als je zo knap was, hem meteen goed te maken, met inkt over trekken. Zo, nu aan de slag. Er worden 24 woordjes gevraagd, elk van 5 letters. Alle woordjes ein digen op e r of e n. Elk van deze woordjes moet in een rijtje van 5 hokjes worden ingevuld; in elk hokje een letter. Wanneer je denkt dat je de goede woordjes gevonden hebt, schrijft je de cijfers 1 tot en met 24 naast elkaar op papier en daaronder schrijf je pre cies de letters, die in het vakje met hetzelfde nummer stonden in de tekening. Dus onder het cijfer 1 komt de letter uit vakje enz. Er ontstaat dan een zin van vijf woordjes. (Oplossing elders in dit blad). Hieronder staan de gegevens. 1. Bloem. 13. Vertrek. 2. Snaarinstrument. 14. Zware hamer. 3. Snaarinstrument. 15. Schaalvruchten. 4. Grote roofdieren. 16. Zekere manier van tekenen. 5. Niet doen. 17. Niet dik. 6. Jaargetijde. 18. Heeft elk schip. 7. Hoofdstad van de provincie 19. Tonnen. 8. Lichaamsvezel. IDrente. 20. Stroken. 9. Niet vroeger. 21. Inhoudsmaat. 10. Rund. 22 Kleurling. 11. Minder winderig worden. 23. Europeanen. 12. Vaartuigen. 24. Ooievaar. „Ik zal zien. wat ik doen kan", zei de professor Hij ging de tele fooncel, van het hotel binnen en bleef een vol kwartier telefoneren- Toen kwam hij met een lachend gezicht terug bij meneer Krabbel „Ik geloof, dot de zaak in ordo komt", meneer Krabbel „Mijn schip, de „Scaldis" wordt vanavond nog onder stoom gebracht- En mijn as sistent. dr Cosijns maakt de duik- kogel in gereedheid- Zullen wc nu in mijn auto stappen? Dan gaan we meteen aan boord- Morgenochtend vroeg kunnen we bij de stoomboot van Sint Nicolaas zijn" Hier volgt het verslag, dat onze reporter. Karei Krabbel, over zijn belevenissen naar Holland seinde: „Toen wij in volle zee de Spaanse stoomboot naderden, ging er een luid gejuich op onder de bemanning. Sinterklaas kwam meteen bij ons aan boord en er volgde een hartelij ke begroeting met de professor- Na tuurlijk liet de Sint zich eerst do bijzonderheden vertollen over do duikkogel. de „Batys Cnphof te wel het „Schip der diepte" Toen Sint Nicolaas dat allemaal gehoord had. vroeg hij de professor of het niet mogelijk was dat hij zelf mee zou gaan naar beneden „Ik heb er niets op tegen", ant woordde de geleerde Een kwartier later zaten wij al gedrieën in de kogel- Ik werd dui zelig van de kleppen, handles en geheimzinnige instrumenten Ik zag door het raam. dat duizen den vissen in vliegende vaart op het licht van onze schijnwerpers afkwa men „Sinterklaas", riep ik, „kom toch eens kijken Wét een vissen!" Maar de goedheilige man had zijn gezicht nog niet voor het venster vertoond, of het visscnvolk stoof dodelijk verschrikt uit elkaar Er was een grote haai komen aanstui ven' „Pang"!! Met een geweldige stoot ramde hij het „Schip der diepte". Door de hevige schok tülmelde ik achterover. maar kwam gelukkig op Sinterklaas zijn schoot terecht. Professor Picard gaf direct een alarmsignaal aan zijn assistent, dio boren was gebleven „Dr Cosijns". zei Picard „laat U onmiddellijk een haak met een stuk spek zakken op honderdtwintig me ter diepte Maak gebruik van stevig touw Hier beneden is Hannibal, de haai. die hier op de Noordzee ver dwaald is geraakt „Pang"!!' Opnieuw voelden wij in de duikkogel een ferme schok- Maar nu waren we er op voorbereid We hielden ons stevig vast en dus viel ik niet meer Zes keer ondernam Hannibal nog een woeste aanval op de „Batys Caph"- Toen zag de haal het stuk spek. Hap", zei Hannibal En Hap", zeiden de matrozen bo ven aan dek ..Haai. ik heb je" Met zijn allen trokken zij de woes teling naar boven Toen de profes sor. Sinterklaas en ik weer boven water kwamen, hadden ze hem nèt zijn buik open gesneden Het was Don Bikko. die met een diepe bui ging. Sinterklaas zijn mijter over handigde- De bankbiljetten zaten er nog allemaal in Gelukkig maar. an ders hadden wij van het jaar ook allemaal onze pepernoten moeten missen- „Piet, ikeh ik heb je la ten roepen'omdat ik. ehje iets heel belangrijks heb te zeggen", zei Sint Nicolaas aarzelend tegen zijn oude. trouwe knecht. Piet keek zijn patroon verbaasd aan. Nooit nog had hij de Sint zo verlegen gezien! De grijze heilige zat achter zijn eikenhouten schrijf bureau. Hij keek onder zijn borste lige wenkbrauwen door naar zijn zwarte knecht, streek eens door zijn baard en begon weer: „Ik moet je iets heel belangrijks vertellen Piet. maar ik vind het erg moeilijk. Al honderden jaren trek ken wij samen op. Piet. de hele we reld weet. dat wij onafscheidelijke vrienden zijn, maar nu moeten wij tóch schelden!" De oude knecht schrok: „Gaat U uit Spanje verhuizen en laat U mij hier achter''" Sint Nicolaas wuifde met zijn fij ne. witte hand. waaraan de gouden bisschopsring glansde: ..Neen, daar van is geen spiake Er is iets anders. Kan je het niet raden?Piet schud de zo heftig ..Neen", dat zijn grijze kroeshaar bibberde. „Tja. dan moet ik het maar zeg gen. Piet, toen we de laatste keer in Holland waren heb ik opgemerkt, dat je te oud wordt voor je vak. Ik weet nog dat je de zware zak met lekkers nauwelijks naar de auto kon dragen. Ik zie nog heel duidelijk dat jc veel moeilijker dan vroeger langs de regenpijpen omhoog klom. dat je lang niet zo snel als vroeger over de daken klauterde. Weet je nog. dat je twee maal biina omlaag tuimelde, omdat je duizelig werd? Pieter. ik heb besloten: je gaat deze winter niet mee naar Nederland. Ik vertrek over een paar dagen naar Afrika om een nieuwe knecht te zoeken. Je hoeft geen zorg te hebben voor je oude dag. want ik heb mijn secreta ris opdracht gegeven jou het hoog ste pensioen te betalen. En je moet natuurlijk in mijn paleis blijven wo nen'" Pietermanknecht zat gebogen voor het schrijfbureau, hij wist niet wat hij zeggen moest, want wat Sint Ni- colaqs zei was waar. Het bleef een poos muisstil in de kamer. Piet keek Sint Nicolaas aan, met tranen in zijn ogen, toen zei hij: „U hebt gelijk. Maar U zelf. U bent nog veel ouder dan ik! Vindt U het nooit moeilijk iedere winter naar Nederland le reizen?" trouwste dienaar daarvan verdacht. „Weet ik! Wie zegt, nieuwe knecht net zo'n fijne kerel7" Sint Nicolaas zat lange tijd diep na te denken. Toen zei hij ernstig: „Ik geloof, dat U gelijk hebt Zo ver had ik niet nagedacht. Maar hoe moet ik alles meenemen? Piet kan niet meer sjouwen!" „Heb twaalf Spanjaarden gehuurd om kisten te dragen Heb ook plaat sen besproken op stoomschip, heb kamelen gekocht, heb „Schei maar uit", lachte Sint Nico laas, „ik heb al m de gaten: U, goeie, trouwe Groevelewang. hebt natuur lijk al alles in orde gemaakt. Maar welke tandarts gaat mee?" ..Tandarts''", mompelde dr Groe velewang. „Waarvoor nodig?" „De nieuwe knecht moet net zo boos en net zo vriendelijk -kunnen grijnzen als Pieterman. En hoe kan hij dat als hij niet een even mobi gebit heeft als Piet?" „Gelijk, Sint, Zal vragen eigen tandarts dr. Boorman „Oké", zei Sint Nicolaas. „Laat mijn mantel nog even wassen en strijken, stuur mijn mijter naar de stomerij en vergeet niet mijn staf te laten vergulden!" „Tuuuuuuuuut", deed de fluit van de stoomboot. Dat was het teken dat hij spoedig zou vertrekken. Sint Ni colaas, Pietermanknecht, dr. Boor man en de twaalf Spanjaarden lie pen als hazen langs de kade om op tijd aan boord te zijn De Sint moest met beide handen zijn mijter vast houden, omdat die heen en weer danste op zijn hoofd, Piet hijgde als een oud Fordje en je kon de botjes in zijn voeten horen kraken. De twaalf dragers liepen met knikken de kniecn onder de zware kisten. Het was de schuld van Sint Nico laas, dat ze zo laat waren. Toen hij die morgen opstond miste hij zijn valse gebit. Hij had het. voor hij sla pen ging. in een kommetje met wa ter gedaan en, naar hij meende, dat op de wastafel gezet. Maar daar stond het niet, ook niet in do kcu- „Wat zullen die dieren grote zak doeken nodig hebben", riep Piet. „Ik heb eens gelezen dat ze met die slangen muziek kunnen maken", zei dr Boorman. Een paar dagen la ter bleek, dat hij gelijk had. Ze naderden ccn groot, donker bos. Uit de verte leek-het. dat daar voor grote steenblokken lagen. Toen ze dichterbij kwamen zagen de rei zigers. dat het vijftig olifanten wa ren. netjes in rijen opgesteld, hun koppen naar Sint Nicolaas en zijn gevolg gekeerd. Eén olifant stond met zijn staart naar hen toe. Ze wa ren nog maar honderd meter van de reuze dieren vandaan toen de oli fant-van-achteren zijn slurf ophief en hem ccn paar maal heen en weer zwaaide. Toen vlogen alle vijf tig slurven omhoog cn de olifan ten bliezen de oerwoudmars. 't Was een lawaai van je welste. De reusachtige beesten tetterden uit alle macht Ze maakten zo'n wind dat de palmbomen bijna tot op de grond bogen. Nauwelijks was de oerwoudmars uit of de olifanten bliezen: „Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht!" Toen ze uitgetocterd waren wezen de olifanten met hun slurven naar een groot bord, dat in de bomen hing. Daarop stond met sierlijke let ters: Nooit-niet-hatsjiland „Nooit-niet-hatsji-land". „Hoera, wij zijn er!", riep Sint Ni colaas. Piet, dr. Boorman en de twaalf Spanjaarden dansten van plezier. Toen trok Sint Nicolaas zijn korte broek en het overhemd uit en de rood-fluwelen mantel aan. Hij nam zijn staf in zijn rechterhand en zo reed de bisschop het Nooit-niet- hatsji-land binnen. De olifanten schaarden zich vóór hen in een lange rij en trapten een keurig recht paadje door het oer woud, anders hadden Sint Nicolaas en zijn reisgezellen er één met hun kapmessen moeten hakken. Opge wekt marcheerde het gezelschap verder en bereikte na een paar uur een grote open plek in het bos. Daar stonden wel vijfhonderd ronde hut ten, die van palmbladeren gemaakt en met kalk bestreken waren. Toen de olifanten het dorp binnenstapten holden alle Nooit-niet-hatsji-negers naar het dorpsplein. Sint Nicolaas. Pietermanknecht, dr. Boorman en de twaalf Spanjaar den bleven voor de grootste hut staan, omdat zij vermoedden, dat daar de Nooit-nict-hatsji-neger-ko- ning Hadsjoega woonde. De Spanjaarden gooiden gauw hun zware kisten in het zand. Inderdaad, daar woonde de ko ning. Hü was heel groot, heel dik. heel kaal, heel erg zwart, hij had heel kromme benen, heel erg lange armen en een mond zo groot, dat hij reikte van het ene oorlelletje naar het andere, als de koning niet lach te. Lachte hij wèl, dan kon jc dwars door zijn hoofd heenkijken. Hij droeg alleen een paar palmbladeren om zijn lenden en op zijn hoofd een oude Sint Nicolaasmijter. Sint Nicolaas wreef zijn ogen uit: hoe kwam die grote, lelijke neger aan zijn oude mijter? „Piet", riep de Sint, „hoe komt die man aan.... aaD. „Ik weet het niet, Sint. U doet meestal tien jaar met één mijter. Als die kaal is geworden verkoop ik hem aan de ouw-kleer-koop. Mis schien heeft hij hem aan die neger verkocht? Zal ik eens vragen?" Sint Nicolaas schudde van „Neen" en stapte naar koning Hadsjoega. Deze boog diep en toen meende Sint Nicolaas. dat ook hij heel diep moest buigen. Maar wat gebeurde? De twee mijters raakten elkaar en rol den op de grond. Piet, dr. Boorman en de twaalf Spanjaarden lachten hartelijk, maar de negers barstten in snikken uit. Sint Nicolaas en de ko ning Hadsjoega grabbelden op de grond om een mijter te pakken, snel zetten zij allebei één op entoen bleek, dat Sint Nicolaas de oude had en koning Hadsjoega de nieuwe. Nu keken Piet, dr. Boorman en de twaalf Spanjaarden sip en juichten de negers. Maar Sint Nicolaas lach te, die vond het een reuze grap. „Waarvoor U hier komen. Nico laas Sint?", vroeg koning Hadsjoega, die glom van plezier omdat hij de nieuwe mijter had. „Majesteit, ik heb een nieuwe Pie termanknecht nodig. Mijn goede vriend, die achter mij staat, is veel te oud geworden voor het zware werk. Dr. Groevelewang, mijn se cretaris, heeft gezegd dat ik hier een goede knecht kan vinden". „Hoge eer, hoge eer", riep de reusachtige N ooit-niet-hatsj i-neger

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1948 | | pagina 9