DE GOUDEN KERSTBOOM J. v. Straten G. Douwe 4 Vrijdag 54 December 1948 maar onder de knechts", zei de koning. Toen de gouden Kerstboom was gehaald zakten de opper- hof-goudsmid en zijn knechts van vermoeidheid op de grond en vielen dadelijk in slaap. Ze sliepen zo verschrikkelijk vast, dat zij pas op Nieuwjaarsdag wakker werden. HET was Kerstavond. In alle huizen en huisjes van het koninkrijk zaten de kinderen rond de Kerstbomen en zongen hun mooiste Kerstliedjes. Maar in de grote zaal van het paleis zat een heel bedroefd jongetje. Dat was de prins. Vlak voor hem stond de gouden Kerst boom. De grote diamant fonkel de als een echte ster aan de he mel. In de gouden kandelaars stonden prachtige, lange Goudse kaarsen, maar... ze brandden niet!! De hofbediende had al ge probeerd ze aan te steken, het was niet gelukt. Toen kwam de hofjonker, ook die had geen kans ook maar één pitje aan te steken. Daarna verscheen de kamerheer, maar wat hij ook deed: geen kaarsje wilde bran den. Toen probeerde de opper kamerheer het, maar ook die had geen geluk. De hofmaar schalk knipte zijn sigarenaan steker aan, iflfear geen kaarsje nam het vlammetje over. Ten einde raad riep de hele hofhou ding de koning en de koningin, maar zelfs die waren machte loos. Lucifer na lucifer streek de KINDERVERHAAL DOOR TEKENINGEN VAN en geen kwartier, nadat de Ko ning het bevel had gegeven, klopte de kamerheer op de deur, waarachter Zijne Majesteit en zijn ministers vergaderden, en diende nan* „Majesteit, hier is de opperhof-goudsmid". koning aan en hield ze tegen de pitjes: géén wilde vlam vatten. „Andere kaarsen!", beval de koning en onmiddellijk gaf de hofmaarschalk hem een doos gloednieuwe Goudse kaarsen. De oude er uit, de nieuwe er in. Geen wilde brandenDe ko ning stampvoette en als hij stampvoette mochten de ande ren ook stampvoeten. Dus stampvoette het hele hof. Maar geen kaars, die zich van al dat stampvoeten ook maar iets aan trok: ze wilden-niet branden! Toen kreeg de hofbediende een geweldig idee. Hij nam één der kaarsen uit één der gouden houdertjes, hield een brandende lucifer tegen het pitje en de kaars brandde. „Geef hier, geef hier!", riep de koning. En hij zette de brandende kaars snel in het gouden knijpertje, maar... daar ging hij uit! Het prinsje had met dikbe- huilde ogen al dat gestrijk met lucifers, dat aanknippen van si garen-aanstekers en gestamp voet aangezien. Dat was nu zijn gouden Kerstboompje. Wat had hij Cf aan, er brandden niet eens kaarsjes in. En wat is nu een Kerstboom zonder brandende kaarsjes? De koningin ging naast haar zoontje zitten, sloeg haar a'rm om zijn schouders en fluisterde lieve woordjes tegen hem, van „dat hij toch haar lieve zoontje was, al wilden de kaarsen niet branden". Maar het prinsje snikte verwend prinsje het hebben en al heeft het honderdduizend gulden gekost. Alajesteit, laat dadelijk een dennetje of een sparretje komen en U zult zien, dat de kaarsen branden!" En weg was het Kersfmannetje. Onmiddellijk liet de koning in de hof tuin een spar omhakken. De opperhoftuinman plantte hem in een grote teil met zand, de opperhoflichtaansteker haal de snel de oude, blikken kaars- houdertjes van zolder, die knip te hij vast in de nog naar sneeuw geurende boom, hij zette de Goudse kaarsen er in, de koning nam zijn doosje lucifers, streek er een af enalle kaarsen brandden. Het prinsje klapte in zijn han den van plezier. Hij gaf zo'n harde schop tegen het gouden Kerstboompje, dat 't omviel. De prachtig stralende diamant viel er uit,jrrecies voor een muizen gat. Twintig muizenoogjes gluurden naar buiten, tien mui- zenstemijetjes piepten: „O, wat een mooie knikker!" en veertig muizenpootjes rolden de dia-* mant in hun holletje waar het zo licht werd, dat de hele muizen familie haar oogjes moest dicht knijpen. Toen werd het toch nog een heerlijk Kerstfeest, in het paleis. Het prinsje zong zijn Kerstlied jes en de koning, de koningin, de hofmaarschalk, de opperka merheer, de kamerheren, hof- heren en -dames, de jonkers, be dienden, kamermeisjes, de por tier en de chauffeur zongen uit volle borst mee. T^y E koning en de koningin konden de woorden van het Kerstmannetje niet vergeten. Zij begrepen, dat zij hun zoontje veel te veel hadden verwend. Van Tfveede Kerstdag af moest hij iedere morgen één boterham metje eten, waarop alleen wat boter was gesmeerd. Hij moest iedere Woensdagmiddag twintig kinderen uit de steegjes achter het paleis in zijn speelkamer la ten komen om mee te genieten van het mooie speelgoed. En als hij wilde knikkeren kreeg hij maar één cent van de Koningin. Zo werd hij een heel lief, heel tevreden prinsje, dat later, toen de koning te oud was om de kroon nog langer te dragen, als een goed en wijs vorst regeerde. De Koning klingelde met gouden tafelbel een kamerheer trad binnen de kamerheer schreed vlug naar een kamerjonker die rende naar een diende kamerbc- C R was eens een prinsje, dat door zijn moeder, de ko ningin, heel erg werd verwend. Hij kreeg alles, wat hij vroeg: grote stenen blokkendozen; de grootste mecanodoos, die er te koop was; een prachtig teken boek met echte tubetjes water verf en heel fijne penseeltjes, en een electrische gestroomlijnde trein met een heleboel rails, twee stations, spoorbomen en seinpa len. Hij had een winkeltje met echte weegschaaltjes en ge wichtjes, en- de flessen in dat winkeltje waren altijd gevuld met heerlijke zuurtjes. Want als het prinsje de flessen had leeg- gesnoept maakte de koningin ze weer vol. Wel een kwartier lang zaten alle ministers met hun hoofden vol diepe rimpels op hun linker handen gesteund, want zo kon den zij het beste nadenken. Toen zuchtten negen van de tien van „Neen, Alasjesteit", maar de tiende natuurlijk de eerste minister! trok nog eens hard aan zijn stoppelige wenkbrau wen. Toen zei hij: „Ik geloof niet, dat gouden Kerstboompjes ergens groeien, maar Uwe Ma jesteit kan zo'n ding toch wei laten maken? Als Uwe Alaje- steit het eens aan de opper-hof- goudsmid vroeg Nooit at hij één boterhamme tje zonder jam, stroop, gekleur de muisjes of chocolade-hagel slag. En in zijn bekertje melk deed zijn moeder altijd twee le peltjes suiker. Als hij tegen de hofjonker zei: „Ik wil wandelen!", dan gingen zij samen wandelen. Wil de hij knikkeren, dan, kreeg hij van de koningin een kwartje en de hofjonker moest dan knikkers kopen en meeknikkeren. Maar na een paar dagen waren alle knikkers altijd weg. Waar ze bleven wist niemand, behalve de hofmuizen, want die rolden ze 's nachts naar hun gaatjes. Daar hadden ze er wel driehonderd. De jonge muisjes speelden er zo graag mee, dat hun moeder eens tegen een buurmuis zei: „Wil je wel geloven: als mijn zoontjes knikkeren zijn ze zo zoet als muisjes. En muis stil!." Ij AT verwende prinsje was een heel lastig prinsje. Het prachtigste speelgoed vond hij niet mooi genoeg, voor het heerlijkste eten trok hij zijn prin selijke neusje op. Nooit was hij tevreden! En dat was dan ook de oorzaak, dat hij, toen Kerstmis naderde, geen gewone Kerst boom wilde hebben. „Wat heb ik nu aan zo'n dennetje of spar retje", mopperde hij. „Alle an dere kinderen in het land hebben met Kerstmis net zo'n Kerst boom als ik. Zelfs de jongens en meisjes, die in de steegjes achter het paleis wonen. Ik wil een andere Kerstboom, ik wil er een van goud!" „Dat is een idee!" riep de ko ning en de ministers namen hun fluwelen steken van hun hoof den van vreugde, dat er mis schien een oplossing voor deze moeilijkheid was gevonden. De koning klingelde met zijn gou den tafelbel. Een kamerheer trad binnen en de koning droeg hem op onmiddellijk de opper-hof- goudsmid te laten komen. De kamerheer schreed vlug naar een kamerjonker, die rende naar een kamerbediende, die tuimelde bij na de trap af zo'n haast had hij en zocht een kamermeisje op, dat dribbelde vlug op haar hoge hakjes naar de portier, die schreeuwde om de hofchauffeur en die reed pijlsnel naar de opper-hofgoudsmid. Zodra deze hoorde, dat de koning hem wil de spreken gooide hij zijn werk kiel in een hoek, trok vliegens vlug zijn beste pak aan, stapte in de hofauto en geen kwartier, na dat de koning het bevel had ge geven, klopte de kamerheer op de deur, waarachter Zijne Ala- jesteit en zijn ministers verga derden, en diende aan: „AAaje- steit, hier is de opperhof-goud smid". Toen de .opperhof-goudsmid hoorde, wat de koning wilde, krabbelde hij bedachtzaam tus sen de drie haren, die keurig recht over zijn gladde hoofd la gen. En hij zei: „Maar Maje- maken, dat viel nog al mee, en de takken ook. Zelfs had de opper-hofgoudsmid niet veel moeite met de dunne zijtakjes. Afaar al die fijne dennenaalden, dat was een karwei! Aan ieder takje zaten wel tweehonderd naalden, en er moesten dAt had de opper-hofgoudsmid uit gerekend vijfhonderd grote, kleinere en kleine takjes aan de gouden Kerstboom komeii. Dus moest hij honderdduizend den nenaalden laten maken. Twee jonge knechts waren dag en nacht bezig heel dun gouddraad te trekken, dat gouddraad knip ten zij in stukjes, die ieder pre cies vier centimeter lang waren. Twee andere jongmaatjes sle pen puntjes aan de gouden den nenaalden. Vijf knechts deden dag en nacht niets anders dan dan moest de hofjonker meeknikkeren stapte in de hofauto die dennenaalden aan de takjes solderen. Intussen smeedden de opperhof-goudsmid en zijn knapste knecht de gouden stam, de gouden takken en de gouden zijtakjes. Twee andere knechts maakten de gouden dennenap pels en de gouden kaarshouder- tjes. Toen de opperhof-goudsmid en zijn knechts zes en een halve dag en zes en een halve nacht hadden gewerkt, was het gou den Kerstboompje klaar. In de top vatte de opperhof-goudsmid een grote diamant, dat was de ster. Maar zo'n mooie ster had er nog nooit in een Kerstboom pje gezeten. Hij. schitterde zo sterk, dat de knechts een zonne bril moesten opzetten als zij er naar keken. Nu belde de opperhof-goud smid de koning op en zei: „Ma jesteit, kunt U misschien even een auto sturen, want de gouden Kerstboom is klaar!" „Goed", zei de koning, „Hebt U nog geld overgehouden?" „Ja, 'Majesteit", antwoordde de opperhof-goud smid. „Nog bijna tienduizend gulden". „Daarvan mag U de helft houden, de rest verdeelt U die schreeuwde om de hof- chauffeur en die reed pütsnet naar de opperhof-goudsmid trok vliegensvlug zijn beste pak aan TJLOTSELING hoorden de koning, de koningin, het prinsje, de hofmaarschalk, de opperkamerheer en alle andere hofdames, -heren en -bedienden een zacht, maar duidelijk stem metje. Ze keken verrast naar de schoorsteen, en wie stond daar? Het Kerstmannetje! En dat zei: „Ik weet wel, waarom de kaarsen niet willen branden. Ze moeten in een echt Kerstboom pje staan. Een gouden Kerst boompje is niet echt, al wil een die tuimelde bijna de trap af en zocht een kamermeisje op De koningin had altijd alles, wat haar zoontje wilde hebben, kunnen kopen. Afaar nu zat zij toch met haar blanke handen in haar glanzend blonde haar. Waar moest zij een gouden Kerstboompje vandaan "halen? Toen het prinsje 's avonds ein delijk in bed lag sprak Hare Alajesteit er over met haar man, de kfcning, toen zij gezellig met z'n tweetjes een kopje thee dron ken. De koning schoof zijn kroon eerst naar rechs, toen naar links en daarna zette hij hem af. Want met zo'n zware gouden kroon op zijn hoofd rustig nadenken, dat kon hij niet. „Een gouden Kerstboom pje", zei hij, ,,'t is me nog al wat. Ik heb nooit gehoord, dat die ergens groeien. Wacht eens- nee, toch niet. Ik zou heus niet weten hoe ik aan een gouden Kerstboompje moest komen. Weet je wat, ik zal er morgen ochtend met mijn ministers over spreken". steit, over een week is het al Kerstmis. Weet U wel, waf U van mij verlangt?" „Ja", antwoordde de koning droogjes, „dat U een gouden Kerstboom maakt. En hij moet één meter hoog worden. Begrepen? Stel je voor, dat Zijne Koninklijke Hoogheid, mijn zoontje, geen gouden Kerst boompje zou kunnen krijgen? Hier hebt U honderdduizend gulden, U koopt goud, U neemt maar knechten aan en U maakt een gouden Kerstboompje. Uit!" r I 'JA, toen moest de opper- -*• hofgoudsmid wel gaan. Hij huurde tien nieuwe knechts, kocht drie en vijftig pond goud en ging aan het werk. De stam dat dribbelde vlug op haar hoge hakjes naar de portier "7 O gebeurde het. Toen de koning en zijn ministers de volgende morgen klaar waren met alle moeilijke staatszaken zei Zijne Majesteit: „AAijne he ren, ik heb Uw wijze raad no dig. Zijne Koninklijke Hoog heid, mijn zoonje, wil met Kerst mis geen gewone Kerstboom hebben, maar één van goud. Weet U er misschien een te koop?" t

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1948 | | pagina 4