Grote waardering voor het beleid van
generaal Winkelman
Ons land had voor de oorlog
te weinig vliegtuigen
Reynders' plannen strookten niet
met die van de regering
In eventuele oorlog moet Nederland met
bondgenoten samenwerken
Te weinig arrestaties in
kritieke dagen
Troep hield
zich goed
Piloten deden
hun plicht
„Ontslag was
juist'
Duitsers schonden
oorlogsrecht
Sas' waarschuwing
bleef steken
Kabinet had de opperbevelhebber
dadelijk moeten ontslaan,
oordeelt commissie
Gen. Reynders had geen vertrouwen
in militair attaché te Berlijn
Zaterdag 19 Maart 1949
3
militair attaché in Berlijn, waar
schuwde tegen Duitse overval.
Uniformen misbruikt
voor overval
Gebleken is, dat de Duitsers in
1940 reeds met de vijandelijkheden
waren begonnen, voordat een ulti
matum was overhandigd.
Het is de enquêtecommissie bij
haar verhoren duidelijk geworden,
dat de Duitsers zich ook verder in
verschillende gevallen niet hebben
gehouden aan de regels, welke tus
sen oorlogvoerenden gelden.
Als vaststaand kan worden
aangenomen, dat de Duitsers
zich de toegang tot de spoor
brug bij Gennep hebben ver
schaft, doordat zij een aantal
Duitse militairen, gekleed in
uniformen der Koninklijke Ma
rechaussee. die zg. Duitse krijgs
gevangenen met zich medevoer
den, naar de brug hebben ge
stuurd. De commissie heeft ge
meend zich niet in de finesses
van deze zaak te moeten verdie
pen, daar hiernaar, op last van
de procureur-fiscaal bij het Bij
zonder Gerechtshof te 's-Herto-
genbosch, een onderzoek is in
gesteld, ten einde de Nederlan
ders, die medeplichtig aan deze
overval zijn geweest, te kunnen
vervolgen.
De commissie meent zich verder
van een oordeel over deze hande
lingen te kunnen onthouden, daar
het volkomen duidelijk is. dat deze
tegen het oorlogsrecht ingaan.
Koningin Wilhelmina
niet in 't geding
De Enquêtecommissie heeft by
de verhoren zoveel mogelijk ge
tracht tegen te gaan. dat getui
gen de -persoon van Koningin
Wilhelmina in het geding
brachten. Voor zover zij dit niet
kon voorkomen, heeft zij de
hierop betrekking hebbende uit
latingen, waar nodig, uit de ste
nogrammen geschrapt. Naar haar
oordeel dwingt de Grondwet
hiertoe. Dat haar onderzoek niet
mogelijk zal maken het persoon
lijke aandeel van Koningin Wil
helmina in het gevoerde beleid
vast te stellen, acht zij i.v.m. het
doel van haar onderzoek, dat im
mers uitsluitend gericht is op
het vaststellen van de politieke
verantwoordelijkheid, geen be
zwaar. Het persoonlijke aandeel
van Hare Majesteit in het ge
voerde beleid zal eerst veel later
door historici kunnen worden
vastgesteld.
Wat de notulen van de minister
raad betreft, het niet mogen
raadplegen hiervan krachtens
de gewijzigde enquêtewet mag de
commissie immers slechts van de
besluiten, niet van de discussies
in die raad kennis nemen ge
voelt zij als een gemis, dat
zij echter tot dusverre niet
als onoverkomelijk beschouwt.
De enqucte-commissie meent te moeten opmerken, zoals ook generaal
Winkelman dit voor de commissie gedaan heeft, dat ons land be
zwaarlijk een andere strategie had kunnen volgen, daar ons toen
malige neutraliteitsstelsel ons verhinderde contact op te nemen met het
buitenland. De grootst mogelijke meerderheid der commissie trekt de
conclusie, dat bij een eventuele nieuwe oorlog het optreden van de
Nederlandse strijdkrachten zo nodig en zo mogelijk gericht moet zijn op
samenwerking in bondgenootschappelijk verband. Hiertoe zal het nodig
zijn dat wij van te voren tot overeenstemming komen met deze bond
genoten over het te voeren krijgsplan en over ons aandeel in een even
tuele strijd.^ In 1939 en 1940 voerde de Nederlandse regering evenwel
een neutraliteitspolitiek, waarmee het Nederlandse volk over het alge
meen accoord ging. Deze neutraliteitspolitiek had een krijgsbeleid ten
gevolge, waarbij onze verdediging naar twee zijden gericht diende te
zijn, derhalve zowel naar het Oosten als naar het Westen. Reeds op
grond hiervan was het onmogelijk, het hart des lands van troepen te
ontbloten, daar dit voor Duitsland een reden had kunnen geweest zijn.
om ons te verwijten, dat wij onze neutraliteit ten opzichte van Engeland
onvoldoende handhaafden.
Door de berichtgeving van de
militair-attaché te Berlijn was het
algemeen hoofdkwartier op de
laatste avond voor de inval vol
doende gewaarschuwd. Ook reeds
in de loop van de voorafgaande
maanden had de militair-attaché
verscheidene berichten naar Ne
derland doorgezonden. O.a. heeft
hij een dag of veertien vóór de
aanval het bericht doorgezonden,
dat er een pantserdivisie gereed
stond op te rukken in de richting
's-Hertogenbosch Langstraat -
Moerdijk - Rotterdam. Deze me
dedeling is uiteraard slechts in
grote lijnen gegeven. De pantserdi
visie was gelegen in het rayon
Rheine-Münster-Osnabrück.
Het is de commissie geble
ken, dat deze waarschuwing
bij de inlichtingendienst is
aangekomen. Het merkwaardi
ge is echter, dat dit bericht,
dat uit de aard der zaak van
het hoogste belang was in ver
band met de verdediging van
de Moerdijkbrug, niet ter
kennis van de opperbevelheb
ber is gekomen.
Het is de commissie niet mogen
gelukken uit te maken aan wiens
schuld deze omissie te wijten zou
zijn. Dat hier echter op het alge
meen hoofdkwartier een ernstige
nalatigheid is gepleegd, meent de
commissie wel te mogen aanne
men.
Toestand ernstig
De commissie meent te moeten
aannemen, dat noch het algemeen
hoofdkwartier, noch de comman
dant van de vesting Holland gere
kend hebben op een aanval uit de
lucht in zulk een omvang als heeft
plaats gevonden. Hoe dit echter zij.
de commissie is van oordeel, dat
de commandant van de vesting
Holland ongeacht de verwachtin
gen, die hij met betrekking tot
parachutistenlandingen mocht
koesteren, in ieder geval een
telexbericht van het algemeen
hoofdkwartier, waaruit bleek, dat
de toestand aan de grens ernstig
was, aan zijn ondergeschikte troe
pencommandanten had moeten
doorgeven.
Men 'kon in elk geval kleinere
aanvallen van parachutisten op be
paalde punten, bv. de Moerdijk-
brug, verwachten.
Het mag dan ook niet verant
woord genoemd worden, dat de
commandant van de vesting Hol
land de troepen, welke onder hem
stonden, niet heeft gewaarschuwd
en medegedeeld, dat de volgende
ochtend de inval kon worden ver
wacht.
De commissie zet verder uiteen,
dat het niet aan de opperbevelheb
ber verweten kan worden, indien
sommige plaatselijke commandan
ten niet voldoende gewaarschuwd
zijn.
Een volgende vraag is of de be
zetting van het algemeen hoofd
kwartier gedurende de nacht van
9 op 10 Mei voldoende is geweest.
Op grond van de berichten over
opleiding van parachutisten in
Duitsland en het gebruik maken
daarvan in Noorwegen was een
aanval uit de lucht, op welke
schaal dan ook, te verwachten. Het
is derhalve onbegrijpelijk, dat,
toen bij het algemeen hoofdkwar
tier reeds te omstreeks drie uur de
eerste berichten van de grensover-
In 1939 al was het leger ontstemd
over gedrag der regering
Boomgaarden te veel
gespaard
De Enquêtecommissie begrijpt zeer
goed. dat de regering huiverig was
reeds dadelijk in September 1939 de
staat van oorlog of die van beleg in
volle omvang af te kondigen.
Anderszijds ziet de commissie niet
over het hoofd, dat het wel zeer be-
begrijpelijk is, dat een gevoel van
ongerustheid in militaire kringen
aan de dag trad. toen bleek, dat de
regering bij de algemene mobilisatie
slechts de' staat van oorlog wilde af
kondigen. Immers, de generale staf
was er in overeenstemming met de
vorige ministers van Defensie bij
zijn voorbereidingen van uitgegaan,
dat met de algemene mobilisatie te
vens de staat van beleg zou worden
afgekondigd.
Indien de commissie daarnaast in
ogenschouw neemt, dat de regering
reeds dadelijk het plan opgevat
heeft om de oorlogswet 1899 te wij
zigen in dier voege, dat de buitenge
wone bevoegdheden, welke deze wet
toekent, door de regering konden
worden gegeven aan een nader aan
te wijzen civiel orgaan, dan acht de
commissie de handelwijze van de
regering in September 1939 aan
vaardbaar.
21 arrestaties
Door deze gedragslijn heeft de re
gering tot 19 April 1940 de bevoegd
heden uit de oorlogswet niet inte
graal kunnen toepassen ter bestrij
ding van staatsgevaarlijke Neder
landers. De wijze, waarop het mili
tair gezag na 19 April 1940 van zijn
bevoegdheden ten aanzien van
staatsgevaarlijke elementen gebruik
heeft gemaakt, kan de commissie
niet bevredigen. Er zijn, op last van
de opperbevelhebber, na het afkon
digen van de staat van beleg slechts
21 staatsgevaarlijke personen ge
ïnterneerd.
Een van de ernstigste bezwaren,
die verder tegen de regering inge
bracht worden, acht de commissie
het niet toestaan van de noodzake
lijke opruimingen voor de stellingen.
Speciaal wordt geklaagd over het
feit. dat de boomgaarden voor de
Grebbelinie niet opgeruinid moch
ten worden. De regering ging er
echter van uit, dat in het Grebbe-
gebied slechts opruimingen moch
ten geschieden in de geïnundeerde
gebieden. Dit heeft op de gevech
ten bij de Grebbei een zeer nade
lige invloed gehad.
Generaal WINKELMAN,
grote waardering voor zijn beleid.
schrijding waren binnengekomen,
niet onmiddellijk alle ondercom
mandanten zijn gewaarschuwd.
Via hen hadden dan ook nog alle
troepenonderdelen in de vesting
Holland kunnen zijn gewaar
schuwd, terwijl ook de vliegvelden
beter waren voorbereid geweest.
Verwijten
De commissie betreurt het, dat
bepaalde subalterne officieren na
de capitulatie bij een officier-com
missaris als hun visie hebben me
degedeeld, dat het beleid van de
opperbevelhebber in de Mei-dagen
onjuist geweest is, en dat zij hem
hiervan toen een verwijt hebben
gemaakt. De commissie meent, dat
de heer Winkelman in zijn verho
ren duidelijk heeft uiteengézet, op
welke gronden hij verschillende
maatregelen wel of niet genomen
heeft. De commissie acht deze
gronden in het algemeen aan
vaardbaar.
De commissie wil ten slotte niet
nalaten als haar mening uit te
spreken, dat generaal Winkelman
zieh met zijn volle persoon heeft
ingezet voor de taak, welke hem
was opgedragen. Ondanks de grote
achterstand op defensiegebied hier
te lande heeft hij getracht met de
beschikbare middelen het uiterste
te bereiken, dat bereikt kon wor
den. In het bijzonder heeft de com
missie grote waardering voor de
beheerste en beleidvolle wijze,
waarop by in de oorlogsdagen zijn
bovenmatig zware taak heeft ver
vuld.
Duitse plannen deels
verijdeld
Met betrekking tot de krijgsver
richtingen op de vliegvelden en de
maatregelen, welke genomen zijn
tegen een aanval uit de lucht, is de
Enquête-commissie van oordeel, dat
3aar haar indruk de houding van
e troep over het algemeen behoor
lijk is geweest. Hoewel men niet
gerekend had op paraehutistcnaan-
vallen en luchtlandingen op zo gro
te schaal, heeft men met betrekke
lijk weinig geoefende troepen, die
voor een gedeelte zelfs uit depot-
troepen bestonden, kans gezien de
drie vliegvelden rondom Den Haag
weer in handen te krijgen, de pa
rachutisten te isoleren of te ver
spreiden en zodoende het regerings
centrum veilig te stellen. Hierdoor
is inderdaad slechts een gedeelte
van het krijgsplan van de Duitsers
ten uitvoer gebracht.
Het is uiteraard in hoge mate te
betreuren, dat men hetzelfde resul
taat niet heeft kunnen bereiken
met het vliegveld Waalhaven bij
Rotterdam. De overmacht, waar
mede de vijand hier is gedaald, was
van die aard, dat de sterkte van
onze troepen hier niet tegen op
woog.
De beoordeling van de prestaties
van de troepen aan de Grebbelinie
lopen nogal uiteen. Het is inder
daad moeilijk over deze prestaties
en over de tekortkomingen van de
leiding en de troepen een gefun
deerd en billijk oordeel te geven.
Zoals gebleken is, had de Neder
landse legerleiding met grote moei
lijkheden te kampen.
Mede doordat de troepen in de
Grebbestelling, die reeds enige da
gen voor de oorlog weinig rust had
den gehad, gedurende de oorlogs
dagen in het geheel niet konden
rusten, moet de invloed van aan
houdende artillerie-beschieting ge
volgd door een Stuka-aanval, niet
onderschat worden.
Rotterdam
De commissie heeft van de
krijgsverrichtingen in Rotterdam de
indruk gekregen, dat. hoewel het
commando van deze stad geheel
onvoorbereid was op de verdedi
ging, men kans heeft gezien deze
op een uitstekende wijze te voeren.
De commissie is van oordeel, dat
het verloop der gebeurtenissen om
en bij de Moerdijkbruggen bijzon
der teleurstellend is geweest Dat
de Moerdijkbruggen op wel zeer
snelle wijze in handen van de Duit
sers gevallen zijn, vindt zijn oor
zaak vooral hierin, dat men de
troepen bij deze bruggen niet ge
alarmeerd had.
Weerstand
De commissie sluit zich geheel
aan bij de opmerking van de daar
omtrent gehoorde deskundigen, dat
uit de verdediging van Kornwer-
derzand is gebleken, dat de Neder
landse troepen, wanneer zij in goe
de stellingen waren ondergebracht,
uitnemend weerstand konden bie
den tegen een vijandelijke over
macht.
Hieruit blijkt dan ook, dat het
moreel van de Nederlandse soldaat,
wanneer hem slechts de goede mid
delen worden verstrekt, niet onder
behoeft tc doen voor dat van de
vijand.
NAUWELIJKS was het bekend.dat de Nederlandse regering de al gemene mobilisatie had afgekon
digd of een grote menigte stroomde bijeen voor het telegraafkantoor te Rotterdam.
Het resultaat, waartoe de enquête-commissie meent te moeten komen
bij de beantwoording van de vraag hoe de benoeming van de heer
Reynders tot opperbevelhebber heeft plaats gehad, is het volgende:
De ministerraad, voorgelicht door minister Dijxhoorn, heeft de
chef van de generale staf voorgedragen voor een benoeming tot opper
bevelhebber, omdat men niet het risico wilde lopen van een mislukking
der mobilisatie. De heer Reynders werd niet onbekwaam geacht. Een
groot enthousiasme voor deze benoeming heeft de commissie niet kunnen
ontdekken.
dat de regering de opperbevelheb
ber. toen bleek, dat de strategische
inzichten van de regering en op
perbevelhebber tegen elkaar bot
sten, dadelijk had moeten ontslaan.
De commissie heeft de indruk,
dat er wel degelijk zeer grote be
zwaren zijn aan te voeren tegen
het systeem, hetwelk de heer
Reynders ten aanzien van de te
rugtocht geprojecteerd had. Welis
waar achten enige deskundigen de
opzet van generaal Reynders niet
onuitvoerbaar, doch de commissie
kan zich ondanks deze verklarin
gen niet aan de indruk onttrekken,
dat het plan van generaal Reyn
ders slechts uitvoerbaar zou zijn
geweest, indien een samenloop van
gunstige omstandigheden zou heb
ben plaats gevonden. Zij kan zich
dan ook volledig indenken, dat
de regering de terugtocht, zoals
deze door generaal Reynders was
opgezet, niet voor haar verant
woording wenste te nemen.
Dat de regering voor dit plan
de verantwoordelijkheid niet
wenste te dragen, acht de
commissie begrijpelijk. Daaruit
moest echter als consequen
tie het ontslag van generaal
Reynders voortvloeien.
Fransen voelden zich
niet misleid
De commissie is van oordeel
dat de regering, juist omdat zij
blijkbaar niet het volle vertrou
wen in de heer Reynders had, dat
in een opperbevelhebber gesteld
moet kunnen worden, hem niet
zonder meer had mogen benoe
men.
Het is de commissie gebleken,
dat reeds onmiddellijk na het op-
tieden van de nieuwe opperbevel
hebber een verschil van mening
tussen regering en opperbevelheb
ber ontstond over de opzet van het
krijgsplan.
Generaal Reynders wenste prin
cipieel met de zelfde troepen ach
tereenvolgens de Grebbelinie en
het Oostfront van de vesting Hol
land te verdedigen, terwyl de mi
nister van Defensie op het sfand-
punt stond, dat in verband met
het aantal beschikbare troepen
tussen deze beide linies een keuze
diende te worden gedaan.
Botsende inzichten
Achteraf deze zaak beoordelen
de meent de enquête-commissie.
Een van de punten, die het conflict tussen de regering en de opper
bevelhebber van land- en zeemacht, generaal Reynders, mede heb
ben verscherpt, is de kwestie van de mobilisatieclubs.
De enquête-commissie spreekt ten deze als haar oordeel uit, dat de
wijze, waarop het vraagstuk van de mobilisatieclubs door de heer Reyn
ders is behandeld, van weinig soepelheid getuigt. Dat dit ook anders
had gekund, bewijst de manier waarop zyn opvolger, de heer Winkel
man hoezeer déze eveneens tegenstander was van partijpolitiek in
het leger er in goed overleg met de regering in geslaagd is tot een
voor alle partijen bevredigende oplossing te geraken.
OP VELE PLAATSEN tn ons land
daalden in de vroege morgen van
de tiende Mei 1040 grote groepen
parachutisten.
EEN NEDERLANDSE OFFICIER
brengt het bericht van de capitu
latie van Rotterdam over aan de
Duitsers.
De commissie acht het zeer goed
mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat
er onderlinge ambtelijke wrijvingen
ontstaan zijn met betrekking tot het
aanleggen van versterkingen.
Zij heeft tot haar spijt deze zaken
niet geheel kunnen onderzoeken,
aangezien twee belangrijke functio
narissen van de genie. n.l. kolonel C
W. van Dooden en luitenant-kolonel
De Man, inmiddels zijn overleden.
Een van de grievgn van de minis
ter van Defensie tegen generaal
Reynders was, dat deze niet actief
genoeg is opgetreden tegen schendin
gen van ons luchtgebied.
Deze stelling van de Minister van
Defensie kan de commissie niet aan
vaarden.
Het is haar gebleken, dat Neder
land In 1939 over te weinig vliegtui
gen beschikte, die geschikt waren
om daadwerkelijk de schendingen
van ons kleine grondgebied tegen te
gaan. De commissie komt met des te
meer vryheid tot deze conclusie, daar
ook generaal Winkelman het on
mogelijk achtte met onze geringe
luchtmacht krachtig en voortdurend
op te treden.
Wat de vliegers betreft, stelt
de commissie er prijs op te ver
klaren, dat de door hen in de
Meidagen geleverde prestaties
hen zeker vrijwaren tegen elke
verdenking van niet voldoende
activiteit gedurende de mobili
satie.
Inlichtingen
Als een van de grieven tegen de
opperbevelhebber heeft oud-minister
Dijxhoorn aangevoerd, dat generaal
Reynders aan een officier van het
„Bureau Inlichtingen" van het alge
meen hoofdkwartier opdracht had
gegeven aan Hare Majesteit de Ko
ningin en aan de minister van De
fensie geen volledige inlichtingen
meer te verstrekken, omdat Hare
Majesteit daarvan zenuwachtig werd
en de minister maar aanleiding
kreeg zich met de zaken te be
moeien.
De heer Reynders heeft bij zijn
eerste verhoor verklaard, dat hij
niet had kunnen achterhalen, wat
met deze klacht was bedoeld. Er gin
gen steeds berichten uit naar Hare
Majesteit de Koningin en naar de
minister. Wèl achtte hij het mogelijk,
dat in deze berichten eens iets ge
staan heeft, dat voor hem aanleiding
geweest is om te zeggen, dat dit
daarin niet opgenomen diende te
worden, aangezien het zuiver een
veronderstelling was.
De heer Reynders heeft er blijk-
DUITSE PARACHUTISTEN bijeen
na hun landing op het vliegveld
Waalhaven.
baar bezwaar tegen gemaakt, dat de
militaire attaché's zich rechtstreeks
in verbinding stelden met de minis
ter van Defensie. Deze opvatting is,
ook naar de mening van de commis
sie, formeel geheel juist. De commis
sie meent echter, dat dit formeel
juiste standpunt door de heer Reyn
ders in de practijk op een zodanige
wijze is toegepast, dat zij zich leven
dig kan voorstellen, dat de mmister
van Defensie daartegen bezwaar
maakte.
Onjuist
Om in een spannende tijd als
in 1939 en 1940 zich, gelijk gene
raal Reynders deed. op 't stand
punt te stellen, dat de militair
attaché te Berlijn over zijn be
vindingen uitsluitend mocht spre
ken met de opperbevelhebber
van land. en zeemacht acht de
commissie onjuist.
Bovendien is gebleken, dat de mi
nister van Defensie prijs stelde op
contact met de heer Sas daar hij de
ze immers ontving, wanneer hij in
Den Haag kwam. In' een zodanig ge
val gaat het niet aan de regels der
militaire hiërarchie ook ten opzichte
van de regering toe te passen.
De commissie kan zich niet aan de
indruk onttrekken, dat de heer Reyn
ders, althans na 12 November 1939
en de daarop volgende maanden,
toen telkens de berichtgeving van de
heer Sas schijnbaar onjuist bleek,
geen groot vertrouwen meer had In
de mededelingen, welke de militair
attaché te Berlijn doorgaf omtrent
de plannen van de Duitse legerlei
ding tot een inval In Nederland.
Toch blykt de heer Reynders zich
hierin vergist te hebben.
Generaal I. H. REYNDERS
in conflict met minister Dijxhoorn
Winkclmans plannen
Het krijgsbeeld van generaal
Winkelman ten aanzien van de
Peel-Raamstelling heeft na de oor
log gedurende geruime tijd in het
centrum van de belangstelling ge
staan. Een van de voornaamste
grieven was, dat het terugtrekken
van het III-de legerkorps en de
lichte divisie op de eerste oorlogs
dag ten gevolge heeft gehad, dat
de Duitse troepen zeer snel de
Peel-Raamstelling hebben door
broken en daarna via Brabant zyn
doorgestoten naar België in de
richting van Frankrijk. Volgens
aeze gcdachtengang zou de Franse
legerleiding door deze handelwijze
misleid zijn, daar zij er op meende
te kunnen rekenen, dat onze troe
pen gedurende enige dagen in de
Peel-Raamstelling zouden stand
houden. Doordat dit niet is 8e"
beurd, zouden de plannen van de
Franse legerleiding doorkruist zijn,
welke omstandigheid in meerdere
of mindere mate heeft medege
werkt tot de snelle ineenstorting
van Frankrijk.
De commissie heeft bepaald niet
de indruk, dat het Franse opper
bevel zich misleid gevoeld heeft
door de plannen van de Neder
landse opperbevelhebber ten aan
zien van de Peel-Raamstelling.
Immers, uit door de militair-
attaché aangehaalde instructie van
do Franse opperbevelhebber van
November 1939 blijkt, dat deze
reeds toen niet van plan was de
Franse troepen daarheen te laten
optrekken.
Er was geen enkele bindende
afspraak gemaakt.
Commissie meent:
t>Vraag: „Waarom bleef
decoratie uit?"
De Enquête-commissie meent, dat
de regering op zakelijke gronden
overgegaan is tot het ontslag van
de heer Reynders als opperbe
velhebber. Zij heeft uit de verho
ren niet de indruk gekregen, dat
invloeden buiten de regering aan
het ontslag van de heer Reynders
debet zijn. Met name neemt zij niet
aan. dat stappen van de Duitse ge
zant in deze richting ook maar van
enige invloed zijn geweest.
De veronderstelling, door een der
getuigen geopperd, als zouden hier
bij invloeden van het Philips-con
cern ten gunste van generaal W i n-
k e 1 m a n hebben gewerkt is ge
bleken volkomen uit de lucht ge
grepen te zijn.
De commissie meent te mogen
concluderen, dat de regering, ge
geven, dat zij geen vertrouwen had
in het krijgsbeleid van de heer
Reynders en in zijn persoonlijkheid
over het algemeen, hem te recht
heeft ontslagen.
Wel meent de commissie er haar
bevreemding over te moeten uit
spreken, dat de regering in 1940
blijkbaar geen termen aanwezig
achtte generaal Reynders de ge
bruikelijke decoratie te verlenen.
De commissie meent, dat de be
noeming van de heer Winkel
man tot opperbevelhebber op ver
antwoorde wijze is geschied en dat
de regering, gezien de persoonlijk
heid en de antecedenten van gene
raal Winkelman, deze in het volste
vertrouwen met het opperbevel kon
belasten.