Grote waardering voor het beleid van generaal Winkelman Ons land had voor de oorlog te weinig vliegtuigen Reynders' plannen strookten niet met die van de regering In eventuele oorlog moet Nederland met bondgenoten samenwerken Te weinig arrestaties in kritieke dagen Troep hield zich goed Piloten deden hun plicht „Ontslag was juist' Duitsers schonden oorlogsrecht Sas' waarschuwing bleef steken Kabinet had de opperbevelhebber dadelijk moeten ontslaan, oordeelt commissie Gen. Reynders had geen vertrouwen in militair attaché te Berlijn Zaterdag 19 Maart 1949 3 militair attaché in Berlijn, waar schuwde tegen Duitse overval. Uniformen misbruikt voor overval Gebleken is, dat de Duitsers in 1940 reeds met de vijandelijkheden waren begonnen, voordat een ulti matum was overhandigd. Het is de enquêtecommissie bij haar verhoren duidelijk geworden, dat de Duitsers zich ook verder in verschillende gevallen niet hebben gehouden aan de regels, welke tus sen oorlogvoerenden gelden. Als vaststaand kan worden aangenomen, dat de Duitsers zich de toegang tot de spoor brug bij Gennep hebben ver schaft, doordat zij een aantal Duitse militairen, gekleed in uniformen der Koninklijke Ma rechaussee. die zg. Duitse krijgs gevangenen met zich medevoer den, naar de brug hebben ge stuurd. De commissie heeft ge meend zich niet in de finesses van deze zaak te moeten verdie pen, daar hiernaar, op last van de procureur-fiscaal bij het Bij zonder Gerechtshof te 's-Herto- genbosch, een onderzoek is in gesteld, ten einde de Nederlan ders, die medeplichtig aan deze overval zijn geweest, te kunnen vervolgen. De commissie meent zich verder van een oordeel over deze hande lingen te kunnen onthouden, daar het volkomen duidelijk is. dat deze tegen het oorlogsrecht ingaan. Koningin Wilhelmina niet in 't geding De Enquêtecommissie heeft by de verhoren zoveel mogelijk ge tracht tegen te gaan. dat getui gen de -persoon van Koningin Wilhelmina in het geding brachten. Voor zover zij dit niet kon voorkomen, heeft zij de hierop betrekking hebbende uit latingen, waar nodig, uit de ste nogrammen geschrapt. Naar haar oordeel dwingt de Grondwet hiertoe. Dat haar onderzoek niet mogelijk zal maken het persoon lijke aandeel van Koningin Wil helmina in het gevoerde beleid vast te stellen, acht zij i.v.m. het doel van haar onderzoek, dat im mers uitsluitend gericht is op het vaststellen van de politieke verantwoordelijkheid, geen be zwaar. Het persoonlijke aandeel van Hare Majesteit in het ge voerde beleid zal eerst veel later door historici kunnen worden vastgesteld. Wat de notulen van de minister raad betreft, het niet mogen raadplegen hiervan krachtens de gewijzigde enquêtewet mag de commissie immers slechts van de besluiten, niet van de discussies in die raad kennis nemen ge voelt zij als een gemis, dat zij echter tot dusverre niet als onoverkomelijk beschouwt. De enqucte-commissie meent te moeten opmerken, zoals ook generaal Winkelman dit voor de commissie gedaan heeft, dat ons land be zwaarlijk een andere strategie had kunnen volgen, daar ons toen malige neutraliteitsstelsel ons verhinderde contact op te nemen met het buitenland. De grootst mogelijke meerderheid der commissie trekt de conclusie, dat bij een eventuele nieuwe oorlog het optreden van de Nederlandse strijdkrachten zo nodig en zo mogelijk gericht moet zijn op samenwerking in bondgenootschappelijk verband. Hiertoe zal het nodig zijn dat wij van te voren tot overeenstemming komen met deze bond genoten over het te voeren krijgsplan en over ons aandeel in een even tuele strijd.^ In 1939 en 1940 voerde de Nederlandse regering evenwel een neutraliteitspolitiek, waarmee het Nederlandse volk over het alge meen accoord ging. Deze neutraliteitspolitiek had een krijgsbeleid ten gevolge, waarbij onze verdediging naar twee zijden gericht diende te zijn, derhalve zowel naar het Oosten als naar het Westen. Reeds op grond hiervan was het onmogelijk, het hart des lands van troepen te ontbloten, daar dit voor Duitsland een reden had kunnen geweest zijn. om ons te verwijten, dat wij onze neutraliteit ten opzichte van Engeland onvoldoende handhaafden. Door de berichtgeving van de militair-attaché te Berlijn was het algemeen hoofdkwartier op de laatste avond voor de inval vol doende gewaarschuwd. Ook reeds in de loop van de voorafgaande maanden had de militair-attaché verscheidene berichten naar Ne derland doorgezonden. O.a. heeft hij een dag of veertien vóór de aanval het bericht doorgezonden, dat er een pantserdivisie gereed stond op te rukken in de richting 's-Hertogenbosch Langstraat - Moerdijk - Rotterdam. Deze me dedeling is uiteraard slechts in grote lijnen gegeven. De pantserdi visie was gelegen in het rayon Rheine-Münster-Osnabrück. Het is de commissie geble ken, dat deze waarschuwing bij de inlichtingendienst is aangekomen. Het merkwaardi ge is echter, dat dit bericht, dat uit de aard der zaak van het hoogste belang was in ver band met de verdediging van de Moerdijkbrug, niet ter kennis van de opperbevelheb ber is gekomen. Het is de commissie niet mogen gelukken uit te maken aan wiens schuld deze omissie te wijten zou zijn. Dat hier echter op het alge meen hoofdkwartier een ernstige nalatigheid is gepleegd, meent de commissie wel te mogen aanne men. Toestand ernstig De commissie meent te moeten aannemen, dat noch het algemeen hoofdkwartier, noch de comman dant van de vesting Holland gere kend hebben op een aanval uit de lucht in zulk een omvang als heeft plaats gevonden. Hoe dit echter zij. de commissie is van oordeel, dat de commandant van de vesting Holland ongeacht de verwachtin gen, die hij met betrekking tot parachutistenlandingen mocht koesteren, in ieder geval een telexbericht van het algemeen hoofdkwartier, waaruit bleek, dat de toestand aan de grens ernstig was, aan zijn ondergeschikte troe pencommandanten had moeten doorgeven. Men 'kon in elk geval kleinere aanvallen van parachutisten op be paalde punten, bv. de Moerdijk- brug, verwachten. Het mag dan ook niet verant woord genoemd worden, dat de commandant van de vesting Hol land de troepen, welke onder hem stonden, niet heeft gewaarschuwd en medegedeeld, dat de volgende ochtend de inval kon worden ver wacht. De commissie zet verder uiteen, dat het niet aan de opperbevelheb ber verweten kan worden, indien sommige plaatselijke commandan ten niet voldoende gewaarschuwd zijn. Een volgende vraag is of de be zetting van het algemeen hoofd kwartier gedurende de nacht van 9 op 10 Mei voldoende is geweest. Op grond van de berichten over opleiding van parachutisten in Duitsland en het gebruik maken daarvan in Noorwegen was een aanval uit de lucht, op welke schaal dan ook, te verwachten. Het is derhalve onbegrijpelijk, dat, toen bij het algemeen hoofdkwar tier reeds te omstreeks drie uur de eerste berichten van de grensover- In 1939 al was het leger ontstemd over gedrag der regering Boomgaarden te veel gespaard De Enquêtecommissie begrijpt zeer goed. dat de regering huiverig was reeds dadelijk in September 1939 de staat van oorlog of die van beleg in volle omvang af te kondigen. Anderszijds ziet de commissie niet over het hoofd, dat het wel zeer be- begrijpelijk is, dat een gevoel van ongerustheid in militaire kringen aan de dag trad. toen bleek, dat de regering bij de algemene mobilisatie slechts de' staat van oorlog wilde af kondigen. Immers, de generale staf was er in overeenstemming met de vorige ministers van Defensie bij zijn voorbereidingen van uitgegaan, dat met de algemene mobilisatie te vens de staat van beleg zou worden afgekondigd. Indien de commissie daarnaast in ogenschouw neemt, dat de regering reeds dadelijk het plan opgevat heeft om de oorlogswet 1899 te wij zigen in dier voege, dat de buitenge wone bevoegdheden, welke deze wet toekent, door de regering konden worden gegeven aan een nader aan te wijzen civiel orgaan, dan acht de commissie de handelwijze van de regering in September 1939 aan vaardbaar. 21 arrestaties Door deze gedragslijn heeft de re gering tot 19 April 1940 de bevoegd heden uit de oorlogswet niet inte graal kunnen toepassen ter bestrij ding van staatsgevaarlijke Neder landers. De wijze, waarop het mili tair gezag na 19 April 1940 van zijn bevoegdheden ten aanzien van staatsgevaarlijke elementen gebruik heeft gemaakt, kan de commissie niet bevredigen. Er zijn, op last van de opperbevelhebber, na het afkon digen van de staat van beleg slechts 21 staatsgevaarlijke personen ge ïnterneerd. Een van de ernstigste bezwaren, die verder tegen de regering inge bracht worden, acht de commissie het niet toestaan van de noodzake lijke opruimingen voor de stellingen. Speciaal wordt geklaagd over het feit. dat de boomgaarden voor de Grebbelinie niet opgeruinid moch ten worden. De regering ging er echter van uit, dat in het Grebbe- gebied slechts opruimingen moch ten geschieden in de geïnundeerde gebieden. Dit heeft op de gevech ten bij de Grebbei een zeer nade lige invloed gehad. Generaal WINKELMAN, grote waardering voor zijn beleid. schrijding waren binnengekomen, niet onmiddellijk alle ondercom mandanten zijn gewaarschuwd. Via hen hadden dan ook nog alle troepenonderdelen in de vesting Holland kunnen zijn gewaar schuwd, terwijl ook de vliegvelden beter waren voorbereid geweest. Verwijten De commissie betreurt het, dat bepaalde subalterne officieren na de capitulatie bij een officier-com missaris als hun visie hebben me degedeeld, dat het beleid van de opperbevelhebber in de Mei-dagen onjuist geweest is, en dat zij hem hiervan toen een verwijt hebben gemaakt. De commissie meent, dat de heer Winkelman in zijn verho ren duidelijk heeft uiteengézet, op welke gronden hij verschillende maatregelen wel of niet genomen heeft. De commissie acht deze gronden in het algemeen aan vaardbaar. De commissie wil ten slotte niet nalaten als haar mening uit te spreken, dat generaal Winkelman zieh met zijn volle persoon heeft ingezet voor de taak, welke hem was opgedragen. Ondanks de grote achterstand op defensiegebied hier te lande heeft hij getracht met de beschikbare middelen het uiterste te bereiken, dat bereikt kon wor den. In het bijzonder heeft de com missie grote waardering voor de beheerste en beleidvolle wijze, waarop by in de oorlogsdagen zijn bovenmatig zware taak heeft ver vuld. Duitse plannen deels verijdeld Met betrekking tot de krijgsver richtingen op de vliegvelden en de maatregelen, welke genomen zijn tegen een aanval uit de lucht, is de Enquête-commissie van oordeel, dat 3aar haar indruk de houding van e troep over het algemeen behoor lijk is geweest. Hoewel men niet gerekend had op paraehutistcnaan- vallen en luchtlandingen op zo gro te schaal, heeft men met betrekke lijk weinig geoefende troepen, die voor een gedeelte zelfs uit depot- troepen bestonden, kans gezien de drie vliegvelden rondom Den Haag weer in handen te krijgen, de pa rachutisten te isoleren of te ver spreiden en zodoende het regerings centrum veilig te stellen. Hierdoor is inderdaad slechts een gedeelte van het krijgsplan van de Duitsers ten uitvoer gebracht. Het is uiteraard in hoge mate te betreuren, dat men hetzelfde resul taat niet heeft kunnen bereiken met het vliegveld Waalhaven bij Rotterdam. De overmacht, waar mede de vijand hier is gedaald, was van die aard, dat de sterkte van onze troepen hier niet tegen op woog. De beoordeling van de prestaties van de troepen aan de Grebbelinie lopen nogal uiteen. Het is inder daad moeilijk over deze prestaties en over de tekortkomingen van de leiding en de troepen een gefun deerd en billijk oordeel te geven. Zoals gebleken is, had de Neder landse legerleiding met grote moei lijkheden te kampen. Mede doordat de troepen in de Grebbestelling, die reeds enige da gen voor de oorlog weinig rust had den gehad, gedurende de oorlogs dagen in het geheel niet konden rusten, moet de invloed van aan houdende artillerie-beschieting ge volgd door een Stuka-aanval, niet onderschat worden. Rotterdam De commissie heeft van de krijgsverrichtingen in Rotterdam de indruk gekregen, dat. hoewel het commando van deze stad geheel onvoorbereid was op de verdedi ging, men kans heeft gezien deze op een uitstekende wijze te voeren. De commissie is van oordeel, dat het verloop der gebeurtenissen om en bij de Moerdijkbruggen bijzon der teleurstellend is geweest Dat de Moerdijkbruggen op wel zeer snelle wijze in handen van de Duit sers gevallen zijn, vindt zijn oor zaak vooral hierin, dat men de troepen bij deze bruggen niet ge alarmeerd had. Weerstand De commissie sluit zich geheel aan bij de opmerking van de daar omtrent gehoorde deskundigen, dat uit de verdediging van Kornwer- derzand is gebleken, dat de Neder landse troepen, wanneer zij in goe de stellingen waren ondergebracht, uitnemend weerstand konden bie den tegen een vijandelijke over macht. Hieruit blijkt dan ook, dat het moreel van de Nederlandse soldaat, wanneer hem slechts de goede mid delen worden verstrekt, niet onder behoeft tc doen voor dat van de vijand. NAUWELIJKS was het bekend.dat de Nederlandse regering de al gemene mobilisatie had afgekon digd of een grote menigte stroomde bijeen voor het telegraafkantoor te Rotterdam. Het resultaat, waartoe de enquête-commissie meent te moeten komen bij de beantwoording van de vraag hoe de benoeming van de heer Reynders tot opperbevelhebber heeft plaats gehad, is het volgende: De ministerraad, voorgelicht door minister Dijxhoorn, heeft de chef van de generale staf voorgedragen voor een benoeming tot opper bevelhebber, omdat men niet het risico wilde lopen van een mislukking der mobilisatie. De heer Reynders werd niet onbekwaam geacht. Een groot enthousiasme voor deze benoeming heeft de commissie niet kunnen ontdekken. dat de regering de opperbevelheb ber. toen bleek, dat de strategische inzichten van de regering en op perbevelhebber tegen elkaar bot sten, dadelijk had moeten ontslaan. De commissie heeft de indruk, dat er wel degelijk zeer grote be zwaren zijn aan te voeren tegen het systeem, hetwelk de heer Reynders ten aanzien van de te rugtocht geprojecteerd had. Welis waar achten enige deskundigen de opzet van generaal Reynders niet onuitvoerbaar, doch de commissie kan zich ondanks deze verklarin gen niet aan de indruk onttrekken, dat het plan van generaal Reyn ders slechts uitvoerbaar zou zijn geweest, indien een samenloop van gunstige omstandigheden zou heb ben plaats gevonden. Zij kan zich dan ook volledig indenken, dat de regering de terugtocht, zoals deze door generaal Reynders was opgezet, niet voor haar verant woording wenste te nemen. Dat de regering voor dit plan de verantwoordelijkheid niet wenste te dragen, acht de commissie begrijpelijk. Daaruit moest echter als consequen tie het ontslag van generaal Reynders voortvloeien. Fransen voelden zich niet misleid De commissie is van oordeel dat de regering, juist omdat zij blijkbaar niet het volle vertrou wen in de heer Reynders had, dat in een opperbevelhebber gesteld moet kunnen worden, hem niet zonder meer had mogen benoe men. Het is de commissie gebleken, dat reeds onmiddellijk na het op- tieden van de nieuwe opperbevel hebber een verschil van mening tussen regering en opperbevelheb ber ontstond over de opzet van het krijgsplan. Generaal Reynders wenste prin cipieel met de zelfde troepen ach tereenvolgens de Grebbelinie en het Oostfront van de vesting Hol land te verdedigen, terwyl de mi nister van Defensie op het sfand- punt stond, dat in verband met het aantal beschikbare troepen tussen deze beide linies een keuze diende te worden gedaan. Botsende inzichten Achteraf deze zaak beoordelen de meent de enquête-commissie. Een van de punten, die het conflict tussen de regering en de opper bevelhebber van land- en zeemacht, generaal Reynders, mede heb ben verscherpt, is de kwestie van de mobilisatieclubs. De enquête-commissie spreekt ten deze als haar oordeel uit, dat de wijze, waarop het vraagstuk van de mobilisatieclubs door de heer Reyn ders is behandeld, van weinig soepelheid getuigt. Dat dit ook anders had gekund, bewijst de manier waarop zyn opvolger, de heer Winkel man hoezeer déze eveneens tegenstander was van partijpolitiek in het leger er in goed overleg met de regering in geslaagd is tot een voor alle partijen bevredigende oplossing te geraken. OP VELE PLAATSEN tn ons land daalden in de vroege morgen van de tiende Mei 1040 grote groepen parachutisten. EEN NEDERLANDSE OFFICIER brengt het bericht van de capitu latie van Rotterdam over aan de Duitsers. De commissie acht het zeer goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat er onderlinge ambtelijke wrijvingen ontstaan zijn met betrekking tot het aanleggen van versterkingen. Zij heeft tot haar spijt deze zaken niet geheel kunnen onderzoeken, aangezien twee belangrijke functio narissen van de genie. n.l. kolonel C W. van Dooden en luitenant-kolonel De Man, inmiddels zijn overleden. Een van de grievgn van de minis ter van Defensie tegen generaal Reynders was, dat deze niet actief genoeg is opgetreden tegen schendin gen van ons luchtgebied. Deze stelling van de Minister van Defensie kan de commissie niet aan vaarden. Het is haar gebleken, dat Neder land In 1939 over te weinig vliegtui gen beschikte, die geschikt waren om daadwerkelijk de schendingen van ons kleine grondgebied tegen te gaan. De commissie komt met des te meer vryheid tot deze conclusie, daar ook generaal Winkelman het on mogelijk achtte met onze geringe luchtmacht krachtig en voortdurend op te treden. Wat de vliegers betreft, stelt de commissie er prijs op te ver klaren, dat de door hen in de Meidagen geleverde prestaties hen zeker vrijwaren tegen elke verdenking van niet voldoende activiteit gedurende de mobili satie. Inlichtingen Als een van de grieven tegen de opperbevelhebber heeft oud-minister Dijxhoorn aangevoerd, dat generaal Reynders aan een officier van het „Bureau Inlichtingen" van het alge meen hoofdkwartier opdracht had gegeven aan Hare Majesteit de Ko ningin en aan de minister van De fensie geen volledige inlichtingen meer te verstrekken, omdat Hare Majesteit daarvan zenuwachtig werd en de minister maar aanleiding kreeg zich met de zaken te be moeien. De heer Reynders heeft bij zijn eerste verhoor verklaard, dat hij niet had kunnen achterhalen, wat met deze klacht was bedoeld. Er gin gen steeds berichten uit naar Hare Majesteit de Koningin en naar de minister. Wèl achtte hij het mogelijk, dat in deze berichten eens iets ge staan heeft, dat voor hem aanleiding geweest is om te zeggen, dat dit daarin niet opgenomen diende te worden, aangezien het zuiver een veronderstelling was. De heer Reynders heeft er blijk- DUITSE PARACHUTISTEN bijeen na hun landing op het vliegveld Waalhaven. baar bezwaar tegen gemaakt, dat de militaire attaché's zich rechtstreeks in verbinding stelden met de minis ter van Defensie. Deze opvatting is, ook naar de mening van de commis sie, formeel geheel juist. De commis sie meent echter, dat dit formeel juiste standpunt door de heer Reyn ders in de practijk op een zodanige wijze is toegepast, dat zij zich leven dig kan voorstellen, dat de mmister van Defensie daartegen bezwaar maakte. Onjuist Om in een spannende tijd als in 1939 en 1940 zich, gelijk gene raal Reynders deed. op 't stand punt te stellen, dat de militair attaché te Berlijn over zijn be vindingen uitsluitend mocht spre ken met de opperbevelhebber van land. en zeemacht acht de commissie onjuist. Bovendien is gebleken, dat de mi nister van Defensie prijs stelde op contact met de heer Sas daar hij de ze immers ontving, wanneer hij in Den Haag kwam. In' een zodanig ge val gaat het niet aan de regels der militaire hiërarchie ook ten opzichte van de regering toe te passen. De commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat de heer Reyn ders, althans na 12 November 1939 en de daarop volgende maanden, toen telkens de berichtgeving van de heer Sas schijnbaar onjuist bleek, geen groot vertrouwen meer had In de mededelingen, welke de militair attaché te Berlijn doorgaf omtrent de plannen van de Duitse legerlei ding tot een inval In Nederland. Toch blykt de heer Reynders zich hierin vergist te hebben. Generaal I. H. REYNDERS in conflict met minister Dijxhoorn Winkclmans plannen Het krijgsbeeld van generaal Winkelman ten aanzien van de Peel-Raamstelling heeft na de oor log gedurende geruime tijd in het centrum van de belangstelling ge staan. Een van de voornaamste grieven was, dat het terugtrekken van het III-de legerkorps en de lichte divisie op de eerste oorlogs dag ten gevolge heeft gehad, dat de Duitse troepen zeer snel de Peel-Raamstelling hebben door broken en daarna via Brabant zyn doorgestoten naar België in de richting van Frankrijk. Volgens aeze gcdachtengang zou de Franse legerleiding door deze handelwijze misleid zijn, daar zij er op meende te kunnen rekenen, dat onze troe pen gedurende enige dagen in de Peel-Raamstelling zouden stand houden. Doordat dit niet is 8e" beurd, zouden de plannen van de Franse legerleiding doorkruist zijn, welke omstandigheid in meerdere of mindere mate heeft medege werkt tot de snelle ineenstorting van Frankrijk. De commissie heeft bepaald niet de indruk, dat het Franse opper bevel zich misleid gevoeld heeft door de plannen van de Neder landse opperbevelhebber ten aan zien van de Peel-Raamstelling. Immers, uit door de militair- attaché aangehaalde instructie van do Franse opperbevelhebber van November 1939 blijkt, dat deze reeds toen niet van plan was de Franse troepen daarheen te laten optrekken. Er was geen enkele bindende afspraak gemaakt. Commissie meent: t>Vraag: „Waarom bleef decoratie uit?" De Enquête-commissie meent, dat de regering op zakelijke gronden overgegaan is tot het ontslag van de heer Reynders als opperbe velhebber. Zij heeft uit de verho ren niet de indruk gekregen, dat invloeden buiten de regering aan het ontslag van de heer Reynders debet zijn. Met name neemt zij niet aan. dat stappen van de Duitse ge zant in deze richting ook maar van enige invloed zijn geweest. De veronderstelling, door een der getuigen geopperd, als zouden hier bij invloeden van het Philips-con cern ten gunste van generaal W i n- k e 1 m a n hebben gewerkt is ge bleken volkomen uit de lucht ge grepen te zijn. De commissie meent te mogen concluderen, dat de regering, ge geven, dat zij geen vertrouwen had in het krijgsbeleid van de heer Reynders en in zijn persoonlijkheid over het algemeen, hem te recht heeft ontslagen. Wel meent de commissie er haar bevreemding over te moeten uit spreken, dat de regering in 1940 blijkbaar geen termen aanwezig achtte generaal Reynders de ge bruikelijke decoratie te verlenen. De commissie meent, dat de be noeming van de heer Winkel man tot opperbevelhebber op ver antwoorde wijze is geschied en dat de regering, gezien de persoonlijk heid en de antecedenten van gene raal Winkelman, deze in het volste vertrouwen met het opperbevel kon belasten.

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1949 | | pagina 3