N.Z.H.R.M.
Z.H.M.t.R.v.S.
We varen met Mees Toxopeüs mee naar Schiermonnikoog
r
r
125
Duizenden schipbreukelingen
gered uit de golven
;r"
Zeehelden
DE REDDINGBOOT
Wie dertig jaren schipper ivas
weet veel te vertellen
Dinsdag 8 November 1949
3
P
j^GENS
jaar
reddings
wezen
in ons
land
HOLLANDS TROTS
Terwijl Dorus Rijkers heldenda
den verrichtte aan de Noordkant
van onze kust, trad schipper C.
v. d. Klooster uit Burghsluis niet
minder moedig op in het Zuiden.
Oud-schipper C. Bot uit Den
Helder is recordhouder wat het
aantal geredde personen betreft.
Niet minder dan 640 mensen red
de hij het leven.
GOED ZEEMANSCHAP, HELDENMOED EN
UITHOUDINGSVERMOGEN
(Van onze speciale verslaggever)
HOEK VAN HOLLAND. Op 11 November 1824 richtten de
Amsterdammers Jhr. H. J. Ortt, Joan Hodshon, Abraham Fock, Barend
van Spreekens en Mr. A. de Bruine de Noord- en Zuidhollandse Redding
Maatschappij te Amsterdam op.
Op 20 November 1824 stichtten de Rotterdammers Willem v. Houten,
F. Smeer, N. M. Vink, A. van Hoboken en John Veder de Zuidhollandse
Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen te Rotterdam.
Beide maatschappijen, wier arbeid zowel binnen als buiten onze
grenzen zeer grote bewondering heeft geoogst, bestaan deze maand
dus 125 jaar. Bestuurders en
redders van de maatschappijen
worden op 15 November a.s.
Wakk're jongens, Hollands trots,
Waar ons hart van kan verdragen.
Als je 't rappe lijf durft wagen
In het woedend golfgeklots.
Die gevaren vreest noch dood.
Als ge redden kunt uit nood.
't Grove bui* om forse borst
Dekt een harte vol erbarmen
Als g'een drenk'ling in uw armen
Door de wilde branding torst.
Als ge vrouw en kind vergeet
Bij des scheep'lings bange kreet.
't Is een stuk Oud-Holland waard,
Brave mannen in den lande,
Trouwe wachters op de stranden,
Moog je lang nog zijn gespaard.
Of geen mens je namen weet,
'k Denk, dat God ze niet vergeet.
door de regering in de Ridder
zaal te Den Haag ontvangen.
Verdere feestelijkheden of
plechtigheden zijn er niet.
Velen omgekomen bij
reddingspogingen
Als men nu langs onze hele kust
op de reddingstations de uitstekend
toegeruste vaartuigen ziet en het
enthousiasme hoort, waarmee de
bemanningen over hun arbeid
spreken, kan men zich nauwelijks
voorstellen, dat een goede eeuw
geleden, toen de gebrekkiger zee
schepen veel meer kans op vergaan
liepen dan thans, nog vrijwel niets
aan het redden van schipbreuke
lingen werd gedaan.
Jutter^'
Erger nog. Het heeft tot het eind
van de achttiende eeuw geduurd
voor men algemeen inzag, dat
schipbreukelingen gered dienden te
worden. Tot die tijd toe liet de
kustbevolking in het algemeen de
ongelukkigen eenvoudig aan hun
De bekendste van alle-redders is
ongetwijfeld Doms Rijkers.
lot over en bekommerde ze zich
alleen over de buit, die op het
strand spoelde. Het is meer dan
eens voorgekomen, dat men de
schipbreukelingen zelfs belette aan
land te komen, daar men anders
niets te „jutten" had. In andere
landen was het al net zo gesteld.
Nog aan het eind van de 18e eeuw
lokten de „wreckers" aan de kust
van Cornwall met opzet, met lich
ten en andere middelen, de sche
pen naar de gevaarlijke rotsen,
alleen om zich van de lading dei;
gestrande vaartuigen te kunnen
meester maken.
Maar uit de strandjutterij ont
stond de zeesleperij en ook de
redding van schipbreukelingen.
Reeds vóór 1824 was de redding
trouwens wel ter hand genomen,
georganiseerd (maar dat liep op
niets uit) en incidenteel. De
Zeeuwse loods Frans Naerebout,
die in 1818 op 70-jarige leeftijd te
Goes overleed, zal als de eerste
grote en nobele Nederlandse red
der in onze geschiedenis bekend
blijven.
Twee maatschappijen
De twee reddingsmaatschappijen
hebben na 1824 het werk van
Frans Naerebout voortgezet. De
Noord- en Zuidhollandse vond het
terrein van haar activiteit van
Ter Heide tot Rottumeroog, de
Zuidhollandse bezuiden Ter Heide.
Daar de afscheiding van België in
1830 het grondgebied van Neder
land aanmerkelijk verkleinde bleef
voor de Zuidhollandse maatschap
pij een veel kleiner stuk kust over
dan voor de Noord- en Zuidhol
landse. Het laatste station van de
Zuidhollandse is nu Cadzand.
Aanvankelijk ging men op red
ding uit in sloepen of vletten, met
roeiers bemand. Heldenmoed moes
ten vooral deze kerels opbrengen,
om in hun wankele schuitje de
branding en de wilde zeeën te
trotseren. Velen hebben in de af
gelopen 125 jaar bij hun pogingen
anderen te redden dan ook zelf het
leven gelaten, bij de N.Z.H.R.M.
alleen al 143.
36 vaartuigen
Later kwamen de stoomredding-
boten en tegenwoordig worden
bijna alle reddingsvaartuigen met
motoren voortbewogen. Alleen de
N.Z.H.R.M. heeft nog acht roei-
reddingboten en -vletten in ge
bruik, o.a. in Katwijk en Noord-
wijk. Het hgt echter in de bedoe
ling ook deze vaartuigen zo gauw
als de geldmiddelen het toelaten
van motoren te voorzien.
De N.Z.H.R.M. heeft behalve de
acht roeiboten tien motorstrand-
reddingboten in gebruik. Het zijn
vaartuigen van een meter of acht
lang, die op de wal zijn onderge
bracht en als ze nodig zijn. op
wagens met paarden of tractoren
er voor naar het strand worden
getrokken.
Tevens heeft deze maatschappij
tien grotere motorreddingboten,
waarvan wel de bekéndste zijn
met hun schippers de „Insulinde"
ger
Fantastisch mooi ls het op de
Waddenzee. De golven spatten hoog
op, de meeuwen zwieren langs de-
schuit en scheren over de witte
schuimkoppen. Spoedig zitten we
midden op het water. Achter ons
flauw de lijn van de kust. En heel
in de verte al een tipje van het
eiland.
Het is zwaar weer. In Oostmahorn
hing de stormbal uit.
Sinds 1917 redder
Hoe lang Mees Toxopeus al red
der is?
In 1917 kwam hij als schipper op
de „C. A. den Tex" op Rottumeroog
(Van onze speciale verslaggever)
SCHIERMONNIKOOG. Het gesprek, dat ik zal hebben met de heer
H. Th. de Booy, over het 125-jarig bestaan van de Nederlandse reddlng-
maatschappüen, gaat niet door. „Ik kan Maandagmorgen jammer genoeg
niet", zegt de directeur van de Noord- en Zuidhollandse Reddingmaat
schappij door de telefoon. „Dan moet ik naar Schiermonnikoog, een van
onze oude redders begraven. Ik ga naar Oostmahorn in Friesland en vaar
dan met de reddingboot „Insulinde" naar het eiland."
Ik bijt meteen. „Kan ik niet met u mee? Ik zie nog liever iets van
het reddingwezen dan dat ik er wat over hoor."
Even een aarzeling. Dan is het accoord. Ik kan mee varen.
Moes Toxopeus. de schipper van Toxopeus. „Het wordt straks nog er-
de „Insulinde", is het type van de
zeeman. Kort en stevig, met een
verweerde rode kop onder zijn
schipperspet, een open, heldere,
soms wat ironische blik, een spon
tane lach en een vat vol humor. „Je
mag je wel goed vasthouden onder
weg", zegt hij in zijn Groninger dia
lect. U bent hier .natuurlijk nooit
eerder „weest". Er staat een aardige
storm en als je er niet aan gewend
bent kun je overboord liggen voor
je het nog in de gaten hebt".
Ik trek mijn dapperste gezicht. In
mijn hart ben ik trouwens alleen
maar bang, dat ik zeeziek zal wor
den. Want van de dijk in Oostma
horn zie ik al de golven voortjagen
door de storm en dat zal straks op
de zanden nog wel erger worden.
Daar is de Waddenzee berucht om.
De „Insulinde", negentien bij vier
meter, motor van 120 P.K. (binnen
boord 240 P.K.), blauw in de verf.
ligt al op een meter of twintig van
de dijk te deinen op de golven.
Klaas Toxopeus, de achttien jaar
jongere broer van de 63-jarige
Mees, zijn stuurman en binnenkort
zijn opvolger, helpt ons in de schom
melende roeiboot. Mees zelf neemt
de riemen en even later klauteren
wij tegen de reddingboot op. Jannes
Toxopeus, zoon van Mees, het der
de lid van de vaste bemanning en
machinist van de schuit, helpt ons
aan boord. En dan steken we zee in
De heer De Booy wrijft zich in de
handen. Hij, de oud-marineofficier,
voelt zich hier in zijn element.
Mees zelf slaat te roer. „Hou je
vast", zegt hij nog eens. „Klaas,
geef eens een leren jas voor me
neer.
Nou, Mees heeft niet voor niets
gewaarschuwd. Want al spoedig
gaan de poppen aan het dansen. De
„Insulinde" heeft veel van een lucht-
schommel, af en toe sta ik zowat hori
zontaal en dan deinen wij weer de
andere kant op. Links, rechts, links,
rechtsHou je vast
Pats. De eerste roller slaat over de
schuit. Het water spat om mijn oren
en ik lik het zout van mijn lippen.
De Insulindeis uitgevaren,
en in 1923 kreeg hij daar het com
mando over de „Hilda". In 1927
is hij overgeplaatst naar Schier
monnikoog om daar schipper op de
„Insulinde" te worden, die onder
zijn toezicht in Delfzijl was ge
bouwd. Vóór 1917 heeft deze Gro
ninger, geboortig uit Usquerd, op de
Noordelijke zeeën gezwalkt. Hij
heeft nog op de oude zeil-zeeschepen
gevaren, op een driemastschoener
o.a. uit Terneuzen.
Hier in de Waddenzee is hij thuis
en hij loodst zijn schuit feilloos tus
sen alle banken door. Maar de ge-
„Daar moet je tegen kunnen", zegt hele Nederlandse kust kent bij- ..Van
Delfzijl tot Den Hoek kun je mij
overal een schuit in handen geven".
zegt hij.
Mees heeft de redding van 2651
schipbreukelingen op zijn naam
staan en hij kan van iedere schip
breuk nog de bijzonderheden ver
tellen. Je moet hem. terwijl hij
scherp voor zich uit blijft turen en
stevig het roer omklemd houdt, de
woorden uit de mond trekken. Maar
langzamerhand, terwijl de „Insulin
de" steeds heviger gaat stampen,
komt hij los.
In 1944 is Mees met de „Insulin
de" eens drie dagen en nachten ach
tereen in zee geweest en hij heelt
toen 83 man tegelijk van een schuit
gehaald. Dat was zijn record. Maar
nou moet je je op die aantallen niet
blind staren. Trouwens, Dorus Rij
kers heeft er 486 gered en Koen Bot
zelfs 640. Maar je vaart met even
veel energie uit om één man te red
den als een grote ploeg. En vaal:
loop je voor een enkele schipbreu
keling meer gevaar dan voor hon
derd, die je zo van een schuit kunt
halen.
Een zware reis naar het Borchu-
merrif, op 18 Januari 1918, heugt
Mees nog als de dag van gisteren.
Het was allerberoerdst weer en er
woei een zware sneeuwstorm. Er
zaten twee trawlers op het rif. Er
was bijna niet bij te komen, en toen
we bij de schuiten arriveerden, wa
ren al 43 van
de 45 opvaren
den dood. Vijf
mannen lagen
dood gevroren
boven op de
schoorsteen
de rest hing
dood in de mas
ten en in de
touwen. Twee
man waren nog
in leven, een in
de voormast en
een op de
schoorsteen. Ze
schreeuwden
als kinderen
Het schip zat
onder water en
wat er boven uit
kwam zat dik
van sneeuw. De
zware zee sloeg
ons ieder keer opnieuw van de traw
lers af en er vlak bij komen konden
we helemaal niet, anders waren wij er
op kapot gelopen. De twee mannen
hadden een zwemvest aan. Ik riep-
„Als ik waarschuw moet je springen
en dan vissen we je er uit". Eerst
de man op de schoorsteen. Er kwam
een goed moment. „Springen", riep
ik. Maar hij kon niet meer, hij pro
beerde zich op te richten, maar hij
was te uitgeput. Eindelijk kwam hij
in de hoogte. Maar het was te laat.
Er kwam een zware zee over en die
spoelde de man van de schoorsteen
af. Onze hele schuit was met die
- 'CM
zee een hele toer rond gedraaid- Ik stuurde
weer bij en toen zagen we de man in zee
drijven. Ik ging diep over boord hangen, ze
hielden me vast aan mijn benen. Driemaal
heb ik de man gegrepen, maar met de ge
weldige zee kon ik hem niet houden. Hij gaf
niet meer mee. De laatste keer had ik een
hand van hem vast, maar ik moest los laten.
Ik zie het nog voor me. Hij stak ineens alle
bei de armen in de hoogte en zonk voor onze
ogen weg in de diepte. En op dat moment
gilde de man in de voormast een kreet, die
je door hart en nieren ging. We werden weer
weg geslagen. Het was eigenlijk gekkenwerk
om nog bij te draaien, maar we deden het en
we kwamen nog een keer vlak bij het schip.
„Springen.", riep ik. En de man stortte zich
met een schreeuw voorover in het water.
We grepen meteen toe en toen hadden we
hem binnen een halve minuut aan boord.
We zijn nog een paar keer langs de schepen
gevaren, maar we zagen alleen nog maar
lijken.
„Pas op", roept Mees dan. En een enorme
schep water stuift over de „Insulinde". Het
water 6puit venijnig van boven af in je laar
zen en de verdere reis sta je te soppen.
Het is hoog water, vloed. We kun
nen met de „Insulinde" aan de lan
dingssteiger van Schiermonnikoog
komen. Van de leuning van de boot
moeten we in een kleine autobus
springen, die, de wielen in het wa
ter, op ons staat te wachten. Dan
zijn wc gauw bij het hotel van Van
der Werf, de tachtigjarige kenner
van land en zee. die steeds zijn
smalfilmcamera bij zich draagt om
opnamen te maken en die ons met
een meeneemt naar het kerkhof
Vreedenhof, dat hij lang geleden in
de duinen liet aanleggen voor aan
gespoelde schipbreukelingen en
waar nu ver over de honderd doden
liggen.
Onafzienbare wadden
Als we tegen de avond het eiland
verlaten is het water gevallen. On
afzienbaar strekt het wad zich voor
ons uit. Zilvergrijs en glinsterend,
als een onmetelijke ijsbaan. Heel in
de verte zien wij de mast van de
„Insulinde". die stuurman Klaas
Toxopeus met het vallen van het
water zeewaarts heeft gevaren
Een boerenkar met twee paarden
er voor neemt ons op. Sjok-sjok
gaan de paarden over het weke
zand van het wad. Af en toe is er
een inzinking en waden de paarden
tot de hals door het water. Een der
voerlieden, met een stok diepte pei
lend, loopt vooruit en enige malen
gaat hij tot ver over zijn laarzen
het water in.
Goudkleurig omrand zijn de dui
zenden witte wolken, die boven het
wad en het eiland hangen. De zon
zakt vuurrood naar de kim. Een
meeuw krijst en suist laag over onze
voorthobbelende kar.
Bijna een uur duurt de tocht over
het zand. Daar ligt de „Insulinde"
voor ons, een meter of tien van de
plaats waar het wad in het water
duikt. Klaas Toxopeus roeit aan
met de kleine boot. Een paar meter
van het zand blijft het schuitje lig
gen. Klaas waadt met zijn laarzen
door het water. Stuk voor stuk moe
ten wij op zijn rug klimmen en zo
draagt hij ons naar de boot. En even
later klauteren we tegen de „Insu
linde" op. „Hou je vast", zegt Mees
weer.
De nacht valt
De gouden kleuren boven en glan
sen in het wad zijn zilver geworden.
Snel zinkt de zon weg en dan gaat
het zilver over in grijs. Grauw en
vlak ligt het wijde wad achter ons,
rechts de zwarte mosselbanken en
daarnaast een stuk ondiep water, in
de verte de kustlijn van het in het
duister weg zakkende eiland.
We gaan, zegt Klaas. Want op de
terugreis zal hij het roer houden.
Het grijs wordt zwart.
De nacht valt over de Waddenzee.
De storm is gaan liggen en we varen
veel rustiger dan vanochtend. Ach
ter ons schiet plotseling het licht op
van de vuurtoren van Schier. Flits,
flits, gaat het licht rond door de
nacht. Naar het Westen zien wij het
licht van Ameland opduiken. En
tussen Ameland en Schiermonnik
oog de lichtbakens van de Engels-
manplaat. Stuurman Klaas houdt de
lichten voortdurend in het oog en
hij vertelt ons er de betekenis van.
De twee lichten van de Engelsman-
plaat houden wij in een rechte lijn
achter ons. Voor ons uit lokt het ro
de licht van Oostmahorn. Als we dat
licht niet meer rood maar wit zien.
kunnen we daar regelrecht op aan
sturen.
Mees Toxopeus en directeur De
Booy zitten beneden in de kaartcn-
kamer. Daar staat ook de radio
zender-ontvanger en de luidspreker-
installatie om schipbreukelingen aan
te roepen. Mees laat ons zien hoe de
boot is gebouwd. Dubbele wanden
Tussenschotten. Deze boot kan niet
zinken. Als hij omslaat richt hij zich
vanzelf weer op.
Weer thuis
Ineens verandert het geluid van de
motor. We zijn er, roept Mees. En
hij springt meteen naar het luik en
klautert als een eekhoorn naar bo
ven. Waarom die haast? Wij gaan
achter Mees aan. Voor ons vlamt het
lichtbaken van Oostmahorn. Nu staat
Mees Toxopeus ineens zelf weer te
roer. Hij, de verantwoordelijke
schipper, wil zelf de reddingboot
binnen brengen. Dat laat hij nooit
over. aan niemand. Met vaste hand
regelt en stuurt de schipper. In het
pikkedonker klauteren wij aan land.
„Hou je vast, broer".
Een uur later, toen ik op weg was
naar Groningen, om daar de laatste
trein naar het Westen te pakken, is
de „Insulinde" opnieuw uitgevaren,
met Mees en Klaas en Jannes en hun
drie „opstappers". Ze gingen de
weer wild geworden zee en de duis
ternis m om ver achter Terschelling
te zoeken naar de schipbreukelingen
van de Deense vrachtboot, die daar
in de middag op een mijn was ge
lopen.
Toen ik de volgende dag het huis
van Mees in Oostmahorn opbelde,
was de „Insulinde" nog niet terug
Dat kan nog wel even duren, zei de
dochter van Toxopeus. Maar dat zijn
we wel gewend.
in Oostmahorn (Mees Toxopeüs),
de „Brandaris" op Terschelling
(Klaas Tot), de „Dorus Rijkers" te
Den Helder (P. W. Bot), de „Neel-
tje Jacoba" te IJmuiden (J. v. d.
Meulen) en de „Arthur" te Sche-
veningen (W. de Bruin).
De Zuidhollandse Maatschappij
heeft een veel korter stuk kust en
dan ook maar acht stations: Ter
Heide, Hoek van Holland, Stellen
dam, Ouddorp. Veere, West-Kapel-
Ie, Breskens, Cadzand. Alle vaar
tuigen van deze maatschappij zijn
van motoren voorzien. Zij heeft
haar vier grote reddingsboten aan
of bij de Nieuwe Waterweg en de
Scheide liggen, de „President Jan
Leis" te Hoek van Holland, de
Koningin Wilhelmina" te Stellen
dam, de „President J. V. Wierd-
sma" te Breskens en de „Maria
Carolina Blankenheym" te Veere.
Kent men van de N.Z.H.R.M. de
namen van bekende redders,
Dorus Rijkers, Coen Bot (record
houder met 640 geredde personen),
Jan Cupido, Mees Toxopeus, ook
de Zuidhollandse Maatschappij
heeft haar bekende mannen, de
verschillende loten van de familie
Van der Klooster in Burghsluis, C.
v. d. Heuvel in Cadzand en de te
genwoordige schipper te Breskens
en Ter Heide J. Slis en J. v. Dam,
die beiden ook jaren in Hoek van
Holland hebben gezeten. Ook Wil
lem de Jager (Stellendam), A. Min-
nebo (Veere) en A. Brinkman
(Hoek van Holland) hebben al ge
toond redders van formaat te zijn.
Dat zijn zo een paar namen. Wij
zouden er veel meer kunnen noe
men. Want er zijn honderden red
ders geweest en de een deed in on
verschrokkenheid en bekwaamheid
nauwelijks voor de ander onder.
Alleen in Hoek van Holland b.v.
zijn in de afgelopen 125 jaar dui
zend geredde schipbreukelingen
aan land gebracht
In totaal heeft de N.Z.H.R.M. in
125 jaar 7316 schipbreukelingen
binnen gebracht en de Z.H.M.t.R.v.
S. 2530;
Beide maatschappijen hebben
hun bestuur. Maar de dagelijkse
leiding en het toezicht is bij de
N.Z.H.R.M. aan de directeur H. Th.
de Booy opgedragen en bij de
Zuidhollandse Maatschappij aan de
inspecteur A. J. Drenth. De eerste
is oud-marine-officier, de laatste
oud-le stuurman bij de grote vaart
(ook bij de grote zeilvaart).
Wij willen dit overzicht beslui
ten met de opmerking, dat de bei
de maatschappijen, die zulk een
enorm belangrijke taak verrichten,
zonder enig overheidsgeld werken
en hun zeer hoge kosten geheel
moeten dekken uit giften, legaten,
bijdragen tn contributies van par
ticulieren. Waarmee wij maar wil
len zeggen
Bij de vele geschenken, die oud-
schipper C. v. d. Hemel kreeg, is
ook een horloge van de Engelse
koning.