VOORAL VOOR DE VROUW
Een vent, nog wel met een pet
't Is moeilijk, om gastvrouw
le zijn
ELISABETH BERGNER:
Vermommen
Het achtsteleerjaar wordt
in ere hersteld
HARD WERKEN EN ZUINIG ZIJN
Van het Hillegomse bollenland
naar de vissershaven
Er gebeuren nu eenmaal altijd
onverwachtte dingen
Maar het v.g.l.o. krijgt geen
behoorlijke kans
Afgekeurd
r~
Vrouwen
Moet V eens
hóren
Vrijdag 2 December 1949
3
jof. ben Je niet bang dat Je weg waalt?" riep hy.
'jjah, een vent En nog wel met een pèt," dacht zy.
jjah,
Hoe kon ze ook weten dat dit haar man worden zou? 't Kwam door
jtorm. De ganse dag had die In haar geraasd.
(ja vanavond naar de bioscoop, Jaantje," raadde de mevrouw by wie
werkte. ..Er is een mooie film
Jpat kan ik wel doen," dacht ze, „dan vergeet ik de storm." Maar bul
len liet die zich niet vergeten. Wild en byna warm was de herfstwind om
üar heen. „In zo'n zaal vol mensen houd ik het niet uit," wist ze. „Ik
moet een eind lopen. Ik moet naar zee."
Vader en moeder tegelijk
van twee jongens en vijf
meisjes
Ze reed in een tram tot vlak by
jjt strand. Op de donkere boule
vard liep een jonge man. Die kwam
en bleef bij haar, net als de storm,
ze ook snauwde, grauwde, hol
te Tot slot bleef ze staan onder
een lantaarn en bekeek hem kwaad.
Toen had ze ineens geen zin meer
om weg te lopen. Ze lachte, want
tel deed hij ook. En hij vertelde
in z'n schuit, want hij was visser.
,jj bracht haar terug naar het huis
iraar ze werkte en zei: „Tot Dins-
je vrije avond."
Een jaar later was ze z'n bruid.
Van die dag af werd ze vissers-
rrouw.
Ze was een dochter uit Hillegom
en van bloembollen en huishouden
vist ze veel. Maar van de zee en
het leven zoals haar bruigom dit
kende wist ze maar weinig. Nu is
k vijftien jaar getrouwd, ze heeft
seven kinderen, twee jongens, vjjf
meisjes. Ze houdt van die kinders.
miar als ze over haar man praat
krijgt d'r gezicht een gloed, dat
het hartverwarmend Is om naar te
fcjken. Ze heeft blond, glad haar,
jrjjze, frisse ogen en een kuiltje in
tën wang. En van die armen, ge
maakt om kinderen te koesteren.
Terwijl ze vertelt en ik by de kachel
zit te luisteren, dut de verkouden
jongste op haar schoot.
Vijftien jaar geleden kwam ze in
het Scheveningse huisjes. Een heel
klein huisje waaraan byna alles
ontbrak. Zelfs de bel. De drie oud
sten werden daar geboren. Geld was
er haast niet, net zomin als de spul.
!en om een huishouden te runnen.
Maar ze was blij met d'r man. Ze
breide z'n trui en sokken. „De boot
de ze allerlei lekkers uit het keu
kentje, waar ze zich nauwelyks roe
ren kon.
't Was stellig niet allemaal ro
zengeur met maneschyn. de eerste
jaren. Soms leek het meer een har
de leerschool, maar wat ze onthou
den heeft en waarover ze graag
praat is de biydschap by het thuis
komen. Door hard werken en zui
nigheid kregen ze een beter huis.
Hier werden nog vier meisjes ge
boren. Ze groeiden als kool, maar
ook de zorgen werden groter. Va
der en Moeder tegelijk te zyn was
haar nooit zwaar gevallen, maar nu
de oudsten tien jaar geweest waren.
en de netten, de motor, 't is alle
maal een stuk van mezelf, net als
jy. Denk daaraan als je op zee
bent," zei ze. Ze bracht hem naar
de haven en stond te wachten als
hy weer binnenvoer. En al had ze
lopen tobben, de lange weken dat
ze hem missen moest, al had de
storm haar toch nog op het strand
gekregen, ze zei er niets van. Er
was koek en koffie thuis. De kin
deren waren helder en zelf goochel-
„DIT IS GEEN INTERVIEW"
Troebele, koortsachtige ogen en een
helse aantrekkingskracht
.,U vraagt te Intieme dingen," zegt
Elisabeth Bergner. „Dat zijn gehei
men van het hart." Ze kijkt me aan
met ogen, die me ineens kil maken
van angst.
„Hoe komt het dat u zo kijkt,"
praat ik verward.
„Dat zou ik ook aan u kunnen vra
gen," zegt ze.
„Ik kijk als iedereen," verweer ik.
„Dat is niet waar. Geen twee men
sen hebben dezelfde blik."
Dit is het wonderlijkste interview
van m'n leven. Het is bijna luguber
en ik ben van slag. Om ons heen zijn
allemaal spiegels. We zitten in de
kleedkamer, die kaal en leeg is want
Elisabeth Bergner trad alleen op en
ze droeg de ganse avond dezelfde
zwarte jurk. Nu hangt deze op een
haak. In de blauwe, lange broek met
het gele truitje lijkt ze een tenger
kind van dertien, dat nog groeien
moet Behalve haar gezicht; smal,
klein; geverfd, dodelijk nerveus. Nog
nooit heb ik zo'n gezicht gezien. Zul
ke troebele en tegelijk koortsachtige
ogen. De resten van een bijna helse,
beheksende aantrekkingskracht zijn
er nog. Maar juist omdat het resten
zijn is het zo vreselijk.
Acht-en-veertig jaar is ze nu. Hoe
jong was ze toen. in die film „Der
Traumende Mund". Ze glimlacht niet
eens als ik warm loop voor al dat
van vroeger. Ze kijkt alsof ik praat
over iemand, die niet meer bestaat.
..Zegt u toch eens wat," roep ik
tenslotte. „Ik moet hier een verhaal
over kunnen schrijven."
En zy, met die vreemde, lichte
stem. „Als u talent hebt. schrijft u
dat verhaal toch wel
Ik kan geen potlood vinden. Ze
geeft me een stuk kleurkrijt en ik
kras zot haar naam op het papier.
Als de titel van een opstel.
.Waarom leest u ook voor uit de
Bijbel? Dat is niet gebruikelijk in
een schouwburg en er zijn toch ver
halen, gedichten, toneelstukken ge
noeg...
..Dat doe ik omdat ik van de Bijbel
houd. De taal is mooi.
„Het spijt me. Ik wilde u niet
kwetsen
Nu staat ze op en pakt m'n hand.
„Dit is geen interview," fluistert ze.
„Dit is speuren naar m'n ziel. U moet
naar feiten vragen. Wanneer ik be
gonnen ben
„Nou wanneer dan?"
„Toen ik achttien was. In Wenen."
„En waarom juist toneel?"
„Waarom klimt een eekhoorn in
een boom?" We komen er niet uit.
„U moet medelijden met me heb
ben." zucht ze, „ik ben erg moe."
„Hier is het kleurkrijt. U denkt
misschien zo'n vreemde zonder pot
lood en dan nog wel van een krant.
Maar onderschat me niet
En zij, mild, met die tedere stem,
geschikt voor een filmscène: „De be
ginneling heeft altijd een potlood....
Dit yerhaal wordt wel goed."
Ik hen zo kregel en uit m'n doen
dat ik de tram negeer en in een
kostbare taxi naar huis rijd. 't Is
bovendien al nacht.
werd het anders. De ene zoon van
elf, een zeeman net als z'n vader,
Vaders en dochters
Een vader kan minstens zoveel bete
kenen als een moeder. Vooral voor zijn
dochtertje. De rol die de vader van een
klein meisje speelt kan beslissend zijn
voor de vormgeving van haar later le
ven en zelfs haar verhouding tot de
man bepalen of storen Geen wonder.
De vader is de eerste man waarmee het
meisje in aanraking komt. De eerste
man ook die warme gevoelens van lief
de. aanhankelijkheid en bittere teleur
stelling kan opwekken. Het meisje, dat
Jarenlang het beeld van de vader voor
zich ziet. en van zijn leven met moe
der een beeld vormt dat ze op haar
eigen toekomst projecteert kan in alle
mannen vaders gaan zien die ze zoekt
(als ze bescherming bieden) die ze ont
vlucht (als ze „slecht" of teleurstellend
zijn). Er komen types van meisjes voor
die een zo sterke band met de vader
ontwikkeld hebben en tegelijkertijd
door de daarmee samenhangende over
gevoeligheid zoveel teleurstelling heb
ben ondervonden als kind, dat hun la
tere ontwikkeling er voor eens en voor
altijd door Is vastgeklonken, nl. In de
richting van het meisje, dat hoogstens
een vaderlijke man zoekt, die liefst nog
(al weet ze dat niet altijd bewust) op
haar vader lijkt. Daardoor in alle man
nen teleurgesteld, zegt ze: alle man
nen zijn hetzelfde en legt zich bitter
maar toch gerust neer bij een eenzaam
leven. Die meisjes die hun vader heb
ben leren haten kunnen In hun latere
leven niet alleen een eenzaam leven,
maar zelfs één met afwijkingen ontwik
kelen die berusten op een algemene
haat en afkeer van de man. Niet minder
ongelukkig loopt het dikwijls af met de
meisjes die schijnbaar normaal trouwen,
maar ln hun man steeds meer de va
der zoeken en steeds minder de man in
hem accepteren.
Op vaders rust dus een niet geringe
.verantwoordelijkheid, want zelfs al in
de vroegste Jaren van het kind druk
ken ze hun beeltenis op de gestalte van
alles wat man is.
best mens geworden al had m'n
schoonmoeder de teugels los... 't
Is geen caféloper, geen kaartjasser.
't Zal met die knullen van ons wel
goed komen."
De dagen zy'n vol. Van 's mor-l
gens vroeg tot byna 's nachts Is ze
bezig om alles schoon en heel te
krygen. Werken zonder eind. Als de
schuit binnen is: drukte, visite en
daarna een massa achterstallig
werk, omdat ze al haar aandacht,
tyd en zorgen aan haar man gege
ven heeft. Zo koestert ze hem ln dit
warme, gezellige thuis dat hij I
midden op zee heimwee naar heeft.!
Dat had hy vroeger nooit, 't Is iets
van de laatste jaren, 't Kwelt hem
en soms praat hy over aan de wal
jen zoMaar ze steunt hem hierf
wil van regelmaat niets weten. J in niet. Ze brengt hem naar de ha-
Slordig en overmoedig lacht hy om
alles. En als z'n Vader thuiskomt
lacht die méé. „En toch wil ik ze zo
graag goed opvoeden," zegt ze.
„Maar ja, m'n man is toch ook een
ven, al hield ze hem duizend keer
liever by zich.
„Je hoort van de zee," zegt zo.
„nèt als onze zoon. Je moet biy
ven varen."
Mode-novellette
„Je schryft te vaag," zei de hoofd
redacteur. „Je springt zo van de hak
op de tak. Wat is dat nu; een jurk
vermommen? Geen sterveling, die
zoiets snapt."
Dat was pech want ik had juist
m'n best gedaan op de novelette van
verleden week. Maar de krant van
toen ligt toch al in vuilnisvat, kachel
of ik weet wat voor emmer. De nieu
we is deze en daarin staat glashelder
hoe het jurken vermommen gaat.
Een mombakkes hang je vóór. Daar
achter is je gezichten niemand.die het
herkent. Zo moet het ook met een
jurk. Er komt iets bij en alle ja
loerse lieden roepen: „Daar heeft ze
weer wat nieuws
Kijk maar naar de tekening. Het
is maar een gewone, gladde jurk.
„Juffrouw die" of „mevrouw zo",
bent ge erin. Met een schoudercape,
gevoerd met één of ander laaiend
gekleurd spul, krijgt ge een zwier
waarmee niet te spotten valt. Zelfs een kniesoor kan zoiets knippen.
Is uw taille smal vergeet dan het ceintuurtje niet. De kleuren hangen
af van uw haar, ogen en beschikbare lapjes. Een grijs-wit ruitje ge
voerd met rood is lang niet slecht. De andere vermomming geldt
voor taille en heupen. Zie maar, een los schootje dat omgestrikt
wordt als ge uitgaat. Van glanzende tafzijde in een blikvangende
kleur of van zwart op iets lichts. Een beetje durf, een onnozel klein
lapje en een taille die versierd mag worden: meer hebt ge niet
nodig. Dat moet toch kunnen!
't Is moeilijk, om gastvrouw te zijn.
Dat we dat toch allemaal zo prettig vinden: Gastvrouw te zijn! Mensen
te eten te hebben, bijvoorbeeld. Terwijl het toch werkelijk een heleboel
drukte en moeite en kosten meebrengt We piekeren dagen tevoren over
het menu, bedenken eerst veel te kostbare dingen, waar we dan gauw
weer afstand van doen en stellen dan met veel zorg iets samen. Dan moe
ten we ons uitsloven om het huis gezellig en keurig te krijgen, we lopen
een uur tevoren al met een rood hoofd en maken ons zenuwachtig. En het
redderen vóór het bezoek vinden we haast nog prettiger dan het bezoek
zelf.
Meestal vinden we het ook leuker om bezoek te ontvangen dan om zelf
uit eten te gaan. Als we zelf ergens heengaan, gebeurt het eigenlijk maar
zelden dat we thuis komen en zeggen: Kijk, dat was nu werkelijk helemaal
zoals we het ons maar konden wensen.
ELISABETH BERGNER
^„Vindt u dat het publiek het nodig
En zij: „Ik heb het nodig. Overal
komt de Bijbel op mijn programma.
kan er niet buiten."
„Waarom?"
„Dat kan ik niet uitleggen. U bent
onbescheiden.." Heet zijn d'er ogen
on bezeerd is d'er stem.
Er zijn werkelijk maar weinig
gastvrouwen, die het voor hun gas
ten volmaakt plezierig kunnen ma
ken. Maar het is dan ook een heidens
moeilijke taak. Jawel, wie een of
meer dienstboden heeft, en geld ge
noeg bezit om schotels te bestellen
en dure blikken in te slaan, die heeft
het vrij licht. Maar voor ons vrou
wen die dat allemaal niet hebben,
valt een eetbezoek niet mee. Het
grote punt is altijd weer. geloof ik,
dat we te veel in beslag genomen
worden door de zorgen voor het eten
en voor de goede gang van zaken.
We maken er ons angstig over of
alles wel keurig netjes is. En dan de
tafel, het zilver en de servetten en
het servies En onderwijl is er in de
keuken zoveel te doen, we kiezen
stom genoeg, altijd een heel moeilijke
schotel uit, alsof we onszelf dubbel
op de proef willen stellen. En als
dan eenmaal de gasten er zijn, zit
ten we met een verwezen hoofd te
kijken en dan komt de conversatie.
Maar daar hebben we ons helemaal
nog niet op ingesteld. Terwijl we 't
verhaal aanhoren van Mevrouw Pe
ters over de mensen waar ze bij in
wonen en die zo vervelend zijn, zeg-
Evelien spreekt
VAN VROUW
TOT VROUW
gen we aldoor: O, ja? O, wat erg!
En we denken aan de boontjes, die
hoog op staan en het vlees dat nog
een scheutje water moet hebben.
Dan gebeuren er ook altijd onver
wachte dingen; in elk geval zitten
we steevast in onze maak met de
bloemen die de gasten mee brengen.
Er is ineens geen vaas meer te vin
den en in de keuken is er geen
plaatsje vrij om ze neer te leggen.
Met jalouzie kijk ik altijd naar een
van de weinige volmaakte gastvrou
wen, die ik ken.-Je merkt bij haar
nooit dat zij zelf alles moet doen.
Geruisloos (dat is een punt), geruis
loos is ze alles aan het voorbereiden,
ze schenkt thee, ze dekt de tafel en
onderwijl converseert ze. Ze is met
haar hart helemaal bij die conversa
tie, ze kan zich werkelijk opwinden
bij de verhalen van haar gasten,
maar toch zonder dat het iemand
opvalt, maakt ze alles volmaakt goed
in orde. Ze stelt iedereen op zijn ge
mak, er is geen gejaagde sfeer, men
heeft niet het gevoel op visite te zijn
er hangt niet zo iets in de lucht van:
O, jee, er zijn gasen, hoe moet het
allemaal nog klaar komen! Nee, men
heeft het gevoel of het allemaal da
gelijks zo toegaat. Aan tafel bij het
aanreiken van de schalen doet zij
niet overdreven verlegen of over
dreven beleefd en ze blijft niet aan
aan de gang met: Nee, na U.
Toch ziet ze toe, of iedereen be
diend is. ze dringt niet bij voortdu
ring aan om nog meer te eten, maar
laat merken dat het haar een groot
genoegen is, wanneer men zich een
tweede maal bedient.
Ze staat bijna niet op onder tafel,
al is er dan geen meisje om te die
nen en als ze naar de keuken gaat,
komt ze bijna zonder dat iemand het
merkt, met het toetje weer terug en
dat is zo knap de draad van
het gesprek kan ze dadelijk weer
volgen. Als haar man iets gaat ver
tellen, valt ze hem niet in de rede
met: Nee, Jan zo is het niet, je ver
telt het verkeerd! Ze laat het hem
vertellen op zijn manier, ook al is
het een beetje onjuist, want voor de
gasten is het onaangenaam om een
verhaal met onderbrekingen te moe
ten aanhoren.
Ze ziet er verzorgd uit. en vooral
koel en beheerst, niet verhit. Wordt
het gesprek tussen de mannen te po
litiek of wat al te zakelijk, dan gooit
ze er een grapje tussendoor, zodat
de conversatie weer even een andere
nuance krijgt. Na tafel zorgt ze dat
iedereen direct weer makkelijk bij
de haard zit, dat er sigaretten zijn,
dat de tafel in een mum is afge
ruimd. Ze zal ook volhouden: O,
morgen komt de werkster, wg hoe
ven gelukkig niet af te wassen. Ook
al is het helemaal niet waar en moet
ze na afloop nog eens in de keuken
staan. Zo'n gastvrouw is wel bewon
derenswaardig. Waarschijnlijk komt
het doordat ze zich zo helemaal op
het punt stelt: Mijn gasten komen
voor hun plezier, een sfeer van ge
jaagdheid mag ik ze niet aandoen,
ze komen niet louter en alleen voor
het eten en zeker niet voor mijn
mooie zuurvorkjes.
(Van onze parlementaire redacteur)
DEN HAAG. In Juli 1947 is er in de Tweede Kamer een verwoede
strijd geleverd over het achtste leerjaar. Minister Glclcn kreeg de meer
derheid der Kamer mee voor een opschorting tot het einde van dit Jaar.
ZUn voornaamste grond was, dat het voor het zevende cn achtste leerjaar
bedoelde ondcrwUs. het voortgezet gewoon lager ondcrwUs, in de wandeling
v.g.l.o., van zulk een onvoldoende kwaliteit was. dat de leerverplichting
door de ouders werd ontdoken. Ofschoon dc minister toen, o.a. door de
onvermoeide kampioen voor het achtste leerjaar, de heer Van S 1 c e n
larb.) werd voorgehouden, dat de Regering krachtig de hand aan de leer
plichtwet moest houden in plaats van te wyken voor het misbruik cn het
achtste leerjaar op te schorten, werd de weg Van dc minste weerstand
gekozen, ten nadele van ons onderwys.
Minister. Ruiten heeft, omdat met het zevende en achtste leerjaar niets
Zoontje is naar de redactie ge
weest. Daar kreeg hii wat foto's,
een tekening en een bordje met
„Spreekkamer" erop.
„Dat spjjker ik op m'n deur"
zegt hij gewichtig, „dan denken ze
dat er iemand woont. Een dieren
dokter."
's Middags komen Bram en Hen-
kie kijken. ..Ha", roept Bram.
nuchter als altijd, ,'t Is geeneens
een spreekkamer, want je slaapt
„Ik spréék er ook," ruziet zoon
tje. Maar dan geheimzinnig. „Laten
we een club maken. En aan alle
maal vertellen dat m'n bed ergens
anders staat."
Bram en Henkie beginnen te
glimmen. Voor de duizendste maal
wordt er snel en heet een club op
gericht. Ze praten fel door elkaar
en schrijven op papiertjes allerlei
zinnen. „Dat zijn de brieven, die
doen we bil Baudewijn en bij Joop
en Frans in de bus" vertelt zoon
tje. „Ze zijn vijanden en er staat
op dat ik verhuisd ben. Mam. als
ze komen.... je laat ze niet bin
nen. hoor. „Jij bent ook bij ons. je
mag er bij
Maar de dag daarop zijn ze in
eens in de keuken. Baudewijn. keu
rig met z'n petje in de nand. Joop
er. Frans lijzig, verlegen.
„Mogen we spelen, mevrouw?"
Zoontje is boven Wat moet ik
nu? „Ga maar vragen," zeg ik.
Ze stappen de gang. de trap op.
Nieuwsgierig blijf ik luisteren.
„Zie je dat?" roepc Baudewijn.
„Er woont iemand andersMaar
z'n moeder zei niet dat-ie verhuisd
was9'
Ineens gaat de deur open. „Ver
raad!" gilt zoontje. „Verraad!" en
stort met Bram en Henkie de trap
af. Ze hollen de keuken door. krij
send als zat het vuur op hun hie
len. Zwijgend komt Baudewijn met
z'n aanhangers beneden Zwaar van
ernst staan ze tegenover me. „Me
vrouw." zegt er ééq. „de club is
bedrog. D'er wóónt geen dieren
dokter. We hebben het bed gezien.'
En plechtig, gelijk ontmaskeraars
betaamt, gaan ze weg. Zonder groet.
's Avonds bekiikt zoontje me duis
ter. „Volgende keer komt Bram z'n
moeder in de club." zegt hij som
ber. „Jij bent helemaal afge
keurd
1 Januari a.s. de achtjarige leerver
plichting automatisch wordt her
steld. een wijziging van de Lager
Onderwijswet voorgesteld, die neer-
komt op de Instelling van de acht
jarige lagere school Dit houdt In.
dat er normaal acht klassen in een
school zijn. behalve indien er af
zonderlijke v g.l.o. wordt gegeven
Eigenlijk zou het v g l.o. regel moe
ten zijn cn de achtklassige school
uitzondering ln geval van nood.
maar de minister verdedigt zijn op
vatting in hoofdzaak met drie mo
tieven. In de eerste plaats is men
het over de inrichting van het v g.
1 o nog niet eens; in de tweede
plaats moet men de ouders niet
dwingen om hun kinderen onder
wijs te laten geven, waarvan zij het
nut en de betekenis nog niet inzien;
in de derde plaats geeft de acht
jarige school de meeste zekerheid
dat de leerplicht niet zal worden
ontdoken.
In de praktijk zal de regeling van
de minister er op neer komen, dat
in kléine gemeenten in de scholen
een zevende en achtste klas zal be
staan. waarin het onderwijs nauwe
lijks een ander karakter zal hebben
dan dat van de eerste zes leerjaren.
Alleen als het achtste leerjaar twin
tig of meer leerlingen tolt. mag er
een speciale onderwijzer voor wor
den aangesteld. Voorstanders van
het v.g.l.o. als dc heer Van Sleen
vrezen, dat dit onderwijs hierdoor
geen gelegenheid zal krijgen om
zich te ontplooien. En dit nog te
meer. omdat de minister een voor
bereidende klas bij de ambachts
scholen wil inrichten nu voor een
jaar bij uitzondering toegestaan
waardoor de kinderen na het vol
brengen van het zesde leerjaar van
het lager onderwijs zullen worden
weggezogen. Het vooroortaal" van
de fabriek noemde de AR-afgevaar-
digde Terpstra die voorberei
dende klas.
Overigens waren er tussen de he
ren weinig punten van overeenstem
ming. want de heer Terpstra maak
te de argumentatie van de minister
tot de zijne, terwijl de heer Van
Sleen uitdrukkelijk vaststelde, dat
door de methode van de minister
anders zouden zijn dan aanhangsels
van de gewone lagere school. Tegen
de voorbereidende klas bij de am
bachtsschool achtte hij ook een be
zwaar dat dan beroepskeuze op veel
te jonge leeftijd geschiedt.
Behalve de genoemde is een van
dc twistpunten van dit wetsontwerp
het minimum-aantal leerlingen, dat
voor de oprichting van een v.g.l.o.-
school verplicht wordt gesteld Het
getal 31 dat in de wet stond, wordt
door het voorstel van de minister
gewijzigd in 61. waardoor de oprich
ting van v.g.l.o.-scholen buiten de
grote steden sterk wordt bemoeilijkt.
De witte das
(Van onze parlementaire
redacteur)
DEN HAAG. ln het par le-
Imentaire ceremonieel neemt de
witte das van de Voorzitter der
Tweede Kamer een belangrijke
[plaats in. De traditie eist, dat
deze belangrijke functionaris in
rok in zijn hoge zetel de eer
van het t arlement ophoudt.
Daarbij pleegt hij een zwart
strikje te dragen, als duidelijk
teken, dat er geen bijzondere
gebeurtenissen in de Kamer op
til zijn.
Doch als bij de aanvang der
vergadering de voorzitter een
onberispelijk wit strikje draagt,
weet ieder ingewijde, ook de re
gelmatige bezoekers op de tri
bune, dat er iets plechtigs zal
gaan gebeuren. Gewoonlijk is
dit de installatie van een nieuw
lid, dat op deze paedagogische
wijze tot het inzicht wordt ge
bracht van de hoge betekenis
van het ambt van Volksverte
genwoordiger. Gisteren was het
de in de kunstwereld goed be
kende heer Bernard Verhoeven,
j die als opvolger werd ingezwo-
I ren van de heer Gielen, wiens
welige witte haardos node wordt
gemist in de overigens weinig
J schilderachtige Kamer.
V.J
„En wat kan ik...?"
„Denk je dat je vlug gaat trou
wen?" vroeg ze me op de man af.
Omdat het voor my nog een pyn-
lyke kwestie was, schrok ik even.
Klein jaartje," zei ik wat onver
schillig.
„Voel Je... zie je er iets in?"
wilde ze weten. Toen wist ik dat
het niet zo maar om een praatje be
gonnen was, maar dat ze wel dege
lijk een doel had. Misschien uitho
ren, op bevel van Irma?
„Ja alles. Misschien omdat het
net het enige is, wat ik presteer;
van iemand houden en hem geluk
kig maken."
„Al tref je ook een man met een
knots geld en weet ik niet wat voor
voordelen, je vryheid ben je kwyt,"
hield ze me voor.
Ook deze Decembermaand Jieeft
Miep Dickmann voor een nieuw
boek gezorgd. Een jeugdroman, uit
gegeven by U. M. West-Friesland -
Hoorn en geïllustreerd door Hans
Borrebach. „En wat kan ik?" heet
het. De ik figuur, Ada, is ln haar
soort de moeite waard. Meisjes
kunnen er Iets van zichzelf ln vin
den. Het verhaal Is met vaart ver
teld. De schryfster doet in haar
schrijfwyze aan Ada denken; een
beetje oudenvetsheid door het mo
derne, wat romantiek en sentimen
teels door het sarcasme. Niet op
pervlakkig omdat Ada niet opper
vlakkig is.
IC.
Schillen
Fascistische infectie I
Met grote voldoening heb ik Uw
commentaar gelezen ..Fascistische
infectie" aan de hand van een ar
tikel van een zekere heer Oosen-
brugh. Als lezer van het illegale
„Parool", waaruit onze krant is
voortgekomen, ben ik het voor 100
procent met Uw zienswijze eens.
Wij behoeven dan ook niet te twij
felen, waar de wind bij de heren
Roos en Oosenbrugh vandaan komt!
Tevens is het prettig waar te ne
men, dat U geregeld artikelen pu
bliceert over Engeland etc. (o.a.
over W. Churchill gisteravond),
waaruit een andere geest spreekt
dan uit sommige andere dagbladen
hier te lande. Dit lijkt mij belang
rijk, aangezien de Duitse invloed
in dit land weer hoe langer hoe
meer veld sqhijnt te winnen. O.a. in
pers, film etc. (meestal onder het
mom „Oostenrijks").
Geachte redactie, houd de Pa
rool-toorts brandende! Uit ervaring
weet ik, dat dit in brede kring on
der lezers en medelezers ten zeerste
wordt geapprecieerd.
P. L. v. d. WART
Fascistische infectie (II)
Hoewel ik het natuurlijk niet eens
ben met het wonderlijk artikel be
treffende de „Jodenbengel", vind ik
het oprichten van een comité ook
wel wat overdreven.
Hierbij gaat een boekje van de
stichting „Opbouw". Daaruit blijkt,
dat in ons eigen land 50.000 kinde
ren zonder de zorgen van Vader of
Moeder, zonder thuis, bijna zonder
hulp leven.
Laat ons ophouden met het geval
Joden. Inderdaad maakt dat de zaak
niet beter, zij zijn niet minder, niet
beter dan wie ook.
Maar zolang er nog 50000 kinde
ren, waaronder ook Joodse, verkom
meren in ons eigen land is een der
gelijke actie geboren uit sensaticlust,
overbodig.
J. KLAASSEN.
Zoals destijds met de hulpverle
ning aan Spaanse kinderen, later met
Duitse vluchtelingen en anderen,
komt ook nu het in brede kring ge
voelde bezwaar tot uiting, dat men
eerst eens dicht bij huis moet blij
ven, vóór men elders nood lenigt. Dit
is zeer begrijpelijk en het toont
slechts aan hoeveel ellende er nog
bestaat, waaraan we dagelijks voor
bijgaan. Wij menen echter, dat men
de plicht om te helpen, waar hulp
nodig is, niet aardrijkskundig kan
beperken, noch als zodanig op een
„voorrangslijst" plaatsen We moe
ten overal helpen. Thuis (in eigen
stad en land) en buiten (in de ge
hele wereld) Dat in het geval van
Isaac Allal te Oslo het plotselinge
medelijden en het sentiment sterker
hebben gesproken dan het verstand
en de vraag óf er werkelijk hulp op
grote schaal vereist is, is duidelijk.
Wij menen dat een hulpactie voor de
jongen Allal, hoe sympathiek zij ons
ook is. achterwege kan blijven.
Fascistische infectie (III)
Naar aanleiding van mijn schrij
ven van een paar dagen geleden
en welk schrijven U in Uw blad
van heden opnam moet U mij toch
nog even de gelegenheid geven om
een en ander recht te zetten.
Ik heb n.l. hedenavond een twee
tal telefoontjes gehad, waaronder
een van een Heer, die zich niet be
kend wilde stellen, doch zeer cor
rect was en die mededeelde zelf
Jood'te zijn.
Nu heb ik met het woord jo
denbengel niet bedoeld een
scheldwoord of de bedoeling gehad
van rasdecriminatie. maar een aan
duiding van opgeschoten knaap. Ik
heb zelf een jongen van ca. 11 jaar
cn dat is ook een bengel, zonder
dat hij gemeen of iets anders is.
Indien ik het woord Jodenjon
gen gebruikt had was het wellicht
beter, althans minder grievend ge
weest. maar nogmaals ik heb niets
grievends of minderwaardigs wil
len zeggen.
Nu kan men het woord joden
jongen, makkelijker samenvoegen
als b.v. Chineesche, of Poolsche
jongen, men kan het in een aan
eengesloten woord schrijven, maar
dat dit voor de Jood minderwaar
dig zou zijn kan ik niet inzien.
Het ging in deze voor mij niet,
om de jongen zelf. maar wel om het
feit. dat het comité benoemd was
om deze jongen te verzorgen, daar
ons eigen volk nog zeer veel nodig
heeft. Het hemd moet hier nader
zijn dan de rok.
Ik heb de oorlog niet in Hol
land mede gemaakt en weet er van
alleen van kranten en andere lec
tuur en ook van mondelinge ge
sprekken.
Persoonlijk heb ik zeer weinig
met Joden te maken gehad en al
leen in Indië. waar ik gewoon met
de mcnschen omging en ze als
mensch behandelde. Wat er met
deze menschen in de Duitsche kam
pen gebeurt is. moet ik ook ten
sterkste afkeuren en is het zeer las
tig om hier wborden voor te vin
den. Ik ben geen anti-semiet, maar
ik vond dat de in het leven geroe
pen actie dit anti-semitisme zou
opwekken en voel niets voor ver
dere uitspattingen. Wij moeten naar
een gezonde maatschappij en wil
daar gaarne aan medewerken, al
kan ik mij met sommige feiten niet
vereenigen. Het afbreken van ras
sen of regimes kan daartoe aanlei
ding zijn. Het kleineeren is ook niet
goed.
De grootste grief van mij ging
tegen de comité-actie, terwijl dui
zenden Nederlanders in Indië vol
komen berooid zijn geworden en
deze moeten vechten voor een
schamele vergoeding.
Bovendien was deze longen een
volkomen vreemde voor ons volk.
Laten wij toch eerst onze eigen
menschen helpen. Als het ongeluk
niet gebeurd was. dan was er geen
Nederlander geweest, die ook maar
iets voor deze jongen gedaan zou
hebben, want hij was volkomen
onbekend gebleven.
Nogmaals met het woord „ben
gel" heb ik niets minderwaardigs
willen zeggen over het Joodsche
ras. De uitdrukking is bij nader
inzien en ik ben mijn Joodsche
telefoonmiinheer erkentelijk voor,
zeer ongelukkig geweest, waar
voor mijne verontschuldigingen.
U. münheei de Redacteur, bij
voorbaat bedankt voor de plaat
sing.
W. OOSENBRUGH.
Gaarne stellen we de heer Oosen
brugh in de gelegenheid te zeggen,
dat hij zich een zeer ongelukkige
uitlating heeft gepermitteerd. Ook
nemen we acte van zijn verzeke
ring: „Ik ben geen anti-semiet".
We hadden trouwens niets anders
verwacht. Maar als we „naar een
gezonde maatschappij moeten"
doen we het voorlopig liever zon
der heren als hem. Dat geeft bete
re waarborgen.