VOORAL VOOR DE VROUW Een vent, nog wel met een pet 't Is moeilijk, om gastvrouw le zijn ELISABETH BERGNER: Vermommen Het achtsteleerjaar wordt in ere hersteld HARD WERKEN EN ZUINIG ZIJN Van het Hillegomse bollenland naar de vissershaven Er gebeuren nu eenmaal altijd onverwachtte dingen Maar het v.g.l.o. krijgt geen behoorlijke kans Afgekeurd r~ Vrouwen Moet V eens hóren Vrijdag 2 December 1949 3 jof. ben Je niet bang dat Je weg waalt?" riep hy. 'jjah, een vent En nog wel met een pèt," dacht zy. jjah, Hoe kon ze ook weten dat dit haar man worden zou? 't Kwam door jtorm. De ganse dag had die In haar geraasd. (ja vanavond naar de bioscoop, Jaantje," raadde de mevrouw by wie werkte. ..Er is een mooie film Jpat kan ik wel doen," dacht ze, „dan vergeet ik de storm." Maar bul len liet die zich niet vergeten. Wild en byna warm was de herfstwind om üar heen. „In zo'n zaal vol mensen houd ik het niet uit," wist ze. „Ik moet een eind lopen. Ik moet naar zee." Vader en moeder tegelijk van twee jongens en vijf meisjes Ze reed in een tram tot vlak by jjt strand. Op de donkere boule vard liep een jonge man. Die kwam en bleef bij haar, net als de storm, ze ook snauwde, grauwde, hol te Tot slot bleef ze staan onder een lantaarn en bekeek hem kwaad. Toen had ze ineens geen zin meer om weg te lopen. Ze lachte, want tel deed hij ook. En hij vertelde in z'n schuit, want hij was visser. ,jj bracht haar terug naar het huis iraar ze werkte en zei: „Tot Dins- je vrije avond." Een jaar later was ze z'n bruid. Van die dag af werd ze vissers- rrouw. Ze was een dochter uit Hillegom en van bloembollen en huishouden vist ze veel. Maar van de zee en het leven zoals haar bruigom dit kende wist ze maar weinig. Nu is k vijftien jaar getrouwd, ze heeft seven kinderen, twee jongens, vjjf meisjes. Ze houdt van die kinders. miar als ze over haar man praat krijgt d'r gezicht een gloed, dat het hartverwarmend Is om naar te fcjken. Ze heeft blond, glad haar, jrjjze, frisse ogen en een kuiltje in tën wang. En van die armen, ge maakt om kinderen te koesteren. Terwijl ze vertelt en ik by de kachel zit te luisteren, dut de verkouden jongste op haar schoot. Vijftien jaar geleden kwam ze in het Scheveningse huisjes. Een heel klein huisje waaraan byna alles ontbrak. Zelfs de bel. De drie oud sten werden daar geboren. Geld was er haast niet, net zomin als de spul. !en om een huishouden te runnen. Maar ze was blij met d'r man. Ze breide z'n trui en sokken. „De boot de ze allerlei lekkers uit het keu kentje, waar ze zich nauwelyks roe ren kon. 't Was stellig niet allemaal ro zengeur met maneschyn. de eerste jaren. Soms leek het meer een har de leerschool, maar wat ze onthou den heeft en waarover ze graag praat is de biydschap by het thuis komen. Door hard werken en zui nigheid kregen ze een beter huis. Hier werden nog vier meisjes ge boren. Ze groeiden als kool, maar ook de zorgen werden groter. Va der en Moeder tegelijk te zyn was haar nooit zwaar gevallen, maar nu de oudsten tien jaar geweest waren. en de netten, de motor, 't is alle maal een stuk van mezelf, net als jy. Denk daaraan als je op zee bent," zei ze. Ze bracht hem naar de haven en stond te wachten als hy weer binnenvoer. En al had ze lopen tobben, de lange weken dat ze hem missen moest, al had de storm haar toch nog op het strand gekregen, ze zei er niets van. Er was koek en koffie thuis. De kin deren waren helder en zelf goochel- „DIT IS GEEN INTERVIEW" Troebele, koortsachtige ogen en een helse aantrekkingskracht .,U vraagt te Intieme dingen," zegt Elisabeth Bergner. „Dat zijn gehei men van het hart." Ze kijkt me aan met ogen, die me ineens kil maken van angst. „Hoe komt het dat u zo kijkt," praat ik verward. „Dat zou ik ook aan u kunnen vra gen," zegt ze. „Ik kijk als iedereen," verweer ik. „Dat is niet waar. Geen twee men sen hebben dezelfde blik." Dit is het wonderlijkste interview van m'n leven. Het is bijna luguber en ik ben van slag. Om ons heen zijn allemaal spiegels. We zitten in de kleedkamer, die kaal en leeg is want Elisabeth Bergner trad alleen op en ze droeg de ganse avond dezelfde zwarte jurk. Nu hangt deze op een haak. In de blauwe, lange broek met het gele truitje lijkt ze een tenger kind van dertien, dat nog groeien moet Behalve haar gezicht; smal, klein; geverfd, dodelijk nerveus. Nog nooit heb ik zo'n gezicht gezien. Zul ke troebele en tegelijk koortsachtige ogen. De resten van een bijna helse, beheksende aantrekkingskracht zijn er nog. Maar juist omdat het resten zijn is het zo vreselijk. Acht-en-veertig jaar is ze nu. Hoe jong was ze toen. in die film „Der Traumende Mund". Ze glimlacht niet eens als ik warm loop voor al dat van vroeger. Ze kijkt alsof ik praat over iemand, die niet meer bestaat. ..Zegt u toch eens wat," roep ik tenslotte. „Ik moet hier een verhaal over kunnen schrijven." En zy, met die vreemde, lichte stem. „Als u talent hebt. schrijft u dat verhaal toch wel Ik kan geen potlood vinden. Ze geeft me een stuk kleurkrijt en ik kras zot haar naam op het papier. Als de titel van een opstel. .Waarom leest u ook voor uit de Bijbel? Dat is niet gebruikelijk in een schouwburg en er zijn toch ver halen, gedichten, toneelstukken ge noeg... ..Dat doe ik omdat ik van de Bijbel houd. De taal is mooi. „Het spijt me. Ik wilde u niet kwetsen Nu staat ze op en pakt m'n hand. „Dit is geen interview," fluistert ze. „Dit is speuren naar m'n ziel. U moet naar feiten vragen. Wanneer ik be gonnen ben „Nou wanneer dan?" „Toen ik achttien was. In Wenen." „En waarom juist toneel?" „Waarom klimt een eekhoorn in een boom?" We komen er niet uit. „U moet medelijden met me heb ben." zucht ze, „ik ben erg moe." „Hier is het kleurkrijt. U denkt misschien zo'n vreemde zonder pot lood en dan nog wel van een krant. Maar onderschat me niet En zij, mild, met die tedere stem, geschikt voor een filmscène: „De be ginneling heeft altijd een potlood.... Dit yerhaal wordt wel goed." Ik hen zo kregel en uit m'n doen dat ik de tram negeer en in een kostbare taxi naar huis rijd. 't Is bovendien al nacht. werd het anders. De ene zoon van elf, een zeeman net als z'n vader, Vaders en dochters Een vader kan minstens zoveel bete kenen als een moeder. Vooral voor zijn dochtertje. De rol die de vader van een klein meisje speelt kan beslissend zijn voor de vormgeving van haar later le ven en zelfs haar verhouding tot de man bepalen of storen Geen wonder. De vader is de eerste man waarmee het meisje in aanraking komt. De eerste man ook die warme gevoelens van lief de. aanhankelijkheid en bittere teleur stelling kan opwekken. Het meisje, dat Jarenlang het beeld van de vader voor zich ziet. en van zijn leven met moe der een beeld vormt dat ze op haar eigen toekomst projecteert kan in alle mannen vaders gaan zien die ze zoekt (als ze bescherming bieden) die ze ont vlucht (als ze „slecht" of teleurstellend zijn). Er komen types van meisjes voor die een zo sterke band met de vader ontwikkeld hebben en tegelijkertijd door de daarmee samenhangende over gevoeligheid zoveel teleurstelling heb ben ondervonden als kind, dat hun la tere ontwikkeling er voor eens en voor altijd door Is vastgeklonken, nl. In de richting van het meisje, dat hoogstens een vaderlijke man zoekt, die liefst nog (al weet ze dat niet altijd bewust) op haar vader lijkt. Daardoor in alle man nen teleurgesteld, zegt ze: alle man nen zijn hetzelfde en legt zich bitter maar toch gerust neer bij een eenzaam leven. Die meisjes die hun vader heb ben leren haten kunnen In hun latere leven niet alleen een eenzaam leven, maar zelfs één met afwijkingen ontwik kelen die berusten op een algemene haat en afkeer van de man. Niet minder ongelukkig loopt het dikwijls af met de meisjes die schijnbaar normaal trouwen, maar ln hun man steeds meer de va der zoeken en steeds minder de man in hem accepteren. Op vaders rust dus een niet geringe .verantwoordelijkheid, want zelfs al in de vroegste Jaren van het kind druk ken ze hun beeltenis op de gestalte van alles wat man is. best mens geworden al had m'n schoonmoeder de teugels los... 't Is geen caféloper, geen kaartjasser. 't Zal met die knullen van ons wel goed komen." De dagen zy'n vol. Van 's mor-l gens vroeg tot byna 's nachts Is ze bezig om alles schoon en heel te krygen. Werken zonder eind. Als de schuit binnen is: drukte, visite en daarna een massa achterstallig werk, omdat ze al haar aandacht, tyd en zorgen aan haar man gege ven heeft. Zo koestert ze hem ln dit warme, gezellige thuis dat hij I midden op zee heimwee naar heeft.! Dat had hy vroeger nooit, 't Is iets van de laatste jaren, 't Kwelt hem en soms praat hy over aan de wal jen zoMaar ze steunt hem hierf wil van regelmaat niets weten. J in niet. Ze brengt hem naar de ha- Slordig en overmoedig lacht hy om alles. En als z'n Vader thuiskomt lacht die méé. „En toch wil ik ze zo graag goed opvoeden," zegt ze. „Maar ja, m'n man is toch ook een ven, al hield ze hem duizend keer liever by zich. „Je hoort van de zee," zegt zo. „nèt als onze zoon. Je moet biy ven varen." Mode-novellette „Je schryft te vaag," zei de hoofd redacteur. „Je springt zo van de hak op de tak. Wat is dat nu; een jurk vermommen? Geen sterveling, die zoiets snapt." Dat was pech want ik had juist m'n best gedaan op de novelette van verleden week. Maar de krant van toen ligt toch al in vuilnisvat, kachel of ik weet wat voor emmer. De nieu we is deze en daarin staat glashelder hoe het jurken vermommen gaat. Een mombakkes hang je vóór. Daar achter is je gezichten niemand.die het herkent. Zo moet het ook met een jurk. Er komt iets bij en alle ja loerse lieden roepen: „Daar heeft ze weer wat nieuws Kijk maar naar de tekening. Het is maar een gewone, gladde jurk. „Juffrouw die" of „mevrouw zo", bent ge erin. Met een schoudercape, gevoerd met één of ander laaiend gekleurd spul, krijgt ge een zwier waarmee niet te spotten valt. Zelfs een kniesoor kan zoiets knippen. Is uw taille smal vergeet dan het ceintuurtje niet. De kleuren hangen af van uw haar, ogen en beschikbare lapjes. Een grijs-wit ruitje ge voerd met rood is lang niet slecht. De andere vermomming geldt voor taille en heupen. Zie maar, een los schootje dat omgestrikt wordt als ge uitgaat. Van glanzende tafzijde in een blikvangende kleur of van zwart op iets lichts. Een beetje durf, een onnozel klein lapje en een taille die versierd mag worden: meer hebt ge niet nodig. Dat moet toch kunnen! 't Is moeilijk, om gastvrouw te zijn. Dat we dat toch allemaal zo prettig vinden: Gastvrouw te zijn! Mensen te eten te hebben, bijvoorbeeld. Terwijl het toch werkelijk een heleboel drukte en moeite en kosten meebrengt We piekeren dagen tevoren over het menu, bedenken eerst veel te kostbare dingen, waar we dan gauw weer afstand van doen en stellen dan met veel zorg iets samen. Dan moe ten we ons uitsloven om het huis gezellig en keurig te krijgen, we lopen een uur tevoren al met een rood hoofd en maken ons zenuwachtig. En het redderen vóór het bezoek vinden we haast nog prettiger dan het bezoek zelf. Meestal vinden we het ook leuker om bezoek te ontvangen dan om zelf uit eten te gaan. Als we zelf ergens heengaan, gebeurt het eigenlijk maar zelden dat we thuis komen en zeggen: Kijk, dat was nu werkelijk helemaal zoals we het ons maar konden wensen. ELISABETH BERGNER ^„Vindt u dat het publiek het nodig En zij: „Ik heb het nodig. Overal komt de Bijbel op mijn programma. kan er niet buiten." „Waarom?" „Dat kan ik niet uitleggen. U bent onbescheiden.." Heet zijn d'er ogen on bezeerd is d'er stem. Er zijn werkelijk maar weinig gastvrouwen, die het voor hun gas ten volmaakt plezierig kunnen ma ken. Maar het is dan ook een heidens moeilijke taak. Jawel, wie een of meer dienstboden heeft, en geld ge noeg bezit om schotels te bestellen en dure blikken in te slaan, die heeft het vrij licht. Maar voor ons vrou wen die dat allemaal niet hebben, valt een eetbezoek niet mee. Het grote punt is altijd weer. geloof ik, dat we te veel in beslag genomen worden door de zorgen voor het eten en voor de goede gang van zaken. We maken er ons angstig over of alles wel keurig netjes is. En dan de tafel, het zilver en de servetten en het servies En onderwijl is er in de keuken zoveel te doen, we kiezen stom genoeg, altijd een heel moeilijke schotel uit, alsof we onszelf dubbel op de proef willen stellen. En als dan eenmaal de gasten er zijn, zit ten we met een verwezen hoofd te kijken en dan komt de conversatie. Maar daar hebben we ons helemaal nog niet op ingesteld. Terwijl we 't verhaal aanhoren van Mevrouw Pe ters over de mensen waar ze bij in wonen en die zo vervelend zijn, zeg- Evelien spreekt VAN VROUW TOT VROUW gen we aldoor: O, ja? O, wat erg! En we denken aan de boontjes, die hoog op staan en het vlees dat nog een scheutje water moet hebben. Dan gebeuren er ook altijd onver wachte dingen; in elk geval zitten we steevast in onze maak met de bloemen die de gasten mee brengen. Er is ineens geen vaas meer te vin den en in de keuken is er geen plaatsje vrij om ze neer te leggen. Met jalouzie kijk ik altijd naar een van de weinige volmaakte gastvrou wen, die ik ken.-Je merkt bij haar nooit dat zij zelf alles moet doen. Geruisloos (dat is een punt), geruis loos is ze alles aan het voorbereiden, ze schenkt thee, ze dekt de tafel en onderwijl converseert ze. Ze is met haar hart helemaal bij die conversa tie, ze kan zich werkelijk opwinden bij de verhalen van haar gasten, maar toch zonder dat het iemand opvalt, maakt ze alles volmaakt goed in orde. Ze stelt iedereen op zijn ge mak, er is geen gejaagde sfeer, men heeft niet het gevoel op visite te zijn er hangt niet zo iets in de lucht van: O, jee, er zijn gasen, hoe moet het allemaal nog klaar komen! Nee, men heeft het gevoel of het allemaal da gelijks zo toegaat. Aan tafel bij het aanreiken van de schalen doet zij niet overdreven verlegen of over dreven beleefd en ze blijft niet aan aan de gang met: Nee, na U. Toch ziet ze toe, of iedereen be diend is. ze dringt niet bij voortdu ring aan om nog meer te eten, maar laat merken dat het haar een groot genoegen is, wanneer men zich een tweede maal bedient. Ze staat bijna niet op onder tafel, al is er dan geen meisje om te die nen en als ze naar de keuken gaat, komt ze bijna zonder dat iemand het merkt, met het toetje weer terug en dat is zo knap de draad van het gesprek kan ze dadelijk weer volgen. Als haar man iets gaat ver tellen, valt ze hem niet in de rede met: Nee, Jan zo is het niet, je ver telt het verkeerd! Ze laat het hem vertellen op zijn manier, ook al is het een beetje onjuist, want voor de gasten is het onaangenaam om een verhaal met onderbrekingen te moe ten aanhoren. Ze ziet er verzorgd uit. en vooral koel en beheerst, niet verhit. Wordt het gesprek tussen de mannen te po litiek of wat al te zakelijk, dan gooit ze er een grapje tussendoor, zodat de conversatie weer even een andere nuance krijgt. Na tafel zorgt ze dat iedereen direct weer makkelijk bij de haard zit, dat er sigaretten zijn, dat de tafel in een mum is afge ruimd. Ze zal ook volhouden: O, morgen komt de werkster, wg hoe ven gelukkig niet af te wassen. Ook al is het helemaal niet waar en moet ze na afloop nog eens in de keuken staan. Zo'n gastvrouw is wel bewon derenswaardig. Waarschijnlijk komt het doordat ze zich zo helemaal op het punt stelt: Mijn gasten komen voor hun plezier, een sfeer van ge jaagdheid mag ik ze niet aandoen, ze komen niet louter en alleen voor het eten en zeker niet voor mijn mooie zuurvorkjes. (Van onze parlementaire redacteur) DEN HAAG. In Juli 1947 is er in de Tweede Kamer een verwoede strijd geleverd over het achtste leerjaar. Minister Glclcn kreeg de meer derheid der Kamer mee voor een opschorting tot het einde van dit Jaar. ZUn voornaamste grond was, dat het voor het zevende cn achtste leerjaar bedoelde ondcrwUs. het voortgezet gewoon lager ondcrwUs, in de wandeling v.g.l.o., van zulk een onvoldoende kwaliteit was. dat de leerverplichting door de ouders werd ontdoken. Ofschoon dc minister toen, o.a. door de onvermoeide kampioen voor het achtste leerjaar, de heer Van S 1 c e n larb.) werd voorgehouden, dat de Regering krachtig de hand aan de leer plichtwet moest houden in plaats van te wyken voor het misbruik cn het achtste leerjaar op te schorten, werd de weg Van dc minste weerstand gekozen, ten nadele van ons onderwys. Minister. Ruiten heeft, omdat met het zevende en achtste leerjaar niets Zoontje is naar de redactie ge weest. Daar kreeg hii wat foto's, een tekening en een bordje met „Spreekkamer" erop. „Dat spjjker ik op m'n deur" zegt hij gewichtig, „dan denken ze dat er iemand woont. Een dieren dokter." 's Middags komen Bram en Hen- kie kijken. ..Ha", roept Bram. nuchter als altijd, ,'t Is geeneens een spreekkamer, want je slaapt „Ik spréék er ook," ruziet zoon tje. Maar dan geheimzinnig. „Laten we een club maken. En aan alle maal vertellen dat m'n bed ergens anders staat." Bram en Henkie beginnen te glimmen. Voor de duizendste maal wordt er snel en heet een club op gericht. Ze praten fel door elkaar en schrijven op papiertjes allerlei zinnen. „Dat zijn de brieven, die doen we bil Baudewijn en bij Joop en Frans in de bus" vertelt zoon tje. „Ze zijn vijanden en er staat op dat ik verhuisd ben. Mam. als ze komen.... je laat ze niet bin nen. hoor. „Jij bent ook bij ons. je mag er bij Maar de dag daarop zijn ze in eens in de keuken. Baudewijn. keu rig met z'n petje in de nand. Joop er. Frans lijzig, verlegen. „Mogen we spelen, mevrouw?" Zoontje is boven Wat moet ik nu? „Ga maar vragen," zeg ik. Ze stappen de gang. de trap op. Nieuwsgierig blijf ik luisteren. „Zie je dat?" roepc Baudewijn. „Er woont iemand andersMaar z'n moeder zei niet dat-ie verhuisd was9' Ineens gaat de deur open. „Ver raad!" gilt zoontje. „Verraad!" en stort met Bram en Henkie de trap af. Ze hollen de keuken door. krij send als zat het vuur op hun hie len. Zwijgend komt Baudewijn met z'n aanhangers beneden Zwaar van ernst staan ze tegenover me. „Me vrouw." zegt er ééq. „de club is bedrog. D'er wóónt geen dieren dokter. We hebben het bed gezien.' En plechtig, gelijk ontmaskeraars betaamt, gaan ze weg. Zonder groet. 's Avonds bekiikt zoontje me duis ter. „Volgende keer komt Bram z'n moeder in de club." zegt hij som ber. „Jij bent helemaal afge keurd 1 Januari a.s. de achtjarige leerver plichting automatisch wordt her steld. een wijziging van de Lager Onderwijswet voorgesteld, die neer- komt op de Instelling van de acht jarige lagere school Dit houdt In. dat er normaal acht klassen in een school zijn. behalve indien er af zonderlijke v g.l.o. wordt gegeven Eigenlijk zou het v g l.o. regel moe ten zijn cn de achtklassige school uitzondering ln geval van nood. maar de minister verdedigt zijn op vatting in hoofdzaak met drie mo tieven. In de eerste plaats is men het over de inrichting van het v g. 1 o nog niet eens; in de tweede plaats moet men de ouders niet dwingen om hun kinderen onder wijs te laten geven, waarvan zij het nut en de betekenis nog niet inzien; in de derde plaats geeft de acht jarige school de meeste zekerheid dat de leerplicht niet zal worden ontdoken. In de praktijk zal de regeling van de minister er op neer komen, dat in kléine gemeenten in de scholen een zevende en achtste klas zal be staan. waarin het onderwijs nauwe lijks een ander karakter zal hebben dan dat van de eerste zes leerjaren. Alleen als het achtste leerjaar twin tig of meer leerlingen tolt. mag er een speciale onderwijzer voor wor den aangesteld. Voorstanders van het v.g.l.o. als dc heer Van Sleen vrezen, dat dit onderwijs hierdoor geen gelegenheid zal krijgen om zich te ontplooien. En dit nog te meer. omdat de minister een voor bereidende klas bij de ambachts scholen wil inrichten nu voor een jaar bij uitzondering toegestaan waardoor de kinderen na het vol brengen van het zesde leerjaar van het lager onderwijs zullen worden weggezogen. Het vooroortaal" van de fabriek noemde de AR-afgevaar- digde Terpstra die voorberei dende klas. Overigens waren er tussen de he ren weinig punten van overeenstem ming. want de heer Terpstra maak te de argumentatie van de minister tot de zijne, terwijl de heer Van Sleen uitdrukkelijk vaststelde, dat door de methode van de minister anders zouden zijn dan aanhangsels van de gewone lagere school. Tegen de voorbereidende klas bij de am bachtsschool achtte hij ook een be zwaar dat dan beroepskeuze op veel te jonge leeftijd geschiedt. Behalve de genoemde is een van dc twistpunten van dit wetsontwerp het minimum-aantal leerlingen, dat voor de oprichting van een v.g.l.o.- school verplicht wordt gesteld Het getal 31 dat in de wet stond, wordt door het voorstel van de minister gewijzigd in 61. waardoor de oprich ting van v.g.l.o.-scholen buiten de grote steden sterk wordt bemoeilijkt. De witte das (Van onze parlementaire redacteur) DEN HAAG. ln het par le- Imentaire ceremonieel neemt de witte das van de Voorzitter der Tweede Kamer een belangrijke [plaats in. De traditie eist, dat deze belangrijke functionaris in rok in zijn hoge zetel de eer van het t arlement ophoudt. Daarbij pleegt hij een zwart strikje te dragen, als duidelijk teken, dat er geen bijzondere gebeurtenissen in de Kamer op til zijn. Doch als bij de aanvang der vergadering de voorzitter een onberispelijk wit strikje draagt, weet ieder ingewijde, ook de re gelmatige bezoekers op de tri bune, dat er iets plechtigs zal gaan gebeuren. Gewoonlijk is dit de installatie van een nieuw lid, dat op deze paedagogische wijze tot het inzicht wordt ge bracht van de hoge betekenis van het ambt van Volksverte genwoordiger. Gisteren was het de in de kunstwereld goed be kende heer Bernard Verhoeven, j die als opvolger werd ingezwo- I ren van de heer Gielen, wiens welige witte haardos node wordt gemist in de overigens weinig J schilderachtige Kamer. V.J „En wat kan ik...?" „Denk je dat je vlug gaat trou wen?" vroeg ze me op de man af. Omdat het voor my nog een pyn- lyke kwestie was, schrok ik even. Klein jaartje," zei ik wat onver schillig. „Voel Je... zie je er iets in?" wilde ze weten. Toen wist ik dat het niet zo maar om een praatje be gonnen was, maar dat ze wel dege lijk een doel had. Misschien uitho ren, op bevel van Irma? „Ja alles. Misschien omdat het net het enige is, wat ik presteer; van iemand houden en hem geluk kig maken." „Al tref je ook een man met een knots geld en weet ik niet wat voor voordelen, je vryheid ben je kwyt," hield ze me voor. Ook deze Decembermaand Jieeft Miep Dickmann voor een nieuw boek gezorgd. Een jeugdroman, uit gegeven by U. M. West-Friesland - Hoorn en geïllustreerd door Hans Borrebach. „En wat kan ik?" heet het. De ik figuur, Ada, is ln haar soort de moeite waard. Meisjes kunnen er Iets van zichzelf ln vin den. Het verhaal Is met vaart ver teld. De schryfster doet in haar schrijfwyze aan Ada denken; een beetje oudenvetsheid door het mo derne, wat romantiek en sentimen teels door het sarcasme. Niet op pervlakkig omdat Ada niet opper vlakkig is. IC. Schillen Fascistische infectie I Met grote voldoening heb ik Uw commentaar gelezen ..Fascistische infectie" aan de hand van een ar tikel van een zekere heer Oosen- brugh. Als lezer van het illegale „Parool", waaruit onze krant is voortgekomen, ben ik het voor 100 procent met Uw zienswijze eens. Wij behoeven dan ook niet te twij felen, waar de wind bij de heren Roos en Oosenbrugh vandaan komt! Tevens is het prettig waar te ne men, dat U geregeld artikelen pu bliceert over Engeland etc. (o.a. over W. Churchill gisteravond), waaruit een andere geest spreekt dan uit sommige andere dagbladen hier te lande. Dit lijkt mij belang rijk, aangezien de Duitse invloed in dit land weer hoe langer hoe meer veld sqhijnt te winnen. O.a. in pers, film etc. (meestal onder het mom „Oostenrijks"). Geachte redactie, houd de Pa rool-toorts brandende! Uit ervaring weet ik, dat dit in brede kring on der lezers en medelezers ten zeerste wordt geapprecieerd. P. L. v. d. WART Fascistische infectie (II) Hoewel ik het natuurlijk niet eens ben met het wonderlijk artikel be treffende de „Jodenbengel", vind ik het oprichten van een comité ook wel wat overdreven. Hierbij gaat een boekje van de stichting „Opbouw". Daaruit blijkt, dat in ons eigen land 50.000 kinde ren zonder de zorgen van Vader of Moeder, zonder thuis, bijna zonder hulp leven. Laat ons ophouden met het geval Joden. Inderdaad maakt dat de zaak niet beter, zij zijn niet minder, niet beter dan wie ook. Maar zolang er nog 50000 kinde ren, waaronder ook Joodse, verkom meren in ons eigen land is een der gelijke actie geboren uit sensaticlust, overbodig. J. KLAASSEN. Zoals destijds met de hulpverle ning aan Spaanse kinderen, later met Duitse vluchtelingen en anderen, komt ook nu het in brede kring ge voelde bezwaar tot uiting, dat men eerst eens dicht bij huis moet blij ven, vóór men elders nood lenigt. Dit is zeer begrijpelijk en het toont slechts aan hoeveel ellende er nog bestaat, waaraan we dagelijks voor bijgaan. Wij menen echter, dat men de plicht om te helpen, waar hulp nodig is, niet aardrijkskundig kan beperken, noch als zodanig op een „voorrangslijst" plaatsen We moe ten overal helpen. Thuis (in eigen stad en land) en buiten (in de ge hele wereld) Dat in het geval van Isaac Allal te Oslo het plotselinge medelijden en het sentiment sterker hebben gesproken dan het verstand en de vraag óf er werkelijk hulp op grote schaal vereist is, is duidelijk. Wij menen dat een hulpactie voor de jongen Allal, hoe sympathiek zij ons ook is. achterwege kan blijven. Fascistische infectie (III) Naar aanleiding van mijn schrij ven van een paar dagen geleden en welk schrijven U in Uw blad van heden opnam moet U mij toch nog even de gelegenheid geven om een en ander recht te zetten. Ik heb n.l. hedenavond een twee tal telefoontjes gehad, waaronder een van een Heer, die zich niet be kend wilde stellen, doch zeer cor rect was en die mededeelde zelf Jood'te zijn. Nu heb ik met het woord jo denbengel niet bedoeld een scheldwoord of de bedoeling gehad van rasdecriminatie. maar een aan duiding van opgeschoten knaap. Ik heb zelf een jongen van ca. 11 jaar cn dat is ook een bengel, zonder dat hij gemeen of iets anders is. Indien ik het woord Jodenjon gen gebruikt had was het wellicht beter, althans minder grievend ge weest. maar nogmaals ik heb niets grievends of minderwaardigs wil len zeggen. Nu kan men het woord joden jongen, makkelijker samenvoegen als b.v. Chineesche, of Poolsche jongen, men kan het in een aan eengesloten woord schrijven, maar dat dit voor de Jood minderwaar dig zou zijn kan ik niet inzien. Het ging in deze voor mij niet, om de jongen zelf. maar wel om het feit. dat het comité benoemd was om deze jongen te verzorgen, daar ons eigen volk nog zeer veel nodig heeft. Het hemd moet hier nader zijn dan de rok. Ik heb de oorlog niet in Hol land mede gemaakt en weet er van alleen van kranten en andere lec tuur en ook van mondelinge ge sprekken. Persoonlijk heb ik zeer weinig met Joden te maken gehad en al leen in Indië. waar ik gewoon met de mcnschen omging en ze als mensch behandelde. Wat er met deze menschen in de Duitsche kam pen gebeurt is. moet ik ook ten sterkste afkeuren en is het zeer las tig om hier wborden voor te vin den. Ik ben geen anti-semiet, maar ik vond dat de in het leven geroe pen actie dit anti-semitisme zou opwekken en voel niets voor ver dere uitspattingen. Wij moeten naar een gezonde maatschappij en wil daar gaarne aan medewerken, al kan ik mij met sommige feiten niet vereenigen. Het afbreken van ras sen of regimes kan daartoe aanlei ding zijn. Het kleineeren is ook niet goed. De grootste grief van mij ging tegen de comité-actie, terwijl dui zenden Nederlanders in Indië vol komen berooid zijn geworden en deze moeten vechten voor een schamele vergoeding. Bovendien was deze longen een volkomen vreemde voor ons volk. Laten wij toch eerst onze eigen menschen helpen. Als het ongeluk niet gebeurd was. dan was er geen Nederlander geweest, die ook maar iets voor deze jongen gedaan zou hebben, want hij was volkomen onbekend gebleven. Nogmaals met het woord „ben gel" heb ik niets minderwaardigs willen zeggen over het Joodsche ras. De uitdrukking is bij nader inzien en ik ben mijn Joodsche telefoonmiinheer erkentelijk voor, zeer ongelukkig geweest, waar voor mijne verontschuldigingen. U. münheei de Redacteur, bij voorbaat bedankt voor de plaat sing. W. OOSENBRUGH. Gaarne stellen we de heer Oosen brugh in de gelegenheid te zeggen, dat hij zich een zeer ongelukkige uitlating heeft gepermitteerd. Ook nemen we acte van zijn verzeke ring: „Ik ben geen anti-semiet". We hadden trouwens niets anders verwacht. Maar als we „naar een gezonde maatschappij moeten" doen we het voorlopig liever zon der heren als hem. Dat geeft bete re waarborgen.

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1949 | | pagina 3