E
verdaag voor S^oersi^nis van cz/ed O efficient
<sf
IJ
....bij alle verdeeldheid
was de wereld toch één....
O,
12
Zaterdag 23 December 1950
'TT
IK zal me die Kerstmis blijven herinneren.
Niet dat de ijsblauwe fonkeling van ster
ren, of de glazige witheid van de sneeuw
over de bergen en in de vallei dat is het
beeld dat men op elke kerstkaart kan vinden.
We woonden hoog in de Zwitserse Alpen bo
ven een dorp dat Berg der Engelen heette, in het
Oberland. Mijn vrouw, mijn zoontje en ik. We
hadden de gedachte dat ik daar mijn gezondheid
zou hervinden, na wat er in de oorlog was ge
beurd.
Dit was in feite vlak na de oorlog. Er waren
nog bijna geen vreemdelingen in Zwitserland, en
op de steeds wisselende ploegen Amerikaanse sol
daten na, die met kort verlof uit Duitsland kwa
men. waren we daar alleen.
We hadden zo goed als geen geld om precies
te zijn, in de tijd waar ik over zal spreken hadden
we helemaal geen geld. Een bedrag uit Engeland
of Holland of waar dan ook vandaan te krijgen
was nauwelijks mogelijk, en er kwam een dag dat
we niets meer hadden dan een biljet van een
pond, dat ik in de zak van een oud jasje vond en
dat toen helemaal acht francs waard was. de prijs
van een maaltijd voor twee... Daarna kwam de
dag. dat we ook dat niet meer hadden. Dat was
een paar weken voor Kerstmis.
We leefden van de resten van oud brood en een
handvol polenta We hadden een dak boven ons
hoofd. Het was een tikje vermolmd. Het was een
bouwvallig oud boerenhuis. Het had een flinke
kamer, donker en laag gezolderd
Vanzelfsprekend als in alle boerenhuizen,
zelfs hoog in de bergen was er electriciteit.
Maar eveneens als in alle arme boerenhuizen
was de electriciteit vertegenwoordigd door een
enkele lamp, een kaal naakt peertje dat sober en
vreugdeloos uit het midden van de zoldering neer
hing. We haatten dat lampje. Maar ik zal het me
herinneren
De zeepkist was ons enige contact met het dorp.
Het was een oude militaire bergbaan, niet veel
groter dan een kist, die ze in de oorlog gebruikt
hadden om munitie op te trekken. Nu gebruikte
men het ding om er zichzelf mee naar het dorp
te laten zakken, zo'n 2000 voet lager, langzaam,
over rotstoppen en ravijnen. De kist hing aan een
angstig dunne kabel, het geheel was wat rafelig.
We hadden het gevoel dat ze het zaakje hier en
daar maar zo n beetje aan elkaar hadden geknoopt
en dat gevoel hadden de boeren die daar boven
woonden ook: ze gebruikten het alleen Zondags, om
er in zwarte kleren en met parapluies en koperen
horlogekettingen mee naar de kerk te gaan, na
dat ze hot ding de Vrijdag ervoor hadden gerepa
reerd. Maar het was onze enige verbinding met
het dorp. En dal wilde zeggen met de bank, waar
misschien op een dag nog wat geld zou komen.
Ik zat wat witjes op mijn bankje in de zon voor
het huis en keek naar mijn vrouw, hoe ze iedere
dag in de zeepkist naar beneden trok, haar handen
angstig om de rand geklemd, maar iedere dag op
nieuw. haar lange donkere haren als een zwarte
wimpel in de wind.
Toen het werkelijk begon te spannen, toen we
zelfs door onze armzalige polenta heen waren, be
gon ik mij, tegen alle logica in, wat beter te
voelen. Ik liep zelfs nu en dan een eindje, tot
waar het ski-veld begon. Er viel in die dagen op
onze hoogte nieuwe sneeuw, poederachtige ideale
skisneeuw, en met de kist begonnen de ski-ers
omhoog te komen, de eerste dag nog niet veel,
de tweede dag meer, de derde dag horden.
Ontmoeting
DIE dag kwam er een lange, gespierde,
bijzonder grimmig kijkende jongeman
mee. die met heftig fronsende vastbe
radenheid dadelijk een paar oude ski's
onder zijn voeten bond en er. wild
wankelend en armenzwaaiend, maar in adembe
nemende vaart de eerste helling mee afschoot. De
tweede helling haalde hij niet, die keer niet en
geen van de keren dat hij het probeerde. Hij ein
digde steeds opnieuw in een wilde val, met al zijn
benen en armen in de knoop, maar iedere keer
kwam hij weer grimmig naar boven, tot waar wij,
waarschijnlijk lichtelijk hautain, maar wat zwak
jes van de honger, op 'n bankje naar hem zaten
te kijken Als hij boven kwam hief hij alleen
maar even zijn hoofd op en keek ons nors en
toornig aan. En dan draaide hij ons zijn rug toe
en stortte zich weer omlaag. We zagen dat hij ons
niet mocht. We waren, dat zagen we duidelijk, een
doorn in zijn oog. Hij sprak geen woord tegen ons,
en wij niet tegen hem: die dag niet en de vol
gende niet.
Maar de dag daarna toen we wat later kwamen,
vonden we hem op onze bank zitten, heftig wrij
vend over zijn enkel. Hij maakte wat nors plaats
voor ons, keek ons aan, aarzelde even en wees
toen somber op zijn enkel, welsprekend zijn hoofd
schuddend. We knikten dat we het begrepen, en
mijn vrouw zei iets tegen hem in het Engels. Hij
keek ingespannen; antwoordde niet.
„You don't speak english then?" probeerde ik.
Dit begreep hij. Hij gebruikte er zijn handen bij,
alsof hij er een klein pakje in hield en zei lich
telijk afwerend maar ontroerend moeizaam: „Only
small
Dus probeerde ik 't met Duits. En dat zette een
vloed van woorden open. Hij sprak de taal
laten we zeggen vloeiend. Maar zijn accent was
duidelijk en hij was het vloeiendst in de fouten
die hij maakte, welgekozen adjectieven op plaatsen
waar ze in geen geval hoorden, alles in een
vreemd, warm idioom, dat deze barse, zo gehate
taal tot een genot maakte.
Arm, doodarm
HIJ was, zei hij grimmig, Joegoslaaf. Hij
was advocaat geweest, en officier in het
Servische leger, hij had onder Michae-
lovitch gevochten in het verzet, hij kon
niet terug onder Tito. Hij was uit een
kamp in Duitsland naar Zwitserland ontvlucht, en
woonde nu met andere refugees in het „Heim",
een huis voor Displaced Persons (verplaatste per
sonen) in een oud hotel beneden in het dorp.
Hij kon nooit meer naar zijn land terug, zei hij
heftig. Soms, zei hij en het klonk als een uit
daging soms werd hij wakker in de nacht, en
had hij gehuild, wetende dat hij misschien nooit
weer de duizend kleuren van de Adria zou zien,
praten met de boeren op het landgoed van zijn
vader, praten met zijn vader.
Hij zei, dat, als we gedacht hadden dat er geen
andere vreemdelingen in dit Zwitserse dorp
waren, hij er ons veertig of vijftig kon laten zien,
allemaal DP's, allemaal desperaat en ziek van
heimwee.
Het kille Heim beneden was er vol van. Grie
ken en Polen en Roemenen, en Joegoslaven, en
ook Duitsers, Joden en vechters tegen het Nazi
dom. Het was alleen maar dat de meesten het
tehuis niet uit kwamen, ze waren te ziek. te moe
en te verslagen. Ze waren arm als de hel, zei hij.
'n Paar franken zakgeld was alles wat ze hadden.
Ze wachtten alleen maar, ieder in zijn kille
kamer, met zijn eigen eenzaamheid, wachtten tot
een verwarde of onverschillige wereld ze een
kans zou geven hun verlies te vergeten en hun
leven opnieuw te bouwen. Wachtten op wat, voor
de meesten van hen, nooit zou komen.
En hij keek ons nors en somber aan, en hij zei
met al zijn grimmigheid: „Ihr zwei-ihr seid wohl
Amerikanische Millionaere, reiche
Ik geloof dat we bijna achteruit deinsden voor
deze naïeve beschuldiging. We keken naar wat hij
moest hebben gezien, mijn, in zijn ogen waar
schijnlijk luxueuze Amerikaanse legerjas: mijn
vrouw's donkere, aardige gezichtje: haar bontjasje,
nederig overblijfsel uit betere dagen, van de ver
nietiging gered en het was bijna met trots, dat
we hem verklaarden hoe wij, op dit ogenblik,
waarschijnlijk armer waren dan hij, en in ieder
geval hongeriger. Hoe ook wij althans ons huis
hadden verloren, onze gezondheid, onze plaats in
de wereld.
Hij keek ons met grote ogen aan, en de grim
migheid verdween uit zijn gezicht, en daarvoor in
de plaats, voor 't eerst, kwam een glimlach
een ware, zachte, bijna tedere glimlach. En hij
greep onze handen en schudde ze en hij zei, dan
hoorden we erbij, dan behoorden we bij elkaar.
En hij liet zijn ski's in de sneeuw staan en
praatte over thuis. Zijn vader, zijn broers, de
kleine zuster.
„Und diese meine kleine Mutter liebe". En hij
praatte en praatte. En hij zong ons de liederen
voor die ze zongen in zijn Heimat. En al de tijd
stonden de tranen hem in de ogen. Maar hij lach
te, warm en blij, en hij zei, dat we bij elkaar
hoorden.
We praatten die dag, en later, in ons huis, die
nacht zo lang, dat ons enige electri6che peertje
't begaf. We praatten verder in het donker. We
praatten over het feit, dat hij noch wij de paar j
franken bezaten om een nieuwe lamp te kopen.
De volgende dag was hij al heel vroeg terug,
en hij kwam bij ons binnen, en klakte formeel
met zijn hielen als de Servische officier die hij-
was geweest, en hij zei lichtelijk verlegen, „ichl
habe mich erlaubt zu bringen cine Kleinigkeit."'
En in zijn handen droeg hij®een klein emmertje
waar stamppot en vlees in zat, en hij verklaarde
hoe hij zijn vrienden in het Heim van onze pre
caire toestand had verteld. Ze hadden allemaal
een deel van hun, op zichzelf al karig maal, voor
ons bewaard.
Nieuwe vrienden
EEN nieuw leven begon voor ons
Zwitserland Onze eenzaamheid was
voorbij. Mischo, dat was zijn naam,
praatte niet alleen over de vrienden
in het tehuis, hij bracht ons de vol
gende dag de uitgezochtste mee naar boven. Een
mooi, jong. Grieks meisje, breed voorhoofd, hoge
jukbeenderen, heel donker en ernstig. Dat was
Sandra. Ze had tbc opgelopen in het concentratie
kamp. Dan was er een jonge Pool, Jood, tenger,
vogelachtig vlug, hoogst ontwikkeld, die nooit
ski-de, maar met mij op de bank zat en tussen
diepe filosofieën in. ingenieuze plannen om aan
geld te komen ontvouwde, voornamelijk plannen
om zijn twee francs zakgeld te verdubbelen.
Hij was zakelijk, 'n realist, legde hij uit. Zijn
naam was Mandel. Hij wachtte op zijn, visum voor
Brazilië: „Het kon nu iedere dag komen," zei hij.
'n Andere vriend die Mischo ons bracht la
ter, toen ik al vèel bqter was en naar, het dorp
kon komen was een tengere oude man waar
hij bijzonder zorgzaam voor was. een oude Duitse
geleerde die nooit over zijn thuis sprak maar zich
aan Mischo vastklampte als aan de zoon die hij
had verloren, die in Sandra, in mijn vrouw, in
ieder meisje dat lieflijk was en zacht, het beeld
zag van zijn dochter. Die ernstig en gewichtig
knikte, wanneer een oudere vrouw voorbij ging,
zeggende: „Die dame is een beetje als mijn
vrouw." Hij was heel nederig, en heel alleen.
Van de dag af dat Mischo ons samen had ge
bracht waren we spionnen in de hand van Mi-
scho's vitaliteit, zijn heftig verlangen naar saam
horigheid. Hij organiseerde ons. Hij organiseerde
ski's voor mijn zoon en mijn vrouw Hij sleepte
iedere dag het Griekse meisje mee naar boven en,
enigszins tegenstribbelend. Mandel. En hij zette
haar naast mij op de bank en zei: „Spreek Engels
tegen haar." En hij zette Mandel aan haar andere
kant en fronste en zei: „Spreek Frans."
L En met mijn vrouw en mijn zoontje (die Onkel
i Mischo verafgoodde) raasde hij de skihelling op
en af. en lachte en fronste en maakte heftig en
grimmig plezier en brak bijna alle botten in zijn
lijf. We waren een vrolijk en gelukkig stel. En
Mischo zei: „We zouden allemaal met Mandel naar
1 Brazilië gaan en een kolonie vormen, en blij en
gelukkig leven, en elkaar liefhebben. We hoor-
5 den bij elkaar," zei hij.
\l R kon nog steeds geen geld overgemaakt
worden en ik kan niet zeggen dat ik
me niet nu en dan tamelijk geërgerd en
'somber voelde, om de onnodige karig
heid waar we in moesten leven voor
al toen het de dag voor Kerstmis was onze
,eerste Kerstmis in veiligheid.
Maar Mischo zei: „Nicht grübeln". Hij zei: „Je
■v^ilt mij toestaan voor jullie een Kerstmis te ma
ken als bij ons in Servië. Onze feest, zij is in
waarheid op de avond van de Driekoningen. Maar
voor jullie, ik zal haar
maken morgen." „En als
wc Vhet konden toe
staan*' zei hij, met grote
hoffelijkheid, „dan zou
den wShet hier vieren,
in ons ft\uis, hoog onder
de sterren. En wij zou
den onze\ vrienden uit
het Heim ijjitnodigen."
„Maar liAister nu 'ns," zeiden we. „Je weet hoe
de zaken met ons staan. We hebben geen cent.
We hebben \zelfs geen licht".
„Spreek niet tegen mij van lampen," zei Mischo
bijna toornigA „Het komt er niet op aan."
„Jij zegt niiets aan te bieden." Hij schudde zijn
hoofd. „Luister. Onze vrienden beneden in Heim,
zij zijn eenzaam, zeer. Met deze feest van Kerst
mis, zij zullen denken aan wat verloren. Zij zul
len vinden de meest mooie geschenk.
„Je moet niet tegen mij zeggen van lampen,"
zei hij. „En Mandel," verklaarde hij later, „Man
del zal ook komen. Ik weet dat," zei hij, „of
schoon hij is zeer zakelijk..."
En Mandel zei, toen we het hem vroegen, ge
wichtig. in zijn mooie, preciese Frans: „U ver
eert mij zeer. Ik verwacht enig geld, en ik zal u
brengen een goede present. Moi," zei hij, „je suis
réaliste."
„We zullen brengen wat, allemaal," zei Mischo
vrolijk. „Wij krijgen twee franken exy:a zakgeld
in alle geval vanavond."
OP de avond van Kerstmis was de hemel
op onze hoogte van een doorzichtige
donkerheid, grote blauwe sterren, een
lichtheid in de lucht als in een nog niet
ontluisterde wereld. In huis was het
warm en gezellig. Sandra kwam, kuste mijn vrouw
en mij schuwtjes Daarna kwam Mandel. Hij zei:
„Ik breng u een present
En Mischel had de oude man mee naar boven
gesleept, een deken over zijn schouders geslagen.
De oude lachte wat verlegen en zei: „Hij is een
beetje zoals mijn zoon, der Mischel".
We hadden behalve het dagelijkse rantsoen, een
drietal flessen goedkope, maar goede rode land-
wijn meegebracht en onze zoon zat met sterre-
ogen naar Onkel Mischo te kijken. Want Mischo
had drie lange kaarsen meegebracht, een ervan
langer dan de andere twee en die zette hij nu
op de tafel in de vorm van een ikoon of van een
klein altaartje. Daarna haalde hij armen vol
schoon stro uit de aangrenzende stal en spreidde
dat over de vloer uit. In het flakkerende licht van
de kaarsen werd de kamer als de plaats waar
herders het kind in de kribbe vonden.
„Het is hoe wij doen, bij ons," verklaarde hij.
En de vlam van de kaarsen bloeide hoog op en
vulde het vertrek met een heet en pril licht.
„Eh bien," zei Mischo triomfantelijk
„Wat denk je nu van de armzalige electrische
lampen? Hebben wij nodig elektriek? En," zei hij,
„het zou zijn onpoëtisch, het zou zijn kil en
schraal, nuchter, materialistisch Hier bij ons is
niet plaats voor domme electrische lampen.
Ik zag Mandei in de zakken van zijn jas voelen.
Hij leek wat terneergeslagen.
„Ik had bedoeld u te brengen een present
begon hij. maar Mischo duwde hem naar de sofa
en ons ook en hij zei plezierig: „Nu zullen wij
gaan en neerzitten, en kijken in de vlammen en
vergeten alles wat is buiten de licht van de kaars.
En spoedig, wij zullen eten en drinken wat is
van ons meegebracht, en zullen zijn grote vrien
den en ikzelf, ik zal u vertellen verhalen van
mijn land, hoe wij hebben bedekt alle kamers
met stro en gespeeld en gezongen
Hij was al begonnen, een meesterlijk verteller,
die ons met kleurrijke taal in een arme wereld
van zigeuners, violen en liederen spon. De meisjes
in Belgrado, duiven, bedelaars. Hoe men forellen
vangt met de blote hand. Wilde nachten in de
bergen van Montenegro, de meren, de Adria. En
altijd weer: de vader, de broers, de kleine, jonge
zuster.
Dicht bij het geluk
IK zag dat wij hier samen dicht bij het ge
luk waren, op dit ogenblik dat we ons had
den afgesloten van een vijandige wereld. Ik
geloof dat Mischo gelukkig was. En Sandra,
dat weet ik, was gelukkig, even, voor deze
avond, zachtjes tegen mij aangeleund, terwijl zij
mijn vrouw's hand in de hare hield En het ge
zicht van de oude man was warm en zijn ogen
gingen van Mischo naar ons, en, trots, weer naar
Mischo. „die een beetje was, zoals zijn zoon,"
wilde hij zeggen.
Maar Mandel was niet helemaal tevreden denk
ik Er scheen hem iets te drukken. En van tijd
tot tijd zag ik, hoe hij zich naar mijn vrouw
keerde, telkens beginnend: „Voyes-vousik had
u een present gebracht, maar Maar miin
vrouw lachte hem vlug toe en het scheen in ordé.
Het scheen allemaal in orde.
Ik denk dat het was toen we de vreemde volks
liederen van Mischo's vaderland zongen, dat we
toen we de wijn opdronken, zoals Mischo zei, dat
het bij de liederen behoorde, en dat we toen
lichtelijk dronken waren. En Mischo zei. „Nu zult
u zingen voor ons een lied van uw land, wat niet
een van ons heeft gezien ooit, maar zeker wij
zullen liefhebbenEn we wisten het niet good,
we hadden in zo veel landen geleefd. Een beetje
schuldig voelden we ons. dat geen land in het
bijzonder zozeer onze liefde had
Ten slotte kozen we het Ierse lied „I will take
you home, Kathleen", dat Sandra begreep an
dat we voor haar bedoelden.
En Mischo zei met een zucht: „Zij is wonder
mooi lied, zeer melancholiek. U wilt het nog een
maal zingen." En hij viel in, er lichtelijk tegenaan
neuriënd, met tranen in zijn ogen. En Sandra
zong mee, schuwtjes, haperend. Maar ik vond dat
het prachtig klonk Ik geloof dat het zingen de
oude man het gelukkigst maakte. Na een ogen
blik zei hij; „Ook heb ik, thuis, altijd iets..." Maar
hij hield op, verlegen En toch weer als veront
schuldigend, maar met ontroerende gretigheid:
„Thuis heb ik altijd, ja altijd een stuk voorgeile-
zen op deze avond." En naar ons overleunend: .,Ik
heb het Kerstverhaal altijd voorgelezen, thuis wil
den ze altijd graag dat ik dat zou doen. Alttijd
vroegen ze weer: Pappa, lees ons het Kerstver
haal
Het leek of hij om iels smeekte, dat we zouden
zeggen. En mijn vrouw zei: „Zoudt u ons niet
willen voorlezen, alsjeblieft? Ik geloof dat er hier
een boek met het Kerstverhaal ligt. Op de plank
boven de haard. Ik weet dat het er ligt, alleen
Ze weifelde even, het was lieflijk. „Alleen, de
mensen hier zijn Katholiek u bent misschien
een Protestant?"
„Gnadige Frau," zei hij zachtaardig, „U maakt
mij heel gelukkig, als u mij uit dat boek laat
lezen. Het zal een beetje zijn, zoals het vroeger
was, thuis."
v Dus trokken we z|jn
stoel bij de tafel waar
de kaarsen stonden en
legden het boek voor
hem neer. En hij viste
zijn bril uit z'n zak ejn
we zaten om hem heen-
en wachtten. Hij zat
daar en tuurde op de
bladzij, en zette zijn
bril op en af, en draaide op z'n stoel, en tenslotte,
beschaafd, zei hij zacht: „Ik kan niet zien. M'n ogeso.
zijn te slecht." Zijn stem klonk opeens verdrietijg
en klaaglijk.
„Mijn ogen zijn verduisterd, Bitte, meer lichSt.
Meer licht."
j R was opeens iets van de vreesheid i)n
zijn stem. We hoorden het. Het scheejn
ons allemaal van angstig groot belanig,
/dat de oude man zou kunnen lezen, alfe-
of al het goede van de avond daarnvse
stond of viel. Dat hij ons het verhaal van de vroe
de op aarde zou lezen en van de goede wil dier
mensen.
Maar we keken hulpeloos rond. „Ziet u," begetn
ik, „onze enige lamp is stuk en
Toen zag ik Mandeis gezicht opklaren. Voor
het eerst in die avond. En hij sprong op en zéii
„Ik zei u, ik heb u gebracht een present alleeh,
ik geloofde dat u er niet om zou geven
En uit zijn jaszak trok hij een afzichtelijk ge
kleurd stuk karton met een nieuwe lamp erin. En
hij gaf mij het omhulsel en schroefde de lamp (ia
de fitting en er was licht. En Mischo zei: „Züe,
hij is realiste, onze Mandel. Wij hebben hem
nodig, zeer."
Mandeis gezicht straalde van genoegen. En toen
de oude man gelukkig knikkend begon te lefzen,
zat ik daar met het opzichtige karton in mijn
handen.
„En plotseling stond er een engel des Heren
bij hen, en de engel zeide: Weest niet bevreesd
Ik geloof dat ik heb op zitten kijken, naar die
kleine stekende electrische lamp, bedenkend dat
het dit prozaïsche lampje was dat de avond voor
ons redde, dat verduisterde ogen hielp zien. Hielp
zien, dat het deel had. dit kille lampje ook, en
alles v/at daarmee in de wereld daarbuiten was
verbonden, deel aan het grote licht. Deel aan de
wereld die we onze rug niet moesten toekeren.
En ik weet dat in ons. die luisterden naar de
zachte stem van de oude man een groot welbe
hagen groeide Ik had dat gevoel dat maar heel
zelden komt, dat alles goed was met de wereld.
Dat het opeens toch duidelijk was, en klaar en
lieflijk. Dat alles deel was van een wonderlijk
schone eenheid, wij allen, waarin mijn vrouw en
ik, die van vele landen waren en Mischo, een
Joegoslaaf en Sandra en de oude man. Mandel,
een practische jonge Jood alle rassen en elk
geloof en al de vriendschap, de armoede, het
verdriet, de poëzie, de zorgen en de vreugde
alle hoop en verlangen en bitterheid en deze
kale lelijke lamp alle dingen ook dat alles
samen hoorde.
Voor een vluchtig ogenblik zag ik dat in alle
blindheid en verdeeldheid deze wereld één was en
goed. En ik zat daar en keek. en keek naar m'n
vrienden. En in dat uur heb ik geloofd, ja Mischo,
dat we samen naar Brazilië zouden gaan, en
Sandra, en Mandel, en de oude man wij, en
die. die-van-ons. En dat we in vrede en vriend
schap zouden leven en elkander lang lief hebben.
ik herinner het mij goed. Want we
zijn niet naar Brazilië gegaan. We
hebben daar niet in vrede geleefd. We
hebben elkaar niet lief gehad, niet voor
altijd.
Ik weet dat Mischo zijn Adria niet meer heeft
gezien en dit jaar is Sandra gestorven. De oude
man is nog steeds in een Heim. En Mandel wacht
op zijn visum.
En ik ben hier, met mij is alles wel. Alleen
herinner ik me die Kerstmis, om wat ilf %et
nostraler weer teruggevonden heb.