GERBRANDY verdient lof (inzake de oorlogvoering) voor zijn onverzettelijkheid „Te zwakke houding van regering tegenover het M.G. Churchilliaanse allures oorzaak van spanningen in de regering Ontslagen Wél een beschrijving, doch géén oordeel Koningin Wilhelinina 's onschatbare verdiensten Ongewenste gast PARLEMENTAIRE ENQUêTE COMMISSIE OORDEELT: Ontslag van de generaal Kruis had moeten worden overwogen Nobody's darling" KABINETSFORMATIE VAN 1945 4 Zaterdag 26 Mei 1951 Bombcrazy? Drie maanden later dienden de katholieke ministers Stcenberghe en Weiter tenminste hun ontslag in. omdat de minister-president, zonder overleg, een radio-rede had laten uitspreken, naar aanleiding van een bombardement op Rotterdam (3 en 4 Oct.) waarin de bevolking werd aangeraden de omgeving der havens zoveel mogelijk te ontruimen. Zij zagen hierin weer een uiting van het streven van hun voorzitter naar een meer zelfstandige positie en achtten het radio-advies tevens in strijd met de regeringspolitiek. wel ke er op gericht was bij de Engel sen te bepleiten, dat er niet gebom bardeerd zou worden op doeleinden, welke in dichtbevolkte streken wa ren gelegen. De heer Weiter achtte Prof. rar. P. S. Gerbrandy juiste man op kritiek moment „Door zijri onverzettelijkheid ten aanzien van de doelstelling van de oorlog is prof. mr P. S. Gerbrandy gebleken de juiste man te zjjn om op dat kritieke moment in ons volksbestaan de leidende plaats in te nemen." Met deze eensgezinde hulde leidt de Parlementaire Enquête-commissie een aantal critische hoofdstukken jegens de voorzitter van de Londensc kabinetten in, welke van die aard zjjn, dat zij met nadruk meent te moeten waarschuwen voor de indruk, dat er alleen maar tot critiek aanleiding gevend beleid en moeilijkheden zyn geweest. De parlementaire controle richt zich nu eenmaal sterker op dat gene wat van de normale gang afwijkt dan wat goed verloopt. Deze waarschuwing is niet overbodig. Want er blijken bij de Londense ministers-crises wonderlijke dingen te zyn gebeurd. Herhaaldelijk constateert de commissie „incorapatibilité d'hu- meur" hetgeen in gewoon Nederlands beduidt, dat niet alle ministers persoonlijk goed met prof. Gerbrandy konden opschieten en omgekeerd. Onverbloemd blijkt dit ten aan zien van de ministers Steenberghe, Kerstens, Burger en Weiter. Al dadelijk geeft de commissie te kennen, dat het ontslag van de mi nister van Defensie, Dfjxhoorn, in Juni '41, zeer wel had kunnen wor den voorkomen, ook door een krachtiger houding van deze be windsman zelf. Doch prof. Gerbran dy krijgt de voornaamste schuld. Deze wordt verantwoordelijk ge steld voor inbreuken op de be voegdheden van minister Dijxhoorn. Eén van diens ondergeschikten kreeg bijv. acht geheime opdrach ten, waarvan hij niets weten mocht; van hem werd geëist dat hij be paalde medewerkers zou ontslaan onder wie de latere generaal Kruis en hij werd gehouden bui ten de oprichting van 't Prins Bern- hardfonds, dat gelden voor de weer macht verzamelde. De minister mocht alleen de chèques aftekenen. Prof. Gerbrandy blijkt niet altijd oog te hebben gehad voor de eigen verantwoordelijkheid van zijn col lega's en voor de noodzaak om on der de oorlogsomstandigheden tot het uiterste solidariteit na te stre ven. Zijnerzijds heeft de ex-premier verklaard, dat als hij alles zeggen kon. dit ontslag zo klaar zou zijn als een klontje. Schuilt de verkla ring wellicht in zijn opmerking, dat hij de heer Dijxhoorn een aller- charmantste man vond doch dat deze in verschillende aangelegen heden flinker had moeten zijn? De andere ministers de heer Steenberghe voorop hebben dit ontslag betreurd. Volgens de com missie hadden zij meer solidariteit moeten tonen. Dit ontslag was im mers het eerste van een reeks, die het kabinet in bezet gebied en daarbuiten geen goed hebben gedaan. Intussen is bij de kabinets reconstructie. die daarop volgde, wel de afspraak gemaakt, dat elk ontslag voortaan eerst in de ministerraad zou worden bespro ken hetgeen met de kwestic-Dijx- hoorn niet het geval was geweest. Tevens werd toen de splitsing van het departement van Defensie in Oorlog en Marine waartegen de afgetreden bewindsman zich had verzet, doorgevoerd. Voor Marine kwam de opperbevelhebber der zeestrijdkrachten Furstner in het ministerie; een combinatie van functies, welke de commissie af keurt. Voorts poogde prof. Gerbran dy tevens zijn positie als minister president naar Engelse trant als Churchill te versterken. Dit stuit te af op staatsrechtelijke bezwaren van zijn collega's, die meenden dat een dergelijke wijziging, welke de positie van de andere ministers zou verzwakken, ongeoorloofd was in een tijd, waarin het parlement niet werkte. Doch ook op de mening van de heren Weiter en Steen berghe, dat de heer Gerbrandy daarvoor niet de capaciteiten had. Dat er dus niets van gekomen is, acht de commissie een gelukkig verloop van zaken; idem oordeelt zij ten aanzien van zijn niet verwe zenlijkte plan om binnen dc minis terraad een kleiner „war-cabinet" (oorlogskabinet) te vormen, op de zelfde grond nl. dat er voldoen de mogelijkheden waren voor breed overleg binnen het ganse ministerie. Intussen heeft zij niet de indruk, dat de heer Gerbrandy zich altijd heeft gehouden aan de beslissing over het premierschap. de Engelsen n.l. min of meer „bombcrazy"! (bom-gek). De andere ministers hadden over deze kwestie echter een afwijkend oordeel en dit had, volgens de com missie, de beide bewindslieden moe ten doen besluiten, de zaak opnieuw in overweging te nemen. Dat dit niet is geschied, valt blijkbaar toe te schrijven aan niet nader aan geduide beledigingen, welke prof. Gerbrandy toen de heren zou heb ben toegevoegd. De commissie be treurt deze crisis ten zeerste, voor al omdat het uittreden der katholie ke ministers de constitutionele basis van het kabinet verzwakte. Na verloop van tijd werden de vacatures vervuld door de heren Kerstens (Handel en Nijverheid) en Van Mook (Koloniën), welke laat ste het ministerschap combineerde met het ambt van Luitenant-Gou verneur-Generaal. Volgens de com missie had de minister-president meer oog moeten hebben voor de bezwaren van deze combinatie. In beginsel acht zij het ook juist, dat de gezant te Londen, Michiels van Verduynen, tevens als minister zon der portefeuille, tot bijstand van de vaak afwezige minister Van Kleffens (Buitenlandse Zaken) in het ministerie werd opgenomen. Doch door de grote verdiensten van de betrokkene kwamen de nadelen daarvan weinig naar voren. Een pluimpje krijgt de heer Gerbrandy voor de benoeming van de uit Java overgekomen heer Soejono ge matigd nationalist tot minister zonder portefeuille. Betreurd wordt, dat door diens spoedig overlijden, de resultaten hiervan niet belang rijker zijn geweest. Lqken boven aarde Tot 1944 ging het verder zonder crisis. Toen stonden er. zoals minis ter Kerstens het uitdrukte, drie lijken boven aarde. E: rezen nl. kwesties met de heren Van Boeyen (Binnenlandse Zaken). Van Ange- ren (Justitie) en hemzelf, met als gevolg, dat voor de tweede maal katholieke bewindslieden Van Angeren en Kerstens aftraden. De heer Van Boeyen voelde zich gegriefd doordat de minister-presi dent hem. met 't oog op zijn gezond heidstoestand, niet als kwartier maker naar het bevrijde Zuiden wilde laten gaan temeer waar hij vroeger nogal in de gunst had ge staan. Het geschil werd opgelost in die zin. dat hij zyn portefeuille overdroeg aan de heer Burger die dus naar Zuid-Nederland zou vertrekken en zelf de portefeuil le van Algemene Zaken op zich nam. Minister Van Angeren voelde zich gewantrouwd doordat he'. konink lijk fiat op zijn Buitengewoon Poli tie besluit, dat hem verstrekkende bevoegdheden zou geven, maar niet afkwam. De commissie zoekt de oorzaak van de vertraging echter niet in wantrouwen doch bij een af wijkend oordeel, dat de Buitenge wone Raad van Advies de Lon dense Raad van State op dit punt aan de Kroon had verstrekt. Wonderlijk acht zij het, dat het In het verslag komt een regeringsbeleid aan de orde. dat de resultante is van talloze beslissingen, waarin ook de Koningin haar aandeel heeft gehad. Alleen blijkt niet wat dit aandeel is geweest: de ministers zün verantwoordelijk. Eerst later zullen historici dit aandeel kunnen vaststellen. Maar op één aspect van het optreden van Koningin Wilhclmina in de oorlogsjaren wil de commissie toch wijzen. Het is haar gebleken hoe de Koningin in die jaren in den vreemde de personificatie is geweest van het geknechte cn strijdende Nederland, hoe de eerbied voor haar persoonlijkheid, die zü wist op te wekken, ons land ten goede is gekomen en hoe zij door onversaagdheid en onverzettelijkheid de krachtsinspanning van de landgenoten in en bulten bezet gebied telkenmale heeft weten op te voeren tot het peil, dat nodig was om de overwinning te behalen. Zij heeft daarmede het Neder landse volk onschatbare diensten bewezen. Bij de indienststelling van Hs Ms Heemskerckdoor de Ko ningin werd de minister van Defensie meegedeeld, dat hij daarbij niet werd verwacht, omdat prof. Gerbrandy daarbij tegenwoordig zou zijn. Toen alles was geregeld heeft admi raal Furstner zijn minister be leefdheidshalve nog wel gezegd, dat het hem zeer speet, dat de ze bij de plechtigheid niet aan wezig kon zijn omdat er dan „in de longroom bij het gebruik van verversingen een plaats te weinig was Volgens profGerbrandy had minister Dijxhoorn dit niet „op zijn fatsoen" behoeven te trek ken. Niet dat de ministers van Oorlog en Marine bij dergelijke plechtigheden niet tegenwoor dig plegen te zijn, zo zei hij, maar er wordt altijd gevraagd op de aanwezigheid van welke ministers de Koningin zou prijs stellen! ontsla gverzoek van mr Van Ange ren bij K.B. niet werd ingewilligd zodat deze tegen zijn zin moest aanblijven tot mr Van Heuven Goedhart hem kwam aflossen. Al9 er dan niet direct een opvolger be schikbaar was, zo meent de com missie. had men de ontslagaanvrage voorlopig beter onafgedaan kunnen laten. Deurwaardersexploit Deze kwestie stond overigens ook in verband met de crisis-Kerstens. Mr Van Angeren kon zich nl. niet verenigen met de wijze, waarop deze collega tot ontslag was ge drongen. Betrekkelijk kort tevoren had prof. Gerbrandy de heer Ker stens nog in vleiende bewoordingen verzocht aan te blijven, toen deze zich gegriefd voelde doordat hij bij het staatshoofd niet was ontvangen om verslag uit te brengen over een belangrijke Amerikaanse reis na vorstengunst te hebben genoten, nog zo weinig in tel was en déar verscheen eensklaps een brief, waarin de premier hem in gebreke stelde. Dit „deurwaardersexploit" vloeide volgens prof. Gerbrandy. voort uit bezwaren, welke drie ministers had den tegen de heer Kerstens. spe ciaal tegen diens scheepvaartbeleid en zijn optimisme over de financiële en voedselpositie van Nederland na de bevrijding. En de premier vond, dat hij beter één dan drie ministers, waaronder die van Financiën, v. d. Broek, kon missen. Het is voor de commissie de vraag of hij dit dilem ma juist heeft gesteld en opgelost. Allereerst acht zij de heer Kerstens geen slecht minister, maar daar naast hadden weer andere ministers bezwaren tegen diens aftreden. Aan vankelijk heeft prof. Gerbrandy trouwens voorgesteld om de heer Kerstens de zorg over de scheep vaart te ontnemen en deze aan de heer De Booy toe te vertrouwen. Hiertegen rees bij de bewindsman echter bezwaar omdat de heer De Booy bij het redersconflict juist als zijn tegenstander was opgetreden. Hoewel de heer Gerbrandy dit ont kent. blijkt hij de heer De Booy reeds gepolst te hebben voor hij de heer Kerstens in gebreke stelde. Al bij al acht de commissie haar on derzoek naar deze kwestie niet erg bevredigend. Perzische staatszeden Op 14 Januari sprak mr Burger die toen als enige minister in het bevrijde Zuiden vertoefde in verband met ziekte van zijn moe der een radio-rede uit, om de door het Duitse Ardennen-offen sief verontruste bevolking te kal meren. Daarin zei hij o.a. dat de zuivering zich moest concentreren niet op degenen, die fouten had den gemaakt doch op degenen, die fout waren geweest. In strijd met zijn bedoeling werd deze rede o.a. door prof. Gerbrandy opgevat als een verzwakking van het uit gestippelde zuiveringsbeleid. Zon der dat minister Burger gelegen heid kreeg tot een nadere uiteen zetting. werd hij tot ontslag ge drongen. Tot grote verontwaardi ging van minister Albarda, die dit vergeleek met Perzische staats zeden en derhalve, met zijn socia listische collega v. d. Tempel, ont slag verzocht. Dat minister Burger op dat mo ment een radio-rede uitsprak kan de commissie met één uitzonde ring die meent, dat de premier hem duidelijk genoeg had ver zocht dit na te laten aanvaar den. Aangezien het Westen op dat ogenblik echter nog niet was be vrijd, acht zij zijn opmerkingen over de zuivering niet opportuun. De wijze, waarop prof. Gerbrandy hem ontslag liet nemen, wordt echter ook afgekeurd. Mr Burger had gelegenheid moeten hebben tot een nadere verklaring: zijn collega's hadden meer solidariteit moeten tonen. Hij kreeg immers een blaam op zich, welke onver diend was. De crisis-Burger vond plaats ter wijl het gehele kabinet op andere gronden reeds demissionnair was. Er waren geschillen over het Mi litair Gezag en over de positie van de Staten-Generaal en er wa ren ook zieken en vacatures in de ministerraad. De commissie ver klaart het ontslagverzoek voorna melijk uit de wens. de samenstel ling van het kabinet meer te doen beantwoorden aan het feit, dat het overwegend katholieke gedeelte des lands bevrijd was terwijl er in het ministerie op dat moment geen katholieken meer zitting hadden. Het kabinet bedoelde een recon structie tot stand te brengen doch de aandrang van het Zuiden waar de heren Beel en de Quay grote invloed hadden ging uit naar een nieuw kabinet, waarin voor vertegenwoordigers van poli tieke partijen als zodanig geen plaats was doch wel voor perso nen. die als dragers van de ..vernieuwingsgedachte" beschouwd konden worden. Dit is dan ook de oorzaak geweest, dat geen socialis ten, hoewel ze wel uitgenodigd Het eerste ministerie-Gerbrandy, dat functionneerde van 3 September 1940 tot 23 Februari 1945. Het werd herhaalde malen gereconstrueerd. In deze samenstelling werkte het medio 1944: Bovenste rij v.l.n.r. jhr ir O. C. A. van Lidth de Jeude (Oorlog), mr E. N. van Kleffens Bui tenlandse Zaken), mr G. J. van Heuven Goedhart (Justitie); onderste terstaat), J. Th. Furstner (Marine) en H. van Boeyen (algemene zaken) rij v.l.n.r.: dr J. v. d. Tempel (Sociale Zaken), J. M. de Booy (Scheep vaart en Visserij), ir J. v. d. Broek (Financiën)mr J. A. W. Burger (Binnenlandse Zaken), prof. mr P. S. Gerbrandy (min.-pres. en alg. oorlogvoering)G. Bolkestein (O. K. en W.), jhr mr E. F. M. J. Mi chiels van Verduynen (zonder portefeuille), ir J. W. Albarda (Wa- ALS een hoogst ernstige gezagscrisis, betitelt dc Parlementaire Enquête Commissie de moeilijkheden, welke zicb tussen het kabinet Gerbrandy en de chef van het Militair-Gezag hebben voorgedaan, vooral in de eerste tjjd na de bevrijding van het Zuiden. Naar haar mening treft hierin gene raal Kruis grote schuld. Uit zijn houding sprak een mentaliteit, welke zü ten sterkste afkeurt. Doch de regering treft nog groter schuld. Het was haar taak geweest terstond kenbaar te maken hoe de verhouding behoorde te zün en indien de chef-staf aan deze aanwijzing niet dadelük loyaal ge volg had gegeven, ontslag te doen volgen. Het verweer van minister-presi dent Gerbrandy cn de minister van Oorlog, Lidth de Jeude, dat de heer Kruis onvervangbaar was en dat hij zo'n grote waardering genoot bij de geallieerde autoriteiten, kan de commissie niet aanvaarden. De crisis tussen de hoogste organen van het staatsgezag, tijdens de overgang van bezetting naar bevrüding, waarbij rekening moest worden gehouden met de moge- lükheden van revolulionnaire situaties, had de ergste gevolgen kunnen hebben. Tot haar spijt kan zij ook niet vinden, dat de eerst aangewezen minister Lidth de Jeude, krachtige pogingen heeft gedaan om de moeilijk beden te overbruggen. In strijd met de verwachtingen, bleek het. door het verloop der krijgsverrichtingen niet mogelijk, dat de regering aanstonds naar het toen bevrijde gedeelte des lands terugkeerde. Van geallieerde zijde had men daartegen bezwaar. On der de ministers, die geleid wer den door hun gevoel van verant woordelijkheid voor hetgeen er in Nederland geschiedde. ontstond hierover ontstemming, vooral toen bekend werd. dat de Engelse ko ning wel een bezoek aan de troe pen in Zuid-Nederland had ge bracht. Aangezien generaal Kruis blijkbaar niet voldoende invloed bij de geallieerden kon of wilde uitoefenen, bracht prof. Gerbrandy zelf een bezoek aan Churchill en het hoofdkwartier van Eisenhower, met als resultaat, dat enige minis ters als „kwartiermakers" naar het bevrijde gebied zouden mogen gaan. Dat was echter niet naar de zin van generaal Kruis. Hij wees in een brief op het onwenselijke van zulk een overkomst ontoe laatbaar noemde hij o.a. de nei ging van de ministers om bij ge brek aan departementaal personeel zich te bedienen van de hulp van het personeel van het Militair Ge zag en dat in bewoordingen, die van een ambtenaar op zulk een hoge post tegenover de rege ring allerminst verwacht hadden kunnen worden. Generaal Kruis schreef: „Indien de Ministers onder deze omstan digheden naar Nederland komen, dan mag dat slechts zeer tijdelijk zijn voor het inwinnen van ver schillende informaties en voor het verlenen van rechtstreekse steun aan het Militair Gezag, in de vorm van raadgevingen en het vaststel len van de mate, waarin het Mili- MR KRULS, ...in 1944 onvervangbaar. waren, toetraden. Zij hadden zich n.l. reeds enigermate georgani seerd. En de vertegenwoordigers van het Zuiden wensten geen re presentanten meer van politieke partijen. Er is een strijd gevoerd tussen de reconstructie- en de vernieu wingsgedachte, die door het kabi net is verloren. De formatie is ten slotte uitgelopen op een compro mis, waarbij de functionarissen, die het contact met de geallieer den onderhielden, gehandhaafd bleven. De formatie is voor de heer Gerbrandy stellig hoogst on aangenaam geweest en werd hem door verschillende oud-colle ga's ook wel kwalijk genomen omdat hij zich met de reconstruc tie-gedachte solidair had verklaar J. Toch kan de commissie begrijpen, dat hij de opdracht heeft uitge voerd. gezien de uitermate moei lijke omstandigheden, waarin Ne derland zich bevond. Er was ten slotte ook haast bij want er waren belangrijke besprekingen met de geallieerden op til. Verwonderlijk acht de commis sie het echter, dat de heer De Quay, voormalig lid van het drie manschap der Nederlandse Unie, in het kabinet werd opgenomen. tair Gezag meer vrijheid van han delen dient te hebben." Insubordinatie De commissie begrijpt, dat deze brief in de ministerraad als „in subordinatie" inbreuk op ver plichte gehoorzaamheid Is aan geduid; zij betreurt, dat de rege ring hierop niet krachtiger heeft gereageerd. De heer Gerbrandy heeft de generaal echter geen ont slag willen geven. ..Was er een andere man geweest," zo zei hij, „dan was de heer Kruis waar schijnlijk onthoofd. Het incident eindigde ditmaal met de veront schuldigingen van de chef-staf. Vanaf de komst der ministers kwartiermakers op 25 Nov. '44 naar hotel „Bosch en Ven" te Ois- terwijk, tot de ontslagname van het kabinet op 24 Januari '45, voerden zij een lange en verbitter de worsteling met generaal Kruis, waarbij de laatste aan de winnen de hand is gebleven. De kwartier makers, ziende hoeveel er te doen was en verkeerd ging, gevoelden behoefte om. waar mogelijk, rege lend en coördinerend op te treden. Dit werd hun echter èn door de omstandigheden èn door de ge ringe medewerking van het M.G. vrijwel onmogelijk gemaakt. Zij waren van vrijwel alle ambtelijke hulp verstoken en beschikten ook niet over credieten, hetgeen met het M.G.. dat door militaire toe lagen alle beschikbare krachten opzoog, wel het geval was. Een bezwaar was dan ook, dat de in dividuele ministers tegenover de chef-staf niets vermochten, aange zien was bepaald, dat instructies hem alleen door de Kroon de ministerraad als geheel konden worden verstrekt. Hoogst onwen selijk noemt de commissie voorts, dat het centrale apparaat van het M.G. in Brussel vertoefde; het was fout, dat dit niet eerder dan April '45 naar Breda werd overgeplaatst. Anderzijds hebben de „kwartier makers" te weinig gedaan om overleg met Brussel te voeren; in te sterke mate hebben zij zich in dit opzicht door gevoelens van wrevel laten beïnvloeden. Het is echter de vraag of zij loyale me dewerking zouden hebben kunnen verkrijgen. In de toon van zijn weekrapporten viel geen verande ring te beluisteren. Zo klaagde Kruis op 8 Dec. '44 dat in de af gelopen week de besprekingen met de aanwezige leden der rege ring weer een belangrijk deel van zijn tijd en die zijner officieren in beslag hadden genomen Bakzeil Naar het oordeel der commissie hadden de in Nederland vertoe vende ministers, indien zij voor overleg niet naar Brussel wensten te gaan, terstond gezamenlijk naar Londen moeten vertrekken om een aanwijzing van de regering aan de chef-staf in de door hen gewenste richting uit te lokken. Hun colle ga's in Londen voelden deze pro blemen n.l. in veel geringere main aan; de daadkracht van het minis terie was door interne spanningen toch al verlamd. Op 17 December zonden de kwartiermakers Van Heuven Goedhart. Burger, v. d. Broek een brief aan prof. Ger brandy, waarin op het ontslag van generaal Kruis werd aangedron gen. De toestand verscherpte zich nog met als gevolg, dat de minis terraad een ernstige terechtwijzing aan generaal Kruis richtte, welke het gewenste gevolg had. Immers op 12 Februari 1945 bleek de gene raal in zijn dreigement om ont slag te nemen, niet te volharden. Reeds eerder had hij herhaalde lijk „met zijn portefeuille geram meld": de regering was daarvoor steeds geweken. Dit beschouwt de commissie als een van do belang rijkste oorzaken voor de steeds toenemende moeilijkheden. Immers de eerste maal dat de regering krachtig optrad, matigde de heer Kruis zich. Zijn optreden tegen over de regering in die maanden kan de commissie niet anders dan als ongepast kwalificeren. Hoe scherp de tegenstelling was, fs In een nota van Aug. '44 pro testeerde de heer Kruis bij de regering tegen de miskenning van 't Militair Gezag in de vol gende bewoordingen. „Het wordt door vele leden der re gering gewantrouwd en als hun natuurlijke vijand gezien, het wordt in de pers belachelijk ge maakt. Aan het Nederlandse volk wordt 't vertoond als een dier uan kwaadaardige afstam ming, dat echter door de wijs heid der regering tot kalmte is gebracht cn slechts bij uit zondering uit zijn kooi zal wor den gelaten. Dit kan aan onze geallieerde vrienden niet on bekend blijven. Men kan van hen niet verwachten, dat zij aan ..nobody's darling" (nie- mands lieveling) veel zullen overlaten". bieden, waar plotseling het be schavingspeil tot vrijwel ul is ge zonken of waar slee. s vreemde overheersing heil kan brengen. Wordt deze zaak niet in net reine gebracht, dan zullen ook de mooi ste en beste plannen met het oog op de terugkeer van het wettig gezag in Nederland illusoir kun nen blijken." blijkt ook uit de visie van oud minister Burger, dat de generaal de kabinetsreconstructie zou heb ben aangegrepen om zich van de hem tegenstrevende „kwartierma kers" te ontdoen en het nieuwe kabinet-Gerbrandy te bemannen met mensen uit het M.G. als de heer Beel c.s. De commissie aan vaardt deze opvatting echter niet. Daarvoor had naar haar gevoel de generaal toch te weinig invloed. Onder het nieuwe '.cabinet wa ren de verhoudingen overigens veel minder gespannen. De forme le constructie van het M.G. werd verbeterd en de generaal was meer geneigd aanwijzingen van indivi duele ministers te aanvaarden ter- 1 wijl de bewindslieden meer bereid waren de secties van het M.G. als een verlengstuk van hun departe ment te beschouwen. Bovendien ging het M.G. naar 't bevrijde ge bied over en kon de bevrijding van de rest van Nederland ieder ogenblik worden verwacht. Was M.G. nodig? Niettemin is het voor de commissie de vraag gelet op de ervaringen in België en Noorwegen of een ander stelsel dan het M.G. niet meer voordelen en minder nadelen zou hebben op geleverd. De zeggenschap over dit instituut door de regering heeft immers zeer veel te wensen over gelaten en zijn taak vond een uit breiding als wel door niemand had kunnen worden voorzien al moet toegegeven worden, dat het verloop der krijgsverrichtin gen zeer ten ongunste heeft ge werkt. De regering heeft weliswaar de bezwaren, verbonden aan een vol ledig militair bestuur, niet geheel uit het oog verloren, blijkens het voornemen om de minister van Justitie krachtens het Buitenge woon Politie-besluit op een be paald moment de handhaving van de openbare orde te laten overne men doch daarvan is in de prac- tijk niets gekomen. Bij het tot stand brengen van het M.G., dat namens haar bij de bevrijding zou moeten optreden tot herstel en handhaving van in- en uitwendige veiligheid, heeft zij zich sterk laten leiden door de Oorlogswet van 1899. Vrees voor geallieerden Daarnaast is het M.G. mede in het leven geroepen door de vrees, dat de geallieerden anders zelf het civiele bestuur in Nederland zou den gaan uitoefenen. „Wat toch moet men denken", zo schreef de minister van Buitenlandse Zaken dat htf"het zo naar vond, dat hü het Van Kleffens. op 24 Fcbr. 1943. aan zo druk had gehad en helemaal geen de ministerraad, „van een verzoek tijd had kunnen vinden om de heer van zekere kolonel Andrews aan Van Heuven Goedhart te zien. Maar een lid van de Economische Missie het was waar. De heer Gerbrandy te Washington, die om opgave ver- gjng nu naar Versailles en had geen zocht van personen in bezet ge- 1 tfld om de portefeuille over te ne- bied. die na de bevrijding hoge men. En de twee handtekeningen bestuursfuncties zouden kunnen onder die twee Koninklijke Beslui- bekleden? Blijkbaar worden de be- ten? Nu ja, neem een pennemesje zette landen beschouwd als ge- 1 en radeer ze maar weg. 'T* OEN minister Dyxhoorn op 11 A Juni 1941 zijn ontslagverzoeK had ingediend en de volgende dag in de ministerraad kwam om deel te nemen aan de discussies over hetgeen verder gedaan moest wor den, deelde prof. Gerbrandy na de opening der vergadering mèe: „He ren, het hoeft niet HM. heeft ge tekend cn ik heb gecontrasigneerd". Onbeleefder kon volgens de heer Dijxhoorn moeilijk. Hierop heeft hij de-vergadering verlaten. Na zyn be faamde radio-rede werd minister Burger bij de minister-president ontboden. Toen hii binnen kwam, werd hem eenvoudig aangekondigd: „Uw ontslag als minister wordt ge reed gemaakt." De Regeringsvoor lichtingsdienst had al een perscom muniqué opgesteld voordat mr. Bur ger zelf was ingelicht Om in overtreffende trap te blij ven: mr. Van Heuven Goedhart was door de minister-president gepolst na de kabinetsreconstructie van 45 óf Justitie wat hij had óf Oorlog op zich te nemen. Op 23 Fe bruari '45 zat hij enige Koninklijke Besluiten voor uitgifte te tekenen, toen de telefoon ging en een jour nalist hem vroeg naar dc reden van zjjn aftreden. Aangezien de mi nister van niets wist, belde hij on gelovig prof. Gerbrandy op, die zei, r De kabinetsformatie 1945, welke tot het mlnisterie-Schcrmerhorn— Drees voerde, heeft de Parlementai re Enquête-commissie door enkele evenals prof. Lieftinck uit de C.H groep kwam. hadden gemaakt. De formateurs konden toen nog niet weten, dat laatstgenoemde heren verhoren nader toegelicht. Conciu- later ook tot de P. v. a. A. zouden sies heeft zij daaraan niet verbon den, aangezien deze kwestie reeds in de tijdelijke en voorlopige Sta ten-Generaal werd besproken. Niet temin treden uit haar verslag en kele feiten naar voren, welke niet van algemene bekendheid zün. Uitgangspunt der formateurs Is geweest, dat een beroep zou worden gedaan op alle bclangryke politieko stromingen in ons land cn dat an derzijds ook de verhouding tot de illegaliteit, bü welke met betrekking tot haar staatkundige invloed van Londen uit, grote verwachtingen waren gewekt, in 't oog zou worden gehouden. Begonnen werd met een polsen van de A.R.-partijleiders Schouten en De Wilde, die zich echter ver zetten tegen hun plan met betrek king tot de Staten-Generaal n.l. om daarin de vacatures te laten bezet ten door verzetsmensen. De A.R.- leiding wilde deze vacatures aan vullen uit de lijsten van de verkie zingen uit 1937. Deze onverwachte teleurstelling heeft de formateurs niet aangemoedigd om met leiders van andere, oude politieke partijen waar de samenhang bovendien nog veel zwakker was dan bü de A.R. te spreken. Wel hebben zij nog de A.R. Bruins Slot. die uit het verzet kwam en de daar heersende gedachten deelde, verzocht de por tefeuille van Binnenlandse Zaken op zich te nemen. Deze verlangde echter, dat ook de portefeuille van Onderwijs in A.R.-handen zou ko men een eis, die de A.R. bij de jongste kabinetscrisis hebben her haald! doch dit stuitte af op een bindende afspraak, die de forma teurs met prof. v. d. Leeuw, die toetreden. In ieder geval hebben zij getracht de verschillende politie.ee richtingen in het kabinet vertegen woordigd te krijgen. Ook de com munisten. Deze namen echter geen genoegen met een ministerschap zonder portefeuille doch verlangden tevens Landbouw. Visserij en Voed selvoorziening. Daarop is hun me dewerking afgesprongen. Er kwamen drie katholieken in het kabinet, waarvan de heer Beel op het allerlaatste moment. Er was n.l., eerst een ander aangezocht doch er werd gedreigd met een schan daal als deze zou worden benoemd. Voorts drie S.D.A.P.-ers en van de vrijzinnige richting, doch vooral ook op grond van hun grote ken nis de heren Van Kleffens en Rin gers. Tenslotte ook één A.R., zij het dan niet officieel n.l. mr. Meynen voor Oorlog. Met betrekking tot het tijdstip der verkiezingen heeft de heer Schermerhorn voor de Commissie verklaard, dat dit voor hem een zuiver technische kwestie was; dr. Drees verklaarde echter, dat hy hel wenselijk achtte, dat er bij de ver warring van die eerste tijd een pe riode van beraad zou zijn. Maar fcü voegde er aan toe. dat de verkiezin gen technisch toch niet veel eerder dan na een jaar gehouden hadden kunnen worden. In ieder geval heeft prof. Schermerhorn ontkend, dat het er om te doen was de verkie zingen zo laat mogelijk te houden. In Juni '45 leefde hij in de gedach te. dat het kabinet toch niet langer dan een half jaar zou kunnen wer ken. Hij heeft toen bijv. gezegd ..Wie in deze put springt, is na een half jaar een verloren mens!"

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1951 | | pagina 4