COMMISSIE REKENT AF MET
GIFTIGE CAMPAGNE
Vernietigend geoordeeld over
Lunshofs brochures
„Als dieven in de nacht...
Chefs Bureau Inlichtingen niet
bestand tegen intelligente
wijze van
verhoor
r
Schrijver citeerde vals uit
geheime stukken
K.
Dr Somer en mr v. Houten leggen
tegenstrijdige verklaring af
Zaterdag 26 Mei 1951
5
DE hoogtepunten in een jarenlange felle campagne, van de zijde van „De Telegraaf" tegen
het Amsterdamse dagblad „Het Parool" waren twee brochures van de Telegraaf-journaHst
H. A. Lunshof, die een aanklacht inhouden tegen de heer Van Heuvcn Goedhart als minister
en persoon. Deze brochures hebben de commissie gedwongen in deze onverkwikkelijke zaak te
treden, toen eenmaal de heer Van Heuven Goedhart zich tot de commissie had gewend met
het verzoek over de tegen hem geuite beschuldigingen een oordeel uit te spreken. Dit is het
enige geval geweest, dat niet critiek op het beleid van een functionaris is uitgeoefend, maar ge
tracht is een smet te werpen op een minister persoonlijk. Het oordeel van de commissie is ver
nietigend voor de schrijver van de brochures. De commissie zegt er van, dat de heer Luns
hof, die niets uit eigen wetenschap wist, op uitermate losse gronden de meest ernstige aan
tijgingen heeft geuit, zich daarbij bovendien niet ontziende om door onjuist en onvolledig
citeren een valse voorstelling van zaken te geven. De commissie acht zulk een handelwijze
volstrekt onoirbaar.
Nog ernstiger wordt deze zaak. omdat gebruik Is gemaakt van geheime
stukken uit het archief van het Bureau Inlichtingen. Gebleken is, dat dr
J. ML Somer en mr Ch. H. J. F. van Houten, oud-functionarissen van het
B.I., daarbij betrokken zijn geweest. Dit verband toont naar het oordeel
van de commissie aan, dat de door de heer Lunshof tegen de heer Van
Heuven Goedhart gevoerd agitatie mede haar grond vindt in de door de
commissie in het vorige deel van haar verslag reeds uitvoerig beschreven
vijandschap, welke van de zjjde van het B.I. tegen de heer Van Heuven
Goedhart bestond.
De conclusie, waartoe het door haar ingestelde onderzoek naar de door
de heer Lunshof geuite beschuldigingen de commissie heeft geleid is dan
ook, dat de heer Lunshof, met steun van de heren Van Houten en Somer,
op onverantwoordelijke wjjze en volkomen ten onrechte een aanval heeft
gedaan op de integriteit van deze oud-minister van Justitie.
Integriteit van mr g"
v. Heuven Goedhart
boven twijfel
De commissie gaat de beschuldi
gingen punt voor punt na. Lunshof
jeweert in zijn brochure „Als die
ven in de nacht." dat Meijer
Schv/encke een belangrijke rol zou
bben gespeeld bij het vertrek, in
April 1944, van de heer Van Heuven
Goedhart naar Engeland. Meijer
Schwencke zou volgens Lunshof
zijn opgetreden als „het reisbureau
van kolonel Blake." de schuilnaam
van de heer Van Heuven Goedhart.
Hiermede zouden zijn sinistere re
laties met de S.D. zijn vastgesteld.
Het is de commissie echter gebleken,
dat dit optreden van Meijer
Schwencke zich heeft beperkt tot
het doorgeven niet aan de heer
Van Heuven Goedhart zelf van
de inlichting, dat deze door de S.D.
net grote ijver werd gezocht. Er
naren voor zijn opsporing speciaal
ten inspecteur en twee rechercheurs
vrijgemaakt en wie hem pakte kreeg
3M 10.000, het ijzeren kruis on pro
notie. Voorts is gebleken, dat tot
'iet vertrek van de heer Van Heu-
en Goedhart naar Engeland enkel
en alleen door de zg. Grebbe-com-
missie is besloten, om het contact
met de regering tc Londen te ver
beteren.
Lunshof suggereerde, dat Meijer
Schwencke door verschillende ille
gale personen te helpen zich een
bepaalde positie bij .,Het Parool"
heeft verworven, waardoor hij in de
gelegenheid zou zijn geweest op be
noemingen van functionarissen bij
.Het Parool" invloed uit te oefenen.
Als voorbeeld hiervan noemt hij
het geval van de heer Kroes, die
gesolliciteerd heeft naar de functie
van hoofdredacteur van „Het
Parool'' te Deventer. De heer Kroes
heeft voor de commissie verklaard,
dat het verhaal, zoals Lunshof het
in zijn brochure heeft gedaan, uit
zijn verband is gerukt. De heer
Kroes erkent, dat het duidelijk is,
dat de afwijking van de volgorde
der gebeurtenissen, zoals Lunshof
die weergeeft, niet zonder beteke
nis is Blijkens de stukken is deze
sollicitatie door de normale admi
nistratieve molen gegaan. Om aan
to tonen, dat de heer Kroes op
dracht zou hebben gehad om bij zijn
indiensttreding het andere plaatse
lijke blad uit te schakelen, citeert
Lunshof in zijn brochure zogenaamd
onkele zinnen uit een brief van de
heer Van Heuven Goedhart aan de
heer Kroes, waarin deze uitdruk
king als zodanig in het geheel niet
voorkomt. Van de zin, die Lunshof
'oorgeeft te citeren, laat hij het
voord „dan" weg, terwijl hij prac-
tisch de gehele rest van de zin of
vel ongeveer 50 woorden weglaat
tot aan de woorden „te doen uit
schakelen". Hiermede is zelfs bij
benadering de materiële inhoud van
de zin niet juist weergegeven.
In zijn brochure vermeldt Luns-
Mr. G. J. v. Heuven Goedhart,
toen minister vcm Justitie, houdt op
7 Augustus 1944, ter gelegenheid
iv-n. verjaardag van Koningin
'fuhelmina, een toespraak tot leden
t'On de Nederlandse kolonie in het
wnluchttheater van Regent's Park.
Wilt U even
bijpassen
ONGEVEER drie weken voor
zijn verhoor door de com
missie kreeg de heer Van Heu
ven Goedhart van het departe
ment van Financiën een brief
je met het verzoekof hij on
middellijk op 's Rijks giroreke
ning een bedrag van f 31 wilde
storten, omdat was gebleken,
dat hiervoor geen bewijsstuk
ken waren te vinden bij de na-
rekening van de kas van
f 25000, die hij als minister had
meegenomen naar het Zuiden.
Hij heeft toen geantwoord
vertelt hij in zijn verhoordat
hij niet bereid was deze f 31
te betalen, omdat hij natuurlijk
niet weet, hoe dat allemaal is
gegaan. Hij heeft als minister
van Justitie van dat geld mis
schien f 400 of f 500 doen uit
geven en de kas achtergelaten
in een stalen geldkist, welke
weer achter slot zat. De dorps
smid van Oisterwijk heeft dat
alles weten open te krijgen, ook
de kas. Een marechaussee en
ook het Militair Gezag hebben
met dat kistje omgesprongen
en de heer Van Heuven Goed
hart had dus het recht om te
gen Financiën te zeggen: ik
neem daarvoor geen verant
woordelijkheid meer op mij.
Overigens heeft, het ministerie
hem verzocht deze zaak verder
blauw blauw te laten en die
f 31 niet te betalen.
hof, dat de heer Warendorf een
van de Parool-mensen op voor
stel van de heer Van Heuven Goed
hart tot substituut-officier van jus
titie is benoemd, te midden van een
reeks verdachtmakingen, aldus het
verslag, daarmede kennelijk insi
nuerende. dat deze zaak niet zuiver
is. Uit de afgelegde verklaringen en
de overgelegde stukken is de com
missie gebleken, dat de heer Wa
rendorf op 29 Juni 1944 door de
toenmalige officier van justitie bij
de Nederlandse rechtbank te Lon
den, de heer Schürmann. is aange
zocht om als substituut-officier te
komen werken op het parket. Reeds
op 7 Juli 1944 was de heer Waren
dorf werkzaam op het bureau van
de officier van Justitie te Londen.
Uit een brief van de minister van
Justitie, de heer Van Angeren, van
7 Juli 1944, gericht aan zijn ambt
genoot van Oorlog, blijkt, dat de
heer Van Angeren van plan is de
heer Warendorf voor benoeming
voor te dragen De heer Van Heu
ven Goedhart, die op 12 Juli 1944
minister van Justitie is geworden,
heeft slechts zijn handtekening on
der het besluit gezet.
Met tonnen betaald
Naar aanleiding van de intenties,
welke de heer Lunshof in zijn bro
chures aan de leiding van „Het
Parool" toeschrijft om zich na de
bevrijding meester te maken van
„De Telegraaf" is gebleken, dat
over de voortzetting van „Het
Parool" als legaal blad na dc oorlog
besprekingen zijn gevoerd met het
„Utrechtsch Dagblad". Reeds eerder
was de heer Van Heuven Goedhart
van de zijde van dit blad benaderd
om na de bevrijding hiervan de
hoofdredactie op zich te nemen. Hij
heeft van 1 Januari tot 29 Augustus
1942 een salaris genoten in verband
met deze verbintenis. In Augustus
1942 is die verbintenis, althans wat
het financiële gedeelte betreft, door
het „Utrechtsch Dagblad" verbro
ken, aangezien de heer Van Heuven
Goedhart zich op illegaal terrein
bleek tc bewegen en men dit van
dc zijde van commissarissen van het
blad gevaarlijk vond. Dc plannen
om „Het Parool" te Utrecht te laten
drukken zijn in 1943 begonnen en
hebben het gehele jaar 1944 ge
duurd. In de winter van 1944-'45
raakte dit plan van de baan en is
overwogen om een nationaal dag
blad te Amsterdam op te richten.
De leiding van „Het Parool" heeft
toen besprekingen gevoerd met het
Algemeen Handelsblad. Daarna is
contact opgenomen met vertegen
woordigers van De Telegraaf, die
in de winter 1944-'45 tot volledige
overeenstemming hebben geleid, zo
dat Het Parool direct na de bevrij
ding krachtens de getroffen over
eenkomst bij De Telegraaf kon in
trekken. De heer Van Heuven Goed
hart was al op 25 April 1944 naar
Engeland vertrokken. In de verho
ren is verklaard dat Het Parool,
verre van diefstal te plegen, jaar
lijks 5 a 6 ton heeft betaald voor
de diensten van De Telegraaf, die
MR J. A. W. BURGER,
onverdiende blaam
gebaseerd waren op een normale ci
vielrechtelijke overeenkomst, welker
bestaan later ook officieel is erkend.
Lunshof zegt in zijn brochure, dat
de heer Van Heuven Goedhart di
rect na zijn aankomst te Londen
ccn lunch heeft gegeven, waar hij
fel tegen De Telegraaf zou hebben
gesproken. Dit was een lunch, en
kele weken later door minister Bur
ger aangeboden, waar de heer Van
Heuven Goedhart op verzoek van
deze heeft gesproken. Uit de ver
klaringen is naar het oordeel van
de commissie duidelijk komen vast
te staan, dat de heer Van Heuven
Goedhart zich in die rede niet spe
ciaal tegen De Telegraaf gericht
heeft.
Met betrekking tot de totstand
koming van het Tijdelijk Persbe
sluit 1944 is de commissie gebleken,
dat dit geheel op het departement
van Binnenlandse Zaken (minister
Burger) is gereed gemaakt. Het is
zonder protest in de ministerraad
aanvaard en de heer Burger heeft
het als enige minister gecontrasig
neerd. Ten aanzien van de totstand
koming van het Tribunaalbesluit,
hetwelk in he1: bijzonder voor de
verantwoordelijkheid van de minis
ter van Justitie kwam, heeft de heer
Van Angeren voor de commissie
verklaard welke verklaring door
anderen geheel wordt onderschre
ven dat dit besluit practisch ge
reed was. toen de heer Van Heu
ven Goedhart te Londen aankwam.
De bepaling, waarbij het werd mo
gelijk gemaakt om het vermogen
van overleden collaborateurs alsnog
verbeurd te verklaren, is afkomstig
van de voorganger van de heer Van
Heuven Goedhart als minister van
Justitie, mr. Van Angeren cn stond
reeds in het eerste ontwerp van
eind 1943.
Lunshof schreef voorts in zijn ge
schriften, dat uit Paroolkringen aan
een lid van de Londense regering
telegrafisch is gevraagd, hoe het
eigenlijk met de behartiging van
hun belangen stond en dat in dit
verband over en weer telegrammen
zijn verstuurd, waaraan het leven
van boodschappers is gewaagd en
die niets anders inhielden dan dis
cussies over dc onteigening van De
Telegraaf en zijn machinerieën.
Lunshof daagde de regering uit, die
telegrammen te publiceren. Dat is
in het verslag gebeurd De heer
Van Heuven Goedhart was naar
Londen uitgezonden met onder meer
opdrachten van de illegale groepen
Het Parool en Vrij Nederland, ter
wijl de afspraak was gemaakt, dat
hij zou terugkeren. In zijn bericht
geving aan Nederland heeft hij me
degedeeld. dat men op zijn terug
komst niet mocht rekenen, daar hij
inmiddels minister van Justitie was
geworden en dat hij ook verder
voor enigerlei functie niet meer be
schikbaar was. In verschillende ver
klaringen is naar voren gekomen,
dat de heer Van Heuven Goedhart
van mening was, dat het onwenselijk
was. dat een afgetreden minister als
hoofdredacteur van een dagblad zou
optreden. De mededelingen in de
telegramman waren voor de groe
pen, waarin hij werkzaam was. in
het bijzonder dus ook voor de Pa
rool-groep, van belang omdat men
nu de voorzieningen kon treffen,
welke zijn niet-terugkeren noodza
kelijk maakten. De commissie is van
mening, dat de verzending van een
dergelijk bericht gewettigd was en
dat het geheel binnen het kader viel
van de berichtgeving, welke van
Londen uit naar de illegale organi
saties in Nederland placht te gaan.
De stelling van Lunshof, dat deze
telegrammen niets anders inhielden
dan discussies over de onteigening
van De Telegraaf berust op geen
enkele grond.
Uit de verdere stukken en getui
genverklaringen is komen vast te
staan, dat van enig „Parol-Spiel"
zoals Lunshof het. noemt met
als inzet het verkrijgen van de
eigendommen van De Telegraaf en
zijn machinerieën geen sprake is
geweest. Uit hetgeen de heer Van
Heuven Goedhart bij zijn terug
komst na de algehele bevrijding
heeft gedaan blijkt, dat hij zijn aan
vankelijk ingenomen standpunt, als
oud-minister niet te kunnen terug
keren in de hoofdredactie van een
dagblad, niet voetstoots heeft prijs
gegeven. De in dit verband geuite
beschuldigingen missen dan ook el
ke grond.
Lunshof geeft voorts in zijn bro
chure te kennen, dat de heer Van
Heuven Goedhart door het verzen
den van brieven door de linies aan
de heren Bosch van Rosenthal en
Frans Goedhart het leven van freu
le Van Hardenbroek van Ammers-
tol in de waagschaal zou hebben ge
steld voor een particulier belang.
Over die brieven is ©en enorme agi
tatie gevoerd. Zij zijn nimmer over
de linies gebracht. Zij geraakten in
handen van geallieerde militairen
en kwamen terecht bij het B.I.
Ten aanzien van de brief aan
Fran? Goedhart, die door Lunshof
sterk is becritiseerd in zijn tweede
brochure, verklaart de commissie,
dat zij voor de suggesties, welke
Lunshof blijkbaar heeft willen wek
ken door een. door de heer Van
Heuven Goedhart op goede gronden
betwist, verband te leggen tussen
enige door hem uit een lange brief
geciteerde zinnen, noch met betrek
king tot het tot stand komen van
het Tijdelijk Persbesluit, noch van
het Tribunaalbesluit. noch anders
zins aanwijzingen heeft gevonden,
die ook maar enigermate daaraan
voedsel kunnen geven.
De heer Lunshof geeft in zijn
brochure te kennen, dat de heer
Van Heuven Goedhart door het ver
zenden van deze brieven het leven
van freule Van Hardenbroek in de
waagschaal heeft gesteld voor een
particulier belang. Uit het onderzoek
der commissie is gebleken, dat dc
heer Van Heuven Goedhart door
middel van freule Van Hardenbroek
het dringend verzoek van de voor
zitter van het college van Vertrou
wensmannen. de heer Bosch van
Rosenthal, had gekregen hem een
brief te schrijven met de nodige
informaties over de situatie van dat
ogenblik, in het bijzonder ten aan
zien van de positie van Vertrou
wensmannen. die het vacuum zagen
naderen en zich door de Regering
niet voldoende ingelicht achtten. De
commissie kan niet inzien, dat de
heer Van Heuven Goedhart, toen hij
aan een verzoek van deze aard vol
deed, een particulier belang diende
Wat voorts het in de waagschaal
stellen van het leven van freule Van
Hardenbroek betreft, wijst de com
missie er op, dat uit de afgelegde
verklaringen is gebleken, dat freule
Van Hardenbroek niet voornemens
was de brieven zelf over de linies
te brengen. De heer Van Heuven
Goedhart verklaart, dat zij hem ge
zegd heeft dat zij over relaties met
B.I. beschikte; zij zelf verklaart, dat
dit onjuist is, zij had geen relaties
met B.I., doch met de B.S. Zij heeft
de brieven dan ook ter verzending
gegeven aan een functionaris van
de B.S. In ieder geval heeft zij de
heer Van Heuven Goedhart de in
druk gegeven, dat zij er een offi
ciële weg voor wist. Hij is op dit
aanbod ingegaan, het aan haar ver
der overlatende, wat zij met de brie
ven, die haar open ter hand waren
gesteld, zou doen. Dat de heer Van
Heuven Goedhart van deze gelegen
heid tevens gebruik maakte om ook
een privébrief aan de heer F. Goed
hart mee te geven, verandert aan
het vorenstaande* niets. De derde
brief was, zoals gebleken is. een
brief van freule Van Hardenbroek
zelf.
Door dit alles wordt de persoon
en het karakter van de heer Van
Heuven Goedhart niet aangetast.
Intussen had zich te Oisterwijk,
waar de zetel was van de ministers
kwartiermakers en in Den Bosch 'n
merkwaardig feit voorgedaan. Daar
waren de bureaux van de heer Van
Heuven Goedhart opengebroken. Dit
is, toen het bekend werd, aanlei
ding geworden tot de wildste ge
ruchten omtrent de oud-minister van
Justitie in het bevrijde, maar nog
geenszins georganiseerde Zuiden.
Het is de commissie niet gelukt de
aanleiding tot deze nogal opzienba
rende handeling uit te vinden. Zij
acht 't echter geenszins uitgesloten,
dat hierbij een rol heeft gespeeld de
begeerte om op de hoogte te komen
van dc correspondentie, welke de
heer Van Heuven Goedhart als mi
nister nog had gevoerd met de pro
cureur-generaal mr. Speyart van
Woerden, over diens weigering om
na zijn terugkeer op 3 Februari 1945
het bevrijde gebied weer te verla
ten. De stukken zijn naar Londen
gebracht en daar uitgezocht. Er
bleek geen enkel stuk bij te zijn
waaruit men de conclusie zou kun
nen trekken, dat zich in de bureaux
van de heer Van Heuven Goedhart
in Noord-Brabant dingen bevonden,
die minder juist waren. Bij de be
spreking te Londen, in de kamer
van de heer Gerbrandy, waar tot
het openbreken werd besloten, wa
ren aanwezig de minister-president,
zijn secretaris de heer Nuboer, ge
neraal Kruis, de kolonel Snijders cn
de heer Van Angeren. Zij hebben
allen voor de commissie verklaard,
dat het denkbeeld niet van hen af
komstig is. In ieder geval heeft mi
nister Gerbrandy alle verantwoor
delijkheid op zich genomen. Aan
gezien de commissie van geen en
kele steekhoudende reden voor de
inbraak is gebleken, moet zij haar
afkeuring uitspreken over het feit.
dat de heer Gerbrandy, hoewel dc
heer Van Heuven Goedhart bereid
was zelf naar Nederland te gaan om
de stukken te halen, tot zulk een
grievende daad opdracht heeft ge
geven. De heer Gerbrandy heeft
het verkeerde daarvan gelukkig
spoedig zelf ingezien. Hij heeft nog
getracht de opdracht te herroepen,
doch toen was het feit al gebeurd.
De commissie heeft door een in
telligente wijze van verhoren kun
nen aantonen dat Lunshof de gehei
me stukken, die hij zo vervalst
heeft dat zij pasklaar waren in het
systeem van beschuldigingen, heeft
gekregen van de heren Van Houten
De commissie zegt, dat de heer
Lunshof, die niets uit eigen weten
schap wist, op uitermate losse
gronden de meest ernstige aantij
gingen heeft geuit, zich daarbij
bovendien niet ontziende om- door
onjuist en onvolledig citeren een
valse voorstelling van zo.ken te
geven.
en Somer. De commissie kan zich
niet aan de indruk onttrekken, dat
de verklaringen van deze drie he
ren op dit punt een weinig betrouw
baar beeld geven. Die indruk wordt
nog versterkt door het feit, dat de
heer Somer in een nader verhoor
gedeeltelijk van zijn verklaring hier
over terugkomt, daarbij dit deel van
zijn getuigenis meer in overeenstem
ming met dat van de heer Van
Houten brengend. De commissie
heeft er de minister van Justitie op
opmerkzaam gemaakt, dat de heer
Somer onbevocgdelijk geheime stuk
ken uit het archief van het B.I. aan
derden heeft ter hand gesteld. Zij
acht het wenselijk een justitieel on
derzoek in te stellen naar de vraag,
van schending van de geheimhou
dingsplicht.
D E Parlementaire Enquête Commissie heeft de zaak van de door Lunshof
gebruikte geheime stukken in April van het vorige jaar uitgezocht.
Zij heeft er daarbtf voor gezorgd, dat gedurende de verhoren de verschil
lende getuigen geen contact met elkander konden hebben. Zij moesten in
verschillende vertrekken van het Tweede Kamergebouw wachten en zU
verlieten de kamer van de commissie door verschillende deuren. Dit is
oorzaak geweest van merkwaardige tegenspraken tussen de onder ede
afgelegde getuigenissen van de heren mr Ch. H. J. F. van Houten, dr J.
M. Somer en H. A. Lunshof. De heer Van Houten was te Londen eerst ver
bonden aan het Bureau Inlichtingen en vervolgens aan de staf van Prins
Bcmhard. Thans is hij bank-directeur in Den Haag. De heer Somer was
leider van het B.I. Hij Is gepens. kolonel der Infanterie K.N.I.L. en thans
werkzaam btf de N.S.F. te Hilversum.
De heer Van Houten was de eer
ste. „Hoe komt de heer Lunshof aan
geheime persoonlijke schrijvens uit
het archief van het B.I.?" vraagt de
voorzitter, mr Donker, hem.
Antwoord: „Ik weet er het vol
gende van af. De heer Lunshof heeft
indertijd contact o.a. met mij gezocht
naar aanleiding van een brochure,
die hij zou schrijven. Hij heeft mij
toen gevraagd, of ik hem inlichtin
gen kon geven over zaken in Lon
den. Dat heb ik mondeling gedaan
en bij dat onderhoud is mij gebleken
dat de heer Lunshof al af wist van
bepaalde geheime brieven."
„Onverklaarbaar"
De heer Van Houten zegt niet te
kunnen verklaren, hoe Lunshof deze
brieven had. „Wel weet ik, dat hij ze
blijkbaar niet meer had op het ogen
blik, dat ik met hem sprak, want hij
heeft mij toen gevraagd, of hij ze
nogmaals ter inzage mocht hebben.
Toen heeft hij ze van mij weder
om ter inzage gehad."
Voorzitter: „Op welke gronden
meende u vrijheid te kunnen vinden
hem inzage te geven van stukken uit
het archief van B.I.?"
„Die waren in mijn bezit."
„Kopieën?"
„Kopieën van deze brieven waren
in mijn bezit."
Daarmede is het verhoor eigenlijk
afgelopen, maar de heer Van Houten
komt terug op de beruchte brief, die
hij aan de minister van Justitie in
Londen heeft geschreven. Als dat af
gehandeld is. wil de voorzitter toch
nog weten, waarom Lunshof de brief
van 12 April 1945 van de heer Somer
aan de minister van Oorlog niet con
form het origineel heeft geciteerd.
De heer Van Houten weet het niet.
Hij heeft de teksten niet naast elkaar
gelegd. „Ik heb u gezegd, dat ik zelf
in het bezit was van kopieën van
deze brieven, die ik destijds van do
heer Somer heb gekregen, maar ik
heb ze niet met de brochure ver
geleken."
De heer Van Houten vertelt, dat
hij de heer Lunshof niet eerder ken
de en het lid der commissie, de heer
Koersen, vraagt hem dan, of het niet
een tamelijk riskant bedrijf was zul
ke brieven ter inzage te geven aan
iemand, die hij niet kende.
Dan komt de verklaring los: de
heer Van Houten heeft grote geschil
len gehad met de heer Van Heuven
Goedhart. Hij heeft zich deze tot vij
and gemaakt. „Wellicht zal dit de
psychologische verklaring zijn van
het feit, dat ik voor de heer Lunshof
op een gegeven moment gemakke
lijker bereikbaar was dan normaliter
het geval zou zijn geweest, te meer
waar de heer Lunshof naar mijn we
tenschap en overtuiging reeds iets
bezat."
Door de ene deur gaat de heer Van
Houten weg, door de andere komt
dr Somer binnen. Ook hem vraagt de
voorzitter, hoe Lunshof aan brieven
uit het archief van B.I. komt.
De heer Somer: „Dat zou ik u niet
kunnen zeggen."
Voorzitter: „Is u dat niet bekend?"
Antwoord: „Neen. Ik zou mis
schien wel een vermoeden kunnen
hebben. Ik weet, dat de heer Van
Houten nogal bevriend met de heer
Lunshof is."
De heer Somer houdt dan verder
vol, dat hij Lunshof die brieven niet
heeft gegeven. Hij is wel eens een
avond met de heer Van Houten bij
hem geweest en toen heeft Lunshof
over deze dingen gepraat. De brie
ven zelf heeft hij hem echter niet
verschaft. Dr Somer weet niet meer,
of Lunshof gedeelten uit zijn bro
chure heeft voorgelezen. „Hij heeft
mij wel sterk de indruk gegeven, dat
hij van deze dingen op de hoogte
was," zegt hij.
Voorzitter: „Kunt u vermoeden
hoe hij daarvan op de hoogte is ge
komen?"
Antwoord: „Dat zal misschien door
een van de mensen van B.I. geweest
zijn."
Vervalsingen
De voorzitter komt dan op de ver
valsingen in de citaten. „U kunt dus
verklaren, dat er in de bespreking
met Lunshof niet over gesproken is.
dat deze teksten gewijzigd moesten
worden?"
„Neen."
De voorzitter houdt aan. Weet de
heer Somer het nu wel zeker? En
ook dr Somer houdt vol. Voor zover
hij weet niet.
Dan vraagt het lid der commissie
de heer Hóogcarspel: „Hebt u de
heer Lunshof bij die bespreking te
dien aanzien geen advies gegeven?"
Antwoord: „Ik heb hem wel het
advies gegeven, dat hij. als hij hier
over zou schrijven, bepaalde dingen
niet woordelijk moest overnemen.
Dat zal vermoedelijk wel ter sprake
zijn geweest. Ik vond het een onaan
gename affaire."
Voorzitter: „Dus dat hebt u die
avond wel gezegd?"
Antwoord: „Ja, dat zal wel dege
lijk ter sprake zijn gekomen. Ik vond
het onaangenaam, dat hij deze din
gen gebruikte."
En de voorzitter merkt, kennelijk
verstoord, op, dat hij zoeven heeft
gevraagd of hij met Lunshof over
deze wijzigingen van gedachten
heeft gewisseld en dat hij toen
ontkend heeft.
Het volgende deel van het verhoor
spreekt geheel voor zichzelf.
Voorz.: „Hebt u, toen u met de
heer Van Houten van dc heer Luns
hof wegging, of later niet gezegd:
Hoe komt hij aan stukken van B.I.?"
Antw.: „Natuurlijk hebben wij
over dit geval met elkaar gespro
ken."
Voorz.: „Wat was de conclusie van
dat gesprek?"
Antw.: „Dat het onbegrijpelijk
was, hoe hij aan die zaak kwam."
Voorz.: „Heeft de heer Van Hou
ten u daarover geen nadere inlich
tingen kunnen verschaffen?"
„Tamelijk bevriend"
Antw.: „Hij praatte wel meer met
de heer Lunshof; hij was tamelijk
bevriend met hem. Ik heb het ver
moeden, dat hij ze van de heer Van
Houten had."
Voorz.: „Heeft de heer Van Houten
tegen u gezegd, dat hij de heer
Lunshof die stukken had gegeven?"
Antw.: „Als u het mij op de man
af vraagt: Ja."
Voorz.: „Wanneer heeft hij dat ge
zegd?"
Antw.: „Dat zal hij vermoedelijk
hebben gezegd op de heenreis naar
de heer Lunshof. Wij zijn samen met
de auto van de heer Van Houten
gegaan."
Voorz.: „Dus u wist, toen u er naar
toe ging, dat de heer Lunshof be
schikte over stukken van het BI
die dc heer Van Houten hem ter
hand had gesteld?"
Antw.: „Ja, dat heb ik bij die be
spreking juist trachten tegen te hou
den
Voorz.: „Dat hij daarvan gebruik
zou maken?"
Antw.: „Ja. Maar de heer Lunshof
heeft tegen mij gezegd, dat hij ze
niet van B.I. had. Er waren meer
bronnen, zei hij."
Voorz.: „De opmerking van de
heer Lunshof, dat hij ze niet van
B I. had, kon u eigenlijk voor ken
nisgeving aannemen, want u wist
van de heer Van Houten, dat de heer
Lunshof ze van hem had gekregen
Antw.: „Voor zover ik mij her
inner wel."
En tenslotte komt dan de defini
tieve bevestiging los: de heer Van
Houten had medegedeeld, dat hij die
zaak aan de heer Lunshof had ge
geven.
Dr Somer weet natuurlijk niet, dat
de heer Van Houten onder ede had
toegegeven, dat hij de geheime stuk
ken van de heer Somer heeft gekre
gen. Hij kan echter, als de voorzit
ter het hem vraagt, niet zeggen hoe
de heer Van Houten aan die kopieën
is gekomen. „Heeft hij die van u ge
had?"
„Dat kan ik u niet zeggen; wij
hebben zoveel kopieën gemaakt."
De voorzitter legt uit, dat de heer
Van Houten niet meer bij B I. was,
dus ze niet zelf gelicht kan hebben.
„Dan moet hij die stukken toch van
iemand hebben gekregen?"
Antw.: „Als hij ze gehad heeft,
neem ik aan, dat hij ze van mij heeft
gekregen."
Dc voorzitter vist naar de motie
ven. „Was dat misschien, omdat u
bepaalde grieven tegen de heer Van
Heuven Goedhart had?"
De heer Somer legt dan uitvoerig
uit. dat de beide heren materiaal
wilden hebben om zich na de oorlog
te kunnen verdedigen, als zij ter ver
antwoording zouden worden geroe
pen.
Lunshof zelf probeert voor de
commissie zijn bronnen geheim te
houden, zoals hij tevoren ook voor
de rechter heeft gedaan. Hij beweert
ook, dat hij letterlijk geciteerd heeft
uit de brieven, zoals ze hem ter be
schikking stonden. Waarom ze dan
afwijken van de originele brieven
weet hy niet.
De voorzitter vertelt hem dan
maar, dat diezelfde middag onder
ede is verklaard, wie hem de brieven
heeft gegeven cn dat ze zijn ver
strekt, precies zoals ze uit het ar
chief van B.I. zijn gekomen.
Lunshof tapt dan uit een heel an
der vaatje. Hij vindt niet dat een
citaat letterlijk behoeft te zijn, als
het tussen aanhalingstekens staat.
De commissie denkt daar kennelijk
anders over.
Tenslotte wordt aan Lunshof ge
vraagd, of men hem heeft geadvi
seerd niet woordelijk te citeren,
maar bepaalde veranderingen aan te
brengen.
Lunshof: „Neen, dat is mij niet ge
adviseerd."
Voorz.: „Ik merk op, dat u hier in
strijd komt met de verklaring van
een andere getuige, die wij vandaag
hebben gehoord."
Antw.: „Dat is natuurlijk moge
lijk. Het is een hele tijd geleden en
ik heb in die tijd een hele hoop din
gen gedaan. Ik kan mij niet herinne
ren, dat tegen mij is gezegd: je moet
dat zo en zo citeren."
Voorz.: „Dus het is wel mogelijk,
dat het u gezegd is? U maakt nu een
gebaar, maar een gebaar kan niet
worden opgenomen. Wat zegt u
daarop?"
Antw.: „Het is mogelijk, maar ik
acht het uiterst onwaarschijnlijk."
Het verhoor is afgelopen, zonder
dat de voorzitter de getuige het
is een unicum in het verslag be
dankt voor de verstrekte inlich
tingen.
Herinneringsstoorois
Dat was op 4 April 1950. En dan
komt dr Somer op 25 Augustus 1950
tijdens een ander verhoor op eigen
initiatief tot de verklaring. ,,dat ik
door de verrassing, die mij ten deel
viel, mijn geheugen niet van tevoren
heb kunnen voorbereiden, hetgeen
ik meestal wel doe voor de verhoren
en ook van tevoren de stukken op
vraag. Daardoor heb ik in mijn ver
klaring gezegd, dat ik het vermoe
den had, dat de heer Lunshof de
stukken van de heer Van Houten
had gekregen. Achteraf is mij ge
bleken, dat de heer Van Houten de
ze stukken niet tevoren aan de heer
Lunshof had afgegeven, maar dat
hij deze na het onderhoud, dat
wij met de heer Lunshof hebben ge
had, bij hem heeft achtergelaten. Er
zweefde mij tijdens mijn vorige ver
hoor iets voor de geest, dat hij de
stukken met de heer Lunshof had
besproken. Dat is dus een verschil
met mijn eerste verklaring."