SINT NICOLAAS BREEKT IN
SJOERD WILDE SINT
TECEMOET LOPEN
r~
Bob van Dijk
J*
..Zwarte Piet niet vleugels
bracht hem thuis
Kerknieuws
[Eén meisje
en
vele mannen^
4
Dinsdag 4 December 195
SJEMENOU! zei Sinterklaas en hij schudde zó met
zijn hoofd, dat de witte vlokken uit zijn baard
vlogen. „Asjemenou; daar kom ik tot de ontdekking,
dat ons systeem al zeven honderd één en twintig
jaar niet heeft geklopt,,' Hij klapte de brochure
over „Sociale gerechtigheid", die hij had zitten lezen, dicht en zei
nog eens met een zucht: „Asjemenou! Asjemenou!" Piet zat er
met een schuldig gezicht bij. Hij kloof verwoed op zijn penhou
der en tikte met zijn zwarte knokkels op het geopende boek,
waarin de omstreeks zes en vijftig millioen cadeaux, in de loop
der jaren uitgereikt aan Nederlandse kindertjes, stonden ge
registreerd.
Een naargeestig kraakgeluid liet
v/eten, dat het kostbare kleding
stuk van links naar rechts was
opengescheurd. De bisschop slaak
te een kreet, verloor het even
wicht en stortte naar binnen. In
zijn val sleurde hij een omvang
rijke kamerlinde, die in een pot
op de vensterbank had gestaan,
mee.
Maar het viel mee. Sint krabbel
de overeind, wreef zijn gekneusde
lichaamsdelen en plaatste toen de
hand tegen de oorschelp. Zowaar,
hij hoorde de heer des huizes nog
steeds luidruchtig snurken. Zwarte
Piet was echter zo bleek als een
Europeaan geworden. Het hart
bonsde hem in de keel.
Had inderdaad niemand het
spectakel gehoord?
In huis in ieder geval niet. Maar
hoofdagent Zo en Zo was tij
dens zijn surveillance door de
nachtelijke stad de vreemde gelui
den wèl opgevallen. Hij zette zijn
„Drommels, Piet. Kijk nou wat
hier staat. Henkie Zus en Zo.
Die en Die-weg. Kreeg vanavond
het volgende: een speelgoed-brand
weerauto, een fiets, een toverlan
taarn, zes chocolade-letters. een
zakmes met kurkentrekker, een
verfdoos en een kroontjespen. In
komen van papa 15.000 's jaars.
Je voelt wel. Piet, dat is te
gek! Neem nou Klaasje Dinges,
Daar en Daar-straat. Die kreeg een
marsepainen hart (gebroken) en
vijf pepernoten. Loon van Dinges
senior vijf en veertig gulden per
week. Zeg nou zelf. is dat eer
lijk, Pieter? Is dat sociale gerech
tigheid? Heeft er niet iets aan ons
distributie-systeem gehaperd? Je
zou toch zeggen, dat Henkie is
voorgetrokken, nietwaar?"
„Tja, nou u het zegt...." aar
zelde Zwarte Piet, „er moet wel
een vergissing gemaakt zijn. Eh..
die kroontjespen voor Henkie had
eigenlijk best achterwege kunnen
blijven
„Zo is het!" beaamde de Sint en
aaide over zijn kale kruin. En
hij vervolgde met iets van wee
moed in zijn stem: „Waar ik ook
in dit boek kijk. overal vertoont
de verdeling van cadeau's hetzelf
de beeld. Het is alsof we het erom
gedaan hebben: de kindertjes van
laten we zeggen beter gesi
tueerde vaders véél speelgoed en
die van de nou ja minder
bemiddelden weinig
,,'t Was anders toch heus toe
val. meesterstamelde Pieter
„Toeval of geen toeval," hernam
de bisschop resoluut, terwijl hij
zijn Zondagse mijter op het hoofd
plaatste, „we zullen onze fouten
herstellen." En terwijl hij zijn staf
nam uit een hoek van de kamer,
voegde Sint er aan toe: „vannacht
nog. Vooruit, Piet, geef me mijn
gevoerde tabbaard en trek zelf
ook iets warms aan. En het paard
moet een extra-winterpeen heb
ben, want het is koud buiten en
we hebben een hele tocht voor de
boeg."
„Maar wat gaan we dan toch
doen?" wilde Piet weten.
„Wel. het is dood-eenvoudig."
antwoordde Sint. „We gaan de
huizen van de kindertjes langs, die
vanavond te veel hebben gekre
gen. Dan nemen we weer wat
cadeau's mee en brengen die bij
de jongens en meisjes, die te kort
zijn gedaan. Is dat duidelijk?"
Sint en Piet op stap
„Zeg eens Sint," fluisterde Piet,
toen ze een groot huis waren ge
naderd. „Zou het nou geen ver
velende geschiedenis worden,
wanneer iemand ons herkende?"
„Daar heb ik aan gedacht," ant
woordde de bisschop monter.
„Kijk maar." En van onder zijn
tabbaard haalde hij drie zwarte
dingen tevoorschijn, waarvan hij
er Pieter twee gaf.
„O, het zijn maskers." sprak Piet
verbaasd en haastte zich de witte
schimmel ook zo'n zwart geval
voor te binden. Het dier liet hem
zacht hinnikend begaan.
Toen Pieter zich ook van een
masker had voorzien, ging het
drietal op het grote huis aan. De
bisschop voelde eens aan de deur,
maar die bleek op het nachtslot
te zitten.
„Wat nu?" peinsde de Sint. „Hoe
moeten we het sociale recht nu
herstellen? We moeten naar bin
nen. want ik weet zeker, dat het
jongetje en het meisje, die hier
wonen, vanavond véél te goed
door ons zijn bedacht. Maar je
ziet het, de deur zit zo vast als
het maar zijn kan."
Rinkeldekinkel
„Ik heb een idee!" zong Zwarte
Piet en fluisterde prompt iets in
één van de grote flaporen van het
paard, dat geduldig was blijven
wachten. Het dier lichtte zijn ach
terbeen op en trapte. Een luid
gerinkel verkondigde, dat de grote
spiegelruit van het huis aan dig
gelen was gevallen.
„Zal lk naar binnen gaan?"
opperde Piet.
Zwarte Piet had zich aan de re
genpijp op de vensterbank gehe
sen en stapte reeds met zijn ene
voet naar binnen.
„Wacht even", fluisterde zijn
baas. „Sssssttt! Even horen of er
geen onraad is".
Piet haalde diep adem en liet
zich* met een zachte plof op het
tapijt in de kamer neervallen.
„Nu ik", kondigde de bisschop
aan. Zijn oude gewrichten kraak
ten. Maar hij presteerde het de
vensterbank te bereiken. Knecht
Pieter hoorde zijn meester hijgen
na deze krachttoer en stak zijn
beide armen uit om Sint op te
vangen bij de volgende etappe.
Het paard keek belangstellend toe
en knipoogde zo af en toe in de
maneschijn.
Toen gebeurde er iets verschrik
kelijks. Sinterklaas' rode gewat
teerde tabbaard bleef achter een
glasscherf, die hij ln de sponning
over het hoofd had gezien, haken.
door
fiets tegen het hek en kwam de
tuin van het grote huis in. Nóg
hadden Sint Nicolaas en Zwarte
Piet niets gemerkt. Toen inééns
begon het paard te steigeren en
nog geen twee tellen later staar
den meester en knecht ontzet in
het verblindende licht van een
zaklantaarn.
„Wat moet dat daar?" klonk een
barse stem.
„Wwwie? Wwwij?" stamelde Sint.
„Ja, wie zou ik anders bedoe
len", baste hoofdagent Zo en Zo.
„Kijk mij eens aan. En jij daar,
kom eens nader. Jullie zijn er
gloeiend bij. Inbraak hè, dat is een
ernstig vergrijp."
De politieman greep de bisschop
bij de kraag, sleurde hem over de
Zo en Zo. terwijl hij glom over
heel zijn gezicht.
„Zo zo, hebben zij ingebroken?
Dat is niet zo mooi", meende de
inspecteur. „En wat doet dat paard
daar?"
„Dat paard? O, dat hadden ze
meegenomen om er de buit op te
vervoeren", constateerde hoofd
agent Zo en Zo zonder blikken of
blozen.
,,'t Is nietes", waagde Sinter
klaas. „Er is hier een betreurens
waardig misverstand in het spel.
Ik ben Sint Nicolaas, de kin
dervriend, hij daar is Zwarte Piet,
mijn bediende, en dét is onze
schimmel Wij trachten sociaal on
recht te herstellen."
De inspecteur kuchte.
„U begrijpt wei", begon hij. „dat
ik dit niet zo zonder meer mag ge
loven. U hebt inderdaad de kleren
van Sint Nicolaas en Zwarte Piet
aan. Maar dat Lijkt me juist een
uitstekende vermomming voor in
brekers. Hoe wilt u uw bewerin
gen met bewijzen staven?"
„EhhhTjaNou ja
Zie eens hier. zei Sinterklaas,
maar verder kwam hij niet.
„Welnu", sprak de inspecteur
weer, „komt u eerst naar eens het
lokaal binnen. Agent laat het
paard maa; zo lang op de gang.
Ziezo, nu zullen we eerst die
Zwarte Piet eens op zijn kleur
echtheid beproeven.
De inspecteur likte plechtig aan
zijn wijsvinger en streek die langs
het gezicht van Piet. Hierna be
studeerde hij de vingertop, alsof
deze een hoogst interessante be
zienswaardigheid was.
„De kleur is echt", constateerde
de inspecteur, „het gezicht heeft
niet afgegeven. Sta mij toe nu uw
baard eens te onderzoeken, mijn
heerSt. Nicolaas. zullen we
maar zeggenDe inspecteur be
tastte Sints kin-tooisel, mompelde
cn trok er vervolgens zachtjes
aan.
„Ook de baard schijnt echt.
Maar dit zijn nog geen bewijzen.
De politie gaat nooit over één
nacht ijs, heren. Het is best mo
gelijk, dat een neger, die nog geen
Zwarte Piet behoeft te zijn, in een
inbrekers-complot betrokken is.
Enne.... een baard.... tja. iede
re man kan die laten staan en wit
worden doet ie ook wel, wanneer
je maar lang genoeg wacht."
Verdachte omstandigheid
„Een verdachte omstandigheid,
mijnheer de inspecteur" voerde
agent Zo en Zo aan, „is dat het
drietal maskers voorhad. U heeft
het zelf gezien."
vensterbank naar buiten en deed
hem de handboeien aan. Daarna
moest Pieter's rechteroor het ont
gelden. De agent trok het tweede
slachtoffer naar het kozijn toe en
tilde hem toen bij zijn broekriem
naar buiten.
Toen had hoofdagent Zo en
Zo een opschrijfboekje voor de
dag gehaald. Zo in zijn uniform
met de revolver aan de zij, zag
hij er gevaarlijk uit.
„Jij daar, met dat rooie pak. Wat
is je naam", brieste de politieman
ineens.
„Nicolaas", klonk het schuchter.
„En verder", deed de dienaar der
Wet gevaarlijk.
„Kapoentje."
„Beroep?"
„Kindervriend." Het kwam er
vrij onzeker uit Dikke tranen wel
den in de ooghoeken van de bis
schop.
„Zeg ereis, je staat met toch niet
te bedotten. Je wilt me toch niet
wijsmaken, dat kindervriend een
beroep is. En zeker niet het be
roep van iemand die inbreekt."
„Ja maar mijnheer de commis
saris" begon Pieter bevend op
een huiltoon. „We wilden hele
maal niet inbreken. Wij wilden het
so-so-so-ciale.
„Hou jij je erbuiten", klonk het
alsof er een projectiel explodeer
de. „Wacht, ik zal jou ook maar
even de armbandjes omdoen. Jij
hebt me veel te veel praatjes."
Met een klik sloten de stalen bo*ei-
en om Pieter's zwarte polsen.
Droeve optocht
„Ik weet het goed gemaakt",
hernam de politieman, „jullie gaan
met me mee naar het bureau en
moeten daar maar eens aan de
inspecteur vertellen wat jullie
hier aan het doen waren. En denk
erom, onderweg geen geintjes,
want mijn blaffertje is met scherp
geladen."
Daar ging de droeve optocht.
Sinterklaas en Zwarte Piet ge
boeid voorop. Hoofdagent Zo en
Zo op de fiets erachter met het
paard aan de hand. Zo kwamen
ze op het bureau.
„Waar is de inspecteur" vroeg
hoofdagent Zo en Zo aan zijn col
lega's, die meer interesse toon
den in kaarten dan dan in de juist
binnengekomenen.
„Hier ben ik", klonk het van de
andere kant. „Wat is er aan de
hand? Wel heb ik van mijn leven!
Wie breng je nou mee. agent'
Doen jullie die maskers eens
gauw af."
De maskers zakten. Zo goed en
zo kwaad als het ging met de
handboeien aan, knoopte Piet ook
het strikje achter de oren van het
paard los.
„Nee maar, wat komen die ge
zichten me bekend voor. Zeg eens.
agent, waar haal je ze vandaan?"
„Ik heb ze op heterdaad betrapt
bij een inbraak", sprak hoofdagent
„Dat kan ik verklaren", vloog
de oude bisschop op.
„Ssssttt!" kalmeerde de inspec
teur hem. „Gaat u beiden nu eerst
eens rustig zitten."
Met een vijandig gezicht schoof
hoofdagent Zo en Zo stoelen aan.
„U houdt dus vol, dat u Sinter
klaas en Zwarte Piet bent?" wilde
de inspecteur weten.
„Ja", zeiden meester en knecht
in koor.
„Welnu, dan moet u beiden dus
gedichten kunnen maken. En goed
ook. Wat dacht u ervan, wan
neer ik de proef eens op de som
nam? Ik bedoel, dat u ons hier
voordichtte, om uw identiteit te
bewijzen."
„Hum" zei Sinterklaas.
„Hum" zei Zwarte Piet. En het
paard op de gang hinnikte be
scheiden.
„Welnu?" deed de inspecteur on
geduldig.
,,'t Is goed", antwoordde de
grijsaard toonloos.
„Agent!" beval de inspecteur
De schimmel luid hinnikend
van vreugde werd binnengela
ten.
„Begin jij maar Piet", opperde
de Sint later en streek over zijn
baard. Peter schraapte de keel en
begon:
„Sint, de oude filantroop,
loopt met zijn goedheid graag te
koop;
want als de bisschop jarig is,
blijkt, dat hij lang niet karig is.
Hij geeft, hetzij aan jong of oud..."
Hoofdagent Zo en Zo snoof ver
achtelijk, maar Sinterklaas nam
over:
maar maakt wel meer dan eens
een fout.
Zo bleek hem plots'ling in deez'
nacht,
dat hij de welgestelden al te goed
bedacht
en kind'ren van de minder-welge-
stelde pa's,
die grepen er een beetje naast
„Inspecteur." protesteerde hoofd
agent Zo en Zo, „pa's en naast, dat
rijmt niet op elkaar. Het zijn de
echte Sinterklaas en Zwarte Piet
niet."
„Stil!", maande de inspecteur.
„Gaat u verder, heren". En de bis
schop vervolgde met rollende r's:
„Zo kreeg een knaap, van ouders.
welgesteld:
een blokkendoos, een trein, een
beurs met geld.
een stoommachine en een fiets..."
Zwarte Piet, glimmend van de in
spiratie, vervolgde:
maar and'ren kregen practisch
niets.
Het noodlot wilde, dat bleek ons
alras:
hun vaders zaten minder in de
slappe was.
Wat bleek dus ons verzuim bij
onze ac-activiteit?"
De oude Sint, zich weer van zijn
waardigheid bewust, niettegenstaan
de de grote scheur in zijn tabbaard,
gaf het antwoord:
„De sociale - hum - gerechtigheid.
En om maar verder te vertellen:
wij wilden toen vannacht het recht
hersteilen.
We dachten alle huizen langs te
benen
en waar te veel gegeven was, terug
te nemen
„Kreupelrijm!" onderbrak hoofd
agent Zo en Zo verontwaardigd.
„Benen en nemen, dat rijmt al
weer niet."
„Hei is ook maar een Sinterklaas
gedicht," suste de inspecteur.
Zwarte Piet snoot zijn neus en
reciteerde vervolgens:
de pakjes, aldus weer m onze
handen.
zouden dauma bij te kort gedanen
aanbelanden
„Pleonasme!" knalde de hoofd
agent Zo en Zo, die vroeger op de
toneelclub de klok wel eens had
horen luiden. Maar de grijze bis
schop, die weer een nieuwe inge
ving had. vervolgde onverstoorbaar.
U snapt, wc waren dus verplicht
wel in te breken, want de deuren
waren dicht
Zo mocht het onze schimmel plots
gelukken,
een spiegelruitje van een villa in
te drukken.
En Piel en ik klommen zonder
bezinnen
het raam van deze villa binnen.
Het sociale onrecht zou dus uiterst
snel
hersteld zijn, inspecteur, dat voelt
u wel..."
De inspecteur knikte instemmend,
waarop Piet de slotfase inzette:
.Een ongelukje bij de bezigheden
mijn baas, de Sint, was uitge
gleden
trok d'aandacht van deze eh
despoot
„Alleen maar een dichterlijke vrij-
heid," lichtte Sint Nicolaas toe Maar
Zwarte Piet ging alweer door:
die ons heel stevig in de
boeien sloof.
Maar naar mijn baas en ik beden
ken.
zal hij ons nu toch wel genade
schenken."
Zwarte Piet had het epos be
ëindigd. Hij keek rond om de
stemming te peilen. Hoofdagent Zo
en Zo scheen niet geheel en al
voldaan. Maar de inspecteur reikte
Sint en Pieter glimlachend de
hand.
„Bravo!" riep hij en klopte bei
den op de schouder. „U hebt mijn
twijfel volledig weggenomen."
Maar hoofdagent Zo en Zo bleef
mokken, toen hij de opdracht
kreeg beide arrestanten van de
boeien te ontdoen.
„Nu ik mijn handen weer vrij
heb", zei Sint Nicolaas geheimzin
nig, „ben ik in staat om ook de
agent te overtuigen van onze ware
identiteit." Hij graaide in zijn bin
nenzak en haalde een enorme cho
colade-sigaar tevoorschijn. „Die is
voor u agent. Zijn we nu weer
goede vrienden?"
Vriendelijke glimlach
Langzaam aan veranderde het
gezicht van hoofdagent Zo en Zo.
De nors© uitdrukking maakte
plaats voor een allervriendelijkste
glimlach, toen de bisschop hem de
lekkernij tussen de lippen stak.
,.U neemt me toch niet kwalijk.
Sinterklaas, u begrijpt, wij van de
politie
„Natuurlijk, natuurlijk. U moet
altijd heel voorzichtig zijn", haast
te Sinterklaas zich te zeggen.
Intussen was de inspecteur even
het lokaal uitgegaan. Toen hij te
rugkwam, verborg hij iets achter
de rug.
„Ik had zo gedacht", lachte hij,
„dat de agent nog maar eens kof
fie moet zetten. Ik heb er iets bij.
't Was eigenlijk wel voor moeder-
de-vrouw bestemd, maar wie weet
laat Sint er haar morgen nog wel
niet eentje bezorgen
Er kwam een grote witte doos
met een boterletter erin op tafel.
Piet leende de inspecteur zijn zak
mes en hoofdagent Zo en Zo ging
fluitend koffie zetten. De andere
politiemannen hadden intussen hun
kaartspel gestaakt en volgden met
veel belangstelling de ceremonie
van het aansnijden.
Toen ging de telefoon. De in
specteur nam zelf op.
„Er is ingebroken", konden alle
aanwezigen de hoorn hees horen
fluisteren. De inspecteur fronste
het voorhoofd.
„Een gesprek voor u. Sinter
klaas."
DAAR stond Sjoerdje dan, helemaal alleen in een grote,
witte wereld. De wind veegde wat sneeuw van de strui
ken en blies de vlokken in Sjoerdjes toet Maar Sjoerd zag de
witte bomen niet Hij lette niet op een bevroren plas en bijna
viel hij achterover. Sjoerdje dacht, héél, héél diep. Weet je
waarover? Luister!
De bisschop kreeg een rood
hoofd en nam de hoorn over.
„Een misverstand. mijnheer",
stamelde hij. „Ja, natuurlijk, mor
genochtend stuur ik direct de gla
zenmaker. Ja, een nieuwe kamer
linde laat ik u ook sturen
Het volgende jaar werd de 5 De-
cember-sociale gerechtigheid pas
ingevoerd.
Spion n age koorts
DEN HAAG. „Alweer spion-
nage", dacht een pientere meneer
op de Grote Markt, toen hij er
Zondag een ongeveer achttienja
rige jongeman een blanco envelop
pe van de straat zag oprapen, die
kort tevoren door een snel passe
rende motorrijder was neergesme
ten. De man greep de jongen ijlings
in de kraag en leverde hem over
aan de politie. In de enveloppe
vond men een papier met morse
tekens. Toen de motorrijder zich
even later zelf kwam melden, kwam
de „spionnerende aap" uit de
mouw: padvinders, die hun vrije
middag benutten voor een onschul
dig spelletje.
Ned. Herv. Kerk. Beroepen te Drie
bergen. (vac R. Bos) (toez.) H. J. van
Druten te Dell (Gld). Aangenomen naar
Den Briel, R. Alers, cand. te Rotterdam.
Naar Woudrlchem, G. F. Overgaauw te
Schore (Zl.).
Sjoerdje was een jongen van al
zeven jaar. Hij woonde aan de
rand van de stad: het tuinhek door
cn hij stond in het boerenland.
Ver weg kon je daar kijken, wel
tot aan de boerderij van Beuke
laar. Vorig jaar, toen de winter
kwam, was Sint Nicolaas daar van
daan gekomen. Nee, niet van de
boerderij, maar toch van die kant.
Nu was de winter er al een
week. De sneeuw was al hard en
het ijs zo sterk, dat je kon schaat
sen. Als je tenminste schaatsen had
en schaatsen kón. En zeven midda
gen had Sjoerd aan het tuinhek ge
staan, turend in de verre verte. Hij
kende alle bomen en wist hoe de
sloten hepen. Soms had hij het
koud gekregen en had hij staan
rillen in zijn jas. Het was allemaal
voor niets geweest: Sint Nicolaas
was niet gekomen.
Waarom niet? Was Sint Nicolaas
dit jaar dan niet jarig? Of had hij
Sjoerd vergeten? Maar nee. dat
kon niet. Sint Nicolaas vergeet nie
mand, ook Sjoerdje niet. Waarom
bleef hij dan zo lang weg? Moeder
wist het niet. En vader was opreis.
Vanavond zou hij thuiskomen. Va
der was knap; zou hij het wèl we
ten? Misschien!
Vanavonddat duurde nog vier
uur. Maar zolang kon Sjoerd toch
niet meer wachten? Hij wachtte al
een hele week! Hij hield het niet
meer uit. Weet je wat? Hij zou
gaan kijken. Hij zou dapper de
weg op gaan naar de boerderij van
Beukelaar. Hij zou aan de boerin
vragen: Hebt u de Sint al gezien?
Zij moest het weten; zij woonde
toch veel dichter bij Spanje? Nou
aan!
Ï-J EEL lang was de weg naar de
1 1 boerderij van Beukelaar. Een
koude wind streek over het lage
land, langs Sjoerajes oren, die
vuurrood werden. Hij blies door je
jas en je bloesje heen. Handen in
zijn zakken, kraag hoog op, daar
liep Sjoerd. nu eens op een draf,
dan weer met flinke stappen. Hij
schoot al op. kijk maar, de boer
derij was al heel goed te zien
Je werd er wel moe van. Het
was zo'n eind. En het waaid=> zo.
dat je je haast niet warm kon
lopen. Maar dacht je, dat Sjoerd
het opgaf? Wel nee! Hij liep door.
een. twee, een. twee. Alle pasjes
helpen, Sjoerd, zei hij bij zichzelf.
En hij zette door. Als een echt
flink jongetje.
Aan zijn moeder dacht Sjoerd
niet. Die zou wel ongerust zijn. En
dat hij nog terug moest wande
len, nee, dat vergat hij ook. Dom
me Sjoerd dan toch, wat ben je
begonnen? Het is wel heel dap
per van je om daar ir wind en
weer de Sint tegemoet te lopen,
maar jongen, dat kan toch zo
maar niet? Voel je niet dat je
neus steeds kouder wordt? Straks
gaan je tenen tintelen en je ko
nen pijn doen van de wind. Straks
ben je zo verschrikkelijk moe. dat
je niet verder meer kunt. Wat
dan? Er is op heel die lange weg
geen mens te zien. Er komen geen
auto's voorbij die je kunnen mee
nemen. Sjoerd, Sjoerd, dat gaat
mis. heus.
Maar Sjoerd voelde geen kou en
hij werd niet moe. De Sint moest
hij zien. Punt, uit! Hij stopte zijn
handen nog wat dieper in zijn
jaszakken. Hij keek niet op of om
en liep en liep. Hij zag niet eens
dat het al begon te schemeren.
Wel anderhalf uur liep hij zo.
Toen draaide hij een piepend hek
open. En stond toen op het erf
van boer Beukelaar.
|-J ET was donker op dat erf.
A Donker en stil. Alleen zijn
voetstappen maakten geluidjes in
het grind. En natuurlijk hoorde je
die gure wind. Er was geen raam
verlicht. Waar was de hond? Die
hoort toch bij een boerderij? Dat
daar moest het hok zijn; het was
leeg. Sjoerd keek eens rond, zag
niet veel door de hoge bomen op
het erf en werd eigenlijk een klein
beetje bang. Maar was hij een
flink Sjoerdje, of niet? O zo!
Daar had je de deur. Een bel
was er niet. Dat is zo bij boerde
rijen. Daar maak je de deur zelf
maar open. Maar hier ging het
niet. De voordeur dan? Nee, ook
die was op slot.
Toen ging Sjoerdje zitten, zo
maar op de stoep. Hij vocht tegen
zijn tranen maar het hielp niet.
Daar kwamen ze, van die grot*
dikke. Wat was hij moe en vn
had hij het koud. En het was all*
maal niet erg geweest, als hy Sü
Nicolaas maar had gezien. Mai
die was nergens. Nu zou hij tt
rug moeten, weer helemaal allee:
dwars door de koude sneeuw.
steeds donkerder werd het en ko^
der ook. Arme, arme Sjoerdje! H
was nog maar zeven, moet je dec
ken!
T* OEN kwam die raaf. Takke
bewogen, Sjoerd hoorde et
onheilspellend gefladder vlak b
hem Hij dook van schrik in zij
vogel voor hem. die hem vriend'
lyk aankeek
„Jij moet niet huilen." zei d
raaf. „Welk jongetje huilt er no
op Sinterklaasavond? Kom nou! J
moet natuurlijk naar huis, heb
goed geraden' Zie je weL Woo
je ver? Zal ik je even thui
brengen?"
„Jij?" vroeg Sjoerd ongelovig.
„Ja. ik. Wacht even."
Weg was de raaf Een paar sU
gen met zijn grote vleugels e
hij stond voor de schuur. Tik, til
tegen de deur. hij was binne
Daar kwam hij er al uitgevloge
met in zijn sterke snavel et
schoen met een schaats eronder.
„Doe aan, vlug, voor het hel
maal donker is," zei hij en w<
was hij weer. Voor dat Sjoerd d
grote schoen aan zijn voetje hs
gedaan, stond de tweede al b
hem. Ze pasten niet zo best e
toen Sjoerd wilde gaan staan, vi
hij prompt.
„Geeft niet, nog eens prober*»
drong de raaf aan.
Maar nu was Sjoerdje toch wi
handiger Hij rende met eenschoe
in elke hand naar de vaart lanj
de weg en daar probeerde hij h<
nog eens. Heel voorzichtig ston
hij op. Zijn enkels wiebelden e
het ijs was veel gladder da
Sjoerdje dacht. Maar juist op tij
zag liij de vogel voor zich.
„Pak mijn -taart maar vast,"»
de raaf. „en zeg maar waar
heen moet."
Daar gingen ze, eerst langzaar
toen harder en harder. Nog sne
Ier dan de wind.
Anderhalf uur had hij g<
lopen. Nu was hij thuis in ee
kwartier. Het was net helema
donker geworden toen hij hettuii
hek opengooide en de tuin doo
rende. Hij stoof de keuken doo
de kamer in. En je weet al w:
daar zaten? Moeder? Natuurlij!
En vader? Ja. vader ook. En ir. c
grote stoel, dicht bij de kache
daar zat Sint Nicolaas.
In de deuropening bleef Sjoerdi
staan. Dus was hij toch gekomer.
Ze lachten alle vier. En moedi
zei:
„Domme Sjoerd, ik heb zo
angst gezeten. Waar ben je g<
weest? Sint Nicolaas heeft g<
zegd, dat ik me niet ongerui
moest maken. Maar ik ben toe
heel erg blij dat je weer bij n
bent. Vertel eens gauw
Maar Sjoerd vertelde niets. E
keek met grote ogen naar Sü
Nicolaas en naar de pakjes, di
op tafel lagen.
„Je mag wel, hoor Sjoerd,
zijn heus voor jou!"
In het grootste zaten schaatse
In een ander een brandweerau
van plastic. In het derde 'n pa
vinders riem met een echte flu
En in het vierde een heerlijk mo<
lijke legpuzzle.
Toen vloog Sjoerd moeder
de hals. Hij vergat helemaal a
de Sint te bedanken en begon zi
hele avontuur te vertellen.
„En waar is de raaf nu?" vrw
vader. O, daar had Sjoerd ni(
meer aan gedacht. Hij liep
naar de tuindeur, tuurde in h<
donker, maar zag niets. Of bewoo
daar iets zwarts in de sneeuw
Plotseling: weer dat gefladde
Daar ging de raaf. „Prettige avon
verder," hoorde Sjoerd hem rot
pen en de vogel verdween in h<
donker.
De volgende morgen vondSjoe:
de schoenen met de schaatsen b
het tuinhek. Zün vader heeft
teruggebracht. En Beukelaar w
helemaal niet boos.
door EDWARD HOPE
Toen zijn baas tevreden bleek te
kijken werd hij nog argwanender.
J. Thor val Jones leunde vertrou
welijk naar voren.
„We zijn gered!" zei hij theatraal.
„Wass
„Het wonder is geschied. „Love
for beginners" wordt dè film van
het jaar. We gaan er een millioen
aan verdienen".
„Aberrr Unterweiger kon niet
uit zijn woorden komen van verba
zing.
„Éérst dit: L'Amour krijgt geen
rol. Alles wat je opgenomen hebt
waar L'Amour opstaat kan je weg
gooien".
„Eh eh stotterde de regisseur,
„kraigen wai dann ene neue star?"
„Geen nieuwe ster. Of misschien
wel. Je hebt nog nooit van haar
gehoord. Ze heeft nog nooit voor
de film gespeeld. Ik heb haar zelf
nog nooit gezien".
„Wass? Was is das nou?"
„Kijk eens", zei Jones en hij glim
lachte breed, „de publiciteit moet
't hem doen Wat we nu gaan doen
is gewoon de droom van een pers
chef. Het is te mooi om waar te
zijnen het is waar!"
„Fertellen. bitte", vroeg Unterwei
ger.
„Luister. Hier heb je het verhaal.
Laat er vandaag nog een stel goeie
lui aan werken. En bewaar alles
wat je kan gebruiken van wat je
al hebt gefilmd. Hier is het. Er is
een meisje in een nachtclub een
jong en fatsoenlijk meisje, zie je
en ze begint daar pas te werken.
Haar familie weet niet dat ze in dit
soort werk is verzeild. Ze heeft een
fijne oude moeder en een beetje
strenge vader, weet je. Echte goeie
mensen. Dus die mogen niet weten
dat dat meisje daar werkt. Voel je?
Nou, terwijl zc op een avond haar
kleine solootje afwerkt, schiet een
gangster een dranksmokkelaar over
hoop in die zaak. De politie wil het
meisje hebben voor getuige. Begrijp
je dat?"
Unterweiger zat te knikken van
ja.
„Goed. Ze loopt weg voor ze haar
te pakken krijgen. Ze weet niet
waar ze naar toe moet. Ze zwerft
zo maar rond, weet ik veel. Dat
moeten jullie maar uitmaken. In ie
der geval komt ze op een universi
teitsterrein terecht. Ze heeft honger,
vat je? En is doodsbang, voel je?
Wanhopig. En daar ligt die grote
universiteit, zo rijk en zo rustig.
Rijkeluis-zoontjes. Nu. ze zwerft zo'n
beetje tussen die gebouwen en die
studentenbarakken door. En ze kijkt
door een raam naar binnen in een
verlichte kamer. Dat is groots. Ze
ziet een student. Hij ziet er uit of
hij rijk is in ieder geval warm en
gelukkig. En hij is knap. Geef
Pardridge die rol maar. Goed. Daar
is ze nu. Hongerig. In de kou. Ge
zocht door de politie. Tenslotte kan
ze het niet langer meer uithouden.
Ze klopt op het raam. Misschien is
het beter dat ze flauwvalt in de
sneeuw. Ja. d'r moet sneeuw zyn.
Die jonge vent raapt haar op. neemt
haar mee naar binnen, hoort haar
verhaal. Hij is ontroerd. Hij kan
haar niet meer wegsturen, de kou
in Maar toch is het niet veilig om
haar in zijn kamer te verbergen.
Bang voor New York. Schandaal en
zo".
J.Thorval Jones ging gemakkelijk
zitten. Hij blies een grote wolk rook
uit en spreidde zijn handen. Hij
straalde.
„Zo. dat is het. Is dat een pracht
verhaal of niet?"
„Grrroots". zei Unterweiger eer
biedig, „wo hebben U dat te pakken
gekraigt?"
„Ha ha. Daar vraag je me wat.
Het is wèar! Het is echt gebeurd.
Het is nü aan het gebeuren!"
„Und was gebeurt dann weiter?"
„Wat er verder gebeurt is niet
belangrijk. Laat de schrijvers dat
maar uitwerken. Misschien trouwt
ze met die student. Zal wel. Maar
voor ze zover zijn heb je al die
stories met die agenten en recher
che. die gangsters en die familie van
dat meisje. Al die opnamen van een
universiteit hebben we al. Het is
groots, het is machtig. En de pu
bliciteit!''
„Goed. Wai hebben werk te doen,
nicht?"
„Werk? Dat is geen werk. Het
moet een plezier zijn om aan zo
iets bezig te zijn. McNeal krijgt de
publiciteit. Morgenochtend staat het
.hele verhaal op de voorpagina van
elke krant in het land
Plotseling bedacht hij wat. Hij
keek naar de deur van de kamer
ernaast.
„Oh .ehluister eens", zei hy
„Bitte?"
„Er is nog wat. Was die Niles
hier vanmiddag niet ergens?"
„Niles?", herhaalde Unterweiger
vaag. „Niles? Ach, sie meinen de
acteur? Ja ja! Hebben sie een rol
vor hem"
„Ja. hij moet wat voor me spi
len. Maar niet voor de film. Vo<
mij. Precies wat hij goed kan: h
moet even voor dokter spelen".
De regisseur luisterde. En knild
begrijpend
„Zeg eens één-twee-drie-één-twei
drie-één-twee-drie; zó ja. Net
lang tot al Uw adem op is."
Buzz Jones deed wat gevraag
werd. De dokter scharrelde met ee
stethoscoop op zijn klamme bors
De president van de Supersour
zat bezorgd op zijn onaangestoke
sigaar te kluiven.
„In-ademen!", zei de dokter
verplaatste de stethoscoop. „Di«
in-ademen en adem inhouden".
Buzz hield zijn adem in tot 1
paars werd.
„Goed", zei de dokter.
„Ja, maar hoor'ns", protesteert
Buzz.
„Nee, nee", zei de dokter,
kunt dadelijk wat zeggen." De st<
thoscoop vervolgde z'n weg
Buzz' blote borst. „Hmmm", zei c
dokter en weer: „Hmmm".
Buzz probeerde verveeld te kj
ken. De dokter beklopte zijn rug.
„Drinkt U?". vroeg hij.
„Niet veel. Beslist niet veel".
„Mmmm".
„Ik lieg niet".
„Natuurlijk niet, nee, natuurlij
nietRookt U?"
„Natuurlijk".
„Sigaretten, hè?" De dokter dee
een stap terug en keek naar Buz
bovenlichaam. „Eet U geregelc
Goed voedsel?"
„Ja. Zo goed als in Princeton
krijgen is".
„Mmmm. Laat me eens even na:
Uw ogen kijken". Hij lichtte
hoeken van de oogleden op en ke<
er aandachtig onder. „Hmmm. J
Dat is het".
„Wat is het?", vroeg Buzz.
„Wilt U even bij het raam k<
men? Zo ja Uw hoofd eve
achteroverTong uitstekc
Mmmm. Zeg eens: „A!"... Mon
een beetje verder open ja. Slaap
U goed?"
„Best".
„Goed. Kleed U zich maar we<
aan".
De dokter deed zijn stethoscoe
in een foudraal en stak het din
in zijn zak. Hij krabde met een viir! n
ger in zijn puntbaardje.
„Er is toch niets ernstigs, dot
ter?" vroeg de vader ongerust.
„Nee. Ernstig niet. Maar hij m<*
heel voorzichtig aandoen. Zo niet.
Hij trok zijn schouders hoog op
liet ze toen plotseling weer zas
ken.
(Wordt vervolgd