HeT ONBEWOONDE EHLANÖ ANTJES EN JANTJES Icarus wilde, met vleugels van was, naar de zon vliegen HOE VOOR PINKSTEREN IXSSS EEN REUZ Het schaap Veronica v.- A lleen hommel kan honing uit Smeerwortel halen De ROOS— SARON en andere jonge klantjes) ARTHUR RAMSOME r van Zaterdag 31 Mei 1952 .7 Niemand weet, wanneer het al lemaal precies is gebeurd. Z° ongeveer dertien eeuwen voor Christus, denkt men niemand weet het precies, ik ook niet. Maar wel weet ik heel goed, wanneer ik er het eerst van hoorde. Dat was op een Decembermiddag in 1916 op een Donderdag tijdens 't laatste uur in de eerste klas van het gym nasium in Middelburg. De rector gaf Griekse mythologie en het gas licht brandde, want het was een donkere straat, die Middelburgic Latijnse Schoolstraat Van Icarus vertelde de rector. Hij was oud en wijs en kon prachtig vertellen; ik daarentegen was elf, had haast net zoveel onvoldoendes als er vakken waren maar kon luisteren. Een maand later was ik vanwege die onvoldoendes roem loos weer terug op de Lagere School waarvan ik later, helaas, naar de H.B.S. ben verdwaald, waar je nu eenmaal van Grieken land niet veel meer hoort. Maar dat éne uur Klassieke Opvoeding op die ene donkere, late winter middag hoeveel hoge vluchten onder Griekse zonnen heb ik er aan te danken? Hoewel het meer dan dertig jaren geleden is, dat een opgewonden troep schooljongens, die 't allemaal druk over vliegen hadden, na die les de stoep van het gymnasium afdromde, heb ik het gevoel, dat voor mij de bel nog altijd niet is gegaan. Want nóg hoor ik de mythe van Icarus, nog zie ik vleugels en de zon, waar hij naar toe klom, nóg zie ik zijn zee en de kusten van Creta. nóg hoor ik het oude verhaal vertellen. Icarus heette hij. Zijn vader De- dalus was de grootste kunstenaar van Athene. Tot diens tijd hadden de Griekse beeldhouwers de mens voorgesteld met gesloten ogen, in rust en met de armen langs het lichaam hangende. Maar Dedalus gaf aan zijn marmeren gestalten blik, en beweging van armen en be nen. Ook versierde hij de tempels met nieuwe, levendige gebeeld houwde taferelen. Niet alleen was hij een kunstenaar, maar ook een vernuftig uitvinder: hij bedacht de sikkel en de bijl, de waterpas en het tuig van zeilschepen. Zo hoog stak hij boven zijn tijdgenoten uit in gaven, kennis en bekwaamheden, dat deze hem na niet lange tijd uit Athene verbanden; als mensen flink jaloers worden, doen ze altijd de domste dingen. Het nadeel van grote mannen is nu eenmaal, dat de kleine er naast nog kleiner gaan lijken dan ze al zijn en daaraan dan nog voortdurend worden herinnerd ook. Wanneer ze daarvan genoeg krijgen, moeten de groten het ontgelden, dat is de hele wereldgeschiedenis door akelig vaak het geval geweest. De dalus trof het nog niet zo heel slecht; hij werd niet eens door de kleinen vermoord of gevangen ge houden, hij moest alleen Athene maar uit. En hij vertrok toen met z'n zoon Icarus, waar hij trots op was, naar het prachtige eiland Creta, waar hij in dienst trad van Ko ning Minos. In het Labyrinth Deze koning was eerst heel blij met zulk een geniale onderdaan. Hij gaf hem allerlei taken, die nie mand anders kon volvoeren, maar Dedalus behaalde het ene succes na het andere. Wat de koning maar vroeg, hij wist er steeds een oplos sing voor en tenslotte hakte hij zelfs in de bergen voor zijn vorst, op diens verzoek, een zó ingewik keld doolhof uit. dat de uitgang een onvindbaar geheim werd voor ieder, die er in gevangen raakte. Deze schepping heette het Laby rinth en daar koning Minos ook maar een mens was, die net als de Atheners Dedalus na een tijdje te slim naar zijn smaak ging vinden, was het niet te verwonderen, dat Dedalus en Icarus tot de eersten behoorden, die er door hem voor levenslang in werden gestopt. Het Labyrinth was een doolhof op Creta en Creta was een eiland ver van alle kusten; het zag er dus slecht uit voor vader en zoon. Maar Dedalus vond eerst de uitgang en toen heeft hij van vogelveren en was de eerste vleugels voor mensen ontworpen. In een geheime grot, hoog in de beboste heuvels boven de blauwe zee, werkten de twee vluchtelingen vele weken, tot de vleugels krachtig genoeg waren om hen te dragen. Op een prachtige dag van heldere zonneschijn ston den zij eindelijk samen gereed om op te stijgen naar de vrijheid. Toen gaf Dedalus de laatste lessen aan zijn jongen. „Vlieg niet te laag," zei hij, „de vochtige adem van de zee zou je veren te zwaar kunnen maken en je zou je niet meer met hen kun nen verheffen. En, mijn zoon: vlieg niet te hoog, want de zonnewarmte zou daar de was van je vleugels kunnen doen smelten en je doen omkomen; te hoog is voor een mens net zo gevaarlijk als te laag. En ga nu mee want nog een lang en gé lukkig leven wacht ons in de vrije verte. Toen stegen zij op. Spoedig zagen zij van grote hoogte op Creta neer en Dedalus bereikte veilig Italië. Maar Icarus steeg hoger en hoger, zo genoot hij van het vliegen en zijn eigen nieuwe krachten. Hij be dwong zich niet, hij vergat de goede raad en de zon deed de was smelten, de vleugels lieten los en in een verschrikkelijke val stortte de jongen in de diepe zee, die sindsdien de Icarische Zee heet. Zijn lichaam is later aangespoeld op het eiland Samos; Hercules heeft het er gevonden en begraven. Metalen vleugels Zo ver Is de rector die winter middag gekomen, hier was hef ver haal uit voor zover het hemzelf en alle andere jongens van de klas betrof. Maar voor mij is het blijven duren, alleen zijn de vleugels van Icarus tot K.L.M.-vleugels geworden; die zijn van metaal en niet van veren en was, maar we vliegen er mee gedachtig aan de les van Dedalus: dat een mens met vleugels wat voor vleugels dan ook niet meer en niet minder moet probe ren dan waarvoor ze bedoeld zijn. De luchtweg van Djakarta naar Amsterdam, Nederland's voornaam ste lijn, voert over Creta; jaar na jaar beb ik uit een hoge, blauwe lucht op weg naar Italië onder de warme Griekse zon omlaag geke ken naar de groene heuvelen, van welke meer dan dertig eeuwen ge leden de eerste mensen hebben ge vlogen. Vliegen is een mooi en goed vak; had ik die middag die mythe niet gehoord dan zou ik dat vak misschien niet hebben ge kozen. Daarom heb ik nooit naar Athene en Creta omlaag gezien zonder een dankbare gedachte aan een groot mandie zelf zon der vreugde heeft moeten leven en die zonder nageslacht in eenzame verbanning gestorven is, omdat hij voor zijn eigen tijd en zijn eigen kind te wijs geweest was. A. VIRULY wensen wij U van harte mooi weer „Kunnen we dat met een klein vuur ook doen?" vroeg Suze. „Als ik mijn kampvuur met aarde bedek, brandt het dan de hele nacht?" „Ja", zei jonge Willem, „Als je een vuur wilt aanhouden, bedekt het dan met aardkluiten en giet er wat water over. Dan brandt het 's morgens nog en dan kookt je wa ter, terwijl je de kluiten er afhaalt." „Ik zal het vanavond "proberen", zei Suze. Kapitein Jan keek door de kijker naar het meer, dat ver onder hem lag. Vanuit deze hooggelegen bos sen. waar de kolenbranders hun vuur en hun wigwam hadden, kon je het hele meer zien. In het zui den werd het meer steeds smaller, totdat het een kronkelende rivier door groen laagland werd. Een kleine rookwolk aan het eind van het meer bewees, dat daar een van de stoomboten aan de pier lag. Een tweede stoomboot voer op het meer ter hoogte van Dariën. Op deze dag zonder wind was het water glad en blauw, maar achter de stoomboot aan liepen twee golven, die zich als reusachtige V's voortbewogen over het meer en die van de ene oever naar de andere reikten. „Geef mij de kijker eens", zei Rutger weer. „Ik wil ons eiland zien". „Wacht even", zei kapitein Jan, „er is een boot vlakbij". „Het zijn toch de Amazones niet", zei Tittie, „die een aanval komen doen?" „Neen", zei kapitein Jan, „er zit maar één man in. Waarschijnlijk een van de inboorlingen, die aan het vissen is. Maar we moeten ih ieder geval naar beneden. We heb ben „de Zwaluw" alleen achterge laten." Hij gaf de kijker aan Rutger. „Je kunt niet het hele eiland zien", zei hij. „Een deel er van ligt verborgen achter de bomen. Maar kijk waar die man heen gaat." „Zijn jullie de kinderen, die op het eiland kamperen?" vroeg jonge Willem. „Dat dacht ik wel. Gisteren waren die meisjes van Zwart bij jullie, hè? We hebben hun bootje gezien. Hé, vader!" Oude Willem kwam uit de wigwam. „Vader", zei jonge Willem, „dit zijn de kinderen, die op het eiland kamperen. Gisteren waren die meis jes van Zwart bij hen." „Ja", zei oude Willem, „ik her inner mij nog goed de tijd, dat me vrouw Zwart, ze heette toen nog juffrouw Turner, naar mijn vuur en mijn hut kwam kijken, toen ze niet groter was dan jij nu. juffie." Hij keek schattend naar Suze. „Zij en jongeheer Jaap. Ja, ja, en nou is het een volwassen vrouw, die zelf twee dochters heeft." „Ik dacht aan jongeheer Jaap", zei jonge Willem. „Het zou geen kwaad kunnen, als we hem lieten weten wat de mensen zeggen." „Dat zou het net niet", zei oude Willem. Jonge Willem keerde zich weer tot Jan en Suze. „Zien jullie die meisjes weer?" vroeg hij. „Ja", zei Jan, „zodra er wind is om te zeilen. Maar wij kunnen niets doen als het zulk kalm weer blijft als nu." „Nu zeg ze dan, dat ze tegen hun Uit het Engels vertaald door Jac. v. d. Ster „Zeg,"^ zei het schaap Veronica, „zijn hiero nou makrelen?" „Nee," zei de dominee beslist, „niet hiero in het Gijn." „Och." zeiden toen de dames Groen, „wat kan het ons ook schelen. „De pan staat klaar, 't Is altijd goed. Als het maar vissen zijn." „Nee. snoeken," sprak de dominee, „ik vang hier meestal snoeken, „Ik heb hier eens een snoek gevangen, o, die was enorm! „Maar kijk, de wormen deugen niet. We moeten wormen zoeken „Ja ja," zei 't schaap Veronica. „Het ligt weer aan de worm." „Kijk nou 's!" riep de dominee, „m'n simmetje gaat zakken! ,,'k Heb beet! 'k Heb waarlijk beet, hoera. Daar is ie dan, hup twee!" „Nou," zei het schaap Veronica, „u hèbt een vis te pakken „Maar om te zeggen tjonge jonge wat een kanjerNee!" „Als knaapzo sprak de dominee, „heb ik *n snoek gevangen „Van knaap gesproken," zeiden toen de dames Groen bedeesd, „Wij zullen eerst uw jasje netjes op een knaapje hangen." Die snoek," zo sprak de dominee, „die snoek, dat was zóóó'n beest!" „Ga nou," zei 'f schaap Veronica, „wat kan u lelijk jokken!" „Zwijg!" bulderde de dominee, ,,'t Is waar wat ik u zeg!" „Sssst," fluisterden de dames Groen, „de vissen zijn geschrokken, „Daar heb je 't al. daar heb je 't al, nou zijn de vissen weg!" ,,'t Is hopeloos, we vangen niets en 't is al twalef uur „Maar kijk eens, wat we bij ons hebben? Paling in het zuurV' ANNIE M. G. SCHMIDT oom Jaap moeten zeggen „Dat kan niet", viel Tittle hem in de rede, „ze hebben oorlog met hem." „Ze zullen het hem toch wel ver tellen", zei jonge Willem, „zeg, dat ze tegen hun oom Jaap moeten ver tellen, dat jonge Willem, dat ben ik, hem laat weten, dat hij een goed slot op z'n woonschuit moet hangen, als hij er 's nachts afgaat. Er werd in het 'café in Groteland daarginds veel te veel gepraat over die woon schuit en wat hij daarin heeft. In deze buurt zal niemand er aanko men. maar als er zelfs in Groteland al over gepraat wordt dan weet je nooit wic het hoort. Er zijn een heleboel jongemannen, die onbe suisd allerlei rare dingen doen." „Misschien gebeurt er niets", ging hij voort, „maar als er iets gebeurt, dan zou ik het niet plezierig vinden als wij hem niet gewaarschuwd hadden. Ik was van plan om zelf naar hem toe te gaan, maar ik kan het vuur niet een paar dagen alleen laten en als jullie het tegen de meisjes zeggen, dan is het even goed." „We zullen het zeggen," zei Jan. „Zul je het niet vergeten?" zei jonge Willem. „Neen", zei Suze, terwijl ze haar zakdoek te voorschijn haalde, „zo zeker niet". Ze legde een grote knoop in de zakdoek. „Ik kan de boot met die man er in niet meer zien door de bomen", zei Rutger. Jan nam de kijker van hem over. „Wij moeten in ieder ge val naar beneden," zei hij. Suze wendde zich beleefd tot de oude man. „Vriendelijk bedankt, dat wij hier mochten komen. We hebben het erg leuk gevonden." „En wel bedankt, dat U ons de slang hebt laten zien" zei Tittic. Zij zeiden goeden dag en de twee Willems, de twee oude mannen, waarvan de ene heel oud was en de ander nog ouder, zeiden ook goe den dag. De Zwaluwen gingen de weg op naar beneden. „Vergeet niet het te gen de meisjes te zeggen van hun oom Jaap", riep jonge Willem hen na. „Wij zullen het niet vergeten" riep Suze en ze wuifde met de zak doek, waar de knoop in zat. (Wordt vervolgdL Eerst als de maand Mei goed gn wel in het land is, krijgen de Smeerwortels hun kansen; maar dan gaat het ook hard! Wie de laatste weken op zon opschietende plant lette, zèg haar met de dag groeien. Daar zijn dan de ruwe. langwer pige bladeren. Op de bladvlakte staan harde dorentjes. Ze zijn van een soort glas gemaakt. Er zijn heel wat familie-leden van de Smeer wortel in ons land te vinden, óók met weke ruwe bladeren: slangen- kruid, ossetong, kromhals, longen- kruid. Die plantenfamilie heet „de ruwbladigen". Die dorentjes dienen ter bescher ming tegen de vraatzucht der die ren en 't is afdoende bescherming ook! Paard en koe blijven er wijse lijk van af. Ook slakken! Die naam Smeerwortel heeft een geschiedenis. Eertijds was de Smeer wortel een van de meest gebruikte geneeskrachtige kruiden. De plant werd vooral gebruikt bij open won den, die niet al te best genezen wilden. Dan werden de dikke wor telstokken uit de grond gegraven, van de zwarte bast ontdaan en tot €»n fijn schraapsel gemaakt. Een papje van dit schraapsel op de wond gelegd, verzachtte de pijn en versnelde de genezing. Bij het be reiden van dit medicijn kwam het slijm, dat in de wortel zit, duide lijk voor de dag; vandaar natuur lijk de naam Smeerwortel. Als kinderen zochten wij Smecr- wortelplanten om heel andere din gen dan de wortels; trek op een hete dag maar eens een bloempje van de plant, dan parelt er een druppeltje honing in het bloem kelkje. Dat druppeltje zogen we op en daarvan smulden we. De insecten, die de Smeerwortel- bloemen bezoeken, komen niet zo gemakkelijk aan de honing. Het zijn uitsluitend hommels, die bij de ho ningpotten kunnen komen; ze moe ten namelijk stevige lange tongen hebben. Als de bloemen nog knoppen zijn, staan ze recht op. maar zijn ze open, dan hangen ze. Wil een hom mel honing, dan hangt hij onder dc bloem en raakt met zijn buik de stamper aan, die net uit de bloem steekt. Zit er nu stuifmeel van de Smeerwortel op die hommelbuik dan komt er stuifmeel op het uit einde van de stamper. En nu kun nen de eitjes, onder in de bloem, in het vruchtbeginsel, straks zaden worden. Honing heeft de arme hom mel nog niet gehad. De enige ma nier is, zijn tong langs de stamper tussen de helmknoppen door te du wen. In die helmknoppen zit stuif meel dat gemakkelijk op de buik van de hommel valt HENK VAN LAAR. T T ELE puzzelaars zullen op de Pinksterdagen wel hun huis uittrek- V ken, hetzij naar familie elders, de buitenlucht in of wellicht naar het buitenland. Er zullen onder hen zijn, die meteen hun vacantie aan de Pinksterdagen vastknopen. Wat uw plannen voor de komende dagen ook zijn, wij wensen u in elk geval mooi weer toe. We hebben echter rekening gehouden met de mogelijkheid, dat het weer wel eens zou kunnen tegenwerken of dat u zich op een gegeven ogenblik zou gaan vervelen. Wij raden het vol gende aan. Knip deze puzzle uit alvorens op stap te gaan, berg haar op in uw portefeuille en grijp er naar terug wanneer u zin krijgt deze hokjes in te vullen. Het kan u misschien over een paar vervelende uren heenbrengen. Bij juiste oplossing geven de horizontale regels 46 49 en 129131 een wens te kennen. HORIZONTAAL: 1 schitteren, gelegd werk, 132 maatstaf, 133 be- blinken, 7 jong zoogdier, 13 pleister voor muren en plafonds, 20 een tocht maken. 21 part, 22 deel van een schip, 24 gegraven water, 25 muurholte, 26 teken, 28 gordel, 30 deel van de mond, 31 Nederlandse provincie (afkorting). 33 voedsel, 34 water in Nederland, 36 bloeiwijze, 38 meisjesnaam, 39 zoogdier, 40 zeegras, 41 genoegen, 43 plek, 45 ieder, 50 niet thuis, elders, 51 ge wicht, 52 zeepwater, 53 verschillend, 55 anno Domini (afkorting), 56 be woner van een Baltisch land, 57 zangstem, 59 kansspel, 61 plechtige gelofte, 62 zangnoot, 64 vóór. 65 lor, 67 alarmteken, 70 erkentelijkheid, 73 knaagdier, 74 Europees hoogge bergte. 76 brievenomslag, 77 hap, 79 dagelijks voedsel, 80 dwerg, 83 troep, 84 regelmaat, 85 Amerik. munteen heid, 86 alvorens, 87 tijdperk, 88 lichaamsdeel. 89 schoenmakersge reedschap. 91 insgelijks, 93 gema tigdheid, 94 ten dele, 95 opgooi by het begin van een wedstrijd, 97 he vig, 99 dakbedekking. 100 rampzali ge toestand, 103 eenheid van elec- trische arbeid. 105 meerstemmig koorgezang, 108 witvis, 110 water stand, 112 Frans lidwoordje, 113 groente, 115 beet, 116 vruchtennat, 118 voegwoordje. 119 gezinslid, 120 mannelijk siersel. 122 constructie, 125 sieraden, 127 opstopper, 128 op- kend Nederl. persbureau, 134 ope ning, 135 en omgekeerd, 136 water in Friesland. 137 hetzelfde, 139 bevel. 140 windrichting, 141 zandheuvel, 142 uitvoerders van afbraak, 145 wreed Romeins keizer, 147 niet (in samen stellingen), 148 smerig, 149 geogra fische term. 150 kroes, 151 beelduit zending, 153 toespraak, 154 land bouwwerktuig, 156 zangnoot, 157 vis (meervoud). 159 drank, 161 En gelse ontkenning, 162 meetkundige term, 163 rivier in veelomstreden gebied, 164 verzamelnaam voor ver schillende harssoorten. 165 groot in aantal, 166 uitbijtend vocht. VERTICAAL: 1 kortschrift. 2 meisjesnaam, 3 kippenloop. 4 zang stuk, 5 onderricht, 6 voegwoordje, 7 zuiver, 8 nauw verbonden. 9 oude maat. 10 jongensnaam, 11 prul, 12 gebeurtenis, daad, 14 persoonl. voor naamwoord, 15 hoeveelheid 16 beengewricht. 17 zoogdier, 18 berg plaats, 19 geluid, toon. 21 boeren meisje, 23 graangewas, 26 nauwe straat, 27 spijskaart. 29 zinspreuk. 32 lichaamsdeel, 33 proteïne, 34 één enkele keer, 35 soort hond, 37 rivier in Frankrijk, 38 steeds, voortdurend, 40 deel van een uurwerk, 41 plaats in België, 42 voerbak, 44 landbe- werking, 46 bron, 47 alleenzang, 48 heldendicht, 49 zie, 61 horiz50 globe, 54 kerkbewaarders. 57 kun stenaar, 58 peulvrucht, 60 staartster, 63 electrode, 64 vorstelijk verblijf, 65 water in Nederland. 66 ingang, 68 plagen. 69 begaafdheid, 71 voer tuigen, 72 vecverblijf, 74 reeds, 75 deel van de bijbel, 77 onder, 78 man van adel, 81 windzijde, 82 moeilijk te kauwen, 90 stamteken, 92 moeder (Fries), 93 gehakt vlees, 94 dwalen, 96 stil!, 98 boomscheut, 99 water doorlatend. 101 rivier in Azie, 102 boomvruchten, 104 rand aan een buis, 106 fijn garen weef sel. 107 meisje, 109 statig, trots, 111 snaarinstrument, 113 sneeuwsport, 114 zwemvogel, 116 Belgische bad plaats, 117 ruimte in stad of dorp, 119 briefvracht, 121 hoofddeksel, 123 maand. 124 rivier in Nederland, 125 rivier in Duitsland. 126 jong zoog dier. 127 riviervisje. 130 klank, 131 strook, 134 prooi, 138 zintuigen, 141 kostbaar, 142 bridgeterm, 143 smalle weg, 144 kalm, 146 mondwater, 149 loofboom. 152 afgelegen, 155 bevel, 157 water in Nd-Brabant, 158 achter, 159 uitroep van afkeer, 160 reeks, 162 rivier in Italië. Oplossing vorige puzzle HORIZONTAAL: 1 Kaboutertje. 4 Groenteboer, 5 Rolgordijnen, 6 Beschadigen, 7 Landouwen, 9 Pre sentie, 11 Groenland, 12 Parlement, 13 Flonkeren, 14 Adelborst, 15 Nor- mandiè, 16 Conclusie, 17 Cambridge. 19 Accordeon. 21 Plausibel, 22 Schrander. 23 Frankeren, 24 Ameri kaan, 25 Hospitaal, 26 Wilhelmus, 27 Debuteren, 29 Gewoonlijk, 31 Reali teit, 32 Kleinkind, 33 Mandoline, 34 Castagnet, 35 Potgieter, 36 Catalo gus, 37 Middagmalen, 38 Zuidhol land, 39 Veenkolonie, 40 Hypo chonder. VERTICAAL: 2 Bolsward, 3 Ton geren, 8 Noordbrabant, 10 Terschel ling, 18 Maas, 20 Edam, 28 Reitdiep, 30 Westland. (Advertentie I.M.) door A. S. M. Hutchinson 45 Het lawaai bereikte de oren van George, die uit zijn venster geleund lag te roepen teeen de wild gewor den Abiram. Hij trok zijn hoofd naar binnen, rende de trap af en viel bijna over mevrouw Major en de heer Marrapit. Het pui perrode gezicht van de laatste staarde hem aan. George voelde een moeilijk te bedwingen lust om in lachen uit te barsten, maar hij hield zich goed. De kreten van mevrouw Major gingen over in gekreun. Snel!" hijgde de heer Marrapit. ..Verwijder dit schepsel!" George legde een hand op haar rug. Dit ontlokte haar een nieuwe kreet, ze klemde zich vaster. ..Nar!" siste de heer Marrapit „Sta daar niet tc grinniken! Handel! Verwijder deze vrouw! Zij doet mij stikken! De druk is onverdraaglijk. Ik ben Sindbad." Weer legde George een hand op de schouder van mevrouw Major. Weer gilde ze. en nestelde zich hechter aan de boezem van de heer Marrapit De heer Marrapit schreeuwde, nog zwarter in het gezicht: „Hans worst!" „Maar wat kan ik dan toch doen?" vroeg George, om het tweetal heen springend. „Je rent heen en weer als een dolle hond", zei de heer Marrapit. „Als je haar aanraakt klemt ze zich te meer aan mij vast. Ga methodisch te werk. Zorg voor mijn en haar veiligheid. Zij is niet zichzelf." George grinnikte. „Dat is ze zeker niet. Ze is afgeladen." .Leugenaar!", kreunde mevrouw Major. .Beneveld?" vroeg de heer Mar rapit. ..Als een kanon." Mevrouw Major liet de heer Mar rapit los en draaide zich om Ze probeerde de woorden „monster" en „lasteraar" tegelijk uit te spreken, met het gevolg, dat er iets kwam. dat niemand verstond. Ze waggelde terug naar de sofa en viel er op neer. Haar hoofd viel op zij. Ze sloot haar ogen. „Nou ziet u het zelf", zei George. De heer Marrapit snoof nog eens. „Mijn neus bevestigt het." „Monster", probeerde de figuur op de sofa nogmaals tc zeggen „Mevrouw Major!" vermaande de heer Marrapit. Ze opende haar ogen Noem me Lucy. Lieveling. ahem!" Ze begon te snorken. „Afschuwelijk!" concludeerde de heer Marrapit. Gefluister buiten deed hem naar de deur gaan. Witte gedaanten be vonden zich op de trap. „Naar uw bedden!" riep hij. „Wat is er toch aan de hand, meneer?" hijgde juffrouw Armitage. „Ga heen! U trotseert het fat soen." De heer Marrapit zette een voet op de trap. De witte gedaan ten sloegen verschrikt op de vlucht. Toen zijn oom terugkwam stond George door het gordijn te kijken „Wie heeft in 's hemelsnaam dat geweer afgeschoten?" „Dat doet niet ter zake Alle ge beurtenissen verbleken bij dit be treurenswaardige voorval. Het dak mijns vredes is op mij neergestort" De heer Marrapit keek naar de als levenloze figuur. „Haar ademhaling pijnigt mijn oren en vergiftigt de atmosfeer. Draag haar naar haar kamer." „U krijgt haar nou niet meer wak ker tot ze haar roes uitgeslapen heeft." „Laat ons trachten haar samen te dragen. Zij kan hier niet blijven. Mijn schande, noch de hare zullen worden ontdekt." George begon: „Morgen „Morgen drijf ik haar van mijn poorten Mijn beminde katten zijn aan deze onwaardige toevertrouwd geweest Ze hebben in groot gevaar verkeerd Ik bid. dat ze behouden mogen blijven. Morgen vertrekt zij." Plotseling kreeg George een in val, zo grandioos, dat het hem bijna de spraak benam. Zonder een woord meer te zeg gen begaf hij zich naar de sofa, om vatte het slapende lichaam en zette het op zijn wankele benen. Ze kon den haar niet dragen. „Neemt u haar voeten", zei hij. Zijn blik afwendend nam de heer Marrapit de benen, die door de „zeer oude" van hun kracht beroofd waren. De kleine stoet verliet de kamer en waggelde naar boven. Zwaar was de last, maar George had de grootste lust om heel ordi nair te lachen. Het denkbeeld ech ter. dat hem even te voren ingeval len was, gaf hem de kracht om zich te beheersen. Hij wierp het zware lichaam op het bed Op de wastafel brandde een kaars. Bij liet licht van deze kaars onder scheidde de heer Marrapit de fles met de „zeer oude", of liever wat daar nog van over was. Hij sloeg zich op de borst. „Doof dat licht. Ik ga naar mijn kamer. Zoek Fletcher. Hij speurt in de tuin naar misdadigers. Morgen ochtend wens ik je te spreken. Voor deze ramp is mijn verkoud heid op de vlucht gegaan. Jij bent van mijn bloed. Blijf aan mijn zijde. Laat dit afschuwelijk gebeuren in onze. boezems begraven zijn. Zoek Fletcher." De zwaar geslagen man wankelde naar zijn kamer. X George ging heel langzaam de trap af. boordevol van zijn grote plan. Bijna mechanisch opende hij de voordeur en kwam pas weer tot de werkelijkheid terug, toen hij op het geweer van Fletcher trapte. Maar waar was de man, die het afgeschoten had? Het geluid van een hese stem bereikte hem: „Meneer George! Meneer George!" Hij keek in de richting vanwaar de slem kwam. Boven een heg aan de andere zijde van het grasveld stak een appelboom zijn takken in de lucht. In deze takken ontwaarde hij een donkere massa, die concre ter vormen aannam naarmate hij naderde. Het was Fletcher. Bij de boom aangekomen zag George, wat er precies aan de hand was. Fletcher had een van zijn armen om een tak van de boom geslingerd, om een andere tak zijn beide benen. Daartussen vertoonde zich zijn enorm zitvlak. In dat zitvlak merkte George een witte plek op. Beneden, op het gras. lag het stukje corduroy, dat de witte plek had moeten bedek ken. Het pad langs de boom toonde de sporen van hondepoten. Even later zag hij Abiram komen aan rennen en een nieuwe poging wa gen het zitvlak van Fletcher te be reiken, hetgeen echter ditmaal faalde. (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1952 | | pagina 7