r
Jozefien uit de
We hielden van schrik de adem
in: daar bewoog iets
ET ONBEWOONPE EilAKO
Schaakbord-puzzle
Voor onze schakers
De ROOS—
SARON
T
Wacht in het kamp leverde een
griezelig ogenblik op
ARTHUR
RAMSOME
V
HOOFDPIJN!
van
•Zaterdag 12 Juli 1952
AL in de Mallemolensteeg, daar woonde Jozefien,
die altijd zo verlegen was. Zc wou geen mensen zien.
Ze zat maar in haar kamertje te turen voor de ruiten,
en nooit en nooit, en nooit en nooit kwam Jozefien naar buiten.
Ze at niet. en ze dronk niet. en ze zat met dichte deuren...
Maar 's avonds als het donker was. dan ging er iets gebeuren!
Ja. 's avonds als het donker was, dan spitste zij haar oren...
Er was geen mens op straat en toch je kon het duidlijk horen:
TAP TAP TAP
TAP TAP TAP
Wat kwam daar aan? Wat was dat danWat kwam daar over straat?
Zo 's avonds in de donkerte? Wat was dat dan. zo laat?
Nu was het bijna bij de deur. en piep. de deur ging open
Nu kon je het al duidelijk de trap op horen lopen:
TAP TAP TAP
TAP TAP TAP
Het was al boven in de gang. De deur van Jozefien
Ging langzaam, langzaam open en wat kwam er nu te zien?
Een potje kwam naar binnen. Zóóó'n klein potje met drie pootjes.
En in dat potje zat puree en osselap en krootjes.
Het potje sprong op tafel en daar hield het eindlijk stop,
En Jozefientje nam een vork en at het eten op.
Dan waste ze het potje af, en zette 't in 't buffet.
Ze zei nog even: Dank je potje, dan ging zij naar bed.
En 's morgens vroeg om zeven uur deed ze 't buffet weer open,
zodat het potje regelrecht de trap weer af kon lopen:
TAP TAP TAP
TAP TAP TAP
Zo ging het elke dag. Al veertien weken, moet je weten.
En Jozefien had elke avond net genoeg te eten.
ikli^n m
k-
JyJ AAR in de steeg, net tegenover 't huis van Jozefien,
1 1 Daar stond een klein hotelletje. Je kunt het hierzo zien.
De kok die in de keuken stond en in de vuren pookte
En dan de peterselie sneed en al het eten kookte.
Die had al elke keer gedacht Ik snap er niks van. Hce.
Wié 'snoept er van mijn osselap. wie steelt er mijn puree?
Ik had een volle pan met jus. nu is ie bijna leeg
Zou hier dan soms een dief zijn in de Mallemolensteeg?
Hoe komt die dief erin? Er zit een slot op alle deuren.
Ik zal vannacht eens blijven kijken, wat er gaat gebeuren.
Ik zal die dief wel krijgen_,,Ik zal niet naar bed toe gaan,
Maar stiekem in een hoekje van de keuken blijven staan.
En toen het heel erg donker was, toen spitste hij zijn oren
Er was een vreemd geluid op straat, hij kon het duidlijk horen:
TAP TAP TAP
TAP TAP TAP
H\j keek vol spanning naar de deur. Wie zou er komen jatten?
Nu was er in die deur een gat. een gaatje voor de katten,
En door dat gaatje kwam ineens, je hebt het al gesnapt
Daar kwam daVkleine potje op drie pootjes aangestapt.
Hpt potje ging op een poot staan vlak naast de pan met jus
En met zijn andre pootjes nam hij 't vlees weg. En nou U!
En toen het potje vol was liep het weer op zijn drie benen.
Toen kroop het door het poezegat, en hoep, het was verdwenen
Wel sakker jelle joosjes, dacht de kok zo bij z'n eigen,
Dat gaat zo niet. dat gaat zo niet. ik zal dat ding wel krijgen!
Hij liep het potje achterna, dat eigenwijze ding.
Hij zag dat 't potje overstak, en daar een deur in ging
Hoe is het mogelijk, dacht de kok. 't Is haast niet te geloven
Nu was het daar al op de trap en klauterde naar boven
TAP TAP TAP
TAP TAP TAP
De kok ging zachtjes mee. Hij wou daar nu wel meer van weten...
Wat zag hij daar? Een meisje dat zijn vlees op zat te eten.
I-I EE! Ho'. Politie! Houdt de dief! zo riep ineens de kok,
Je kunt je wel begrijpen, hoe die Jozefientje schrok,
Ze stond de kok maar aan te kijken met een open mond.
En pats. daar viel de pot, in honderd stukken op de grond.
En Jozefientje schreide: O. nou krijg ik nooit meer eten!
De kok kreeg dadelijk berouw, en had een kwaad geweten.
Kom, meisje, zei hij, huil maar niet. Ik maak het wel in orde.
Wil jij bij mij in het hotel soms keukenmeisje worden?
Nou, Jozefien was erg verlegen. Maar ze keek hem an.
Hij had een hele móóie snor. Het was een knappe man
Ze vond hem heel erg aardig. En ze zei: Dat toil ik wel!
Fn nu is zij met hem getrouwd. Ze wonen in 't hotel.
En 't arme kleine potje? Wel, dat woont nu bij hen in.
En op de jaardag van de koning en de koningin.
Dan mag het potje naar 't paleis om bloemen aan te bieden.
Het is gelijmd, begrijp je wel? Maar 't is nog invalide:
Er was éen pootje zoek geraakt, verloren op de grond.
Nu loopt dat kleine potje nog maar op twee pootjes rond.
TAP TAP
TAP TAP.
ANNIE M. G. SCHMIDT
Dóódmoe waren we. 's Morgens vroeg hadden we de nogal zware ba
gage op de fietsen gebonden en waren toen. met al de jongens van de
derde klas. begonnen aan de tocht naar dat mooie kampterrelntje in
Zuid-Brabant, dicht bü de Belgische grens. Daar aangekomen had onze
anders nogal rustige leraar Nederlands, meneer van Hasselt, ons op een
niet-kinderachtige manier aan het werk gezet. We sjouwden met grote
pakken, sleurden met grondzeilen, struikelden over scheerlijnen en
morsten met zweetdruppels. Eten klaar maken, lekker smullen, en dan
wéér werken: watej- halen en stro slepen van boerderijen uit de omtrek,
en toe werd het doriker. en toen.ja. toen waren we werkelijk bék-af.
J
..Nou moeten we eens praten over
dc tent-indeling", hijgde Van Has
selt. maar net op dat moment ble-
ven op het fietspad, dat dicht langs
ons terreintje liep. twee kerels stil
staan. Ze gluurden nieuwsgierig
door de takken, namen de zaak goed
op. en gingen toen weer verder.
Heel even betrok het gezicht van
onze leider. Hij zette een peinzende
onderlip, en stelde vast: „Ja. jon
gens, we zijn hier in een voor mij
onbekende streek, er is niemand
die ons kwaad zal doen. geloof ik,
maar toch moeten we vannacht maar
wac^J gaan lopen!"
Er ging. hoe moe we ook waren,
een hoera'tje op. Wacht houden, dat
was een reuze idee van die Van
Hasselt. We hadden hem altijd al
een móórdvent gevonden, maar nou
werd hij zonder meer fantastisch.
„Jullie floen net of je het leuk
vindt!", verbaasde onze leider zich.
..Ik zou veel liever willen, dat jullie
de hele nacht bleven snurken,
maar. 't is misschien veiliger als
cr steeds twee wakker zijn. Het is
nu kwart voor tien, over een kwar
tier ligt iedereen in het stro, be
halve de twee van de wacht. Die
blijven tot 12 uur op. wekken dan
de volgende twee en zo voort Ge
snopen'' Twee aan twee doen we
twee uur wacht!"
Onmiddellijk werden de tenten in
gedeeld. en de ploegen samenge
steld en toen werd er geloot hoe
de „diensten" zouden vallen. We wa
ren allemaal wat benauwd voor de
„hondenwacht". van twaalf tot
twee, want als je die had kon je
maar héél kort pitten Maar.wié
was het haasje? Natuurlijk, Gerard
Smulders en ik.
Héus, ik ben niet zo'n slaapkop,
maar ik was nu zó moe, dat ze mij
twee uur later haast mui wakkt-r
konden krijgen. Moe'Zïain strompel -
den Gerard en ik overeind. Een
paar minuten later stonden we wat
rillerig in de zeer spaarzaam ver
lichte nacht. We begonnen maar
met wat op en neer te kuieren,
maar na een minuut of tien vonden
we dat bijzonder vervelend. We
peuterden toen ergens een kamD-
mes> vandaan en gingen „mesje ste
ken" of „land veroveren" of hoe
dat'mag heten. Maar al gauw ging
de aardigheid daar ook af. want
we hadden het koud en bovenalen
kregen we zo'n raar gevoel in de
maagstreek. „Zou er niks lekkers
te bikken zijn", veronderstelde Ge
rard. We snuffelden eens in de
„keuken", tilden deksels van pan
nen, en inderdaad sloeg ons bij de
vierde pan een lucht tegen: een
grondlucht. Toen we de zaklantaarn
in de pan richtten keken een paar
zwart-ogige piepers ons verwijtend
aan. Nee. er was niks voor ons
bij.....
We gingen maar weer wandelen.
..Stil eens!", fluisterde Gerard in
eens. Het was doodstil. We hoorden
niéts. „Je verbeeldt je maar wat!",
deed ik flink, „er is niks!" We lie
pen een rondje Nóg één En weer
één. ..Daar staat iemand!" schrok ik
ineens. „Waar9!'' beet Gerard me toe.
Daar! Kijk maar!" wees ik. Een mi
nuut lang bonsden onze harten een
wilde dans; toen sputterde mijn part
ner: ,,'t Is een bergenboom! Als je
nog eens wat weet
Toch was de stemming daarna diep
onder nul. Er wès iets. Telkens
meenden we iets te horen, en we
schrokken ons een dop-hoed. toen
er iets begon te ritselen achter de
bagage-tent Even aarzelden we. „Er
heen", commandeerde Gerard man
moedig. „kom mee". Op knikkende
knieën kropen we er naar toe. Plot
seling flitste ik de zaklantaarn aan,
en zag. een egel.
We hadden nooit kunnen beseffen
dat twee uur zo lang kon duren.
„Ik sliep toch zo lekker", mopper
den we om de beurt, en we geeuw
den. dat onze mondhoeken er pijn
van deden. We liepen nu steeds
grotere rondjes, want dan schoot de
tijd lekker op. „Hoe laat is het
nou?", informeerde Gerard luste
loos. „Vijf voor één", zuchtte ik, „en
je moet het niet elke minuut vra
gen. want dan schiet de tijd hele-
maèl niet op". We sjokten over een
smal zandpad r links een, dennebos,
rechts een diepe droge sloot, over
groeid door allerlei struikgewas en
boompjes. Net toen we op het verst
verwijderde punt van de tenten af
waren, hoorden we in de sloot, vlak
aan onze voeten, een duidelijk ge
schuifel. Heel even dacht ik, dat
het weer zo'n stekelvarken zou zijn,
maar toen klonk dat geluid. Er
kreunde iemand in die sloot! Ver
stijfd bleven we staan, seconden
lang! Het was nu doodstil. Ik hield
de adem in. Mijn lichaam trilde
van spanning, maar ik kon me niet
bewegen. Ik wou naar Gerard kij
ken. maar ik durfde niet. Afschu
welijk lang duurde die dreigende
stilte. Verlamd stonden we daar. tot
Gerard een stap naar voren deed
en in mijn oor siste: „We moeten
wat dóén?!"
Op dat ogenblik begon het in de
sloot te leven: een ontzettend ge
kraak en lawaai barstte los, en ik
kreeg het gevoel of een hele groep
mannen opsprong en tegen de sloot
kant opklauterde. „Help!", gilde Ge
rard en rende er vandoor. „Help!",
brulde ik en vloog met hem mee.
We spurtten zo hard we konden,
maar plotseling voelde ik, dat ze
me buna te pakken hadden. Je bent
er bij. flitste het door me heen.
maar toen., toen., hóórde ik het.
Het geluid ging naar boven. En dui
delijk zag ik het: een paar grote
vogels wiekten boven de bomen
uit. de duisternis in
Voordat we het goed beseften
stond Van Hasselt bij ons op het
pad. In zijn pyama, met een deken
om zich heengeslagen. Zonder enig
commentaar stelde hy rustig vast:
„Waarschijnlijk fazanten. Of uilen.
Die zitten hier nogal veel, geloof
ik. En die beesten kunnen heel rare
geluiden maken, vooral uilen".
We liepen beschaamd naar dc
tenten, waar gelukkig alles nog in
diepe rust was. Van Hasselt stak
een sigaret op en maakte wat war
me melk. Na tien minuten liet hij
ons echter aan ons tweede uur be
ginnen. We waren nou helemaal op
geknapt en zouden zelfs voor een
leeuw niet meer om hulp roepen
We hadden maar één angst: dat de
andere jongens ons avontuur te we
ten zouden komen.
Maar die angst bleek later volko
men ongegrond. De jongens zijn cr
nooit achter gekomen. Ja. ik zei
al: Van Hasselt was een móórd
vent. GABRI DE WAGT
v..
Terwijl hij dit zei klonk er plot
seling een wild geplas en Ruiger
verdween. In een ogenblik stond hij
weer overeind en proestte.
„Ik kon mijn voeten niet op de
bodem houden," zei hij. „Ze kwa
men vanzelf naar boven."
Tittie zwom als een hondje om
hen heen. peddelend met armen en
benen, niet tegelijk, maar een voor
een. „Probeer het nog eens. Rut-
ger," zei zij.
Rutger boog zich weer achterover
en liet zijn hoofd op de hand van
Jan rusten. Hij duwde zijn oren on
der water en weer kwamen zijn
voeten naar boven.
„Trappen." zei Jan. „Trappen als
een kikker. Nog eens. Nu zwem je.
Goed zo".
„Je hebt werkelijk op je rug ge
zwommen", zej Tittie. toen Rutger
weer overeind gekrabbeld was
Maar stuurman Suze had hem
niet gezien Zij had een paar minu
ten stevig gezwommen en was toen
weer naar het kamp gerend om
zich af te drogen en aan te Kleden
en voor het vuur te zorgen. Er
moesten eieren gekookt en boter
hammen gesneden worden. Een
stuurman heeft het niet gemakke
lijk met een hongerige bemanning.
Ruteer keek waar zij was. liep
spattend het water uit en »-ende
naar het kamp om haar te
vertellen,, dat hy op zijn rug ge
zwommen had.
Jan en Tittie gingen naar het
vasteland om melk te halen. Rut
ger en de stuurman hadden het
ontbijt klaar toen zij terugkwamen.
Na het ontbijt hield kapitein Jan
voor de tweede maal een scheeps
raad.
„Het gaat weer over kapitein
Flint." zei hij.
„Laten we hem tot zinken bren
gen." zei Tittie.
„Houd je mond, matroos," zei de
stuurman.
„Het gaat niet alleen om zijn
brief,'* zei kapitein Jan, „maar om
wat de kolenbranders gezegd heb
ben. Je ziet dat er geen wind is.
We zullen de Amazones vandaag
niet zien, dus we kunnen de bood
schap niet afgeven. Dat betekent
dat de man van het woonschip.
„Kapitein Flint zei Tittie.
„Matroos Tittie. wil je nu je
mond houden?" zei de stuurman.
„Het betekent dat hij niet zal
weten wat de kolenbranders hein
wilden laten weten. Vinden jullie,
dat w. het hem behoren te vertel
len zonder op de Amazones te
wachten? Kyk." ging hij voort, „het
zijn allemaal inboorlingenkwesties.
Het heeft niets met ons te maken,
zelfs als hij een naarling is en
denkt dat wij aan zijn woonschuit
geweest zijn. Dat hebben we niet
gedaan en we hebben een bondge
nootschap tegen hem met de Ama
zones. maar toch moeten we hem
dat andere vertellen Wij hadden
het tegen de Amazones moeten
Uit het Engels vertaald
door
Jac. v. d. Ster
zeggen. Maar zij zijn niet hier, dus
vind ik dat we het beter zelf kun
nen doen."
„Zouden de Amazones het hem
vertellen?" vroeg Suze.
„Ik weet zeker van wel. Zij zou
den niet willen dat er iemand an
ders op het woonschip kwam.
vooral niet als ze het zelf willen
veroveren. Ze zijn er al eerder od
geweest, toen ze de groene veren
meegenomen hebben. Ik heb er
over nagedacht en ik weet zeker,
dat ze niet graag zouden willen,
dat er inboorlingen aan boord kwa
men. Ik ga het hem zeggen."
„Dan zou je hem meteen de
oorlog kunnen verklaren."
En zo gebeurde het dan. dat op
de tweede dag van de windstilte
kapitein Jan weer de mast en het
zeil uit de Zwaluw haalde Alleen
roeide hij dit keer naar het noor
den in plaats van het zuiden en
hy was alleen. Hij vond het niet
prettig om te gaan. omdat hij on
gerust was over wat de Amazones
er van zouden denken en ten slotte
was het hun boodschap.
(Wordt vervolgd)
(Advertentie LM.)
Miinhifdi't HoofdpqnpOeóers.Doo» 47 ci.
Oplossing
Kruiswoordraadsel
Horizontaal: 1. kram; 5. akant;
9. slab; 13. rotan; 14. Rie; 15.
etage; 16. amor; 17. Largo; 19.
edel; 20. kalkoen; 21. element; 22.
eters; 25. knar; 27. tred; 31. spits;
33. bad; 35. eland; 37. sol. 38.
treurig; 39. nee; 40. eloge: 42. sla;
43. enter; 45. sire; 47. Sloe; 49.
zetel; 53. kanalen; 55. donatie; 58.
Noor; 59. loket; 61. ring; 62. or
der; 63 rol; 64. linde; 65. tien; 66
smeer;'67. stel.
Verticaal; 1. krak; ,2. roman: 3.
atol; 4. markant; 6. krant; 7. air;
8 neger; 9. stempel; 10. lade; 11.
agent; 12. belt; 17 leer; 18. Olst;
23. epaulet: 24. essen; 25. kilos;
26. aster; 28 regel, 29. Dante; 30.
aders, 32. pol: 33 bes; 34. dra;
36. nee; 41. gitaren; 44. notaris;
46. ezel; 47. slót; 48. Maori; 50
enorm; 51. edele: 52 hinde; 53.
knot; 54. node; 56. tint; 57. egel;
60. koe.
jVT ET een reeks verbazingwek-
kende overwinningen in zijn
tweekamp tegen Miguel Najdorf
heeft Samuel Reshcvsky zich de
verwezenlijking van een langge
koesterde illusie, wat zyn vrienden
bereid zijn te noemen schaakkam
pioenschap van het Westelijk half
rond, ten deel zien vallen.
Die titel is geïntroduceerd door
enige Amerikaanse particulieren,
die op eigen gelegonheid wat poli
tiek willen bedrijven. Een enkele
niet-Rus heeft tegen de overmacht
van Russen in een titcl-tournooi
geen kans, zeggen zij, doelend op
Reshevsky. die in 1948 in de vijf
kamp om het wereldkampioenschap
achterbleef bij Botwmnik en
Smyslov; en op Najdorfs zesde
plaats in de wedstrijd van 1950 om
het uitdagerschap (1—2. Bornstein
Boleslavsky. 3. Smyslov, 4.
Keres).
Geen kans op wat? Een kam
pioenschap van het Westelijk half
rond is npoit ingesteld en heeft dus
weinig zin als argument. Op het
wereldkampioenschap dan? Wel. in
een ongeveer homogene vijfkamp
met drie Russen is de kans op een
Russische kampioen 60%; in een
tienkamp met zeven Russen de
kans op een Russische uitdager
70%. Het is begrijpelijk, dat nict-
Russische particulieren een zwak
hebben voor schaaktitels op naam
van niet-Russen. Als zij het schaak
leven in hun contreien evenveel
kans geven zich te ontwikkelen als
dat in Rusland gebeurt, zullen zij
misschien wel eens goed en deug
delijk aan hun trekken komen. Niet
door de wereld spijtig in schaak-
halfronden te verdelen.
Al hetgeen niets afdoet van dc
belangstelling door deze tweekamp
in de gehele schaakwereld gewekt
Vrije improvisatie, onderhevig aan
stemmingen als zij is, heeft het
afgelegd tegen vastberadenheid,
zelfbeheersing en zakelijkheid.
Schaakpartijen en -tweekampen
zijn krachtmetingen en worden niet
onderbroken, zoals het schrijven
van een boek. totdat de juiste
stemming weerkeert. Alleen hij. die
in dc juiste stemming onbelem
merd improviseert en bovendien
altijd harde zakelijkheid in reserve
heeft, zal -de allerbeste schaakpres
taties kunnen verrichten
Lasker. Capablanca. Aljechin vol
deden aan die voorwaarden, en in
1935 ook Euwe, toen hij Aljechin
versloeg. Volgens deze maatstaf zijn
Keres en Bronstein de aangewezen
wereldkampioenen van onze gene
ratie. meer nog dan Botwinnik,
wiens kwaliteiten in een reusach
tige wilskracht en een ongevenaar-
de wedstrijdmentaliteit bestaan,
maar niet evenzeer in de kracht tot
improviseren. Met improviseren
wordt bedoeld het betreden van
onoverzichtelyke schaakgebieden,
waarvan de inhoud niet op grond
van kennis, berekening of directe
ervaring kan worden geschat.
Reshevsky (altijd paraat-cn-min-
stens-ruim-bovcn-de-middelmaat) en
Najdorf (met zijn weergaloze, geïn
spireerde tournooi-successen) zou
den tezamen een model-wereldkam
pioen zijn. Elk voor zich zijn ze
natuurlijk toch formidabele schaak
meesters en zeker de beste twee
op het Westelijk halfrond.
V IEHIER een staaltje van Najdorfs
^inspiratie en van Rcshevsky's
onverstoorbaarheid, zij het dan dit
maal zonder hoop in practijk ge
bracht.
Wit: M. Najdorf. Zwart: S. Reshevsky
(Siciliaans)
1. c2e4, c7—c5; 2. Pgl—f3. d7—
d6; 3. d2d4, c5xd4; 4. Pf3xd4.
Pg8—f6; 5. Phlc3, a7—a6; 6.
f2f4 (dat wordt tegenwoordig ge
daan om zwart de oude varianten
op te dringen en het modernere
Pbd7 te bemoeilijken. Zwart kan
e4e5 niet toelaten, tenzij hij 6.
c7e6 speelt om e5e6 te
elimineren; en tegen 6. Pbd7
is 7. Lc4 een hinderlyk antwoord).
6Dd8c7; 7 Lfl—d3, g7—g6
(de koppigheid waarmee Reshevsky
vasthoudt aan zyn bedoeling het
damepaard naar d7 te ontwikkelen
zal wel aan zijn verblindende suc-
cessen in het begin van de twee
kamp zijn te wyten. Dadelijk 7.
Pbd7 was hem wegens Pd4
f5e3 misschien niet gevallig. Maar
7Pc6 staat al een paar hon
derd jaar ter beschikking). 8 00.
Lf8—g7 (8Db6 was nutteloos
wegens 9. Khl); 9. Kglhl. 00;
10. Ddl—el. b7—ba; 11. a2—a3. Lc8
b7; 12. Pd4—f3. Pb8—d7; 13. Del
h4 (wit heeft zijn geschut onge
moeid kunnen richten doordat
zwart heeft verzuimd zijn versto-
ringsactics e7e5 of d7—<i5 na te
jagen voordat hij bloot 6tond aan
een aanval op zijn rochadestelllng.
Met 13ele6 wordt tegen
14 f4—f5 de riposte d6d5 gereed
gelegd); 13e7—e6; 14 Lel—
e3. a6d5 (maar nu de pion zich
nog op f4 bevindt is d6d5 uiter
mate riskant. Aangewezen was 14
Pc5, want dan is in 15 f4f5
voorzien, ditmaal niet wegens 16.
d6—d5 waarop 17. c4e5 zou
volgen, maar wegens 16. ef5.;
17. ef5:, Tae8; 18. Lh6, Pce4. Van
hier af is zwart na aan de af
grond); 15. e4e5, Pf6—e8; 16. Pf3
Zoals U allen wel zult weten,
bestaat een schaakbord uit een
bord van 64 vierkantjes, in beide
richtingen om de andere licht en
donker gekleurd. Wanneer U nu
de hierbij afgedrukte figuur toetst
aan de zojuist gegeven omschrij
ving, dan ziet U dat cr met dit
schaakbord iets aan dc hand is.
Twee witte vakjes bevinden zich
niet op hun juiste plaats. Wanneer
wij U nu zouden vragen het ge
tekende bord in drie delen te ver
delen en de zo ontstane drie delen
samen te voegen tot een normaal
schaakbord, dan zou U niets an
ders behoeven te doen dan de bei
de witte vakjes die onder uit de
figuur steken, af te knippen en
deze vakjes in de beide blanco
vakjes te plaatsen. Maar zó een
voudig is deze puzzle niet. Wij
vragen U de figuur in TWEE de
len te verdelen (langs dc zwarte
lijnen) en wel zó dat dé beide
delen, op een andere wijze samen
gevoegd, het normale schaakbord
vormen met behoud van het pa
troon, dus om de andere lichte en
donkere vakjes.
(Advertentie l.M.)
Geslaagd dank
Bekende
tehrlHohjk* curtut
HILVERSUM
Midd«lb. okten Talsn en Wiikunde MO.
g5. h7—h6; 17. Pg5xe6, f7ve6;
18 Ld3vg6 (zwart kan zich bijna
niet verroeren en moet zich er toe
beperken aan wits volgende vijf
onvermijdelijke zetten althans een
onmiddellijk beslissende uitwerking
te ontnemen); 18Dc7d8;
19. Dh4—h3. Pd8e7; 20. Pc3—e2,
d5d4 (zonder deze wanhoopsmaat
regel wordt hij het slachtoffer van
Pd4 en g2g4g5, bijvoorbeeld 20.
Pc7; 22 Pd4. Tfc8; 23 g4. Lf8
of Pf8; 23 Tgl. Maar met drie
pionnen is het voor wit niet langer
er-op-of-er-ondcr Ook richt de nu
vrije loper op b7 maar weinig uit
en de andere zwarte stukken staan
nog altijd geboeid); 21. Pe2xd4.
Pc8—c7; 22. Tal—cl. a6—a5; 23. Le3
d2. b5b4: 24. Dh3—g3. De7—c5
(laatste etappe. Er dreigt voortdu
rend f4f5. eventueel ingeleid door
Ld3 en Dg6); 25 c2c3, b4xc3
(tegen 25. ba3: beslist 26. Lc2,
dreiging Dg6. Tf7. Dh7t, Kf8 f5);
26. Ld2xc3, Ta8a6. 27. Lg6—d3.
Ta0b6; 28. f4f5 (het werd tijd
want zwart dreigde zoetjesaan met
Pd5 ook iets te ondernemen Door
dat de loper op c3 indirect tot de
bescherming van c5 bijdraagt is
het intermezzo Dg6. Tf7, Dh7t
overbodig geworden); 28e6x
f5; 29. Pd4xf5, Tf8xf5 (de rest is
executie, heldhaftig ondergaan); 30.
Tflxf5, (na 30. e6; 31. Tfl:t, Tfl::
32. Dc3:t bc3\ 33. Pe6: had zwart
nog kunnen stribbelen); 30
Pc7—e6, 31. Tf5—f6. Kg8h8; 32.
Tel—fl (dreigt Dg6, Pdf8. Tf8:t);
32Pd7f8; 33. Tf6— f7, Lb7—
d5; 34. Tf7xg7, Pe6xg7; 35. e5—efl,
Pf8xe6, (35De7 of 35
Tb7 dan 36. Tf8:t en Dg6); 36. Dg3
g6. Ld5xg2t; 37. Dg6xg2. Tb6—
b8 (of 37Dc6; 38. Lg7;t), 38.
Dg2—g6. zwart geeft het op.
LOD. PRINS.
door
A. S. M. Hutchinson
„Gehoorzamen oi de laan uit," zei
de heer Marrapit. „Je hebt maar te
kiezen." Hij liep naar de tuindeur.
„Kom. mevrouw Major."
George sprong op hem af. „U gaat
niet weg vóór ik met u klaar ben!"
Zijn toon klonk dreigend, hij zag
er onheilspellend uit.
„Raak mij niet aan!" riep de heer
Marrapit. Hy duwde Fletcher voor
zich uit, „Gryp hem!" schreeuwde
hy.
Fletcher werd onzacht tegen Geor
ge aan gegooid. Om niet te vallen
greep hy hem vast. „Maak geen
scène, meneer George", smeekte hij.
George maakte zich van hem los.
Fletcher deed een stap achteruit en
kwam op de voet van de heer Mar
rapit terecht. Deze gaf een
schreeuw, viel tegen een tafeltje met
snuisterijen aan, dat kantelde, en
kwam tussen de scherven op 'de
grond terecht
Ondanks zijn woede moest George
hardop lachen. Hij draaide zich om,
riep „Kom mee" tegen zijn Mary en
liep het huis uit.
Toen ze door het hek gingen fluis
terde Mary: „O, Georgie! O Geor
gië!"
Hij keek haar boos aan. „Hoe
kwam je er in 's hemelsnaam toe
om te zeggen, dat je spijt had! Je
bent laf, Mary, waarachtig, je bent
laf!"
Met enorme passen liet hij He
ron's Holt snel achter zich.
ZESDE HOOFDSTUK
Spanning in Meath Street
Somber zwijgend liepen een snik
kende Mary en een woedende Geor
ge naar het station. Zwijgend za
ten ze op de bank op de trein naar
Londen te wachten.
George kocht een reep chocolade
voor haar uit een automaat, het was
een zielig gezicht hoe ge daar kleine
stukjes van af te; knagen zat met
tranen in haar lieve ogen. In de
wachtkamer kocht George een enor
me sigaar. Met zijn handen diep in
zyn zakken, met diep gefronste
wenkbrauwen en met vooruitgesto
ken benen zat hij zwaar te dampen.
Daar kwam de trein. George vond
een lege coupé, zette zijn Mary in
een hoekje, gooide de mand met
de kat in het rek en liet zich som
ber in de hoek tegenover Mary
vallen.
Ze konden geen woorden vinden.
Pas toen de trein voor de derde
maal stopte waagde Mary het te
vragen: „Waar... waar gaan we
naar toe, lieveling?"
Pas by de vijfde halte gaf Geor
ge antwoord: „Naar die kamer van
Jou in Meath Street."
Bij het Queen's Road station
stapten ze uit, zwijgend liepen ze
naar het pension van mevrouw
Pinking.
Mevrouw Pinking keek verwon
derd. „Juffrouw Humfray wil die
kamers weer hebben", verklaarde
George. „Hebt u misschien een kop
thee voor ons? Daarna willen wc
even met u praten. We hebben
we zijn erg moe Als u ons een
kop thee geeft zal ik u alles ver
tellen."
Zwijgend aten en dronken ze.
George zat op korte afstand van de
tafel en staarde somber door het
venster. Nu en dan klonk cr een
snikje van Mary. Hij had geen
woorden voor haar en wendde zich
af.
Maar een ogenblik later klonk er
een pathetische snik. Hij sprong op.
Met bevende handen zette Mary
haar theekopje neer. Haar gezicht
was vuurrood en zag er verwron
gen uit.
„Huil maar niet. Mary", zei Geor
ge. „Huil maar niet."
Ze zette het kopje neer, slikte en
hijgde: „Ik huif niet, George, ik
zit te la-lachen", en nu kon ze zich
helemaal niet meer houden
„George, als je jezelf eens had
kunnen zien. toen je die verschrik
kelijke verhalen stond te vertel
len.."
Hij hijgde: „Toen ik de katten
verwisselde.
„Het gezicht van meneer Marra
pit
„En van Major'!"
Toen ze niet meer konden van
het lachen werden ze weer stil.
George veegde zijn ogen af. Ma
ry snoot haar neus.
„Zo, nou voel ik me weer beter",
zei George.
„Ik ook. Stukken beter. Het helpt
toch niet of we er al om blijven
treuren."
„Nee, dat helpt niks. Kom hier
bij me op de sofa zitten, dan zullen
we eens krijgsraad houden". Ze leg
de haar gouden kopje tegen zyn
mannelijke schouder. Hij sloeg zijn
rechterarm om haar heen Met haar
handjes streelde ze de bruine hand,
die in haar schoot terecht kwam.
De andere bruine hand legde bij
boven op de drie.
„We zitten lelijk in de boot",
vatte George het niet uitgesproke-
ne samen.
„Maar we hebben elkaar", troost
te Mary.
George gaf haar een zoen. Hij
zocht in zyn zakken. „Ik heb nog
ongeveer drie pond over van het
geld, dat Marrapit me voor mijn
speurtocht gegeven heeft. Ja. Mary,
we zitten in ae boot."
Ze drukte zich dichter tegen hem
aan.
II
Tenslotte stond George op en be
gon de kamer op en neer te lopen.
Mary keek hem vol bewondering
aan en wachtte wat er komen zou.
Eindelijk nam hij het woord.
„Ik heb het allemaal in myn
hoofd, Mary. We slaan ons er door.
Ik kon ergens in het Noorden as
sistent worden. Dat heb ik nog niet
definitief afgeslagen. Goed, ik neem
het aan. Het levert niet veel op,
maar in het Noorden is het leven
niet duur
„Hoe weet je dat, George?" vroeg
Mary.
„Hoe ik het wéét? Laat dat maar
aan mij over en val me niet in de
rede. Iedereen weet, dat het Noor
den goedkoop is. Het Noorden
„Natuurlijk". verontschuldigde
Mary zich. „Natuurlijk, schat."
„Nou. waar was ik gebleven?
Juist, ja. Spotgoedkoop, dus het sa
laris komt er niet op aan. Ik neem
het aan, Mary. En luister we
gaan trouwen, en we nemen daar
een paar leuke kamers. Hè?"
Ze werd vuurrood en kon alleen
maar fluisteren: „O, Georgie!"
„We gaan trouwen. Mary!"
George werd enthousiast. „Wc
gaan trouwen, en zc kunnen alle
maal naar de jeweetwel lopen."
Hij ging weer naast Mary zitten
en hing een kleurrijk beeld van de
naaste toekomst op. Ze waren in
de zevende hemel aangeland, toen
George merkte, dat het al donker
begon te worden.
„Zeg, het is al laat!" zei hij. „ik
moet het nog met mevrouw Pin
king in orde maken."
„Ja. schat", zei Mary „Maar
waar blijf jij? Toch ergens hier in
de buurt? Je moet een kamer hier
in de buurt nemen."
„Maar mijn lieve gans, ik ga ha-
lemaal niet weg!"
„Ga je niet weg" vroeg ze ver
baasd. (Wordt vervolgd.)