r Jozefien uit de We hielden van schrik de adem in: daar bewoog iets ET ONBEWOONPE EilAKO Schaakbord-puzzle Voor onze schakers De ROOS— SARON T Wacht in het kamp leverde een griezelig ogenblik op ARTHUR RAMSOME V HOOFDPIJN! van •Zaterdag 12 Juli 1952 AL in de Mallemolensteeg, daar woonde Jozefien, die altijd zo verlegen was. Zc wou geen mensen zien. Ze zat maar in haar kamertje te turen voor de ruiten, en nooit en nooit, en nooit en nooit kwam Jozefien naar buiten. Ze at niet. en ze dronk niet. en ze zat met dichte deuren... Maar 's avonds als het donker was. dan ging er iets gebeuren! Ja. 's avonds als het donker was, dan spitste zij haar oren... Er was geen mens op straat en toch je kon het duidlijk horen: TAP TAP TAP TAP TAP TAP Wat kwam daar aan? Wat was dat danWat kwam daar over straat? Zo 's avonds in de donkerte? Wat was dat dan. zo laat? Nu was het bijna bij de deur. en piep. de deur ging open Nu kon je het al duidelijk de trap op horen lopen: TAP TAP TAP TAP TAP TAP Het was al boven in de gang. De deur van Jozefien Ging langzaam, langzaam open en wat kwam er nu te zien? Een potje kwam naar binnen. Zóóó'n klein potje met drie pootjes. En in dat potje zat puree en osselap en krootjes. Het potje sprong op tafel en daar hield het eindlijk stop, En Jozefientje nam een vork en at het eten op. Dan waste ze het potje af, en zette 't in 't buffet. Ze zei nog even: Dank je potje, dan ging zij naar bed. En 's morgens vroeg om zeven uur deed ze 't buffet weer open, zodat het potje regelrecht de trap weer af kon lopen: TAP TAP TAP TAP TAP TAP Zo ging het elke dag. Al veertien weken, moet je weten. En Jozefien had elke avond net genoeg te eten. ikli^n m k- JyJ AAR in de steeg, net tegenover 't huis van Jozefien, 1 1 Daar stond een klein hotelletje. Je kunt het hierzo zien. De kok die in de keuken stond en in de vuren pookte En dan de peterselie sneed en al het eten kookte. Die had al elke keer gedacht Ik snap er niks van. Hce. Wié 'snoept er van mijn osselap. wie steelt er mijn puree? Ik had een volle pan met jus. nu is ie bijna leeg Zou hier dan soms een dief zijn in de Mallemolensteeg? Hoe komt die dief erin? Er zit een slot op alle deuren. Ik zal vannacht eens blijven kijken, wat er gaat gebeuren. Ik zal die dief wel krijgen_,,Ik zal niet naar bed toe gaan, Maar stiekem in een hoekje van de keuken blijven staan. En toen het heel erg donker was, toen spitste hij zijn oren Er was een vreemd geluid op straat, hij kon het duidlijk horen: TAP TAP TAP TAP TAP TAP H\j keek vol spanning naar de deur. Wie zou er komen jatten? Nu was er in die deur een gat. een gaatje voor de katten, En door dat gaatje kwam ineens, je hebt het al gesnapt Daar kwam daVkleine potje op drie pootjes aangestapt. Hpt potje ging op een poot staan vlak naast de pan met jus En met zijn andre pootjes nam hij 't vlees weg. En nou U! En toen het potje vol was liep het weer op zijn drie benen. Toen kroop het door het poezegat, en hoep, het was verdwenen Wel sakker jelle joosjes, dacht de kok zo bij z'n eigen, Dat gaat zo niet. dat gaat zo niet. ik zal dat ding wel krijgen! Hij liep het potje achterna, dat eigenwijze ding. Hij zag dat 't potje overstak, en daar een deur in ging Hoe is het mogelijk, dacht de kok. 't Is haast niet te geloven Nu was het daar al op de trap en klauterde naar boven TAP TAP TAP TAP TAP TAP De kok ging zachtjes mee. Hij wou daar nu wel meer van weten... Wat zag hij daar? Een meisje dat zijn vlees op zat te eten. I-I EE! Ho'. Politie! Houdt de dief! zo riep ineens de kok, Je kunt je wel begrijpen, hoe die Jozefientje schrok, Ze stond de kok maar aan te kijken met een open mond. En pats. daar viel de pot, in honderd stukken op de grond. En Jozefientje schreide: O. nou krijg ik nooit meer eten! De kok kreeg dadelijk berouw, en had een kwaad geweten. Kom, meisje, zei hij, huil maar niet. Ik maak het wel in orde. Wil jij bij mij in het hotel soms keukenmeisje worden? Nou, Jozefien was erg verlegen. Maar ze keek hem an. Hij had een hele móóie snor. Het was een knappe man Ze vond hem heel erg aardig. En ze zei: Dat toil ik wel! Fn nu is zij met hem getrouwd. Ze wonen in 't hotel. En 't arme kleine potje? Wel, dat woont nu bij hen in. En op de jaardag van de koning en de koningin. Dan mag het potje naar 't paleis om bloemen aan te bieden. Het is gelijmd, begrijp je wel? Maar 't is nog invalide: Er was éen pootje zoek geraakt, verloren op de grond. Nu loopt dat kleine potje nog maar op twee pootjes rond. TAP TAP TAP TAP. ANNIE M. G. SCHMIDT Dóódmoe waren we. 's Morgens vroeg hadden we de nogal zware ba gage op de fietsen gebonden en waren toen. met al de jongens van de derde klas. begonnen aan de tocht naar dat mooie kampterrelntje in Zuid-Brabant, dicht bü de Belgische grens. Daar aangekomen had onze anders nogal rustige leraar Nederlands, meneer van Hasselt, ons op een niet-kinderachtige manier aan het werk gezet. We sjouwden met grote pakken, sleurden met grondzeilen, struikelden over scheerlijnen en morsten met zweetdruppels. Eten klaar maken, lekker smullen, en dan wéér werken: watej- halen en stro slepen van boerderijen uit de omtrek, en toe werd het doriker. en toen.ja. toen waren we werkelijk bék-af. J ..Nou moeten we eens praten over dc tent-indeling", hijgde Van Has selt. maar net op dat moment ble- ven op het fietspad, dat dicht langs ons terreintje liep. twee kerels stil staan. Ze gluurden nieuwsgierig door de takken, namen de zaak goed op. en gingen toen weer verder. Heel even betrok het gezicht van onze leider. Hij zette een peinzende onderlip, en stelde vast: „Ja. jon gens, we zijn hier in een voor mij onbekende streek, er is niemand die ons kwaad zal doen. geloof ik, maar toch moeten we vannacht maar wac^J gaan lopen!" Er ging. hoe moe we ook waren, een hoera'tje op. Wacht houden, dat was een reuze idee van die Van Hasselt. We hadden hem altijd al een móórdvent gevonden, maar nou werd hij zonder meer fantastisch. „Jullie floen net of je het leuk vindt!", verbaasde onze leider zich. ..Ik zou veel liever willen, dat jullie de hele nacht bleven snurken, maar. 't is misschien veiliger als cr steeds twee wakker zijn. Het is nu kwart voor tien, over een kwar tier ligt iedereen in het stro, be halve de twee van de wacht. Die blijven tot 12 uur op. wekken dan de volgende twee en zo voort Ge snopen'' Twee aan twee doen we twee uur wacht!" Onmiddellijk werden de tenten in gedeeld. en de ploegen samenge steld en toen werd er geloot hoe de „diensten" zouden vallen. We wa ren allemaal wat benauwd voor de „hondenwacht". van twaalf tot twee, want als je die had kon je maar héél kort pitten Maar.wié was het haasje? Natuurlijk, Gerard Smulders en ik. Héus, ik ben niet zo'n slaapkop, maar ik was nu zó moe, dat ze mij twee uur later haast mui wakkt-r konden krijgen. Moe'Zïain strompel - den Gerard en ik overeind. Een paar minuten later stonden we wat rillerig in de zeer spaarzaam ver lichte nacht. We begonnen maar met wat op en neer te kuieren, maar na een minuut of tien vonden we dat bijzonder vervelend. We peuterden toen ergens een kamD- mes> vandaan en gingen „mesje ste ken" of „land veroveren" of hoe dat'mag heten. Maar al gauw ging de aardigheid daar ook af. want we hadden het koud en bovenalen kregen we zo'n raar gevoel in de maagstreek. „Zou er niks lekkers te bikken zijn", veronderstelde Ge rard. We snuffelden eens in de „keuken", tilden deksels van pan nen, en inderdaad sloeg ons bij de vierde pan een lucht tegen: een grondlucht. Toen we de zaklantaarn in de pan richtten keken een paar zwart-ogige piepers ons verwijtend aan. Nee. er was niks voor ons bij..... We gingen maar weer wandelen. ..Stil eens!", fluisterde Gerard in eens. Het was doodstil. We hoorden niéts. „Je verbeeldt je maar wat!", deed ik flink, „er is niks!" We lie pen een rondje Nóg één En weer één. ..Daar staat iemand!" schrok ik ineens. „Waar9!'' beet Gerard me toe. Daar! Kijk maar!" wees ik. Een mi nuut lang bonsden onze harten een wilde dans; toen sputterde mijn part ner: ,,'t Is een bergenboom! Als je nog eens wat weet Toch was de stemming daarna diep onder nul. Er wès iets. Telkens meenden we iets te horen, en we schrokken ons een dop-hoed. toen er iets begon te ritselen achter de bagage-tent Even aarzelden we. „Er heen", commandeerde Gerard man moedig. „kom mee". Op knikkende knieën kropen we er naar toe. Plot seling flitste ik de zaklantaarn aan, en zag. een egel. We hadden nooit kunnen beseffen dat twee uur zo lang kon duren. „Ik sliep toch zo lekker", mopper den we om de beurt, en we geeuw den. dat onze mondhoeken er pijn van deden. We liepen nu steeds grotere rondjes, want dan schoot de tijd lekker op. „Hoe laat is het nou?", informeerde Gerard luste loos. „Vijf voor één", zuchtte ik, „en je moet het niet elke minuut vra gen. want dan schiet de tijd hele- maèl niet op". We sjokten over een smal zandpad r links een, dennebos, rechts een diepe droge sloot, over groeid door allerlei struikgewas en boompjes. Net toen we op het verst verwijderde punt van de tenten af waren, hoorden we in de sloot, vlak aan onze voeten, een duidelijk ge schuifel. Heel even dacht ik, dat het weer zo'n stekelvarken zou zijn, maar toen klonk dat geluid. Er kreunde iemand in die sloot! Ver stijfd bleven we staan, seconden lang! Het was nu doodstil. Ik hield de adem in. Mijn lichaam trilde van spanning, maar ik kon me niet bewegen. Ik wou naar Gerard kij ken. maar ik durfde niet. Afschu welijk lang duurde die dreigende stilte. Verlamd stonden we daar. tot Gerard een stap naar voren deed en in mijn oor siste: „We moeten wat dóén?!" Op dat ogenblik begon het in de sloot te leven: een ontzettend ge kraak en lawaai barstte los, en ik kreeg het gevoel of een hele groep mannen opsprong en tegen de sloot kant opklauterde. „Help!", gilde Ge rard en rende er vandoor. „Help!", brulde ik en vloog met hem mee. We spurtten zo hard we konden, maar plotseling voelde ik, dat ze me buna te pakken hadden. Je bent er bij. flitste het door me heen. maar toen., toen., hóórde ik het. Het geluid ging naar boven. En dui delijk zag ik het: een paar grote vogels wiekten boven de bomen uit. de duisternis in Voordat we het goed beseften stond Van Hasselt bij ons op het pad. In zijn pyama, met een deken om zich heengeslagen. Zonder enig commentaar stelde hy rustig vast: „Waarschijnlijk fazanten. Of uilen. Die zitten hier nogal veel, geloof ik. En die beesten kunnen heel rare geluiden maken, vooral uilen". We liepen beschaamd naar dc tenten, waar gelukkig alles nog in diepe rust was. Van Hasselt stak een sigaret op en maakte wat war me melk. Na tien minuten liet hij ons echter aan ons tweede uur be ginnen. We waren nou helemaal op geknapt en zouden zelfs voor een leeuw niet meer om hulp roepen We hadden maar één angst: dat de andere jongens ons avontuur te we ten zouden komen. Maar die angst bleek later volko men ongegrond. De jongens zijn cr nooit achter gekomen. Ja. ik zei al: Van Hasselt was een móórd vent. GABRI DE WAGT v.. Terwijl hij dit zei klonk er plot seling een wild geplas en Ruiger verdween. In een ogenblik stond hij weer overeind en proestte. „Ik kon mijn voeten niet op de bodem houden," zei hij. „Ze kwa men vanzelf naar boven." Tittie zwom als een hondje om hen heen. peddelend met armen en benen, niet tegelijk, maar een voor een. „Probeer het nog eens. Rut- ger," zei zij. Rutger boog zich weer achterover en liet zijn hoofd op de hand van Jan rusten. Hij duwde zijn oren on der water en weer kwamen zijn voeten naar boven. „Trappen." zei Jan. „Trappen als een kikker. Nog eens. Nu zwem je. Goed zo". „Je hebt werkelijk op je rug ge zwommen", zej Tittie. toen Rutger weer overeind gekrabbeld was Maar stuurman Suze had hem niet gezien Zij had een paar minu ten stevig gezwommen en was toen weer naar het kamp gerend om zich af te drogen en aan te Kleden en voor het vuur te zorgen. Er moesten eieren gekookt en boter hammen gesneden worden. Een stuurman heeft het niet gemakke lijk met een hongerige bemanning. Ruteer keek waar zij was. liep spattend het water uit en »-ende naar het kamp om haar te vertellen,, dat hy op zijn rug ge zwommen had. Jan en Tittie gingen naar het vasteland om melk te halen. Rut ger en de stuurman hadden het ontbijt klaar toen zij terugkwamen. Na het ontbijt hield kapitein Jan voor de tweede maal een scheeps raad. „Het gaat weer over kapitein Flint." zei hij. „Laten we hem tot zinken bren gen." zei Tittie. „Houd je mond, matroos," zei de stuurman. „Het gaat niet alleen om zijn brief,'* zei kapitein Jan, „maar om wat de kolenbranders gezegd heb ben. Je ziet dat er geen wind is. We zullen de Amazones vandaag niet zien, dus we kunnen de bood schap niet afgeven. Dat betekent dat de man van het woonschip. „Kapitein Flint zei Tittie. „Matroos Tittie. wil je nu je mond houden?" zei de stuurman. „Het betekent dat hij niet zal weten wat de kolenbranders hein wilden laten weten. Vinden jullie, dat w. het hem behoren te vertel len zonder op de Amazones te wachten? Kyk." ging hij voort, „het zijn allemaal inboorlingenkwesties. Het heeft niets met ons te maken, zelfs als hij een naarling is en denkt dat wij aan zijn woonschuit geweest zijn. Dat hebben we niet gedaan en we hebben een bondge nootschap tegen hem met de Ama zones. maar toch moeten we hem dat andere vertellen Wij hadden het tegen de Amazones moeten Uit het Engels vertaald door Jac. v. d. Ster zeggen. Maar zij zijn niet hier, dus vind ik dat we het beter zelf kun nen doen." „Zouden de Amazones het hem vertellen?" vroeg Suze. „Ik weet zeker van wel. Zij zou den niet willen dat er iemand an ders op het woonschip kwam. vooral niet als ze het zelf willen veroveren. Ze zijn er al eerder od geweest, toen ze de groene veren meegenomen hebben. Ik heb er over nagedacht en ik weet zeker, dat ze niet graag zouden willen, dat er inboorlingen aan boord kwa men. Ik ga het hem zeggen." „Dan zou je hem meteen de oorlog kunnen verklaren." En zo gebeurde het dan. dat op de tweede dag van de windstilte kapitein Jan weer de mast en het zeil uit de Zwaluw haalde Alleen roeide hij dit keer naar het noor den in plaats van het zuiden en hy was alleen. Hij vond het niet prettig om te gaan. omdat hij on gerust was over wat de Amazones er van zouden denken en ten slotte was het hun boodschap. (Wordt vervolgd) (Advertentie LM.) Miinhifdi't HoofdpqnpOeóers.Doo» 47 ci. Oplossing Kruiswoordraadsel Horizontaal: 1. kram; 5. akant; 9. slab; 13. rotan; 14. Rie; 15. etage; 16. amor; 17. Largo; 19. edel; 20. kalkoen; 21. element; 22. eters; 25. knar; 27. tred; 31. spits; 33. bad; 35. eland; 37. sol. 38. treurig; 39. nee; 40. eloge: 42. sla; 43. enter; 45. sire; 47. Sloe; 49. zetel; 53. kanalen; 55. donatie; 58. Noor; 59. loket; 61. ring; 62. or der; 63 rol; 64. linde; 65. tien; 66 smeer;'67. stel. Verticaal; 1. krak; ,2. roman: 3. atol; 4. markant; 6. krant; 7. air; 8 neger; 9. stempel; 10. lade; 11. agent; 12. belt; 17 leer; 18. Olst; 23. epaulet: 24. essen; 25. kilos; 26. aster; 28 regel, 29. Dante; 30. aders, 32. pol: 33 bes; 34. dra; 36. nee; 41. gitaren; 44. notaris; 46. ezel; 47. slót; 48. Maori; 50 enorm; 51. edele: 52 hinde; 53. knot; 54. node; 56. tint; 57. egel; 60. koe. jVT ET een reeks verbazingwek- kende overwinningen in zijn tweekamp tegen Miguel Najdorf heeft Samuel Reshcvsky zich de verwezenlijking van een langge koesterde illusie, wat zyn vrienden bereid zijn te noemen schaakkam pioenschap van het Westelijk half rond, ten deel zien vallen. Die titel is geïntroduceerd door enige Amerikaanse particulieren, die op eigen gelegonheid wat poli tiek willen bedrijven. Een enkele niet-Rus heeft tegen de overmacht van Russen in een titcl-tournooi geen kans, zeggen zij, doelend op Reshevsky. die in 1948 in de vijf kamp om het wereldkampioenschap achterbleef bij Botwmnik en Smyslov; en op Najdorfs zesde plaats in de wedstrijd van 1950 om het uitdagerschap (1—2. Bornstein Boleslavsky. 3. Smyslov, 4. Keres). Geen kans op wat? Een kam pioenschap van het Westelijk half rond is npoit ingesteld en heeft dus weinig zin als argument. Op het wereldkampioenschap dan? Wel. in een ongeveer homogene vijfkamp met drie Russen is de kans op een Russische kampioen 60%; in een tienkamp met zeven Russen de kans op een Russische uitdager 70%. Het is begrijpelijk, dat nict- Russische particulieren een zwak hebben voor schaaktitels op naam van niet-Russen. Als zij het schaak leven in hun contreien evenveel kans geven zich te ontwikkelen als dat in Rusland gebeurt, zullen zij misschien wel eens goed en deug delijk aan hun trekken komen. Niet door de wereld spijtig in schaak- halfronden te verdelen. Al hetgeen niets afdoet van dc belangstelling door deze tweekamp in de gehele schaakwereld gewekt Vrije improvisatie, onderhevig aan stemmingen als zij is, heeft het afgelegd tegen vastberadenheid, zelfbeheersing en zakelijkheid. Schaakpartijen en -tweekampen zijn krachtmetingen en worden niet onderbroken, zoals het schrijven van een boek. totdat de juiste stemming weerkeert. Alleen hij. die in dc juiste stemming onbelem merd improviseert en bovendien altijd harde zakelijkheid in reserve heeft, zal -de allerbeste schaakpres taties kunnen verrichten Lasker. Capablanca. Aljechin vol deden aan die voorwaarden, en in 1935 ook Euwe, toen hij Aljechin versloeg. Volgens deze maatstaf zijn Keres en Bronstein de aangewezen wereldkampioenen van onze gene ratie. meer nog dan Botwinnik, wiens kwaliteiten in een reusach tige wilskracht en een ongevenaar- de wedstrijdmentaliteit bestaan, maar niet evenzeer in de kracht tot improviseren. Met improviseren wordt bedoeld het betreden van onoverzichtelyke schaakgebieden, waarvan de inhoud niet op grond van kennis, berekening of directe ervaring kan worden geschat. Reshevsky (altijd paraat-cn-min- stens-ruim-bovcn-de-middelmaat) en Najdorf (met zijn weergaloze, geïn spireerde tournooi-successen) zou den tezamen een model-wereldkam pioen zijn. Elk voor zich zijn ze natuurlijk toch formidabele schaak meesters en zeker de beste twee op het Westelijk halfrond. V IEHIER een staaltje van Najdorfs ^inspiratie en van Rcshevsky's onverstoorbaarheid, zij het dan dit maal zonder hoop in practijk ge bracht. Wit: M. Najdorf. Zwart: S. Reshevsky (Siciliaans) 1. c2e4, c7—c5; 2. Pgl—f3. d7— d6; 3. d2d4, c5xd4; 4. Pf3xd4. Pg8—f6; 5. Phlc3, a7—a6; 6. f2f4 (dat wordt tegenwoordig ge daan om zwart de oude varianten op te dringen en het modernere Pbd7 te bemoeilijken. Zwart kan e4e5 niet toelaten, tenzij hij 6. c7e6 speelt om e5e6 te elimineren; en tegen 6. Pbd7 is 7. Lc4 een hinderlyk antwoord). 6Dd8c7; 7 Lfl—d3, g7—g6 (de koppigheid waarmee Reshevsky vasthoudt aan zyn bedoeling het damepaard naar d7 te ontwikkelen zal wel aan zijn verblindende suc- cessen in het begin van de twee kamp zijn te wyten. Dadelijk 7. Pbd7 was hem wegens Pd4 f5e3 misschien niet gevallig. Maar 7Pc6 staat al een paar hon derd jaar ter beschikking). 8 00. Lf8—g7 (8Db6 was nutteloos wegens 9. Khl); 9. Kglhl. 00; 10. Ddl—el. b7—ba; 11. a2—a3. Lc8 b7; 12. Pd4—f3. Pb8—d7; 13. Del h4 (wit heeft zijn geschut onge moeid kunnen richten doordat zwart heeft verzuimd zijn versto- ringsactics e7e5 of d7—<i5 na te jagen voordat hij bloot 6tond aan een aanval op zijn rochadestelllng. Met 13ele6 wordt tegen 14 f4—f5 de riposte d6d5 gereed gelegd); 13e7—e6; 14 Lel— e3. a6d5 (maar nu de pion zich nog op f4 bevindt is d6d5 uiter mate riskant. Aangewezen was 14 Pc5, want dan is in 15 f4f5 voorzien, ditmaal niet wegens 16. d6—d5 waarop 17. c4e5 zou volgen, maar wegens 16. ef5.; 17. ef5:, Tae8; 18. Lh6, Pce4. Van hier af is zwart na aan de af grond); 15. e4e5, Pf6—e8; 16. Pf3 Zoals U allen wel zult weten, bestaat een schaakbord uit een bord van 64 vierkantjes, in beide richtingen om de andere licht en donker gekleurd. Wanneer U nu de hierbij afgedrukte figuur toetst aan de zojuist gegeven omschrij ving, dan ziet U dat cr met dit schaakbord iets aan dc hand is. Twee witte vakjes bevinden zich niet op hun juiste plaats. Wanneer wij U nu zouden vragen het ge tekende bord in drie delen te ver delen en de zo ontstane drie delen samen te voegen tot een normaal schaakbord, dan zou U niets an ders behoeven te doen dan de bei de witte vakjes die onder uit de figuur steken, af te knippen en deze vakjes in de beide blanco vakjes te plaatsen. Maar zó een voudig is deze puzzle niet. Wij vragen U de figuur in TWEE de len te verdelen (langs dc zwarte lijnen) en wel zó dat dé beide delen, op een andere wijze samen gevoegd, het normale schaakbord vormen met behoud van het pa troon, dus om de andere lichte en donkere vakjes. (Advertentie l.M.) Geslaagd dank Bekende tehrlHohjk* curtut HILVERSUM Midd«lb. okten Talsn en Wiikunde MO. g5. h7—h6; 17. Pg5xe6, f7ve6; 18 Ld3vg6 (zwart kan zich bijna niet verroeren en moet zich er toe beperken aan wits volgende vijf onvermijdelijke zetten althans een onmiddellijk beslissende uitwerking te ontnemen); 18Dc7d8; 19. Dh4—h3. Pd8e7; 20. Pc3—e2, d5d4 (zonder deze wanhoopsmaat regel wordt hij het slachtoffer van Pd4 en g2g4g5, bijvoorbeeld 20. Pc7; 22 Pd4. Tfc8; 23 g4. Lf8 of Pf8; 23 Tgl. Maar met drie pionnen is het voor wit niet langer er-op-of-er-ondcr Ook richt de nu vrije loper op b7 maar weinig uit en de andere zwarte stukken staan nog altijd geboeid); 21. Pe2xd4. Pc8—c7; 22. Tal—cl. a6—a5; 23. Le3 d2. b5b4: 24. Dh3—g3. De7—c5 (laatste etappe. Er dreigt voortdu rend f4f5. eventueel ingeleid door Ld3 en Dg6); 25 c2c3, b4xc3 (tegen 25. ba3: beslist 26. Lc2, dreiging Dg6. Tf7. Dh7t, Kf8 f5); 26. Ld2xc3, Ta8a6. 27. Lg6—d3. Ta0b6; 28. f4f5 (het werd tijd want zwart dreigde zoetjesaan met Pd5 ook iets te ondernemen Door dat de loper op c3 indirect tot de bescherming van c5 bijdraagt is het intermezzo Dg6. Tf7, Dh7t overbodig geworden); 28e6x f5; 29. Pd4xf5, Tf8xf5 (de rest is executie, heldhaftig ondergaan); 30. Tflxf5, (na 30. e6; 31. Tfl:t, Tfl:: 32. Dc3:t bc3\ 33. Pe6: had zwart nog kunnen stribbelen); 30 Pc7—e6, 31. Tf5—f6. Kg8h8; 32. Tel—fl (dreigt Dg6, Pdf8. Tf8:t); 32Pd7f8; 33. Tf6— f7, Lb7— d5; 34. Tf7xg7, Pe6xg7; 35. e5—efl, Pf8xe6, (35De7 of 35 Tb7 dan 36. Tf8:t en Dg6); 36. Dg3 g6. Ld5xg2t; 37. Dg6xg2. Tb6— b8 (of 37Dc6; 38. Lg7;t), 38. Dg2—g6. zwart geeft het op. LOD. PRINS. door A. S. M. Hutchinson „Gehoorzamen oi de laan uit," zei de heer Marrapit. „Je hebt maar te kiezen." Hij liep naar de tuindeur. „Kom. mevrouw Major." George sprong op hem af. „U gaat niet weg vóór ik met u klaar ben!" Zijn toon klonk dreigend, hij zag er onheilspellend uit. „Raak mij niet aan!" riep de heer Marrapit. Hy duwde Fletcher voor zich uit, „Gryp hem!" schreeuwde hy. Fletcher werd onzacht tegen Geor ge aan gegooid. Om niet te vallen greep hy hem vast. „Maak geen scène, meneer George", smeekte hij. George maakte zich van hem los. Fletcher deed een stap achteruit en kwam op de voet van de heer Mar rapit terecht. Deze gaf een schreeuw, viel tegen een tafeltje met snuisterijen aan, dat kantelde, en kwam tussen de scherven op 'de grond terecht Ondanks zijn woede moest George hardop lachen. Hij draaide zich om, riep „Kom mee" tegen zijn Mary en liep het huis uit. Toen ze door het hek gingen fluis terde Mary: „O, Georgie! O Geor gië!" Hij keek haar boos aan. „Hoe kwam je er in 's hemelsnaam toe om te zeggen, dat je spijt had! Je bent laf, Mary, waarachtig, je bent laf!" Met enorme passen liet hij He ron's Holt snel achter zich. ZESDE HOOFDSTUK Spanning in Meath Street Somber zwijgend liepen een snik kende Mary en een woedende Geor ge naar het station. Zwijgend za ten ze op de bank op de trein naar Londen te wachten. George kocht een reep chocolade voor haar uit een automaat, het was een zielig gezicht hoe ge daar kleine stukjes van af te; knagen zat met tranen in haar lieve ogen. In de wachtkamer kocht George een enor me sigaar. Met zijn handen diep in zyn zakken, met diep gefronste wenkbrauwen en met vooruitgesto ken benen zat hij zwaar te dampen. Daar kwam de trein. George vond een lege coupé, zette zijn Mary in een hoekje, gooide de mand met de kat in het rek en liet zich som ber in de hoek tegenover Mary vallen. Ze konden geen woorden vinden. Pas toen de trein voor de derde maal stopte waagde Mary het te vragen: „Waar... waar gaan we naar toe, lieveling?" Pas by de vijfde halte gaf Geor ge antwoord: „Naar die kamer van Jou in Meath Street." Bij het Queen's Road station stapten ze uit, zwijgend liepen ze naar het pension van mevrouw Pinking. Mevrouw Pinking keek verwon derd. „Juffrouw Humfray wil die kamers weer hebben", verklaarde George. „Hebt u misschien een kop thee voor ons? Daarna willen wc even met u praten. We hebben we zijn erg moe Als u ons een kop thee geeft zal ik u alles ver tellen." Zwijgend aten en dronken ze. George zat op korte afstand van de tafel en staarde somber door het venster. Nu en dan klonk cr een snikje van Mary. Hij had geen woorden voor haar en wendde zich af. Maar een ogenblik later klonk er een pathetische snik. Hij sprong op. Met bevende handen zette Mary haar theekopje neer. Haar gezicht was vuurrood en zag er verwron gen uit. „Huil maar niet. Mary", zei Geor ge. „Huil maar niet." Ze zette het kopje neer, slikte en hijgde: „Ik huif niet, George, ik zit te la-lachen", en nu kon ze zich helemaal niet meer houden „George, als je jezelf eens had kunnen zien. toen je die verschrik kelijke verhalen stond te vertel len.." Hij hijgde: „Toen ik de katten verwisselde. „Het gezicht van meneer Marra pit „En van Major'!" Toen ze niet meer konden van het lachen werden ze weer stil. George veegde zijn ogen af. Ma ry snoot haar neus. „Zo, nou voel ik me weer beter", zei George. „Ik ook. Stukken beter. Het helpt toch niet of we er al om blijven treuren." „Nee, dat helpt niks. Kom hier bij me op de sofa zitten, dan zullen we eens krijgsraad houden". Ze leg de haar gouden kopje tegen zyn mannelijke schouder. Hij sloeg zijn rechterarm om haar heen Met haar handjes streelde ze de bruine hand, die in haar schoot terecht kwam. De andere bruine hand legde bij boven op de drie. „We zitten lelijk in de boot", vatte George het niet uitgesproke- ne samen. „Maar we hebben elkaar", troost te Mary. George gaf haar een zoen. Hij zocht in zyn zakken. „Ik heb nog ongeveer drie pond over van het geld, dat Marrapit me voor mijn speurtocht gegeven heeft. Ja. Mary, we zitten in ae boot." Ze drukte zich dichter tegen hem aan. II Tenslotte stond George op en be gon de kamer op en neer te lopen. Mary keek hem vol bewondering aan en wachtte wat er komen zou. Eindelijk nam hij het woord. „Ik heb het allemaal in myn hoofd, Mary. We slaan ons er door. Ik kon ergens in het Noorden as sistent worden. Dat heb ik nog niet definitief afgeslagen. Goed, ik neem het aan. Het levert niet veel op, maar in het Noorden is het leven niet duur „Hoe weet je dat, George?" vroeg Mary. „Hoe ik het wéét? Laat dat maar aan mij over en val me niet in de rede. Iedereen weet, dat het Noor den goedkoop is. Het Noorden „Natuurlijk". verontschuldigde Mary zich. „Natuurlijk, schat." „Nou. waar was ik gebleven? Juist, ja. Spotgoedkoop, dus het sa laris komt er niet op aan. Ik neem het aan, Mary. En luister we gaan trouwen, en we nemen daar een paar leuke kamers. Hè?" Ze werd vuurrood en kon alleen maar fluisteren: „O, Georgie!" „We gaan trouwen. Mary!" George werd enthousiast. „Wc gaan trouwen, en zc kunnen alle maal naar de jeweetwel lopen." Hij ging weer naast Mary zitten en hing een kleurrijk beeld van de naaste toekomst op. Ze waren in de zevende hemel aangeland, toen George merkte, dat het al donker begon te worden. „Zeg, het is al laat!" zei hij. „ik moet het nog met mevrouw Pin king in orde maken." „Ja. schat", zei Mary „Maar waar blijf jij? Toch ergens hier in de buurt? Je moet een kamer hier in de buurt nemen." „Maar mijn lieve gans, ik ga ha- lemaal niet weg!" „Ga je niet weg" vroeg ze ver baasd. (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1952 | | pagina 7