Het vreemdste Sinterklaasfeest,
dat ik ooit heb beleefd
De wilde Spaanse jeugd
van de ware Sinterklaas
door Nr.
Donderdag 27 November 1952
5
UNTERSCHARFÜHRER
Dohmen, groot, zwaar
en gezond, stapte vlak
achter de kleine, beweeglijke
Cornells de barak binnen. De
een of andere bijdehante jon
gen riep net op tijd: Achtung!
Toen werd het doodstil. Die zit
achter Cornelis aan, dachten
we. Hij wil natuurlijk weten
wat Cornelis in de Beklei-
dungskammer te zoeken had.
Strak in de houding, met de
pink op de naad van de slob
berige broek, volgden wij met
de ogen de Unterscharführer.
Bc wierp een snelle blik naar
Cornelis. wiens morsige uniform
ter hoogte van de buik een weinig
naar voren bolde, zeker niet van
de buik, want die
5- had de goeierd al-
mterklaas l3ng niet me(,r jn
verhoed
voor
ouderen
die mate toen hi]
nog als vrij man
rond liep. Expeditie
geslaagd, dacht ik,
maar wat zou Doh
men doen? Als hij
per se wilde weten
wat Cornelis in de
Bekleidungskammer had uitgevoerd
zou het flink gaan spannen. Cor
nelis sprak en verstond nagenoeg
geen woord Duits. Daar had hij de
ene keer weieens gemak van. Het
ergste woord, dat de SS-ers naar
Zijn hoofd gooiden, was „Dusel" en
dan lieten ze hem lopen. Maar de
andere keer namen ze het niet en
dan kreeg die arme Cornells op
£n minst een oorvijg, die hem van
zijn voetstuk deed tuimelen.
Dohmen schreed bedachtzaam
naar de kachel, die niet mocht
branden, viste een pijp uit zijn
groene soldatenjas en begon om
standig te stoppen. Toen hij ermee
klaar was. stak hij de brand er in.
De rook blies hij grinnikend in on
ze richting. Met een geruststellend
Handgebaar beduidde hij ons. dat
wij uit de houding mochten klim
men. Komm mal hier! Aarzelend
kwamen wij dichterbij, Cornelis
bleef een beetje achteraf. Dohmen
staarde peinzend naar de tabaks
rook. Wij zwegen bekommerd.
Straks vaart hij uit. dacht ik. In
het begin doet hij altijd net alsof
hjj vreedzame bedoelingen heeft,
maar dan, opeens, valt hij op zijn
jnrooi aan. Willem, de kameroudste,
kuchte eens. Hij zag spierwit van
de zenuwen.
„Sind hier Juden?" vroeg Dohmen
plotseling.
Wij zeiden, dat er geen Joden
waren. Hij zoog bedachtzaam aan
zijn pijp. die licht reutelde. De Jo
den en de negers! Zijn stem kreeg
een diepe klank. Royaal gaf hij
enkele van buiten geleerde pas
sages uit „Mein Kampf" weg. Jo
denbloed en negerbloed. dat was
„etwas dreckiges". De Fransen,
nicht wahr
Het onderricht in bloed en bo
dem duurde een half uur. Toen was
zijn pijp uitgebrand Groot, zwaar
en gezond beende hij met zijn ge
spijkerde laarzen de barak uit.
„Cornelis, we dachten
De kleine man glimlachte ver
genoegd.
„Dohmen doet me nooit wat," zei
hij trots. „Waar had ie 't eigenlijk
over?"
..Dat doet er nu niet toe. Is net
gelukt?"
„Ja, dat is te zeggen, het kostte
een plukje shag."
Toen knoopte Cornells zijn be
smeurde uniform los en toonde ons
triomfantelijk een directoire.
„Voor Zwarte Piet!" zei hij ver
genoegd.
iets anders te denken dan aan ons
dagelijks rantsoen watersoep. Wel
hadden onverbeterlijke optimisten
ons verzekerd, dat wij vanwege de
Sinterklaas een extra rantsoen zou
den krijgen. Er werd zelfs over
meer boter gesproken, maar in
ernst geloofde niemand- daar iets
van. De wachtposten scholden in
elk geval even luid als alle andere
dagen en ook de activiteit van het
„Kerstmannetje" het links en
rechts uitdelen van meppen met
een schop was er niet minder een in bed te liggen. Als er controle
had gezegd, dat het een uitstekende
remedie was om de problemen een
beetje te verdrijven. Met een stomp
je potlood op een stuk W C. papier
had hij zich van het ongewone kar
weitje gekweten. Tenslotte was het
heel iets anders dan het schrijven
van een hoofdartikel
„Schiet op, Cornelis", zei ik weer.
De deken, die mij tot mantel dicnde,
de mijter van papier, en de dot wat
ten. die met leukoplast aan mijn kin
zat gekleefd, deden nuj het zweet
van alle kanten uitbreken. Uit de
zaal naast de onze klonk het rumoer
al luider en luider De mannen wer
den kennelijk ongeduldig
„Laat ze vast een schoon wel
komstlied zingen." zei ik tegen Wil
lem. die stond te hikken van pleizier
om Cornelis met zijn zwarte smoel
Hij ijlde weg Even later hoorden wij
een luidkeels gebrul: Sinterklaasje
kom maar binnen met je knecht..
„Denk er om. je moet nog een paar
lui in de zak steken." fluisterde ik
Cornelis in het oor. „een paar zwart
handelaren en een brooddief."
Hij gooide de zak over de schou
der en knikte ernstig.
De deur van de zaal ging open.
fNTERKLASIE kom maar bin
nen met je knecht." zong het
hele koor. nu zeker voor de
vijfde keer. Ik schreed plechtig naar
het podium. Cornebs sukkelde ach
ter me aan. bleef met een van zijn
klompen ergens aan haken en viel
vloekend voor mijn voeten. Hij kreeg
een ovationeel applaus, want ieder
een dacht, dat het er bij hoorde.
Ik wuifde afwerend met een hand.
„Goede lieden." zei ik.
„Hebbie saffiaantjes bij je," riep
een grappenmaker.
„Kun je me straks niet meenemen
naar Mokum," schreeuwde een ander.
.Stilte daar!" gilde de Blockoudste.
Er ging een gegnuif op. De stem
ming is best, dacht ik. Zo hadden
we het ons voorgesteld. Dit moest
ccn gezellige avond worden, zo een,
waaraan wij later nog dikwijls zou
den terugdenken Veel tijd hadden
we niet. Om negen uur hoorde ieder-
S tu
rn
hi
D
IT was een van de moeilijke
voorbereidingen van het Sin
terklaasfeest op 5 December
1942 in het Polizei Durchgangslager
Amersfoort, het vreemdste Sinter
klaasfeest. dat ik ooit heb beleefd.
Die vijfde December was een
druilerige dag. Het motregende nu
en dan. De vuile, grijze lucht hing
laag over het kamp en versterkte
de onzegbare, droefgeestige sfeer,
die de naar carbol stinkende ba
rakken omhulde, en die ons neer
drukte in vlagen van melancholie.
Het was goed op die dag aan nog
's Avonds, na de maaltijd, kwamen
in ons Block vierhonderd magere
Schutzhaftlinge bij elkaar om Sinter
klaas te vieren. Van een paar tafels
hadden handige jongens een podium
gebouwd. Daarvoor, op de banken,
zat mannetje naast mannetje. Maar
ze zaten ook op de bedden en tussen
de bedden en een paar waaghalzen
waren in de hanebalken geklauterd.
„Schiet op, Cornelis", zei ik, „we
worden verwacht."
WILLEM was bijna met hem
klaar, alleen zijn oren hadden
nog een veeg kachelglans no
dig. Hij leek me een volmaakte
knecht in die rose directoire. Ik be
studeerde haastig het toepasselijke
vers, dat Wiardi Beckmann op de
wijs van een bekend Sinterklaaslied
je voor me had geschreven. Hij had
daar erg tegen op gezien, maar ik
kwam. zou er niets meer mogen zijn,
dat aan het feest herinnerde. Na
Cornelis en mij klom nog een half
dozijn andere pretmakers op het po
dium, onder wie zich liedjeszangers,
goochelaars, equilibristen en confe
renciers bevonden. Hoogtepunt van
de avond werd het uit volle borst
meegezongen lied „Waar de blanke
top der duinen.." Tranen van ont
roering schoten ons in de ogen. Ha.
dat mochten de schildwachten buiten
de barak horen En of ze het hoor
den! „Bekken dicht!", schreeuwden
ze woedend. Maar wij hielden onze
„bekken" niet, we hadden ze op dat
ogenblik wel in stukken kunnen
scheuren.
Om negen uur. toen iedereen met
een voldaan gevoel onder de vieze
dekens was gekropen, stond Cornelis
nog met een zielig gezicht en half
naakt in de corridor Wij hadden de
grootste moeite hem weer toonbaar
te maken.
/I ch, zéker op ccn avond als deze wil ik niet met u strijden. Als u
nu zeker weet, dat de enige echte Sinterklaas, die vage bisschop
van Myra was en dat die doc-goed al in de vierde eeuw op het wilde
idee kwam om van het ene dak op het andere te springen met suiker
goed en marsepein achter op zijn witte schimmel, accoord, dan moet
u daar maar in volharden.
Maar persoonlijk vind ik het altijd een beetje ondank
baar standpunt vooral voor die kleine Clasillo uit Aruija
Torco, een klein dorp in de buurt van Madrid. Die jongen
heeft het in zijn jeugd toch ook niet gemakkelijk gehad
Alles was tegen hem, tal van hidalgo's en donnen keken
op hem neer of zagen hem in het geheel niet En toch is
Clasillo er gekomen. Als u het mij vraagt is de enige echte
Sinterklaas deze Clasillo en als u daar van opkijkt, kun
nen we praten.
Ik weet niet of u ooit in Myra bent geweest, maar het
lijkt me uitgesloten In ieder geval ligt Myra niet in Span
je, maar ergens in het Oosten. Met Aruija Torco is dat
heel anders Het is een hyper Spaans, klein zonnig dorp
vol gitaren en castagnetten, en volbloed Carmens met
dansende vonken in zwartfluwelen ogen en ravenzwarte
vlechten. Wat meer zegt, er staat een levensgroot stand
beeld van Sint Nicolaas op het dorpsplein, die twee stenen
kindertjes nu al eeuwen lang over de gebeitelde krul
kopjes strijkt. Hij kan er maar niet genoeg van krijgen,
zon goeierd is het nou. die Clasillo, meen ik. Op de voet
van het standbeeld staat duidelijk voor iedereen het ge
boortejaar te lezen: zes December 1561. Praat met de
glimlachende bewoners van Aruija Torco, die zeer be
kwaam zijn in het stierenvechten
en zij wijzen u een oud huisje aan,
waar Clasillo is geboren. Het is nu
het aardigste museum, dat de
wereld rijk is. Men ziet er nog
oude koeken en garden uit die
tijd. het gouden en zwarte boek
in ontelbare banden en op de zol
der ligt de grotendeels verweer
de jutezak, netjes opgevouwen,
waarin volgens de legende eens de
hele wereld kon. Men vindt er ook
de levensgeschiedenis van Sint Ni
colaas nog onvoltooid uiteraard,
Sinterklaas
verhaal
voor
ouderen
meer van die treffende kleinighe
den, die het beeld van Sinterklaas
wijzigen, en psychologisch verant-
maar daarom niet minder boeiend. woo^5len- Maar laat ik bij het be
gin beginnen, zodat uzelf het kind
Daarin staat om. te lezen dat Cla
sillo zijn eerste schimmel leende
van de groenteboer van Aruija
Torco zonder toestemming te vra
gen en wat een dakhaas hij geweest
is in zijn jonge jaren. Zo zijn er
A L zevenhonderdtwintig jaar
is Sinterklaas in leven;
wit is zijn baard, wit is zijn haar,
tvaar is die tijd gebleven?
Al rimpelt ook zijn grijze hoofd
en kraken soms zijn botten,
de kindervriend is, heus geloof
nog jong om te ravotten.
Hij kan nog haasje-over doen,
ai blijft zijn mijter hind'ren
en 's nachts legt hij in elke schoen
wat speelgoed voor de ktnd'ren.
Zo was de Sint, zo is hij nog,
zo zal hij altijd wezen;
hij is wel oud, maar tochmaar toch...
nou ja, je zult wel lezen
hoe of ze op een kwade keer
in hem een jongen zagen.
Nóg doet zijn hart een beetje zeer
als Piet daarmee komt plagen.
Wel, luister, ik begin dan maar:
Haar zat mijnheer Van Leeuwen,
een dromerige ambtenaar
op zijn kantoor te geeuwen.
Hij zette kruisjes op papier
en mocht zich niet vergissen;
een kruisje daar, een kruisje hier,
welnee, dat kón niet missen.
Op dat papier, begrijp je wel,
stond ieders naam te lezen:
van bakker, slager, smidsgezel,
van Pietje, Jantje, Kees en
van Ans en Wil en Cor en Riet.
Geen naam was er vergeten;
ook Sint zijn naam ontbrak dus niet
ach, had hij dat geweten.
Nu was de taak van d'ambtenaar
om bij de naam van schalken
zo om en bij het zesde jaar
een kruisje neer te kalken.
Want al die schalkjes met zo'n kruis
konden niet steeds maar spelen
op straat of bij hun moeder thuis;
dat ging te veel vervelen.
Ze moesten ook eens leren gaan
uit boekjes en van borden,
ze moesten daarom dus voortaan
op school wat wijzer worden.
En daarom kregen Pa en Ma
van kindertjes met kruisen
een hele dikke brief weldra
gezonden naar hun huizen.
„Mijnheer, uw kindje groeit als kool.
dat zult u zelf wel weten,
maar nu moet het toch heus naar school
of was u dat vergeten?
Stuur hem of haar dus morgen vroeg
meteen naar d'on der wijzer,
want daar leert hij of zij genoeg
en wordt op slag wat wijzer".
Dat stond te lezen in zo'n brief
in mooie ronde halen
en alle moeders zoenden lief
hun kinders vele malen
Want om voortaan alleen te zijn
en geen gestoei te horen,
dat deed toch wel een beetje pijn
in vele moedersoren.
Alaar, luister goed: zo per abuis
kwam op die lijst met namen
achter de naam van Sint een kruis
foei ambt'naar, ga je schamen.
En zo werd Sinterklaas alras,
al had hij grijze haren,
geplaatst in d'allereerste klas
der lag're school in Laren.
Ja, Zwarte Piet bracht Sintje weg
en zei hem op te passen:
doe nou geen stoute dingen zeg,
bij meester in de klasse;
let op en toon hoe knap u bent,
maak zoet cn braaf uw sommen
en als u goed uw taalles kent,
dan bent u lang geen domme."
Sint's bank was op de voorste rij;
hij moest zich dubbel vouwen
en toen hij eenmaal zat kreeg hij
een inktpot in zijn mouwen.
Dat had een kleine aap gedaan,
die naast hem was gaan zitten.
Sint keek hem eens verdrietig aan,
terwijl de meester vitte.
„Zeg Nicolaas, jij vieze vent,"
sprak meester boos, „foei foeien
jij nare smeerpoets die je bent,
wat zit je toch te knoeien".
Die arme, arme Sinterklaas,
hij kon het toch niet helpen;
hij was zijn tranen niet meer baas,
ze waren niet te stelpen.
En ook de sommen vlotten niet,
want Sint zijn handen trilden,
ze beefden erger dan een riet,
zodat het héél niet wilde.
De pen bleef steken in zijn baard,
zijn boekje zat vol vlekken
en op zijn schrift bleven vervaard
héél dikke tranen lekken.
Maar toen de meester wel wat boos
naar Sint kwam toegelopen,
toen ging daar eind'lijk na een poos
de deur luid-krakend open.
Raad eens wie of met veel misbaar
de klas kwam ingevlogen?
Het was, schrik nietde ambtenaar
met hele grote ogen.
Ze puilden haast hun kassen uit
van schrik en angst, och heden.
„Een fout, een fout!", riep hij erg luid
wat had die man geleden.
„Wat moet ik doen, och lieve tijd,"
kreet hij buiten zijn zinnen,
„o, meester, wat ccn stommiteit,
wat moeten we beginnen?"
„Maar man, wat is er dan gebeurd
wilde de meester weten,
„Kom, kom, zeg op, niet zo gezeurd,"
vervolgde hij verbeten.
„Die daar," zo wees de ambtenaar
„hoeft hier niets meer te leren;
het is geen jongetje, nietwaar,
dat zie je aan zijn kleren."
De meester keek en zei bedaard:
„u staat mc niet te foppen;
hoe wonderlijk, hij heeft een baard,
hier moet toch iets niet kloppen."
Toen stond de Sint heel moeizaam op
en sprak: „zo is het, heren,
ik heb een veel te oude kop
om nog zo veel te leren.
Ik ben geen kind, al blijf ïk jong;
dit had ik niet verdiend
De meester beet zich op zijn tong:
„u bent de kindervriend!"
Sint keek hen door zijn tranen aan
en zag hen in een waasje,
maar alle jongens gingen staan
en brulden: Sinterklaasje
Alleen dat joch, dat Sint je's mouw
bedorven had met vlekken,
had kans gezien geweldig gauw
er tussen uit tc trekken.
Ze lachten hard, de Sint het meest,
„och, laat dat jong betijen",
zei hij, „we vieren samen feest,
ja meester, ik blijf bij je
en bij de jongens bovendien,
die kunnen dan wat zingen
en bij de gymnastiek misschien
waag ik me aan de ringen".
Het werd me daar een reuze feest;
de meester viel niet tegen.
alleen de ambt'naar was bedeesd
en toonde zich verlegen.
En toen de bel weer ging, héél luid
en buiten moeders wachtten,
toen ging d$ school luidruchtig uit.
En SinterklaasHtj lachte.
BOB DMK
OP een dag
te veel en
ziet groeien lot de man. waarop
wij spoedig met zo angstig klop
pend hart, maar vol verwachting
toch. zitten te wachten.
De kleine Clasillo, vrienden, was
een kind van ongewone ouders.
Zijn moeder was een goede, maar
neurotische vrouw, die "s avonds
vaak kleine Moortjes meende te
zien rondscharrelen in de donkere
hoeken van de patio dat ts een
binnenplaatsje met te veel verbeel
ding en soms ook hele twistge
sprekken hield met haar schaduw.
Toch had zij een gelukkige jeugd
gehad en was vrolijk in het huwe
lijk getreden, dus Freua hoeft u
niet van de plank te halen. Neen,
dat die moeder zo vreemd was gaan
doen. kwam eigenlijk door de va
der van Clasillo, Capoen genaamd,
een zwijgzame man, die de maan
niet door de bomen kon zien
schijnen. Toch was ook 'Capoen
wel van goede wil, maar het le
ven hield hem klem in de dub
bele nelson. Zijn vader had alle
ducaten er doorgebrast, die lange
tijd een aanzienlijk familiekapi
taal hadden gevormd en wat Ca
poen ook deed, het lot trok er de
neus voor op. Hij had een klein
ambacht in speelgoed opgezet,
maar dat wilde maar niet lopen.
Klap op klap in ds zaken van
Capoen. Hij vond de priktol uit
maar niemand zag er wat in,
hij liep de deuren plat met fop
spenen. iets geheel nieuws voor
die dagen, maar Spanje is een erg
vroom land en men nam er aan
stoot aan.
werd het Capoen
uit miskenning
trök hij een rode tabberd aan en
zette een mijter op zijn hoofd. Zo
maar. En wat erger was, hij dwong
de kleine Clasillo hetzelfde te
doen. Er was ergens iets losge
schoten in Capoens hoofd, maar
is dat zo'n wonder? Miskenning
is een scherp zwaard.
Maar u begrijpt, vrienden, voor
die kleine Clasillo was het lang
geen pretje. Zijn vriendjes wilden
niet meer met hem spelen en gooi
den hem met rotte sinaasappelen.
Dan riep Clasillo: „makkers staakt
uw wild geraas'maar dat hielp niet.
En het enige wat Capoen zei was:
„Niemand ziet dat wij bijzondere
mensen zijn tenzij we ons bijzonder
kleden". U ziet, Capoen was een
echte kunstenaar, diep in zijn hart.
Clasillo werd een schuwe puber,
vrienden, hoe kon het ook anders.
Soms klom hij op het dak om rus
tig uit te kunnen huilen Toen hij
de baard in zijn keel en op zijn kin
kreeg, werd hij verliefd op het
meisje van de buren, zekere Con-
chita, een guitige schoonheid, wier
geringste beweging nauw verhei
melijkte dans was. Clasillo kreeg
het al warm als hij zag hoe zij het
tafelkleed uitschudde. Maar ook dat
werd niets. Bij Clasillo's eerste
schuchtere avance, riep zij zodat
iedereen het horen kon: „Ajakkes...
een knul in een rode tabberd." Die
avond zat Clasillo weer op het dak
en de regenpijp kon net nauwelijks
aan; de tranen, meen ik.
CLASILLO ging van ellende
dichten, want er werd in die
tijd nog weinig aan sport gedaan
en de Sturm und Drang toen nog
kuren genaamd moest er toch
op de een of andere manier uit. Hij
stuurde zijn droeve rijmregels naar
een zekere Lope de Vega, die on
danks zijn luidruchtig leven twee
millioen versregels naliet en als
inquisiteur eindigde. De Vega ant
woordde met een hoofdschuddend
briefje en GlasiHo nam toen de
C*-In
schep uit de schuur om zijn graf te
gaan graven voor de deur van Con-
chita. want romantisch was hij wel.
Maar het was een warme dag en
Clasillo zei bij zichzelf: „Ja. ik zal
me daar voor die snertmeid nog m
het zweet gaan werken op de koop
toe. £e kan uit het raam vallen
voor mijn part." Hij zette de schop
weer in de schuur als een wijs man.
Dat bleek de volgende dag al.
Vader, zei hij tegen Capoen, ik heb
eens nagedacht We moeten de klei
ne middenstand inschakelen bij de
verkoop van dat speelgoed. Naast
vader- cn moeder-, dieren- en bloe
mendag, moet er een dagje voor de
kinders komen. Ik doe een valse
baard voor, ga door mijn neus pra
ten en zeg tegen iedereen, dat ik
erg moe ben cn het zo druk heb als
een klein baasje. Ik snaai dat oude
circuspaard van de groenteboer en
leer het een paar trucjes Ai, ai. ilc
rijd ermee over de daken, dat is
publicity! Het hele dorp loopt er
leeg voor. En dan speel ik de kin
dervrind, natuurlijk een beetje
streng, want dc ouders kunnen hun
kinderen niet best baas, en je hebt
ze zo mee als je boeman met het
gouden hart speelt
Capoen vond het maar een vreemd
plan. maar hielp toch met de pae-
dagogische gedichtjes, want slechter
kon hij er toch niet meer van wor
den. Ach, u weet hoe het afgelopen
is. Het werd een doorsiaand succes.
Clasillo nam al spoedig een klein
Moortje in dienst, om de roe en de
geschenken te dragen, die hij la
chend aan de kinders gaf maar
daarna heimelijk aan dc achterdeur
verrekende met de ouders, dat be
grijpt u wel. Capoen leefde er van
op en toen hij bovendien de dia
bolo uitvond, was de zaak gekloft.
Ook Clasillo's moeder begon weer
vrijuit te schateren en hoe meer
kleine Moortjes ze in dc patio zag
rondscharrelen, hoe iicver zij het
had, want meer Pietjes betekende
nu goede zaken.
DE hidalgo's en de donneu pro
beerden eerst nog kwade ver
halen te vertellen van Clasillo, want
ze dachten dat hij revolutie wou,
maar toen dit misverstand was op
gehelderd, droegen zij hem voop
als heilige. Clasillo was toen al zp
rijk. dat hij niet eens meer aan de
achterdeur verrekende. Hij was nu
een echte kinder vriend en dus
noemde iedereen hem Sinterklaas.
Voor een volksjongen uit Aruija
Torco had hij lang niet kwaad ge
boerd en omdat hij al heilig was,
had hij ook geen geldige reden om
dood tc gaan en dus is hij maar
blijven leven. Maar met de tijd
deed hij het wat rustiger aan en
nu komt hij alleen nog maar op
vijf of zes December langs, omdat
je de kinderen ook niet te veel
moet verwennen, begrijpt u wel.
Die Conchita had natuurlijk spijt
als haren op haar hoofd, maar ja
het was te laat. Sinterklaas liet haar
een paar keer in de zak stoppen,
maar zij werd spoedig dik en vad
sig en paste niet meer. Zij werd op
de duur een Medusa van de eerste
rang en zelfs nu hoort men nog geen
goed woord over haar in Aruij^
Torco. Eigen schuld, haa zij maar
niet ajakkes moeten roepen.
C TIL vrienden, daar wordt tegen
het raam getikt. Het is een
vreemdeling zeker, die verdwaald
is zeker, Jantje vraag eens effje
naar mijnheers naam. Ja, hij is hefc
de kindervriend! Krant opzij nu en
allemaal recht zitten en zingei
Merkt u nu wel, dat u dat Sinter
klaas Kapoentje met veel meqr
overgave zingt. U begrijpt het qjj
beter. Bisschop van Myra? Hot
mocht wat! Clasillo uit Aruija
co, dat is de ware. Maar wjSt
a.u.b. niet aan zijn baard trekken,..
G. E. DOOLAARD