Het vreemdste Sinterklaasfeest, dat ik ooit heb beleefd De wilde Spaanse jeugd van de ware Sinterklaas door Nr. Donderdag 27 November 1952 5 UNTERSCHARFÜHRER Dohmen, groot, zwaar en gezond, stapte vlak achter de kleine, beweeglijke Cornells de barak binnen. De een of andere bijdehante jon gen riep net op tijd: Achtung! Toen werd het doodstil. Die zit achter Cornelis aan, dachten we. Hij wil natuurlijk weten wat Cornelis in de Beklei- dungskammer te zoeken had. Strak in de houding, met de pink op de naad van de slob berige broek, volgden wij met de ogen de Unterscharführer. Bc wierp een snelle blik naar Cornelis. wiens morsige uniform ter hoogte van de buik een weinig naar voren bolde, zeker niet van de buik, want die 5- had de goeierd al- mterklaas l3ng niet me(,r jn verhoed voor ouderen die mate toen hi] nog als vrij man rond liep. Expeditie geslaagd, dacht ik, maar wat zou Doh men doen? Als hij per se wilde weten wat Cornelis in de Bekleidungskammer had uitgevoerd zou het flink gaan spannen. Cor nelis sprak en verstond nagenoeg geen woord Duits. Daar had hij de ene keer weieens gemak van. Het ergste woord, dat de SS-ers naar Zijn hoofd gooiden, was „Dusel" en dan lieten ze hem lopen. Maar de andere keer namen ze het niet en dan kreeg die arme Cornells op £n minst een oorvijg, die hem van zijn voetstuk deed tuimelen. Dohmen schreed bedachtzaam naar de kachel, die niet mocht branden, viste een pijp uit zijn groene soldatenjas en begon om standig te stoppen. Toen hij ermee klaar was. stak hij de brand er in. De rook blies hij grinnikend in on ze richting. Met een geruststellend Handgebaar beduidde hij ons. dat wij uit de houding mochten klim men. Komm mal hier! Aarzelend kwamen wij dichterbij, Cornelis bleef een beetje achteraf. Dohmen staarde peinzend naar de tabaks rook. Wij zwegen bekommerd. Straks vaart hij uit. dacht ik. In het begin doet hij altijd net alsof hjj vreedzame bedoelingen heeft, maar dan, opeens, valt hij op zijn jnrooi aan. Willem, de kameroudste, kuchte eens. Hij zag spierwit van de zenuwen. „Sind hier Juden?" vroeg Dohmen plotseling. Wij zeiden, dat er geen Joden waren. Hij zoog bedachtzaam aan zijn pijp. die licht reutelde. De Jo den en de negers! Zijn stem kreeg een diepe klank. Royaal gaf hij enkele van buiten geleerde pas sages uit „Mein Kampf" weg. Jo denbloed en negerbloed. dat was „etwas dreckiges". De Fransen, nicht wahr Het onderricht in bloed en bo dem duurde een half uur. Toen was zijn pijp uitgebrand Groot, zwaar en gezond beende hij met zijn ge spijkerde laarzen de barak uit. „Cornelis, we dachten De kleine man glimlachte ver genoegd. „Dohmen doet me nooit wat," zei hij trots. „Waar had ie 't eigenlijk over?" ..Dat doet er nu niet toe. Is net gelukt?" „Ja, dat is te zeggen, het kostte een plukje shag." Toen knoopte Cornells zijn be smeurde uniform los en toonde ons triomfantelijk een directoire. „Voor Zwarte Piet!" zei hij ver genoegd. iets anders te denken dan aan ons dagelijks rantsoen watersoep. Wel hadden onverbeterlijke optimisten ons verzekerd, dat wij vanwege de Sinterklaas een extra rantsoen zou den krijgen. Er werd zelfs over meer boter gesproken, maar in ernst geloofde niemand- daar iets van. De wachtposten scholden in elk geval even luid als alle andere dagen en ook de activiteit van het „Kerstmannetje" het links en rechts uitdelen van meppen met een schop was er niet minder een in bed te liggen. Als er controle had gezegd, dat het een uitstekende remedie was om de problemen een beetje te verdrijven. Met een stomp je potlood op een stuk W C. papier had hij zich van het ongewone kar weitje gekweten. Tenslotte was het heel iets anders dan het schrijven van een hoofdartikel „Schiet op, Cornelis", zei ik weer. De deken, die mij tot mantel dicnde, de mijter van papier, en de dot wat ten. die met leukoplast aan mijn kin zat gekleefd, deden nuj het zweet van alle kanten uitbreken. Uit de zaal naast de onze klonk het rumoer al luider en luider De mannen wer den kennelijk ongeduldig „Laat ze vast een schoon wel komstlied zingen." zei ik tegen Wil lem. die stond te hikken van pleizier om Cornelis met zijn zwarte smoel Hij ijlde weg Even later hoorden wij een luidkeels gebrul: Sinterklaasje kom maar binnen met je knecht.. „Denk er om. je moet nog een paar lui in de zak steken." fluisterde ik Cornelis in het oor. „een paar zwart handelaren en een brooddief." Hij gooide de zak over de schou der en knikte ernstig. De deur van de zaal ging open. fNTERKLASIE kom maar bin nen met je knecht." zong het hele koor. nu zeker voor de vijfde keer. Ik schreed plechtig naar het podium. Cornebs sukkelde ach ter me aan. bleef met een van zijn klompen ergens aan haken en viel vloekend voor mijn voeten. Hij kreeg een ovationeel applaus, want ieder een dacht, dat het er bij hoorde. Ik wuifde afwerend met een hand. „Goede lieden." zei ik. „Hebbie saffiaantjes bij je," riep een grappenmaker. „Kun je me straks niet meenemen naar Mokum," schreeuwde een ander. .Stilte daar!" gilde de Blockoudste. Er ging een gegnuif op. De stem ming is best, dacht ik. Zo hadden we het ons voorgesteld. Dit moest ccn gezellige avond worden, zo een, waaraan wij later nog dikwijls zou den terugdenken Veel tijd hadden we niet. Om negen uur hoorde ieder- S tu rn hi D IT was een van de moeilijke voorbereidingen van het Sin terklaasfeest op 5 December 1942 in het Polizei Durchgangslager Amersfoort, het vreemdste Sinter klaasfeest. dat ik ooit heb beleefd. Die vijfde December was een druilerige dag. Het motregende nu en dan. De vuile, grijze lucht hing laag over het kamp en versterkte de onzegbare, droefgeestige sfeer, die de naar carbol stinkende ba rakken omhulde, en die ons neer drukte in vlagen van melancholie. Het was goed op die dag aan nog 's Avonds, na de maaltijd, kwamen in ons Block vierhonderd magere Schutzhaftlinge bij elkaar om Sinter klaas te vieren. Van een paar tafels hadden handige jongens een podium gebouwd. Daarvoor, op de banken, zat mannetje naast mannetje. Maar ze zaten ook op de bedden en tussen de bedden en een paar waaghalzen waren in de hanebalken geklauterd. „Schiet op, Cornelis", zei ik, „we worden verwacht." WILLEM was bijna met hem klaar, alleen zijn oren hadden nog een veeg kachelglans no dig. Hij leek me een volmaakte knecht in die rose directoire. Ik be studeerde haastig het toepasselijke vers, dat Wiardi Beckmann op de wijs van een bekend Sinterklaaslied je voor me had geschreven. Hij had daar erg tegen op gezien, maar ik kwam. zou er niets meer mogen zijn, dat aan het feest herinnerde. Na Cornelis en mij klom nog een half dozijn andere pretmakers op het po dium, onder wie zich liedjeszangers, goochelaars, equilibristen en confe renciers bevonden. Hoogtepunt van de avond werd het uit volle borst meegezongen lied „Waar de blanke top der duinen.." Tranen van ont roering schoten ons in de ogen. Ha. dat mochten de schildwachten buiten de barak horen En of ze het hoor den! „Bekken dicht!", schreeuwden ze woedend. Maar wij hielden onze „bekken" niet, we hadden ze op dat ogenblik wel in stukken kunnen scheuren. Om negen uur. toen iedereen met een voldaan gevoel onder de vieze dekens was gekropen, stond Cornelis nog met een zielig gezicht en half naakt in de corridor Wij hadden de grootste moeite hem weer toonbaar te maken. /I ch, zéker op ccn avond als deze wil ik niet met u strijden. Als u nu zeker weet, dat de enige echte Sinterklaas, die vage bisschop van Myra was en dat die doc-goed al in de vierde eeuw op het wilde idee kwam om van het ene dak op het andere te springen met suiker goed en marsepein achter op zijn witte schimmel, accoord, dan moet u daar maar in volharden. Maar persoonlijk vind ik het altijd een beetje ondank baar standpunt vooral voor die kleine Clasillo uit Aruija Torco, een klein dorp in de buurt van Madrid. Die jongen heeft het in zijn jeugd toch ook niet gemakkelijk gehad Alles was tegen hem, tal van hidalgo's en donnen keken op hem neer of zagen hem in het geheel niet En toch is Clasillo er gekomen. Als u het mij vraagt is de enige echte Sinterklaas deze Clasillo en als u daar van opkijkt, kun nen we praten. Ik weet niet of u ooit in Myra bent geweest, maar het lijkt me uitgesloten In ieder geval ligt Myra niet in Span je, maar ergens in het Oosten. Met Aruija Torco is dat heel anders Het is een hyper Spaans, klein zonnig dorp vol gitaren en castagnetten, en volbloed Carmens met dansende vonken in zwartfluwelen ogen en ravenzwarte vlechten. Wat meer zegt, er staat een levensgroot stand beeld van Sint Nicolaas op het dorpsplein, die twee stenen kindertjes nu al eeuwen lang over de gebeitelde krul kopjes strijkt. Hij kan er maar niet genoeg van krijgen, zon goeierd is het nou. die Clasillo, meen ik. Op de voet van het standbeeld staat duidelijk voor iedereen het ge boortejaar te lezen: zes December 1561. Praat met de glimlachende bewoners van Aruija Torco, die zeer be kwaam zijn in het stierenvechten en zij wijzen u een oud huisje aan, waar Clasillo is geboren. Het is nu het aardigste museum, dat de wereld rijk is. Men ziet er nog oude koeken en garden uit die tijd. het gouden en zwarte boek in ontelbare banden en op de zol der ligt de grotendeels verweer de jutezak, netjes opgevouwen, waarin volgens de legende eens de hele wereld kon. Men vindt er ook de levensgeschiedenis van Sint Ni colaas nog onvoltooid uiteraard, Sinterklaas verhaal voor ouderen meer van die treffende kleinighe den, die het beeld van Sinterklaas wijzigen, en psychologisch verant- maar daarom niet minder boeiend. woo^5len- Maar laat ik bij het be gin beginnen, zodat uzelf het kind Daarin staat om. te lezen dat Cla sillo zijn eerste schimmel leende van de groenteboer van Aruija Torco zonder toestemming te vra gen en wat een dakhaas hij geweest is in zijn jonge jaren. Zo zijn er A L zevenhonderdtwintig jaar is Sinterklaas in leven; wit is zijn baard, wit is zijn haar, tvaar is die tijd gebleven? Al rimpelt ook zijn grijze hoofd en kraken soms zijn botten, de kindervriend is, heus geloof nog jong om te ravotten. Hij kan nog haasje-over doen, ai blijft zijn mijter hind'ren en 's nachts legt hij in elke schoen wat speelgoed voor de ktnd'ren. Zo was de Sint, zo is hij nog, zo zal hij altijd wezen; hij is wel oud, maar tochmaar toch... nou ja, je zult wel lezen hoe of ze op een kwade keer in hem een jongen zagen. Nóg doet zijn hart een beetje zeer als Piet daarmee komt plagen. Wel, luister, ik begin dan maar: Haar zat mijnheer Van Leeuwen, een dromerige ambtenaar op zijn kantoor te geeuwen. Hij zette kruisjes op papier en mocht zich niet vergissen; een kruisje daar, een kruisje hier, welnee, dat kón niet missen. Op dat papier, begrijp je wel, stond ieders naam te lezen: van bakker, slager, smidsgezel, van Pietje, Jantje, Kees en van Ans en Wil en Cor en Riet. Geen naam was er vergeten; ook Sint zijn naam ontbrak dus niet ach, had hij dat geweten. Nu was de taak van d'ambtenaar om bij de naam van schalken zo om en bij het zesde jaar een kruisje neer te kalken. Want al die schalkjes met zo'n kruis konden niet steeds maar spelen op straat of bij hun moeder thuis; dat ging te veel vervelen. Ze moesten ook eens leren gaan uit boekjes en van borden, ze moesten daarom dus voortaan op school wat wijzer worden. En daarom kregen Pa en Ma van kindertjes met kruisen een hele dikke brief weldra gezonden naar hun huizen. „Mijnheer, uw kindje groeit als kool. dat zult u zelf wel weten, maar nu moet het toch heus naar school of was u dat vergeten? Stuur hem of haar dus morgen vroeg meteen naar d'on der wijzer, want daar leert hij of zij genoeg en wordt op slag wat wijzer". Dat stond te lezen in zo'n brief in mooie ronde halen en alle moeders zoenden lief hun kinders vele malen Want om voortaan alleen te zijn en geen gestoei te horen, dat deed toch wel een beetje pijn in vele moedersoren. Alaar, luister goed: zo per abuis kwam op die lijst met namen achter de naam van Sint een kruis foei ambt'naar, ga je schamen. En zo werd Sinterklaas alras, al had hij grijze haren, geplaatst in d'allereerste klas der lag're school in Laren. Ja, Zwarte Piet bracht Sintje weg en zei hem op te passen: doe nou geen stoute dingen zeg, bij meester in de klasse; let op en toon hoe knap u bent, maak zoet cn braaf uw sommen en als u goed uw taalles kent, dan bent u lang geen domme." Sint's bank was op de voorste rij; hij moest zich dubbel vouwen en toen hij eenmaal zat kreeg hij een inktpot in zijn mouwen. Dat had een kleine aap gedaan, die naast hem was gaan zitten. Sint keek hem eens verdrietig aan, terwijl de meester vitte. „Zeg Nicolaas, jij vieze vent," sprak meester boos, „foei foeien jij nare smeerpoets die je bent, wat zit je toch te knoeien". Die arme, arme Sinterklaas, hij kon het toch niet helpen; hij was zijn tranen niet meer baas, ze waren niet te stelpen. En ook de sommen vlotten niet, want Sint zijn handen trilden, ze beefden erger dan een riet, zodat het héél niet wilde. De pen bleef steken in zijn baard, zijn boekje zat vol vlekken en op zijn schrift bleven vervaard héél dikke tranen lekken. Maar toen de meester wel wat boos naar Sint kwam toegelopen, toen ging daar eind'lijk na een poos de deur luid-krakend open. Raad eens wie of met veel misbaar de klas kwam ingevlogen? Het was, schrik nietde ambtenaar met hele grote ogen. Ze puilden haast hun kassen uit van schrik en angst, och heden. „Een fout, een fout!", riep hij erg luid wat had die man geleden. „Wat moet ik doen, och lieve tijd," kreet hij buiten zijn zinnen, „o, meester, wat ccn stommiteit, wat moeten we beginnen?" „Maar man, wat is er dan gebeurd wilde de meester weten, „Kom, kom, zeg op, niet zo gezeurd," vervolgde hij verbeten. „Die daar," zo wees de ambtenaar „hoeft hier niets meer te leren; het is geen jongetje, nietwaar, dat zie je aan zijn kleren." De meester keek en zei bedaard: „u staat mc niet te foppen; hoe wonderlijk, hij heeft een baard, hier moet toch iets niet kloppen." Toen stond de Sint heel moeizaam op en sprak: „zo is het, heren, ik heb een veel te oude kop om nog zo veel te leren. Ik ben geen kind, al blijf ïk jong; dit had ik niet verdiend De meester beet zich op zijn tong: „u bent de kindervriend!" Sint keek hen door zijn tranen aan en zag hen in een waasje, maar alle jongens gingen staan en brulden: Sinterklaasje Alleen dat joch, dat Sint je's mouw bedorven had met vlekken, had kans gezien geweldig gauw er tussen uit tc trekken. Ze lachten hard, de Sint het meest, „och, laat dat jong betijen", zei hij, „we vieren samen feest, ja meester, ik blijf bij je en bij de jongens bovendien, die kunnen dan wat zingen en bij de gymnastiek misschien waag ik me aan de ringen". Het werd me daar een reuze feest; de meester viel niet tegen. alleen de ambt'naar was bedeesd en toonde zich verlegen. En toen de bel weer ging, héél luid en buiten moeders wachtten, toen ging d$ school luidruchtig uit. En SinterklaasHtj lachte. BOB DMK OP een dag te veel en ziet groeien lot de man. waarop wij spoedig met zo angstig klop pend hart, maar vol verwachting toch. zitten te wachten. De kleine Clasillo, vrienden, was een kind van ongewone ouders. Zijn moeder was een goede, maar neurotische vrouw, die "s avonds vaak kleine Moortjes meende te zien rondscharrelen in de donkere hoeken van de patio dat ts een binnenplaatsje met te veel verbeel ding en soms ook hele twistge sprekken hield met haar schaduw. Toch had zij een gelukkige jeugd gehad en was vrolijk in het huwe lijk getreden, dus Freua hoeft u niet van de plank te halen. Neen, dat die moeder zo vreemd was gaan doen. kwam eigenlijk door de va der van Clasillo, Capoen genaamd, een zwijgzame man, die de maan niet door de bomen kon zien schijnen. Toch was ook 'Capoen wel van goede wil, maar het le ven hield hem klem in de dub bele nelson. Zijn vader had alle ducaten er doorgebrast, die lange tijd een aanzienlijk familiekapi taal hadden gevormd en wat Ca poen ook deed, het lot trok er de neus voor op. Hij had een klein ambacht in speelgoed opgezet, maar dat wilde maar niet lopen. Klap op klap in ds zaken van Capoen. Hij vond de priktol uit maar niemand zag er wat in, hij liep de deuren plat met fop spenen. iets geheel nieuws voor die dagen, maar Spanje is een erg vroom land en men nam er aan stoot aan. werd het Capoen uit miskenning trök hij een rode tabberd aan en zette een mijter op zijn hoofd. Zo maar. En wat erger was, hij dwong de kleine Clasillo hetzelfde te doen. Er was ergens iets losge schoten in Capoens hoofd, maar is dat zo'n wonder? Miskenning is een scherp zwaard. Maar u begrijpt, vrienden, voor die kleine Clasillo was het lang geen pretje. Zijn vriendjes wilden niet meer met hem spelen en gooi den hem met rotte sinaasappelen. Dan riep Clasillo: „makkers staakt uw wild geraas'maar dat hielp niet. En het enige wat Capoen zei was: „Niemand ziet dat wij bijzondere mensen zijn tenzij we ons bijzonder kleden". U ziet, Capoen was een echte kunstenaar, diep in zijn hart. Clasillo werd een schuwe puber, vrienden, hoe kon het ook anders. Soms klom hij op het dak om rus tig uit te kunnen huilen Toen hij de baard in zijn keel en op zijn kin kreeg, werd hij verliefd op het meisje van de buren, zekere Con- chita, een guitige schoonheid, wier geringste beweging nauw verhei melijkte dans was. Clasillo kreeg het al warm als hij zag hoe zij het tafelkleed uitschudde. Maar ook dat werd niets. Bij Clasillo's eerste schuchtere avance, riep zij zodat iedereen het horen kon: „Ajakkes... een knul in een rode tabberd." Die avond zat Clasillo weer op het dak en de regenpijp kon net nauwelijks aan; de tranen, meen ik. CLASILLO ging van ellende dichten, want er werd in die tijd nog weinig aan sport gedaan en de Sturm und Drang toen nog kuren genaamd moest er toch op de een of andere manier uit. Hij stuurde zijn droeve rijmregels naar een zekere Lope de Vega, die on danks zijn luidruchtig leven twee millioen versregels naliet en als inquisiteur eindigde. De Vega ant woordde met een hoofdschuddend briefje en GlasiHo nam toen de C*-In schep uit de schuur om zijn graf te gaan graven voor de deur van Con- chita. want romantisch was hij wel. Maar het was een warme dag en Clasillo zei bij zichzelf: „Ja. ik zal me daar voor die snertmeid nog m het zweet gaan werken op de koop toe. £e kan uit het raam vallen voor mijn part." Hij zette de schop weer in de schuur als een wijs man. Dat bleek de volgende dag al. Vader, zei hij tegen Capoen, ik heb eens nagedacht We moeten de klei ne middenstand inschakelen bij de verkoop van dat speelgoed. Naast vader- cn moeder-, dieren- en bloe mendag, moet er een dagje voor de kinders komen. Ik doe een valse baard voor, ga door mijn neus pra ten en zeg tegen iedereen, dat ik erg moe ben cn het zo druk heb als een klein baasje. Ik snaai dat oude circuspaard van de groenteboer en leer het een paar trucjes Ai, ai. ilc rijd ermee over de daken, dat is publicity! Het hele dorp loopt er leeg voor. En dan speel ik de kin dervrind, natuurlijk een beetje streng, want dc ouders kunnen hun kinderen niet best baas, en je hebt ze zo mee als je boeman met het gouden hart speelt Capoen vond het maar een vreemd plan. maar hielp toch met de pae- dagogische gedichtjes, want slechter kon hij er toch niet meer van wor den. Ach, u weet hoe het afgelopen is. Het werd een doorsiaand succes. Clasillo nam al spoedig een klein Moortje in dienst, om de roe en de geschenken te dragen, die hij la chend aan de kinders gaf maar daarna heimelijk aan dc achterdeur verrekende met de ouders, dat be grijpt u wel. Capoen leefde er van op en toen hij bovendien de dia bolo uitvond, was de zaak gekloft. Ook Clasillo's moeder begon weer vrijuit te schateren en hoe meer kleine Moortjes ze in dc patio zag rondscharrelen, hoe iicver zij het had, want meer Pietjes betekende nu goede zaken. DE hidalgo's en de donneu pro beerden eerst nog kwade ver halen te vertellen van Clasillo, want ze dachten dat hij revolutie wou, maar toen dit misverstand was op gehelderd, droegen zij hem voop als heilige. Clasillo was toen al zp rijk. dat hij niet eens meer aan de achterdeur verrekende. Hij was nu een echte kinder vriend en dus noemde iedereen hem Sinterklaas. Voor een volksjongen uit Aruija Torco had hij lang niet kwaad ge boerd en omdat hij al heilig was, had hij ook geen geldige reden om dood tc gaan en dus is hij maar blijven leven. Maar met de tijd deed hij het wat rustiger aan en nu komt hij alleen nog maar op vijf of zes December langs, omdat je de kinderen ook niet te veel moet verwennen, begrijpt u wel. Die Conchita had natuurlijk spijt als haren op haar hoofd, maar ja het was te laat. Sinterklaas liet haar een paar keer in de zak stoppen, maar zij werd spoedig dik en vad sig en paste niet meer. Zij werd op de duur een Medusa van de eerste rang en zelfs nu hoort men nog geen goed woord over haar in Aruij^ Torco. Eigen schuld, haa zij maar niet ajakkes moeten roepen. C TIL vrienden, daar wordt tegen het raam getikt. Het is een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker, Jantje vraag eens effje naar mijnheers naam. Ja, hij is hefc de kindervriend! Krant opzij nu en allemaal recht zitten en zingei Merkt u nu wel, dat u dat Sinter klaas Kapoentje met veel meqr overgave zingt. U begrijpt het qjj beter. Bisschop van Myra? Hot mocht wat! Clasillo uit Aruija co, dat is de ware. Maar wjSt a.u.b. niet aan zijn baard trekken,.. G. E. DOOLAARD

Historische kranten - Archief Eemland

Dagblad voor Amersfoort | 1952 | | pagina 5