T. VAN VLIET
Modelslagerij I
Niesiws- en Advertentieblad
Verschijnt Woensdag en Zaterdag
No. 76
Achttiende Jaargang
Woensdag 24 September 1930
Bekendmakingen.
Officieel.
De wassende vloed.
EET MEER BROOD
C. VAN EE
BOSCHSTRAAT 9 - BAARN
ALLEEN EERSTE KWALITEITEN I
Binnenland.
De rentevergoeding der
Rijks Postspaarbank.
BUREAU VOOR ADMINISTRATIE: VAN WEEDESTRAAT 7 SOESTDIJK
ADVERTENTIËN EN INGEZONDEN STUKKEN WORDEN INGEWACHT TOT
UITERLIJK DINSDAGS- EN VRIJDAGSMORGENS 10 UUR AAN HET BUREAU
UITGAVE: N.V. EERSTE SOESTERELECTR. DRUKKERIJ v.h. G. v. d. BOVENKAMP
ADVERTENTIËN: VAN 1 TOT 5 REGELS 75 CTS., ELKE REGEL MEER 15 CTS.
GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE, BIJ ABONNEM. GROOTE KORTING
ABONNEMENTSPRIJS f 1.— PER DRIE MAANDEN, FRANCO PER POST
REDACTIE- EN ADM.-ADRESVAN WEEDESTR. 7 - TEL. 2062 - SOESTDIJK
HET AUTEURSRECHT VAN DIT BLAD WORDT UITDRUKKELIJK VOORBEHOUDEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 15 VAN DE AUTEURSMET 1912 (STAATSELAD NUMMER 380)
Burgemeester en Wethouders van Soest
brengen ter openbare kennis dat de vaste
commissiën uit den Raad voor 1930/1931
zijn samengesteld als volgt:
Commissie Heide- en Zandgronden.
Voorzitter: A. Endendijk.
Leden: G. Hilhorst Azn., G. Pronk.
Commissie voor Openbare Werken.
Voorzitter: A. J. C. Koenders.
Leden: W. F. H. Busch, W. H. C. Door
man, G. Hilhorst Azn., H. van Klooster.
Commissie Uitbreidingsplan.
Voorzitter: A. J. C. Koenders.
Leden: P. van den Breemer, W. H. C.
Doorman, G. J. Grootewal.
Commissie Belastingzaken.
Voorzitter: de Burgemeester.
Leden: W. F. H. Busch, Mr. J. H. van
Doorne, G. Hilhorst Azn., S. G. LandvVeer-
de Visser.
Commissie Werkverschaffing en Steunver-
leening.
Voorzitter: A. Endendijk.
Leden: D. A. de Bruijn, W. F. H. Busch,
H. J. Gasille, H. van Klooster, S. G. Land
weer-de Visser
Commissie bijstand Gasbedrijf.
Voorzitter: A. Endendijk.
Leden: D. A. de Bruijn W. H. C. Door
man, H. van Klooster.
Wetgevende Commissie.
Voorzitter: de Burgemeester.
Leden: Mr. J. H. van Doorne, H. J. Ga
sille, S. G. Landweer-de Visser.
Commissie bijstand Grondbedrijf.
Voorzitter: A. J. C. Koenders.
Leden: P. van den Breemer, W. H. C.
Doorman, H. J. Gasille.
Financieele Commissie.
Voorzitter: de Burgemeester.
Leden: Mr: J. H. van Doorne, G. J.
Grootewal, H. van Klooster.
Soest, 20 September 1930.
Burg. en Weth. voornoemu,
w.g. G. Deketh, Burgemeester
w.g. J. Batenburg, Secretaris.
HINDERWET
Burgemeester en Wethouders der gemeente
Gelet op het bepaalde bij de artt. 6 en 7
der Hinderwet;
Brengen ter algemeene kennis: dat op
de secretarie der gemeente ter visie is ge
legd een verzoek met bijlagen van D. Kui
pers, te Utrecht, om vergunning tot het uit
breiden en wijzigen der bestaande wasch-
en strijkinrichting gelegen aan den Ver
lengde Schoolweg, kadastraal bekend ge
meente Soest in sectie E. 1729, door aan
bouw van een ontvang- en sorteerruimte
en het verplaatsen van den bestaanden man
gel met electrische motor van 1P.K. in
het nieuw aan te bouwen gedeelte;
dat op den 30 September 1930, des na
middags te 3 uren gelegenheid is om ten
gemeentehuize bezwaren tegen het uit
breiden en wijzigen dier inrichting in te
brengen;
en dat gedurende drie dagen vóór dien
dag op de secretarie der gemeente van de
ter zake ingekomen schrifturen kan wor
den kennis genomen.
De aandacht van belanghebbenden wordt
er op gevestigd, dat niet tot eventueel be
roep van de later op het verzoek te nemen
beslissing gerechtigd zijn zij, die niet op
de aangewezen plaats en het aangegeven
uur in de vorengenoemde ingevolge ar
tikel 7 der Hinderwet te houden zitting
zijn verschenen, ten einde hunne bezwaren
mondeling toe te lichten.
Soest, 16 September 1930.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester, G. Deketh.
De Secretaris, J. Batenburg.
HINDERWET.
burgemeester en Wethouders der gemeente
Soest;
Gelet op het bepaalde bij de artt. 6 en 7
der Hinderwet;
Brengen ter algemeene kennis: dat op
de secretarie der gemeente ter visie is ge
legd een verzoek met bijlagen van T. Spelt,
Beukenlaan 15, te Soest, om vergunning tot
het oprichten van een brood- en banket
bakkerij en het daarin plaatsen van een
heete luchtoVen in het perceel Beukenlaan
No. 15, kad. gemeente Soest, sectie G. No.
2535
dat op den 30 September 1930, des na
middags te 3 uren gelegenheid is om ten
gemeentehuize bezwaren tegen het oprich
ten dier inrichting in te brengen;
en dett gedurende drie dagen vóór dien
dag op de secretarie der gemeente van de
ter zake ingekomen schrifturen kan wor
den kennis genomen.
De aandacht van belanghebbenden wordt
er op gevestigd, dat niet tot eventueel be
roep van de later op het verzoek te nemen
beslissing gerechtigd zijn zij, die niet op
de aangewezen plaats en het aangegeven
uur in de vorengenoemde ingevolge ar
tikel 7 der Hinderwet te houden zitting
zijn verschenen, ten einde hunne bezwaren
mondeling toe te lichten.
Soest, 16 September 1930.
Burgem. en Wethouders voornoemd
De Burgemeester, O. Deketh.
De Secretaris, J Batenburg.
Wie Briand's belangwekkende rede te
Genève heeft gehoord, waarin hij zijn al
gemeene plannen voor een Europeesche
unie binnen het raam van den Volkenbond
ontvouwde, met als doel: vermindering der
bewapening en vermindering der ware be
wapeningslasten, alsmede verwijdering der
belemmeringen die aan den handel en 't ver
keer in Europa worden opgelegd, heeft
zeker niet kunnen ontkomen aan de geest
drift en visionaire woordkunst van dezen
staatsman. En al zijn de twijfelmoedigen en
pessimisten aan het werk, om te pogen
bewust dan wel onbewust aan de spa
ken van het rad van den tijd te gaan han
gen, in machteloos pogen het tegen te hou
den, het moeizame werk van de verzeke
ring en organisatie van den vrede en van
de liquidatie van den geest van wantrou
wen en ongeloof in de mogelijkheid van
durenden wereldvrede schrijdt voort. Straks
gaat de voorbereidende ontwapeningscom
missie aan het werk en wellicht binnen een
jaar komt de ontwapeningsconferentie bij
een.
En dat wordt hoogste tijd!
Want de massa begint zich te roeren. De
regeeringen hebben zich sedert eenige ja
ren beijverd in het sluiten van pacten van
vrede en veiligheid, van uitbanning van den
oorlog en arbitrage, maar de practische re
sultaten bleven uit, of grootendeels al
thans. De jongste vlootconferentie was pas
een schuchter begin met daadwerkelijke be
wapeningsvermindering. Willen de regee
ringen het vertrouwen van de volken die
zij vertegenwoordigen, niet verliezen, dan
hebben zij nu tot practische daden van be
wapeningsbeperking te komen. Van alle
zijden wordt thans in die richting gewerkt.
Nog nooit is er in de wereld zulk een ver
langen en sterken drang naar internationale
samenwerking en verbroedering geweest.
Hoe men er ook in sommige regeerings-
departementen over mag denken, waar de
verstokten van een bijkaiis voorbijgegane
generatie nog voor een deel vastgeroest
zitten aan beginselen en opvattingen om
trent veiligheid en nationale verdediging,
die reeds lang door het grós der volken zijn
verworpen, er heeft zich in de'; naties zelf
zulk een ingewortelden afkeer van bruut
wapengeweld ontwikkeld én zulk een ver
langen naar vereffening van eventueele ge-
Eerste Soester Electrische Brood- en
Banketbakkerij
Kerkstraat 7 SOEST Telef. 2144
Soesterbergschestraatweg 15, Telef. 2245
(Hoek Gallenkamppelsweg)
schillen door Internationale Rechtspraak,
dat de veruiterlijking ervan in gelijktijdige
en universeele vermindering der bewape
ningslasten een gebiedende eisch is gewor
den, waaraan eenvoudig niet langer weer
stand kan worden gebodqn. Het is goed,
dat men zich rekenschap geeft van de fei
ten en de werkelijkheid. En die zijn o.m.,
dat de Internationale Federatie van den Ar
beid, welke alleen al 20.000.000 arbeiders
over de wereld verspreid omvat, den oorlog
als een misdaad tegen de heele beschaafde
wereld beschouwt. Negen millioen oud-sol
daten van den wereld-oqrlog, vereenigd,
in een wereld-organisatie, negen millioen
mannen die dus zelf door deze hel zijn ge
weest, hebben den oorlog afgezworen. Het
Internationaal Arbeids Bureau te Genève
en de Internationale Federatie van Vak
verbonden nemen hetzelfde standpunt in.
Practisch gesproken kan men dus zeggen,
dat de heele arbeidersw,ereld in alle lan
den, die ten slotte de lagers moeten vor
men, die elkaar eventuqel zouden moeten
bestrijden waartoe? waarvoor? beslo
ten hebben, dat geen oorlog meer de wereld
zal ontwrichten en in onduldbare schulden
lasten zal dompelen. Voegt men daarbij de
schier ontelbare vredesvereenigingen, de
OPGERICHT 1899
TELEFOON No. 33C
POSTGIRO Np. 146487
organisaties voor internationale samenwer
king op ieder terrein, de volkenbondsver-
eenigingen enz., dan wordt het duidelijk,
dat de gedachte van den vrede zoozeer ge
schraagd en gekoesterd wordt in de harten
van de absolute meerderheid der naties, dat
de tijden rijp zijn om tot werkelijke geza
menlijke „Abrüstung" te komen.
De drang naar oorlogsboeken is in het
laatste jaar afgenomen. De wereld heeft
kennis genomen van de verbijsterend-naak-
te boeken als „Van het westelijk front geen
nieuws", in tientallen talen vertaald, en
verfilmd. Men is er verzadigd van en de
millioenen die nog iets van valsche-oorL
logsroem-verlangens in zich hadden, omdat
zij de werkelijkheid niet kenden, zij weten
nu. Maar mocht de wereld nog ooit behoef
te hebben aan een opfrissching van het ge
heugen, laten ze dan de allerbeste oorlogs-
lectuur niet vergeten, al is die niet zoo in
teressant en boeiend om te lezen: namelijk
de historische lectuur, de navrante stati
stieken van de dooden, de millioenen doo-
den, de evenzoovele millioenen gewonden,
verminkten, de blinden, de geschondenen,
de lammen, de wrakken, de eindelooze cij
ferreeksen der oorlogsschulden. Zeker, de
afkeer van den oorlog en de verzekering
van den vrede moet niet alleen op vrees
gebouwd zijn. Maar het is toch wel goed
deze „doode" lectuur van den oorlog te
bewaren en af en toe eens te herlezen. Op
dat wij niet vergeten.:
FLORIS C.
WELDADIGHEIDSPOSTZEGELS
VOOR HET KIND.
Dezer dagen wordt aan 349 vereenigingen
het haar toekomende aandeel in de op
brengst van de weldadigheidspostzegels
voor het kind over 1929'30 uitgekeerd tot
een totaal bedrag van 162.370.29 (v.j.
115.379.85).
De gelden werden verdeeld onder de na
volgende groepen:
a. 20 vereenigingen voor achterlijke en
zwakzinnige kinderen, samen 15.234.60.
b. 80 vereenigingen voor zwakke kinde
ren (vacantiekolonics enz.) samen ƒ27.053.19.
c. 235 vereenigingen voor verwaarloosde
jeugd (opvoedingsgestichten) 111.152.42.
d. 14 vereenigingen voor gebrekkige,
blinde, doove of doofstomme kinderen sa
men 8.930.08.
Meer dan 1000.ontvingen 47 vereeui-
gingen (v.j. 35), meer dan 500.41 ver
eenigingen en .meer dan 100.134 ver
eenigingen.
Ingediend is een ontwerp (No. 421 zitting
1929-1930) tot wijziging der wet op deze
instelling.
Ten aanzien der rentevergoeding zegt
de Toelichting:
„Indien de grootte van dit (reserve)fonds
nog verder blijft stijgen, schijnt het billijk
een deel van het jaarlijksche bedrijfsover-
schot aan te wenden tot verhooging van
de rentevergoeding voor de inleggers.
Daarbij moet evenwel niet uit het oog ver
loren worden,, dat het in het algemeen ge-
wenscht is de rente van de Rijkspost
spaarbank aan 'den lagen kant te houden,
ten einde niet te veel bij particuliere instel
lingen belegde gelden naar den Staat te
doen vloeien. In verband met aard en doel
van de Rijkspostspaarbank mag deze niet
met particuliere instelingen in concurren
tie treden, noch al te zeer een beleggings
instituut voor kleine deposito's worden.
Het komt ondergeteekende dan ook voor,
dat de rentevergoeding van de Rijkspost
spaarbank in normale omstandigheden niet
boven 3 pCt. moet uitgaan. Zij stellen daar
om voor dit percentage als maximum in de
wet vast te leggen en de rente, welke fei
telijk wordt vergoed, bij algemeenen maat
regel van bestuur te bepalen. Zonder dat
wetswijziging noodig is, kan dan te gelege
ner tijd tot een matige renteverhooging
worden overgegaan. Wanneer het oogen-
blik daarvoor is aangebroken, zal afhangen
van het verloop van den rentestand. Deze
beweegt zich voor belegging op langen ter
mijn reeds eenige jaren in dalende richting.
Voor kort crediet is de rente den laatsten
tijd abnormaal laag. Vooralsnog maakt dit
renteverhooging van spaarbankgelden on-
gewenscht."
Is dit betoog - el sterk? Ik kan de instel
lingen met „te veel" en „te zeer" laten rus
ten, daar die van zelf spreken en omge
keerd stellingen met „te weinig" en „te
min" even krachtig, of liever even krachte
loos zouden zijn. Maar waarom schijnt het
billijk „een deel" van het jaarlijks overschot
tot renteverhooging aan te wenden? En
waarom wordt het voorgestelde maximum
van 3% niet aannemelijk gemaakt? Maar
vooral: hoe zwak is het betoog tegenover
de voordeelen eener voorzichtige, maar
kloeke aanpassing aan den werkelijken ren
tevoet?
Er is geen verschil van meening over
den zegen voor ons volk, dat het spaar
zin heeft en over de wenschelijkheid, dien
aan te moedigen. De oprichting der Rijks
postspaarbank had geen ander doel dan de
veiligheid en de vruchtbaarheid der spaar
penningen van de kleine lieden. Winstbe
jag was aan de oprichting vreemd. Is het
nu billijk, dat de Bank geregeld aanzienlij
ke, sterk stijgende winsten maakt, in 1929:
6.6 millioen? Begrijpelijk is, dat men rente
verhooging naliet, zoolang de balans een
aanzienlijk tekort aanwees. Maar nu er se
dert 1925 een aanmerkelijke reserve is, op
31 Dec. 1.1. gestegen tot 46 millioen, is het
meer dan tijd tot verhooging over te gaan.
En daarvoor niet „een deel" der winst,
maar ongeveer de geheele winst te gebrui
ken. Slaat men die om over het tegoed der
2.1 millioen inleggers, namelijk 351 millioen,
dan vindt men 1.88%. Men kan dus 2.64 -f-
1.88 of 4.52% vergoeden. Dan zou de ge
heele opbrengst van de reserve ook aan
de inleggers komen. Een andere aanneme
lijke maatstaf is de rente, die de Bank zelve
na aftrek harer kosten maakt; dit is 4.44
0.62 of 3.82%. Dan blijft de geheele rente
van de reserve, 1.9 millioen, aan de Bank.
Men stelle de rente op 4%. Dat is een een
voudig en sprekend cijfer. Het zou boven
de zuiver bedongen rente slechts 0.18% zijn
of 632.000, z"oodat de winst, naar de cij
fers van 1929 gerekend, jaarlijks toch nog
1.3 millioen zou bedragen, dus een belang
rijken aangroei opleveren van de reserve.
De Toelichting meent, dat de Bank niet
met particuliere instellingen in concurren
tie mag treden. Welk soort van concurren
tie bedoelt zij? Een mededinging in de be
vordering van het sparen zal toch wel de
plicht van alle spaarbanken zijn. Natuur
lijk mag de Bank er niet naar streven, de
particuliere spaarbanken op zij te dringen
of te dooden. De meeste dezer verrichten
plaatselijk nuttig werk, zijn een haard van
samenwerking en gemeenschapszin, de be
stuurders verrichten hun taak veelal be
langeloos. Maar de Bank behoeft zich ook
niet op zij te laten dringen. Het is een feit,
dat haar vooruitgang betrekkelijk geringer
is dan die der part. spaarbanken. (Maand
schrift voor de Statistiek 31 Jan. 1928, blz.
118).
De part. spaarbanken behoeven niet be
vreesd te zijn voor een doodende mede
dinging der Bank, daar zij aanzienlijk min
der kosten hebben. Deze bedroegen in 1921,
het laatste jaar, dat de Jaarcijfers deze kos
ten vermelden, 0.45% van het verschuldig
de tegoed tegen 1.11% bij de Bank. Deze
had in dit jaar echter een buitensporig
kostencijfer. Daarom is het billijker hare
onkosten in 1929 te nemen, toen zij nor
maal waren, en wel ü.62% (verslag over
1929, bladz. 6). De part. spaarbanken heb
ben dus een aanzienlijken voorsprong, ver
klaarbaar door den belangeloozen arbeid
van hare bestuurders. Zij zijn bovendien
vrijer in hare beleggingswijze en hebben
dan ook belangrijke bedragen in hypothe
ken belegd, die tegenwoordig heel wat meer
rente opleveren dan puike fondsen. De
Bank daarentegen geeft geen gewone hy
potheken.
Vermelding verdient dat van de 134 part.
spaarbanken, opgesomd in het verslag van
h.et Ned. Spaarbankbureau over 1929 2
meer dan 4, 41 4, 8 3.75 en 29 3.6% ver
goeden en geen enkele zoo weinig als de
Bank.
De angst voor „kleine deposito's" schijnt
ongegrond. Waarom zou een landbouwer,
een timmerman, een winkelier, die tijdelijk
wat te groote kas heeft, niet van de Bank
mogen gebruik maken? Hier is toch ook
een element van sparen, nam. bewaren voor
latere behoefte. Het geldt hier toch ook
burgers van den Staat, die het vaak moei
lijk hebben. Tegen groote deposito's waken
de halvemaands rente-vergoeding en het
rentegevend maximum der Bank afdoende.
De Toelichting wijst op de daling der
rente. Men kan practisch gesproken de be
legging op korten termijn uitschakelen: de
Bank had volgens haar verslag over 1929
(bladz. 36) aan prolongatiën en daggeld-
leeningen slechts 13.6 millioen of 3% harer
geheele belegging.
In de Jaar- en Maandcijfers van het Bu
reau voor de Statistiek vindt men gere-
geld zeer objectieve gegevens, namelijk het
rendement van eerste klasse-obligaties,
de fondsen IIV. Ziet hier
1923
5.84
1924
6.06
1925
4.93
1926
4.65
1927
4.72
1928
4.64
1929
4.76
Ie
kwart.
1930
4.70
2e
kwart.
4.63
Ju
i
4.56
Na 1926 is de daling dus van weinig be-
teekenis. Bij de groote behoefte aan ka
pitaal alom op de wereld is een aanzien
lijke en blijvende daling weinig aanneme
lijk. Mocht de daling van 1926 op Juli 1930,
nam. 0.09%, in dezelfde mate doorgaan, dan
nog zou het boven berekende overschot
van 1.3 millioen pas na 4 maal dit tijds
verloop, dus na 16 jaar, ingeteerd zijn. En
dan reken ik nog niet op de zeer waar
schijnlijke kostenvermindering door ver
grooting van den omzet. Intusschen, toe
komstvoorspellingen zijn gevaarlijk. Maar
men stelt een rente, zeg van 4%, toch niet
voor alle eeuwen vast. Blijkt ze te hoog,
dan moeten de inleggers zich even goed
een verlaging getroosten als ze nu recht
hebben op een verhooging. Thans mag men,
nu er een reserve van 46 millioen is, die als
men heden balans maakte zeker 10 millioen
grootcr zou blijken, gerust een kloeken
sprong doen.
Het koersverlies in 1929 van 3.3 millioen
behoeft ook niet van rente-vergoeding te-
tug te houden. Wie de groote schommelin
gen in de 49 jaar van haar bestaan nagaat
(zie verslag 1929 bladz. 4) zal aan deze geen
groote waarde toekennen. Per saldo be
draagt in die 49 jaar het koersverlies 23
millioen of nog geen half millioen per jaar.
Het koersverlies in 1929 is door de stijging
in den loop van 1930, die alleen op de 155
millioen staatshoofden rond 6 millioen be
draagt, dubbel en dwars ingehaald.
Het voorstel van het wetsontwerp om de
vaststelling der rente aan een algemeenen
maatregel van bestuur over te laten, met 'n
maximum van 3%, zou wel practisch zijn.
Maar zoolang de regeering zulk een te laag
maximum wenscht en zelfs dit nog niet
durft verwezenlijken, kan de volksvertegen
woordiging die machtsdelegatie niet ver
antwoorden.
Sommigen vinden toevloed naar de Bank
ongewenscht om de moeilijkheid eener goe
de belegging. Een goede belegging eischt
inderdaad kennis en beleid. Maar wie 350
millioen goed weet te beleggen, behoort
toch ook voor het beleggen van nog 50 of
100 millioen niet terug te schrikken, als het
belang van het volk dat eischt. De vraag
naar kapitaal is groot en als zij daaraan
kan helpen voldoen, doet zij ook aan die
zijde nuttig werk. Bijv. de Staat zal weldra
vele millioenen noodig hebben voor de
drooglegging der Zuiderzee. Als de Bank
hem 50 of 100 millioen kan verschaffen op
een eenvoudige schuldbekentenis, zou dat
voor beide partijen belangrijk aan arbeid
en kosten sparen.
Het lijdt geen twijfel, dat een verhooging
der rente het sparen bevorderen zal. Men
heeft tegengeworpen, dat zulk een verhoo
ging een verplaatsing van spaargelden naar
de Bank zal teweeg brengen. Dit is wel
waarschijnlijk, maar zal binnen redelijke
grenzen blijven, omdat de part. instellingen
eenigermate zullen moeten volgen met ver
hooging. Dit heeft weer het voordeel, dat
de aanmoediging tot sparen door rentever
hooging op een ruimer veld zal werken.
Het voordeel tevens, dat de veiligheid der
verplaatste gelden grooter zal worden, daar
de Bank in veiligheid bovenaan staat.
De talrijke kleine luiden, die beleggen
zouden bij de Bank. indien ze een redelijke
rente gaf, doch ze om de lagere rente mij
den, komen nu terecht bij banken, notaris
sen, commissionnairs. Bij deze zijn onge
twijfeld vele vertrouwbare lieden, doch ook
niet weinig onbetrouwbare. De kleine
spaarders hebben meestal weinig verstand
van geldzaken en het is dus geen wonder,
dat onder hen vele verliezen geleden wor
den; ieder kent daarvan voorbeelden. De
Bank stoot door haar lage rente deze lieden
van zich af en pleegt daardoor ernstig
plichtsverzuim. De betrouwbare andere geld-
nemers zullen ongetwijfeld bij verhooging
der vergoeding door de Bank ook iets meer
moeten vergoeden. Hier vindt men den stil
len tegenstand tegen de verhooging door
de Bank. Maar zoolang deze niet meer dan
een behoorlijke rente geeft, hebben de be
doelde geldnemers geen reden tot klagen.
Hun belang moet achterstaan bij dat van
de millioenen kleine spaarders.
Sedert jaren worstelen we met een ellen
dige werkloosheid, over bijna de ganschc
wereld. Alle geneesmiddelen hebben ernsti
ge bezwaren, zijn vaak erger dan de kwaal.
Het geneesmiddel ertegen is kapitaalvor
ming, omdat elke bespaarde gulden arbeids
kracht vraagt om hem productief te maken,
niet voor éénmaal maar voortdurend. En
toch houdt de Bank, dat is de Staat, de
rente kunstmatig laag, belemmert het
sparen en bevordert de werkloosheid.
De besten van ons geslacht trachten den
woeker te bestrijden en ondervinden daarbij
telkens en telkens de grootste moeilijkhe
den. De principiëele vijand van den woeker
is het sparen. De Staat belemmert het spa
ren door een onbehoorlijk lage belooning
ervan.
Koopen op afbetaling wordt, behalve bij
aanschaffing van productieve zaken, alge
meen veroordeeld. Waarschijnlijk heeft de
ongezonde prikkeling van de koopkracht
door dit stelsel, een reactie teweeggebracht:
de onvoldoende koopkracht van tegenwoor
dig. De vijand van dit stelsel is het sparen.
De Staat geeft aan het sparen een te lage
vergoeding en bevordert dus den woeker.
Onze Staat heeft in de Bank een organi
satie, die réchtstreeks werkt bij 2.1 millioen
spaarders, dus vooruitziende, degelijke bur
gers; dat is gemiddeld 1.5 spaarder per ge
zin. Werkt voor de zedelijke en stoffelijke
verheffing. Hoe kan de Staat verantwoor
den daar te werken met halve kracht?
!Er wordt geklaagd over de verslapping
van den eerbied voor het gezag van den
Staat. Hier kan hij met één pennestreek, de
rechtvaardigheid tegenover 2.1 millioen der
beste burgers betrachten, hun stemming te
zijnen opzichte verbeteren, den band met
hen versterken. Kan het staatsmanswijshcid
zijn, dit na te laten?
Den Haag, 10 September 1930.
Belvédèreweg 11.
M. C M DE GROOT.
Wij kunnen ons met het oordeel van den
Heer de Groot, dat de rente van den Rijks
postspaarbank veel te laag is, volkomen
vereenigen. De spaarders hebben recht op
het grootste, deel van den winst. De toe
lichting van de zijde der Regeering is te
sober en onbillijk. Een maximum rentever
goeding van 3 pCt. is te gering en dit
maximum behoort thans op minstens 4 pCt
te worden vastgesteld.
Red.