Verschijnt Woensdag en Zaterdag
Nieuws- en Advertentieblad
Twee weken te gast bij den
Staat der Nederlanden.
De goede verwachting.
Een lezenswaardig
Rapport.
Kerkeroverpeinzingen door Ir. B. Swanenburg.
SOESTER BANKVEREENIGING - Telef. 2317 - SOEST
No. 12
Twintigste Jaargang
Woensdag 10 Februari 1932
ADVERTENTIEN: VAN 1 TOT 6 REGELS 76 CTS., ELKE REGEL MEER 16 CTS.
GROOTE LETTERS NAAR PLAATSRUIMTE, BIJ ABONNEM. QROOTE KORTING
ABONNEMENTSPRIJS II.— PER DRIE MAANDEN, FR ANCO PER POST.
REDACTIE- EN ADM.-ADRES: VAN WEEDESTR. 7 - TEL. 2062 - SOESTDIJK
HET AUTEURSRECHT VAN DIT BLAD WORDT UITDRUKKELIJK VOORBEHOUDEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL II VAN DE AUTEURSWET 1>H (STAATSBLAD NUMMER 18»)
BUREAU VOOR ADMINISTRATIE: VAN WEEDESTRAAT 1 SOESTDIJK
ADVERTENTIEN EN INGEZONDEN 8TUKKEN WORDEN INGEWACHT TOT
UITERLIJK DINSDAG- EN VRIJDAGSMORGENS 1« UUR AAN HET BUREAU
UITGAVE: N.V. EERSTE SOESTER ELECTR. DRUKKERIJ v.h. G. v. d. BOVENKAMP
Geen eerlijk aangewende krachts
inspanning kan geheel verloren
gaan. J. A. FROTJDE.
Wat we wenschen te doen, meenen
we ook te kunnen doen; maar als
we iets niet wenschen, wordt het
ook onmogelijk voor ons om het
uit te voeren. HARE.
Het is nog niet eens zoo lang geleden,
vertelt Basii Matüews, dat mijn vrouw en
ik op een oude brug stonden, boven de
Yarnrak rivier, waar die aan komt bruisen
van Transjoruanië, om zichzelf te verliezen
in de kalmer dieoten van den Jordaan
Boven het gebruis der wateren, klonk
het dunne, zachte, ijle geluid van een fluit.
Langs den oever ziende, zag ik een groote
zeventienjarige Arauische jongen, uie op
een fluit, speelde en achter hem liep een
ezel, die zijn twee jongere zusjes droeg.
Hij kwam naderby. Na ue begroeiing vroeg
ik hem, of ik zijn fluit mocnt zien,. Het
was de loop van1 een geweer, dat door
den een of anderen Brit of Turk of Duit-
scher in den laaisien oorlog gebruikt was.
Hg had het opgeraapt, den loop in tweëen
gevijld, en er gaatjes in gemaakt, en nu
speelde hij er de wysjes van den vrede op
speeiue ze voor zyn toeluisterende
stamgenooten, rond het kampvuur, voor
zijn zusjes en voor ons, vreemdelingen van
een ver land. Het kwam mij toen voor,
en het zal zoo blyven, als het symoool van
de oude profetie: „Zij zullen hunne zwaar
den slaan tot spaden, en hunne spiezen tot
siKKeien: het eene volk zal tegen net an
dere volk geen zwaard ophefien, en zy
zullen geen oorlog meer leeren...." He.
was het beeld.... van de jeugd die het mo
derne instrument des doods nam en hei
tot een instrument des vredes maakte....
En het is deze oude profetie die in on
ze dagen eindelijk binnen den kring dei
mogelijkheden is gekomen, en waarvan
de neele wereld hoopt, dat zij in vervul
ling zal gaan. Maar de hoop is niet vol
doende. in een tijd dat de staten zich op
maken om door gezamenlijk overleg tot
vermindering uer bewapening en uiteinde
lijk ontwapening te geraken, moeten zij
en hun vertegenwooruigers zich gedragen
voelen, niet alleen door de hoop hunnei
volken, doch ook door den wensch en he,
onwrikbare vertrouwen in goeden uitslag
de goede verwachting toonen en schragen.
Want wat geeft het, of we al hoop op
ontwapening en gezond verstand en du-
renden vrede uiten, als we er dadelijk aan
toevoegen; maar ik geloof nooit dat ze hei
zoover krijgen? Door zulk een uitlating
wordt alle noop en goede verwachting im
mers teniet gedaan, wordt bij allen du
U hooren immers alle goede verwachting
den bodem ingeslagen, wordt dus een
atmosfeer van wankelmoedigheid, vai.
wantrouwen en twijfel geschapen, waarlijk
geen goede atmosfeer voor goede moedige
resultaten. Neen. Sir William Robertson
heeft volkomen gelijk, waar hij zegt, da.
allen die den vrede wenschen, moeten wei
geren naar het al te veel verkondigde ar
gument te luisteren, dat de heele idee vai
ontwapening yisioenair en onpraktisch is,
omdat er altijd oorlogen zijn geweest ei
ie altijd blijven zullen, zoolang de men-
schelyke natuur onveranderd blijft. Zeker,
iet is waar, dat nationale temperamenten
en vooroordelen de oplossing van ge
schillen moeilijk maken, en dat sedert eeu.
wen er nauwelijks een periode van 25jaa.
is geweest, dat er in Europa geen oorlop
wasItalië verwierf vrijheid door oorlog
en het Duitsche Ryk werd er door opge
bouwd; en de gewoonten der naties wnr
den met m één dag afgelegd. Maar mei
moet de vergelijkingen der geschieden:'
niet te vèr doortrekken, want dan houdt
men veel te weinig rekening met veran
derde toestanden. Ue oorlog wordt nteei
universeel verafschuwd dan in het ver
leden; de vraag van oorlog of vrede word,
thans grootendeels door de volken zei
beslist, en ze zijn niet langer onderworpei
aan het oorlogsbevel van despotische heer-
schers, misscnien voor dynastieke of per
soonlijke redenen; moderne middelen var
verkeer vergemakkelijken de onderlingi
omgang zeer sterk, en leiden daardooi
tot het vestigen van meer vriendschap
pelijke betrekkingen; de belangen van fi
nanciën en handel weven de staten elkeT
dag nauwer tezamen; terwijl men thant
inziet, dat de oorlog zelf het doel vernie
tigt, dat men beoogde te dienen.
Wat de wereld noodig heeft, en wat wi
allen dagelijks tot zekere mate kunner,
verschaffen en aankweeken, is meei
vertrouwen, en daarmee: de goede ver
wachting. Zooals de Italiaansche Ministei
van Buitenlandsche zaken onlangs zeide
"Alle naties moeten van nu af aan andere
naties niet als hun aartsvijanden beschou
wen, maar als daadwerkelijke vrienden".
FLORIS C.
(Nidruk verboden).
IN DE CEL.
(Vervolg).
De eerste uren.
De bepaling geldt, dat veroordeelden ge
durende de eerste twee dagen van hun
straftijd geen ander voedsel dan water en
brood zullen ontvangen. Aan deze maatregel
wordt niet streng de hand meer gehouden,
zoodat men mij reeds kort na mijn instal
latie een pannetje warm eten bracht, kool
raap met aardappelen. Ik wil eens vooral
constateeren, dat het eten, dat aan de gevan
gene verstrekt wordt, goed is en afwisse
lend. Ik heb in deze twee weken kool, huts
pot, erwten, boonen, rijstsoep, zuurkool en
erwtensoep gegeten. De laatste is niet min
der dan subliem. Een uurtje voor den maal
tijd wordt een diep steenen bord binnen ge
bracht en geeft men aan, of men een groote
of een kleine portie wenscht te ontvangen,
teneinde de noodelooze verspilling van
etenswaar tegen te gaan. Aan een groote
portie moet zelfs iemand, die gewend is
overvloedig te eten, voldoende hebben. Ik
doel hier voornamelijk op personen, die een
nandwerk verrichten en waaronder velen
zijn, die ruime portie's warm eten ambieeren
niet op hen, die een culinaire cultus on
derhouden.
Na het nuttigen van mijn lunch ging ik
op het verschijnen van celpsychose sympto
men zitten wachten. Die bleven uit. Deze
eerste middag was trouwens nogal rijk van
aiwisseling naar omstandigheden,
iemand bracht mij frisch water in de kruik,
een ander een viertal doeken. De eigenlijke
oestemming er van is mij ontgaan één
vverd als halsdoek aan mij gepresenteerd, als
<_akdoek leek hij mij meer acceptabel. Van
Je overige drie bestemde gebruikte ik er
eén als tafellaken, één als servet en één
ls handdoek. Dat gaf stemming bij de maal
tijden. Daarna werden mij een vijftal boe
gen door het luikje in de deur toegeschoven.
iedere gevangene krijgt wekelijks vijf
ooeken uit de bibliotheek. Invloed op de
zeuze heeft men niet het gezelschap, dat
jaar zoo vreedzaam op het plankje bijeen
atond, was dan ook nogal heterogeen. „De
laatste dagen van Pompei", „Bogs wilde
jaren", door Chr. van Abkoude, voor jon
gens van 81U jaar, een jaargang van
„.Leven en Werken", waarvoor ik heel dank-
jaar was, „Niobe", uit het Noorsch, pas
verschenen, en een zinloos uit'.het Duitsch
vertaald romannetje. De boeken' waren rijk
van stempels „Huis van Bewaring U-
irechtvoorzien, alsof ooit iemand een van
Jeze boeken zou kunnen lezen, zonder het
terug te geven. Bij den aanvang werden
-.omoere bedreigingen geuit tegen ieder, die
Je boeken' door vouwen, scheuren, of schrij
den zou willen trachten te bederven. Dit
vvas ten opzichte van het Duitsche roman
netje, waarvan ik den naam der schrijfster
uit hoffelijkheid niet zal noemen, geheel
onrechtvaardig. Zijn hol bestaan werd er
Jer vernietiging aan onttrokken, het eenige,
vvaar het toe deugde. Waar ik evenwel over
voldoende zelibeheersching beschikte, be
staat het prul nog niet uit ethische over-
vvegingen. Ondanks al deze afwisseling
auurde deze eerste middag rijkelijk lang,
joordat ik een principieele fout beging.
Hechtenis beteekent: te wachten gezet wor-
Jen en ik ging feitelijk op mijn ontslag zit
ten wachten. Het is verstandiger, op de eer
ste onderbreking der rustige rust het ver
langen gevestigd te houden en niet verder te
aenxen: Van opstaan op ontbijt, van ontbijt
op luchten, van luchten op lunch, dan op
.iet aansteken van het licht, op het moment,
Jat het ook buiten geheel donker geworden
isi, op het souper, op het naar bed gaan,.
Dan heeft men met het wachten van slechts
enkele uren te maken en niet met een totaal
van 14 x 24 uren, ieder in 60 minuten onder
verdeeld.
Deze cel-philosophische wereldbeschou
wing maakte ik mij den volgenden dag eerst
-igen. Dezen eersten middag gewende ik mij
ven beetje aan de geluiden van het huis: .,de
•vgelmatig wederkeerende belsignalen, het
ammelen der sleutels, de galm door de hol-
•e ruimten, wanneer de bewakers elkaar
iets toeriepen." Er was er één bij, wiens
na^m „bij het roepen precies klonk als
„ober. De ironie in deze klankspeling heeft
m,J tang geamuseerd. Tenslotte werd
ne dan tijd voor de avondboterham; het
lUI,Je g'nK °pen en drie sneden bruin Tar
we rood werden aangereikt, de kroes werd
me le Sevuld. De koffie was uit den
aar er zaak wat slap en nu juist niet
jver-zoet, het brood, dat 's avonds versch
vvas, smakelijk. Na het avondbrood bleven
Jan nog twee uren over, vóór het naar bed
gaan, uren van gezellige huislijkheid
wéér naar omstandigheden" gesproken. Ik
installeerde mij tegen de leiding der cen
trale verwarming op schrik niet mijn
ïoofdkussen, mijn koffie naast mij en ver
diepte mij in de lectuur. Het is mjj nader-
nand vaak overkomen, dat het nachtsignaal
mij verraste. Ook in de andere cellen of za
len scheen deze sfeer van betrekkelijke ge
zelligheid te heerschen nu en dan drong
gedempt zingen door, door stampen bege
leid. Van tijd tot tijd klonk de waarschu
wende stem van een bewaker, dit tot meer
dere rust aanmaande.
Voor het bed op maken werd een kwar
tier toegestaan, dan gingen de lichten uit
Toch werd het nooit geheel donker in de
cel, omdat op het plein lantaarns branden.
Bij nacht was mijn cel bepaald mooi; het
licht der lampen buiten, door het matglas
rossig getind, kleurde de ruw steenen muur
met een warmen tint. Men kon zich in de
nis van een kathedraal wanen<.
Mijn eerste ontwakeni
Een muzikaal aangelegde bewaker scheur
de de nachtelijke stilte met een rhytmisch
belsignaal in rafelige snippers. Sliep hier
iemand werkelijk zóó vast, dat zoo n uit
drukkelijk belsignaal noodig was om te ont
waken.' Dan begon het knap-knap van het
aandraaien van net electriscii licht in iedere
cel afzonderlijk en het eenige kwartiertje
van den geheelen dag, dat men zich haasten
moest, had een aanvang genomen. Bed in
dagpositie brengen wasschen, ruimen, alles
in 10 minuten. De cellen werden geopend,
om het wasenwater en de waterkruuc buiten
te kunnen brengen en na korten tijd weer
eens, om alles weer binnen te halen.
„Maar jongen, daPmoet je niet doen, dan
wordt je ziex zei een, ordebewaker vader
lijk, dien eersten morgen, toen hij mij op
sokken over de betonnen vloer der cel zag
loopen. Mijn heusch niet te kleine^ schoe
nen bleken evenwel, behalve mijn voeten,
niet ook nog de pantsersokken te kunnen
nerbergen. Dus moest ik het risico, dat mij
overigens miniem leek, wel aanvaarden.,
Dan kwam het „ontbijt": brood met warme
melk. „Versch van de koe", zeiden de be-
waxers, die altijd een schertsend ot op mon
terend woord voor de gevangenen over
hadden. Hoeveel goed zullen deze menschen,
met hun zware enervcerende taak, zelf in
nun diensturen niet veel beter af dan dege
nen, die zij bewaaxten, niet gesticht hebuen
in menig ongeluxxig, vertwijteld menschen-
nart.' lx ben al dien tijd zonder uitzonde
ring steeds correct-beleeid, als regel vrien-
deiijx voorkomend Denanueld door minstens
zeven of acht verschillende bewakers. Hul
de aan deze mensciien met de hooge op
vatting van hun taax en aan de directie, die
deze stemming levendig wist te houden.
Luchten.
Juist als ik van tafel en stoel 'n stellage ge
bouwd heb om mijn dagelijksche portie ka
mergymnastiek te nemen en in eenigszins on-
vvaarscmjnlijken stand tusschen de celmuur
zweef, komt een bewaker aankondigen, dat
er gelucht zal worden. Hij bekijkt de appa
ratuur, waarmede ik mij in conditie dacht
te houden, eenigszins sceptisch, maar be
paalt zijn critiek tot de opmerking: „Ik ge
loof, meneer, dat de brigadier dit niet goed
zou kunnen keuren." Ik uit de veronderstel
ling, dat de brigadier heel ergens anders
zijn zal, maar dit hoopvol vermoeden wordt
een seconde later gelogenstraft door het
verschijnen van een stram oud heertje in
een fraaie blauwe uniform en met mar-
tialen grijzen snor. Dit moet „de brigadier'
wezen en volgens de stelregel, dat voorko
men beter is dan genezen, vraag ik, teneinde
zijn aandacht af te leiden, om garen en een
naald. De vlieger gaat op, hij vertrekt om
opdracht te geven en ik wandel intusschen,
voor den bewaker uit,, naar buiten. Dit bui
ten moet inmiddels niet te strikt opgevat
worden: men laat mij in een sector-vormige
kooi, die aan twee zijden door gemetselde
muren, van achteren en van boven door
traliewerk afgesloten is. Gelukkig zijn de
steenen van den muur rood, het is een ver
kwikking er naar te kijken, nu ik bijna 24
uur lang niets dan gele steenen heb kunnen
bewonderen. Tusschen de tralies van de
„kooi" is nog weer fijn gaas gevlochten,
kennelijk met het doel om communicatie
met de aangrenzende cellen te voorkomen.
Ben half uur lang speelde ik op mijn eentje
dierentuintje, de illusie is volkomen, om-
Jat er aan de andere zijde van het hek
geen toeschouwers zijn en ergo ook geen
apenootjes toegeworpen konden worden.
Eén opmerking moet mij hier van het
hart: wat in 's Heeren naam stoken de be
woners van de Gansstraat toch in hun ka
chels resp. fornuizen. Het rook er afwis
selend naar gebrande schoenzolen, ge
schroeide verf, gummi en nog ettelijke an
dere, minder gemakkelijk 'te determineeren
substanties. Ik overweeg serieuselijk een
legaat tot stichting van een „Fonds tot ver
strekking van reukloozc brandstoffen aan
gevangenis-omwonenden." Het luchten is
mij overigens ook bepaald tegen gevallen.
Ik had mij voorgesteld, dat alle gevangenen
gemaskerd in een groote kring over een
binnenplein zouden marcheeren. Zoo gaat
net in films.
In plaats daarvan gunde men ons het
uitzicht op een tuberculeus madeliefje, ge
flankeerd ter linker zijde door een gebro-
<en steenen tabakspijp, ter rechter door een
ooerekoolstruik met toren-van-Babel aspi-
aties. En het gaas belette ten eenen male,
•enige verandering in dit geestdoodende
tillcven aan tc brengen. Als de gebroken
•ijp nu eens één keertje rechts had kunnen
iggen! Vervolgens lekte het in de lucht-
ooien. Dit klinkt vreemd voor een ver
dijt, waaraan men de geneugten van buiten
zijn toedicht, maar toch is het zoo. Als het
buiten regende, vielen in de kooi groote
druppels, die van het gaas dropen en op
zonnige morgens na een vriesnacht nog iets
grootere druppels van gesmolten rijp. Er
was geen weg te bedenken, die druppel-vrij
was, hoewel ik rijkelijk tijd gehad heb, naar
zoo'n pad te zoeken! Zelf een bescheiden
imitatie van een springprocessie mocht
niet baten. Dat alle vallende druppels juist
tusschen boord en nek koestering zochten,
behoeft zekdr geen vermelding.
In de cel terug wachtte de beloofde naald
met garen reeds op mij.
Wij verwachten veel belangstelling van
onze lezers en lezeressen voor het rapport
der Liberale Landbouw-Commissie. De le
den dezer commissie waarborgen ons een
degelijke, nauwgezette behandeling van het
landbouwvraagstuk. Zij vulden elkaar op
voorbeeldige wijze aan, zoodat aangenomen
mag worden, dat met de belangen van onze
gansche bevolking rekening is gehouden en
alle eenzijdigheid verre is gebleven.
RAPPORT, UITGEBRACHT DOOR
DE LANDBOUWCOMMISSIE UIT DE
LIBERALE STAATSPAR'i IJ „DE
VRIJHEIDSBOND" AAN HET
HOOFDBESTUUR DER PARTIJ.
INLEIDING.
Bij schrijven van het Hoofdbestuur van
de Liberale Staatspartij „De Vrijheidsbond"
van 12 October 1931 werd aan een commis
sie, bestaande uit:
JOAN GELDERMAN, Voorzitter,
Mej. Dr. E,. C. VAN DORP,
J. M. VAN BOMMEL VAN VLOTEN,
H. D. LOÜWES en
Prof, Mr. C. W. DE VRIES, leden,
opgedragen op korten termijn advies uit te
brengen o.m. over de vraag:
Wat kan de Liberale Staatspartij „De Vrij-
hedsbond" doen ter leniging van den nood
in den landbouw en welke maatregelen kan
zij daartoe steunen, dan wel voordragen?
De Commissie heeft zich daarbij op het
standpunt gesteld:
le. dat zij zich bij de beantwoording de
zer vragen zou beperken tot de crisis in
den landbouw, zonder uitvoerige beschou
wingen te wijden aan de oorzaken van de
algemeene crisis, en de bestrijding van de
gevolgen daarvan;
2e. dat zij door hare veelzijdige samen
stelling geacht mocht worden verschillende
kringen in ,.De Vrijheidsbond" te vertegen
woordigen en dat zij zou moeten trachten,
voor dezen crisistijd zoo mogelijk een ge
lijkluidend program vast te stellen, dat ten
doel zoude hebben, dc landbouwende be
volking van ons vaderland zoo goed moge
lijk door deze crisis heen te helpen.
De Commissie acht de door haar voorge-
Hieruit vloeit logisch voort, dat reeds in
normale tijden wijs staatsbeleid vordert al
les in het werk te stellen om een talrijke
landbouwbevolking voor ons land te be
houden. Waar het aantal inwoners in Ne
derland nog steeds toeneemt, moet ook in
den landbouw indien het percentage der
landbouwbevolking niet achteruit zal gaan
een steeds grooter aantal burgers een be
staan kunnen vinden. Aangezien de toene
ming van cultuurgrond niet in dezelfde ma
te plaats vindt, is dit doel slechts te berei
ken door intensiveering, meer aanwending
van kapitaal en arbeid.
Met het oog op de landsverdediging zal
men ook aan de structuur van den landbouw
aandacht moeten schenken. Indien onze
landbouw zijn intensief, op den verkoop van
de producten ingericht akkerbouwbedrijf
zou verliezen zou de mogelijkheid der lands
verdediging eveneens verloren gaan. Alleen
dit bedrijf toch levert de voor menscH en
dier noodige voedingsmiddeen, die ons als
in de jaren 1914—1918 nog eenigermate van
buitenlandschen aanvoer onafhankelijk doen
zijn. Het is een illusie te meenen, dat men
in tijden van oorlog andere bedrijven spoe
dig genoeg tot den akkerbouw kan doen
overgaan.
Thans dringt zich de vraag op, wat moet
en kan de Overheid doen om met die inten
siveering te kunnen voortgaan?
In de eerste plaats komt dan de noodza
kelijkheid naar voren om de uiterste zorg
te besteden aan de uitrusting van onze
landb uwvoorhehting. Reeds lang is de
landbouw niet meer op ervaring gebouwd,
doch moeten theorie en praktijk hand aan
hand gaan. Landbouwonderwijs, aangepast
aan de groote verscheidenheid der bedrijfs
takken en zoo volkomen mogelijk ingericht,
is dus een gebiedende eisch. Het komt ons
nuttig voor er op te wijzen, dat vakonder
wijs, d.i. landbouw-liuishoudonderwijs, ook
voor de vrouwelijke boerenbevolking hoogst
wenschelijk is; meer nog dan in andere be
roepen geldt in het boerengezin de waar
heid, dat doelmatig verteren van even groot
belang is als doelmatig verdienen.
Naast het schoolonderwijs moet staan een
intensief voorlichten van de praktijk door
een talrijk corps van gespecialiseerde con
sulenten. terwijl de buitenlandsche voor
lichtingsdienst evenmin gemist kan worden.
Dit gansche, steeds groeiende apparaat
der landbouwvoorlichting moet efficiënt ge
leid worden vanuit het betreffende depar
tement. Ressorteert landbouw met andere
bemoeiingen onder één Minister, dan kan
een krachtig en deskundig Directeur-Gene
raal niet gemist worden.
Nevens de wenschelijkheid eener doeltref
fende voorlichting is hier te noemen de
noodzakelijkheid van een zorgvuldig platte-
landsbeheer. Onze landbouwende stand kan
voor de behoorlijke uitoefening van zijn be
drijf goede verkeerswegen, telefoon, water
leiding, electriciteit etc., niet meer ontberen.
Hoewel gewend aan en tevreden met een
sober leven is onze boerenstand toch te veel
v.h. Sukkel Co.
EFFECTEN - COUPONS - PROLONGATIËN - SAFE DEPOSIT
alle Bankzaken
dragen maatregelen, die strekken tot be
houd van het agrarisch productieapparaat,
in overeenstemming met de grondbeginselen
onzer Partij.
Niet het beginsel, maar de economische
gedragslijn moet worden aangepast aan de
zeer bijzondere economische omstandighe
den in crisistijd. Zij moet er dan ook de
aandacht op vestigen, dat dit rapport,
zooals uit de op vele plaatsen gemaakte
reserves trouwens wel blijkt geheel
moet beschouwd worden als een crisisrap
port en dat men er bij de beoordeeling van
dit rapport wel aan moet denken, dat de
voorgestelde maatregelen bijna zonder uit
zondering als crisismaatregelen zijn be
doeld.
De Commissie is er unaniem van over
tuigd, dat, zoodra weer normale tijden aan
breken, onze Nederlandsche Landbouw,
evenals vroeger, in staat zal zijn, haar plaats
op de wereldmarkt te handhaven. De thans
voorgestelde steunmaatregelen houden ge
heel verband met de buitengewone tijds
omstandigheden, zoodat bedoelde maatre
gelen niet alleen op den duur gemist zullen
kunnen worden, doch het wenschelijk zal
zijn, deze zoo spoedig mogelijk op te hef
fen, om den landbouw weer de kans te ge
ven. uit eigen kracht zijn vroegere positie
te herwinnen.
RAPPORT.
In tijden van voorspoed en crisis, in oor
log en vrede is. onze bodemcultuur de be
langrijkste grondslag voor de productieve
kracht van ons volk. Onze landbouw toch
bearbeidt het kostbaarste onzer stoffelijke
nationale bezittingen, onzen bodem. Bij de
vorming van dien bodem tot cultuurgrond
en bij den strijd voor zijn behoud zijn en
worden de beste trekken van ons nationaal
karakter gevormd. Te midden van de an
dere bevolkingsgroepen vervult de land
bouwende stand de taak van te zijn een
steeds vloeiende bron van frisschc volks
kracht en brengt tevens in onzen volksgeest
een element van eenvoudigen levenswandel,
van spaarzin en van een rustige mentali
teit, weinig vatbaar voor den waan van den
dag, gehecht aan orde en gezag.
kind van zijn tijd om deze gemakken in het
particuliere leven niet sterk te wenschen.
Een zorgvuldig plattelandsbeheer dringt
er ook toe er voor te waken, dat de ge
middelde plattelandsbewoner in verhouding
tot de genoten Overheidszorg niet meer be
lasting betaalt dan de doorsnee-stedeling.
De wet-De Geer, regelende de financiëele
verhouding tusschen Rijk en Gemeenten, is
in vele opzichten een geslaagde poging'de
ontstane wantoestanden op te heffen; er
moet voor worden gewaakt, dat geen nieu
we ontstaan.
De verdeeling van de gelden van het We
genfonds wordt in de meeste provincies op
het platteland als onbillijk en onjuist geken
merkt. De onderhoudsplichtigen der z.g.
tertiaire wegen veelal gemeenten en wa
terschappen krijgen meestal geen uitkee-
ring; naast de wegenbelasting moeten hier
groote bedragen worden opgebracht voor
dit ook zoo zeer verzwaarde onderhoud, dat
met de beschikbare middelen zelden tot een
redelijk peil kan worden opgevoerd.
Tenslotte is er nog één omstandigheid,
welke de aandacht der Overheid moet heb-
oen en dat is het groote verschil in beloo
ning, dat er te vinden is in den landbouw en
in andere bedrijfstakken. Het is misschien
jen oud zeer, want reeds de Talmud zegt,
dat wie een bedrag aan geld in den land
bouw steekt, water en brood zal eten, doch
wie een zelfde som in den handel steekt
olijven en wijn ontvangt. Toch mag deze
toestand niet als onvermijdelijk aanvaard
worden; in ieder geval moet de Overheid
nalaten dit verschil te vergrooten. Het feit
b.v. dat een landarbeider-vakman in een
werkverschaffing veel minder beloond
wordt voor het zelfde werk dan een groote-
stadswerklooze, die misschien nooit een
schop zag, behoeft niet zonder meer aan
vaard te worden. Evenmin de omstandig
heid, dat een landarbeider, die wegwerker
wordt, hij lichter werk en een veel beter
verzorgden ouden dag en arbeidsvoorwaar
den, misschien de helft meer loon ontvangt.
Aan deze feiten in onze moderne samenle-