PLATTEGROND VAN SOEST Strafzaken in het oude Holland. Schaal 1 op 15.000 N.V. Eerste Soester Electr. Drukkerij Rechtzaken. Witte Heide is thans verkrijgbaar FEUILLET O IN BI 1 K. M. in werkelijkheid is bijna 7 c. M. op de kaart Uitvoering in 9 kleuren Naar de nieuwste officieele gegevens vervaardigd Prijs f 0.90 Prijs f Q.9Q Van Weedestraat 7 - SOESTDIJK - Telefoon 2062 Een zwervende bedelaar in Friesland (1762) KANTONGERECHT TE AMERSFOORT Bloemen in Gerechtzaal, het vloekt eigen lijk met elkaar. Ze kwamen echter wel over een met den goedwillenden, weiwillenden geest dezen dag bij de bepaling van de strafmaat. ]En wie den dag van verschenen Donderdag koos om zijn vonnis te hooren uitspreken, had wel gedaan. Mr. van Son was als Kantonrechter weer gekeerd na een ziektetijd van zes weken. En nu schoof Z.E.A. het wel op de slechte tijden als hij voor zijn vonnissen een stuk afbrak van den een, maar dit zal wel te zoeken zijn gewx «st n zijn innerlijke blij heid van weer het werk te kunnen hervat ten wat hem Hef was. De bloemen,' kwamen van vier kanten, van de waarn. Kantonrechters, van de Griffie, van den congierge van Ooyen, van den Voogdijraad en zijn agenten. Tevens waren persoonlijk gekomen de waarn. Kan tonrechters Mr. M: Tijdeman en| Mr. bar. D. W. Roëll, eerst kortelings benoemd. Al vorens de officieele zitting te openen, sprak Mr. van Son zijn dank uit aan allen, voor op aan zijn plaatsvervangers, die zulke goede leiding hadden gegeven en hem het ziek zijn en het beter worden gemakkelijk hadden gemaakt. Het welkom tot de andere bekenden zou Z.E.A. maar niet uitbreiden tot de verdach ten. Die hadden zich nog een maand kalm te houden; liefst zoo min mogelijk verbaal tjes. Dan echter konden ze weer hun gewo nen gang gaan. Men ziet het, dat mr. van Son weer in optima firma was, en zijn zin voor humor niet in het ziekbed had achtergelaten. Vervolgens sprak mr. Zijlstra, Ambte naar O. M., die bij zijn gelukwensch wees Op een donkeren middag in November 1762 kwam in het huisgezin van een eer zaam landman te Piaam een vrouw uit het naburig Pingjum binnen, die alle teekenen van een groote ontsteltenis merkbaar bij zich droeg. Geen wonder, want het gedeel te van den zeedijk loopende, die Piaam met Gaast verbindt, had zij het levenloos overschot van een vrouw ontdekt. Dat was in de bocht, die de zeedijk destijds tus- schen deze beide dorpen maakte. Zij was begrijpelijkerwijze zoodanig geschrokken, dat zij noch had onderzocht of hier werke lijk van een doode sprake was en dus alle hulp overbodig was, noch had nagegaan of zij wellicht de verslagene kende. Van daar, dat bedoelde landman met zijn veer tienjarig zoontje er onmiddellijk op uit trok, eenerzijds om te zien of wellicht nog hulp kon worden verleend, anderzijds om sporerf van een eventueele misdaad op te merken. Maar niet alleen was het donker in het laatst van dezen Novembermiddag, het was ook buitengewoon mistig. Zoo doende konden vader en zoon slechts wei nig voor zich uit zien, en min of meer plot seling stonden zij tegenover een man, die een zwervend Joodsch bedelaar bleek te zijn, en die met nederig gebaar de hand voor een aalmoes ophield. Maar de beiden hadden geen tijd, zij spoedden zich voort en vonden ter plaatse als door de vrouw aan gegeven het overschot van een vrouw, die een zekere Antje Sjeerps bleek te zijn, die nende bij een boer in Piaam, en die op dracht had ontvangen om boter naar Gaast te brengen. Niet van tragiek ontbloot was het, dat zij, vroolijk en opgeruimd, gelijk zij doorgaans was, vertrekkende, naar de be kende landelijke spreekwijze had gezegd: het is moordenaarsweer! De vrouw, die het bericht het eerst in Piaam had gebracht, had zich verder niet stil gehouden). En zoo kwam het, dat achter den landman en zijn zoon zijne buurvrouw, een zekere vrouw Engberts, wier man voor handelszaken afwezig was, met haren knecht naar dezelfde plek zich spoedde. En Naar het Engelsch. 9 Daar heeft de „vrek" zich zeker schuil gehouden, Chris hield het licht wat lager en nu zagen ze een nisje in den muur, waar een tinnen kroes en een houten bordje ston den. Kijk, daar bewaarde hij het eten, dat zij hem brachten. Een opgewekt be staan zal dat wel niet zijn geweest! Geen wonder, dat de arme kerel bezweken is! Een huivering voer Amy door de leden en zij werd zeer bleek. Zeg, Chris, is hij wel dood? fluisterde ?ij- Vooreerst was hij al gewond, toen zij hem hier brachten; dus dan wordt het im mers onmogelijk, dat hij het zoo lang zou hebben uitg< houden! Kijk, door dat ver schuifbare paneeltje, boven in de deur, kreeg hij wat frissche lucht van de gang. 't Is verschrikkelijk! zei Amy. We zullen maar terugkeeren, kindje. Zeg, Amy, je zult toch niet flauw-vallen? Wel neen, verzekerde ze hem en scheen weer eenigen moed te vatten, toen, ze het gevangenhokje" maar eenmaal uit waren. Laten we nog even dat gangetje uitloopen; ik zou wel eens willen weten, of het regelrecht op de rivier uitkwam. Ik ook. Maar voor het oogenblik gaan we niet verder. Ik zal Miss Burnham vra gen, of ik hier op eigen gelegenheid eens onderzoekeri mag. We hebben dit nu op onszelf al uitgevonden, dus vind ik niet, dat een ander er van hoeft te weten. Ursula zal er niets tegen hebben, meende Amy. Maar ik kan niet beloven, dat ik ook van de partij zal zijn. Wat is dat eentonige geruisch toch? op de zoo uiterst hartelijke verhouding tus- schen Rechter en Openb. Min., ondanks de scheiding der twee tafels thans wettelijk opgelegd. Ok mr. van Dam sprak eenige woorden namens de Griffie. En toen begon de gerechtelijke molen weer te malen. Wat waren de onbewuste roerselen der ziel? De Kantonrechter noemde het baldadig heid; Freund zou 't wetr anders hebben be titeld. Er reden drie Soester meiskes op den weg. Drieën naast een, wat niet te pas komt; maar allert getuigden, dat er ruimte om te passeeren in overvloed was geweest. Hetgeen natuurlijk niet werd toegegeven door den 19-jarigen mannelijken schuldige D. Hij zou zich dus ruimte hebben moeten maken. En zoo was hij eerst op den 19-jarige zus aangereden; die er echter vandoor was ge gaan. Voor deze eerste aanrijdingspoging gelden de beginregels. Toen 19 jaar er vandoor was, bleef na tuurlijk genoeg ruimte om te passeeren. En toen had onze mijnheer toch de 15-jarige zus aangereden, met f 5.fietsschade. Neen, daarvoor niet de aanvangregels, dat was zuiver spijtigheid. De Ambtenaar en Rechter noemden het een leelijke streek van baldadigheid. Toch deed laatstgenoemde nog f 5.af van den 15 gulden-eisch. Maar verd. moest voortaan de meisjes met rust laten. UITSPRAKEN KANTONGERECHT. Dronkenschap: P. d. N. Soest f 10 of 4 dagen. Venten zonder vergunning te Soest: G. Sch. Amersfoort f 1 of 1 dag. Te Soest wegen met unster: J. H. Bun schoten f 2 of 1 dag. ook zij ontmoetten den Joodschen bedelaar, die ook hen om een aalmoes vroeg, doch met wien zij zich langer onderhielden dan met de vorigen het geval was geweest. Deze bedelaar maakte op hem 'n ongustigen in druk, ook in verband met het gebeurde. Hij zeide den dijk langs gekomen te zijn; hij moest dus de plaats, waar de vermoorde lag, zijn voorbijgegaan, maar beweerde niets te hebben gezien, hetgeen met deze mist mogelijk, doch niet waarschijnlijk was. Hij gaf op uit Duitschland, uit Frankfort aan den Main afkomstig te zijn, maar had in het ininst geen Duitsch accent. Niet slechts vonden vrouw Engberts en haar knecht eenstemmig, dat een zoo jonge en sterke kerel geen bedelwerk inoest ver richten zij waren het beiden ook eens over de ietwat ontwijkende wijze, waarop de man vragen beantwoordde en het wei nig open gelaat, dat hij toonde. Maar zij gaven aan den anderen kant elkander toe, dat er geen enkel bewijs tegen hem viel in te breneen; dat het beter was zich niet aan hem te vergrijpen, voordat men althans eenige zekerheid had. Zij kwamen ter plaat se, waar de verslagene lag; begaven zich, overtuigd, dat geen hulp meer viel aan te brengen, naar het dorp terug om het ge recht te waarschuwen en het lijk te doen vervoeren, en vanzelf zwegen zij niet over de ontmoeting, die zij met den bedelaar hadden gehad. Het toeval wilde, dat eenige schoolkinderen in Piaam den bedelaar eveneens hadden gezien, en dat ook een timmerman uit Makkem hem op zijn weg naar Piaam had ontmoet. Hij bleek toen groote haast te hebben, hetgeen den tim merman aanleiding gaf om de boodschap, die hij benoorden Piaam had te verrichten aan den hospes van het café over te geven en den man achterna te gaan. Tezamen met een makker haalde hij hem spoedig in, was nog voor den bedelaar in Makkem terug en had onderweg gelegenheid gehad hem aan te spreken. Ook hij had den bedelaar gevraagd of hij het vermoorde boerenmeis je niet had zien liggen; de zwerver zeide Wel, van de rivier. Ik denk, dat dit gangetje onder den tuin door leidt. Iets dergelijks hadden ze ook in een huis tus- schen Westmouth en dit. Ze hebben het nu toegemetseld, maar het was voor de smok kelaars, die met waren de rivier opvoeren Dit gangetje kon op dezelfde manier dienst doen. Een zucht van verlichting ontsnapte Amy, toen ze weer in de warme, gezellige keuken waren. Ga nu maar eens gauw bij het vuur zitten en laat ik je schoentjes uittrekken, anders mocht je eens kou vatten. Mijn He mel, je voeten zijn doornat! Chris ging nu bezorgd de voeten zitten wrijven. Deborah scheen vast in slaap en, hoe lang ze daar gezeten hadden, wisten ze niet, maar ineens werd de gemoedelijke stilte verbroken door het geluid van nade rende voetstappen. Annie! riep Amy en schoot haar schoentjes aan. Gauw, Chris, gauw weg! Hij volgde haar raad, fluisterde haar en kel nog in: Ik zal In den hall op je wachten en dan zullen) wij het je zuster vragen van dat on derzoek in den kelder. Liefst zou ik mor gen al beginnen. Toen hij weg was, ging de buitendeur van de keuken open, werd er nog eenig gefluister vernomen en toen kwam Annie binnen, blozende en gejaagd, of ze heel hard geloopen had: O, Miss, het spijt mij, dat ik zoo laat ben, maar ik kon niet eerder terugkomen. Is je moeder beter? yroeg Amy vrien delijk. Ja, Miss, tenminste, dat gelóóf ik wel. Maar het waseen vergissing Er was niets bijzonders met Moeder.... En ik had ook eigenlijk wel dadelijk kun nen terugkomen, maar nu ik toch eenmaal uit wès, ben ik maar uit gebleven. Ik weet ook wel, dat het misbruik maken was van uw goedheid; maar, u zult er toch niets van zeggen tegen de Missus, Miss Ainy? van niets te weten. De verdenking, die hij op zich voelde rusten, verhinderde hem in- tusschen niet om, te Makkem aangekomen, zijn bedelwerk aan te vangen. Hij ging van huis tot huis, maar de mare van den moord had zich verspreid en een ieder wilde wat van den Joodschen bedelaar weten. Totdat een dienaar van het gerecht, door den tim merman gewaarschuwd, hem kwam halen om hem naar het raadhuis te voeren. Het gerecht nam de zaak krachtdadig ter hand. Veel sporen waren er niet. Ter plaat se, waar het lichaam was gevonden, had men slechts de schoengespen, van de schoe nen van de overledene afgesneden, gevon den en ook de zwarte kralen, die zij placht te dragen. Dicht bij de kistpalen van den dijk lag de doos waarin de stukken boter waren, die zij naar Gaast had moeten bren gen. Maar men ontdekte, op eenigen af stand van de noodlottige plek, in het zand achter de kistpalen, de voetstappen van schoenen- Het gerecht deed den verdachte de schoenen uittrekken en beval aan een tweetal dienaren, die zich daartoe naar den zeedijk begaven, de voetsporen met deze schoenen te meten. Het bleek, dat zij in maat en vorm vrijwel overeenkwamen, en de Joodsche bedelaar, ondervraagd zijnde, ontkende ook geenszins, dat hij zijn weg een eind lang achter de kistpalen had ge nomen, hoewel hij daarvoor geen enkele reden wist op te geven. Dat hij, Elias Da vids geheeten, overigens van schranderheid niet ontbloot was, bleek reeds bij zijn eer ste verdediging. De vrouw toch, die de ver moorde het eerst had ontdekt, moest achter den Joodschen bedelaar zijn aangeloopen. Zij had den directen weg over den dijk ge nomen; Davids was een eind langs de kist palen doorgegaan en had haar, vermoede lijk door den mist, niet gezien. Later bleek dat haar geluk, maar bij het eerste verhoor voerde Davids het aan als een bewijs, dat het niet kon verwonderen., dat hen, in dien zelfden mist loopende, de verslagene was voorbijgegaan, wellicht zelfs op dichten af stand, zonder haar te zien. Dat klonk aan nemelijk, maar men hield Davids vast, en op last van den Procureur-Generaal van het gerechtshof te Leeuwarden werd hij daarheen vervoerd. Hij bleek uit Amster dam geboortig te zijn; had zich tevoren in Oost-Friesland opgehouden en was over Groningen naar Friesland gereisd. Hij had een drietal weken bij een zijner volksge- nooten te Leeuwarden, Abrahams geheeten, verblijf gehouden; was toen naar Hindeloo- pen vertrokken, vanwaar hij eiken dag in den omtrek ging bedelen. Denzelfden och tend was hij uit Hindeloopen' vertrokken, had zijn weg over Workum en Gaast ge nomen en was zoo over Piaam te Makkem aangekomen. Hij zeide geen handwerk te verstaan en door een borstkwaal voor veldarbeid of ander zwaar werk niet ge schikt te zijn. Het klonk alles aannemelijk, en er zou wellicht geen zweem van ver denking op hem hebben gerust, ware het niet, dat het op den zeedijk verlaten was geweest en de vreemdeling de eenige, die in de omgeving had vertoefd. Het onderzoek sleepte zich voort; Davids bleef bij zijn ontkentenis; de Procureur- Generaal vond geen nieuwe bewijzen. Tot dat een korten tijd daarna een onderwijzer uit de buurt, langs den zeedijk naar Piaam wandelende, aan den vriend, die hem ver gezelde, de plaats van den moord wilde toonen. Het weer was mooi; de zon spie gelde zich helder in het water en zoo was er alle aanleiding om achter de kistpalen langs den strandoever voort te gaan. Slechts een kort einde van de plek verwij derd, vonden zij een oud linnen zak met een stuk touw daarnevens, en op dezen zak was in het midden een linnen lap in den vorm van een kleine beurs genaaid. Zulke zakken, bedelbeurs genoemd, werden in dien tijd door bedelaars gebruikt en dit bracht het tweetal op het denkbeeld, dat wellicht deze stukken van belang konden zijn voor de ontdekking van den moord. Zij brachten deze dus naar den Procureur- Generaal, die er zich terecht over verbaas de, dat de vroeger gezonden ambtenaren, die opdracht hadden de gevonden voetstap pen te meten, deze voorwerpen, die voor het grijpen schenen te liggen, niet hadden gevonden. Zij werderr voor hem ontboden, en nu bleek het, dat en de zak en het stuk touw door hen daar waren neergeworpen, nadat zij ze eerst onder de steenen, tus- schen welke een tip ervan uitstak, hadden weggehaald. Het was onbegrijpelijk, dat deze gerechtsdienaar, die toch meer dan eens een strafzaak hadden behandeld, het gewicht van de ontdekking van deze voor werpen niet hadden gevoeld. Misschien had den zij eenigszins opgezien tegen de moei te om dien ouden morsigen zak naar Piaam of Makkem te brengen; hoe het zij, er bleek bij hem kortzichtigheid te hebben bestaan, Dat kan ik niet beloven. Als Miss Burnham mij naar je vraagt, dan moet ik het wel zeggen. Zij zou het niet prettig vinden, dat je zoo laat terugkwam, en je was toch ook niet alleen, Annie? Neen, Miss, Moeder was bij mij. Annie had nu haar zelfbeheersching her wonnen en' had nu zelfs iets uitdagends in haar houding. Moeder zei, dat ze wel eens even voor mij wilde spreken, als de Missus soms iets te zeggen had. Het eenige, dat Amy hierop antwoordde, was: Had Mrs. Gay dan maar gevraagd, om hier eerst even uit te rusten, na haar wandeling. Annie zei niets, maar keek haar na, toen zij de keuken verliet, met half-spottenden, half-berouwvollen blik. Zoodra Mdss Amy echter goed en wel weg was, deed zij de achterdeur weer voorzichtig open keek naar buiten en riep zacht: Jack! Jack! alles is in orde! Maar er werd geen ander geluid verno men, dan het vrij luide bruisen! van de ri vier, opgezwiept als ze werd door wind en regen. Ouwe Deb was bijzonder onrustig. Het leek wel, of ze aan een nachtmerrie leed, zóó herhaal lelijk trachtte zij zich op te hef fen in haar stoel onder het uiten van on verstaanbare klanken. Met ongewone ruwheid pakte Annie haal bij de schouders en duwde haar terug in den stoel, waarop de oude zich weer onder haar sjaaltjes hegroef, met een driewerf herhaald. Daar beneden! Daar bereden! Daar beneden,! HOOFDSTUK XII Amy kon dien avond maar uiet in slaap komen. De wind was feller geworden en huilde nu om het huis heen. Eindelijk stak ze een kaars aan. om te zien, hoe Iaat het was: nog geen twaalf uur. Ze waren vroeger dan anders naar bed gegaan, omdat Ursula over hoofdpijn ge- waarop de Procureur-Generaal niet verder inging. Aan Davids werd de bedelzak ge toond, waarop deze niets anders wist te antwoorden dan dat men dien wellicht daar opzettelijk had neergelegd om de verden king op hem te versterken, Dat had juist kunnen zijn, indien het niet vaststond, dat zak en touw daar reeds waren geweest een paar uren na den moord en dus op een oogenblik, dat de verdenking, tegen hem opgevat, nog bij niemand bekend was. In het voordeel van Davids sprak, dat noch degenen bij wie hij zich te Hindeloopen had opgehouden, noch Abrahams te Leeuwar den of zijne huisgenooten den zak herken ken en nimmer Davids in het bezit daarvan hadden gezien. Dat deze negatieve uitkomst den Procureur-Generaal niet bevredigde, is te begrijpen, maar nieuwe gezichtspunten deden zich niet voor. Op een zekeren dag werd een Israëliet, Levi geheeten, met wien Davids te Leeu warden veel had omgegaan, bij den Pro cureur-Generaal toegelaten. Deze Levi was een uiterst rechtschapen man, en het was zijn optreden, dat eene ontdekking bracht, die beslissend kon heeten. Ook Levi her kende noch den zak noch de daarin aanwe zige bedelbeurs. Maar zoowel hij, als de Procureur-Generaal bekeken het voorwerp telkens opnieuw, en plotseling ontdekte de Procureur-Generaal, die het voorwerp toch reeds tal van malen in de hand had gehad, in die beurs een blaadje, dat door Levi als het laatste of het titelblad van een H.e- breeuwsch gebedenboekje werd herkend. Nu bleek het bij naricht, dat Davids in zijn gevangenis een Hebreeuwsch zakbijbeltje of gebedenboekje had, waarin hij van tijd tot. tijd vlijtig las. Het boekje bleek, toen men het den gevangene afnam, eigendom van Abrahams te zijn. Te zijnen huize ver toevende, had Davids daarin bijna dage lijks gelezen, en, nadat hij te Leeuwarden werd opgesloten, had hij een gerechtsdie naar laten verzoeken om het gebedenboek je opnieuw te mogen hebben, waartegen van die zijde geen bezwaar bestond. Op nieuw werd Levi bij den Procureur-Gene raal geroepen en in zijn tegenwoordigheid bleek, dat het in de bedelbeurs gevonden blad precies in het gebedenboekje paste. Daarvan werd op de gebruikelijke wijze proces-verbaal opgemaakt, maar zelfs dit, ongetwijfeld toevallig, doch zeer sprekend getuigenis, kon den verdachte niet tot be kentenis brengen. De Procureur-Generaal zag zich zijn eisch ontzegd, dat de ver dachte door de pijnbank tot bekentenis zou worden gebracht, en nog scheen het hoofd van Davids gered, toen zich de huis vrouw van een herbergier te Gaast aan meldde, bij wie Davids zich op den bewus- ten morgen had opgehouden om er een glaasje genever te drinken, en die toen den bewusten zak met de bedelbeurs bij hem had waargenomen. Hij had dezen aan de rechterzijde om het lijf gebonden, en dat juist had de aandacht van de herbergier ster getrokken, wijl het zooveel geleek op de dracht der vischvrouwen. Toen de ver dachte het getuigenis van deze vrouw stout weg loochende, herhaalde de Procureur- Generaal zijn verlangen om een scherper onderzoek bij hem in te stellen en ditmaal werd hem zijn eisch toegezegd. Davids doorstond met hardnekkigheid den eersten graad der pijnbank. Maar toen hem de scheenschroeven werden aangezet, kwam hij tot de bekentenis van zijn gru weldaad. Hij was gewoon den weg van Gaast naar Piaam gegaan, nu eens boven op den dijk, dan weer buiten de palen om te zien of hij ook lieden tegenkwam bij wie hij kon bedelen. Zoo was hij het meisje te gemoet gekomen, en had haar haar geld afgevraagd. Hij had haar ter aarde gewor pen en 't haar toebehoorende ontvreemd, maar haar met een knipmes, dat hij in haar zak vond, een diepe wonde in de keel toe gebracht. Hij had eerst de zilveren gespen van haar schoenen gesneden, het gouden kroontje van haar koralen afgerukt, maar plotseling had de angst hem bevangen en had hij het op een loopen gezet Al wat hij had denken te rooven, had hij over de pa len weggeworjien en den zak trachten te verbergen. Dat alles had hem eenige minu ten opgehouden en zoodoende kwam hij op den dijk eerst weer terug toen de vrouw uit Pingjum, die de vermoorde had ontdekt, daar reeds was voorbijgegaan. Dat mocht inderdaad haar geluk heeten, want men be hoeft niet te twijfelen of deze snoodaard zou zonder eenige vrees ook haar van het leven hebben beroofd, indien hij geweten had, dat zij den moord had kunnen uitbren gen. Het behoeft geen betoog, dat Elias Da vids door het provinciaal gerechtshof van Friesland tot de doodstraf werd veroor deeld, Twee dagen voordat de doodstraf aan hem werd voltrokken, vond men hem druk lezend in het Hebreeuwsch boekje. Gevraagd wat hij daarmede voorhad, zeide hij, dat twee jaren geleden zijn moeder was overleden en dat hij tot op heden verzuimd had de gebeden voor de rust harer ziel te doen. Toen men hem de opmerking maakte, dat al had hij met de nagedachtenis zijner moeder zijn schuld vereffend, er toch een moord voor zijn rekening lag, merkte hij op, dat de doodstraf, welke hij moest ondergaan, tot kwijting van deze misdaad diende en dat hij zich daarover dus niet in het minst bekommerde. Merkwaardig kalm onderging hij de doodstraf. klaagd had. Het had Amy ook getroffen, zoo allerongelukkigst als haar stiefzuster er had uitgezien, op oogenblikken, dat zij zich onbemerkt had gewaand. Hoe nu ook de uitkomst mocht zijn ge weest van het bezoek van Sir Basil, hij was er zeker niet in geslaagd, Ursula op te vroolijken. Toen Tressidon en Amy in den salon kwamen, om te vertellen van hun onderzoe kingstocht, vonden ze haar daar alleen zit ten. Ze deed haar best, om naar haar te luisteren en gaf Chris de door hem verlang de toestemming. Maar, toen de deur achter hem dicht was, scheen ze het heele incident weer verge'ten te hebben en bleef heel stil voor de rest van den avond. Amy, die zich zoo gelukkig voelde, had haar zoo graag eenige sympathie betoond: maar Ursula gaf haar niet de gelegenheid daartoe en dus had ze geen woord van troost kunnen bieden. Maar nu, in de een zaamheid van den nacht, was het, of ze zich onweerstaanbaar naar haar zuster voelde getrokken. Ze schoot dus haar pan toffels aan, sloeg een doekje om en sprak in zichzelve: Nu zal ik naar haar toegaan en zeg gen, dat ik bang ben voor den storm of wat dan ook, want ik geloof waarlijk, dat het niet goed is, haar alleen te laten. De kamer van Ursula was vlak tegen over de hare. Er scheen geen licht onder de deur, dus was Ursula toch zeker naar bed gegaan. Plotseling werd Amy gestoord m haar overwegingen door de bel van de voordeur. Ijlings trad zii bii haar zuster binnen en slaperie klonk Ursula's stem. Ze zag er doodsbleek uit, maar zei op heeschen toon: Ga naar bed, Amy! Ik zal wel openr doen. Ze wankelde zóó zeer, dat Amy bang was, hoe zij vallenl zou, waarom ze dus be schermend den arm om Ursula heensloeg. Deze hield zich een oogenblik aan haar vast, maar met bovenmenschelijke inspan ning richtte zij zich toen op, sloeg een ul ster om, die op een stoel daar dichtbij lag en mompelde: Eindelijk!Daar heb ik nu nach ten achtereen op gewacht! En toen het ten slotte kwam, was ik in slaapO, ik kèn, ik kèn niet opendoen! Neen', neen! riep het jongere zusje overtuigd. Blijf maar hier. Ik zal Annie roepen en dan zullen wij samen naar be neden gaan. Het hart klopte haar in de keel bij het vooruitzicht, om alleen de lange gang door en de trap op te moeten, die naar den ach terkant van het huis leidde, naar het kamer tje, waar Annie sliep met ouwe Deborah; maar toch wilde ze zich moedig op weg be geven, toen Ursula haar bij den arm terug hield en riep: Ga weer naar bed! Ik zal wel gaan opendoen. Dit is nu, wat ik gevreesd heb, wat ik wist, dat komen moest en ik moet het alleen doormaken. Ik wil jou spa ren, Amy. Ga naar je kamer, kind, en ver geet. al wat er vannacht gebeurd is. Amy schudde het hoofd: vooreerst zou ze haar stiefzuster niet in den steek willen laten en dèn zou ze geen rust hebben, om alleen te blijven, onwetend van wat daar be neden plaats had. Ursula las de vastberadenheid op het ge zichtje van haar zuster en zeic Kom dan maar! Gezamenlijk gingen ze toen naar bene den', naar den hall. Ursula gaf de kaars aan Amy en raadde haar, wat uit den tocht te blijven, terwijl zij de deur opendeed. Maar ondanks deze voorzorg blies een windvlaag onmiddellijk het licht uit. Amy had echter gehoord, dat er iemand binnen getreden was. Op fluisterenden toon zei Ursula iets, een mannestem antwoordde en de deur ging dicht. Een ommezien later hoorde ze haar zuster roepen: Gauw, Amy, hij valt flauw! Wordt vervolgd. V.

Historische kranten - Archief Eemland

De Soester | 1932 | | pagina 4