PLATTEGROND VAN SOEST
Strafzaken in het oude
Holland.
Schaal 1 op 15.000
N.V. Eerste Soester Electr. Drukkerij
Rechtzaken.
Witte Heide
is thans verkrijgbaar
FEUILLET O IN
BI
1 K. M. in werkelijkheid is bijna 7 c. M. op de kaart
Uitvoering in 9 kleuren
Naar de nieuwste officieele gegevens vervaardigd
Prijs f 0.90 Prijs f Q.9Q
Van Weedestraat 7 - SOESTDIJK - Telefoon 2062
Een zwervende bedelaar in Friesland (1762)
KANTONGERECHT TE AMERSFOORT
Bloemen in Gerechtzaal, het vloekt eigen
lijk met elkaar. Ze kwamen echter wel over
een met den goedwillenden, weiwillenden
geest dezen dag bij de bepaling van de
strafmaat. ]En wie den dag van verschenen
Donderdag koos om zijn vonnis te hooren
uitspreken, had wel gedaan.
Mr. van Son was als Kantonrechter weer
gekeerd na een ziektetijd van zes weken.
En nu schoof Z.E.A. het wel op de slechte
tijden als hij voor zijn vonnissen een stuk
afbrak van den een, maar dit zal wel te
zoeken zijn gewx «st n zijn innerlijke blij
heid van weer het werk te kunnen hervat
ten wat hem Hef was.
De bloemen,' kwamen van vier kanten,
van de waarn. Kantonrechters, van de
Griffie, van den congierge van Ooyen, van
den Voogdijraad en zijn agenten. Tevens
waren persoonlijk gekomen de waarn. Kan
tonrechters Mr. M: Tijdeman en| Mr. bar.
D. W. Roëll, eerst kortelings benoemd. Al
vorens de officieele zitting te openen, sprak
Mr. van Son zijn dank uit aan allen, voor
op aan zijn plaatsvervangers, die zulke
goede leiding hadden gegeven en hem het
ziek zijn en het beter worden gemakkelijk
hadden gemaakt.
Het welkom tot de andere bekenden zou
Z.E.A. maar niet uitbreiden tot de verdach
ten. Die hadden zich nog een maand kalm
te houden; liefst zoo min mogelijk verbaal
tjes. Dan echter konden ze weer hun gewo
nen gang gaan.
Men ziet het, dat mr. van Son weer in
optima firma was, en zijn zin voor humor
niet in het ziekbed had achtergelaten.
Vervolgens sprak mr. Zijlstra, Ambte
naar O. M., die bij zijn gelukwensch wees
Op een donkeren middag in November
1762 kwam in het huisgezin van een eer
zaam landman te Piaam een vrouw uit het
naburig Pingjum binnen, die alle teekenen
van een groote ontsteltenis merkbaar bij
zich droeg. Geen wonder, want het gedeel
te van den zeedijk loopende, die Piaam
met Gaast verbindt, had zij het levenloos
overschot van een vrouw ontdekt. Dat was
in de bocht, die de zeedijk destijds tus-
schen deze beide dorpen maakte. Zij was
begrijpelijkerwijze zoodanig geschrokken,
dat zij noch had onderzocht of hier werke
lijk van een doode sprake was en dus alle
hulp overbodig was, noch had nagegaan
of zij wellicht de verslagene kende. Van
daar, dat bedoelde landman met zijn veer
tienjarig zoontje er onmiddellijk op uit
trok, eenerzijds om te zien of wellicht nog
hulp kon worden verleend, anderzijds om
sporerf van een eventueele misdaad op te
merken. Maar niet alleen was het donker
in het laatst van dezen Novembermiddag,
het was ook buitengewoon mistig. Zoo
doende konden vader en zoon slechts wei
nig voor zich uit zien, en min of meer plot
seling stonden zij tegenover een man, die
een zwervend Joodsch bedelaar bleek te
zijn, en die met nederig gebaar de hand
voor een aalmoes ophield. Maar de beiden
hadden geen tijd, zij spoedden zich voort en
vonden ter plaatse als door de vrouw aan
gegeven het overschot van een vrouw, die
een zekere Antje Sjeerps bleek te zijn, die
nende bij een boer in Piaam, en die op
dracht had ontvangen om boter naar Gaast
te brengen. Niet van tragiek ontbloot was
het, dat zij, vroolijk en opgeruimd, gelijk zij
doorgaans was, vertrekkende, naar de be
kende landelijke spreekwijze had gezegd:
het is moordenaarsweer!
De vrouw, die het bericht het eerst in
Piaam had gebracht, had zich verder niet
stil gehouden). En zoo kwam het, dat achter
den landman en zijn zoon zijne buurvrouw,
een zekere vrouw Engberts, wier man voor
handelszaken afwezig was, met haren
knecht naar dezelfde plek zich spoedde. En
Naar het Engelsch.
9
Daar heeft de „vrek" zich zeker schuil
gehouden, Chris hield het licht wat lager
en nu zagen ze een nisje in den muur, waar
een tinnen kroes en een houten bordje ston
den. Kijk, daar bewaarde hij het eten,
dat zij hem brachten. Een opgewekt be
staan zal dat wel niet zijn geweest! Geen
wonder, dat de arme kerel bezweken is!
Een huivering voer Amy door de leden
en zij werd zeer bleek.
Zeg, Chris, is hij wel dood? fluisterde
?ij-
Vooreerst was hij al gewond, toen zij
hem hier brachten; dus dan wordt het im
mers onmogelijk, dat hij het zoo lang zou
hebben uitg< houden! Kijk, door dat ver
schuifbare paneeltje, boven in de deur,
kreeg hij wat frissche lucht van de gang.
't Is verschrikkelijk! zei Amy.
We zullen maar terugkeeren, kindje.
Zeg, Amy, je zult toch niet flauw-vallen?
Wel neen, verzekerde ze hem en
scheen weer eenigen moed te vatten, toen,
ze het gevangenhokje" maar eenmaal uit
waren. Laten we nog even dat gangetje
uitloopen; ik zou wel eens willen weten,
of het regelrecht op de rivier uitkwam.
Ik ook. Maar voor het oogenblik gaan
we niet verder. Ik zal Miss Burnham vra
gen, of ik hier op eigen gelegenheid eens
onderzoekeri mag. We hebben dit nu op
onszelf al uitgevonden, dus vind ik niet,
dat een ander er van hoeft te weten.
Ursula zal er niets tegen hebben,
meende Amy. Maar ik kan niet beloven,
dat ik ook van de partij zal zijn. Wat is dat
eentonige geruisch toch?
op de zoo uiterst hartelijke verhouding tus-
schen Rechter en Openb. Min., ondanks
de scheiding der twee tafels thans wettelijk
opgelegd.
Ok mr. van Dam sprak eenige woorden
namens de Griffie.
En toen begon de gerechtelijke molen
weer te malen.
Wat waren de onbewuste roerselen
der ziel?
De Kantonrechter noemde het baldadig
heid; Freund zou 't wetr anders hebben be
titeld.
Er reden drie Soester meiskes op den
weg. Drieën naast een, wat niet te pas
komt; maar allert getuigden, dat er ruimte
om te passeeren in overvloed was geweest.
Hetgeen natuurlijk niet werd toegegeven
door den 19-jarigen mannelijken schuldige
D. Hij zou zich dus ruimte hebben moeten
maken.
En zoo was hij eerst op den 19-jarige zus
aangereden; die er echter vandoor was ge
gaan. Voor deze eerste aanrijdingspoging
gelden de beginregels.
Toen 19 jaar er vandoor was, bleef na
tuurlijk genoeg ruimte om te passeeren. En
toen had onze mijnheer toch de 15-jarige
zus aangereden, met f 5.fietsschade.
Neen, daarvoor niet de aanvangregels, dat
was zuiver spijtigheid.
De Ambtenaar en Rechter noemden het
een leelijke streek van baldadigheid. Toch
deed laatstgenoemde nog f 5.af van den
15 gulden-eisch. Maar verd. moest voortaan
de meisjes met rust laten.
UITSPRAKEN KANTONGERECHT.
Dronkenschap: P. d. N. Soest f 10 of 4
dagen.
Venten zonder vergunning te Soest: G.
Sch. Amersfoort f 1 of 1 dag.
Te Soest wegen met unster: J. H. Bun
schoten f 2 of 1 dag.
ook zij ontmoetten den Joodschen bedelaar,
die ook hen om een aalmoes vroeg, doch
met wien zij zich langer onderhielden dan
met de vorigen het geval was geweest. Deze
bedelaar maakte op hem 'n ongustigen in
druk, ook in verband met het gebeurde. Hij
zeide den dijk langs gekomen te zijn; hij
moest dus de plaats, waar de vermoorde
lag, zijn voorbijgegaan, maar beweerde
niets te hebben gezien, hetgeen met deze
mist mogelijk, doch niet waarschijnlijk was.
Hij gaf op uit Duitschland, uit Frankfort
aan den Main afkomstig te zijn, maar had
in het ininst geen Duitsch accent. Niet
slechts vonden vrouw Engberts en haar
knecht eenstemmig, dat een zoo jonge en
sterke kerel geen bedelwerk inoest ver
richten zij waren het beiden ook eens
over de ietwat ontwijkende wijze, waarop
de man vragen beantwoordde en het wei
nig open gelaat, dat hij toonde. Maar zij
gaven aan den anderen kant elkander toe,
dat er geen enkel bewijs tegen hem viel in
te breneen; dat het beter was zich niet aan
hem te vergrijpen, voordat men althans
eenige zekerheid had. Zij kwamen ter plaat
se, waar de verslagene lag; begaven zich,
overtuigd, dat geen hulp meer viel aan te
brengen, naar het dorp terug om het ge
recht te waarschuwen en het lijk te doen
vervoeren, en vanzelf zwegen zij niet over
de ontmoeting, die zij met den bedelaar
hadden gehad. Het toeval wilde, dat eenige
schoolkinderen in Piaam den bedelaar
eveneens hadden gezien, en dat ook een
timmerman uit Makkem hem op zijn weg
naar Piaam had ontmoet. Hij bleek toen
groote haast te hebben, hetgeen den tim
merman aanleiding gaf om de boodschap,
die hij benoorden Piaam had te verrichten
aan den hospes van het café over te geven
en den man achterna te gaan. Tezamen met
een makker haalde hij hem spoedig in, was
nog voor den bedelaar in Makkem terug
en had onderweg gelegenheid gehad hem
aan te spreken. Ook hij had den bedelaar
gevraagd of hij het vermoorde boerenmeis
je niet had zien liggen; de zwerver zeide
Wel, van de rivier. Ik denk, dat dit
gangetje onder den tuin door leidt. Iets
dergelijks hadden ze ook in een huis tus-
schen Westmouth en dit. Ze hebben het nu
toegemetseld, maar het was voor de smok
kelaars, die met waren de rivier opvoeren
Dit gangetje kon op dezelfde manier dienst
doen.
Een zucht van verlichting ontsnapte Amy,
toen ze weer in de warme, gezellige keuken
waren.
Ga nu maar eens gauw bij het vuur
zitten en laat ik je schoentjes uittrekken,
anders mocht je eens kou vatten. Mijn He
mel, je voeten zijn doornat!
Chris ging nu bezorgd de voeten zitten
wrijven. Deborah scheen vast in slaap en,
hoe lang ze daar gezeten hadden, wisten ze
niet, maar ineens werd de gemoedelijke
stilte verbroken door het geluid van nade
rende voetstappen.
Annie! riep Amy en schoot haar
schoentjes aan. Gauw, Chris, gauw weg!
Hij volgde haar raad, fluisterde haar en
kel nog in:
Ik zal In den hall op je wachten en dan
zullen) wij het je zuster vragen van dat on
derzoek in den kelder. Liefst zou ik mor
gen al beginnen.
Toen hij weg was, ging de buitendeur
van de keuken open, werd er nog eenig
gefluister vernomen en toen kwam Annie
binnen, blozende en gejaagd, of ze heel
hard geloopen had:
O, Miss, het spijt mij, dat ik zoo laat
ben, maar ik kon niet eerder terugkomen.
Is je moeder beter? yroeg Amy vrien
delijk.
Ja, Miss, tenminste, dat gelóóf ik wel.
Maar het waseen vergissing
Er was niets bijzonders met Moeder....
En ik had ook eigenlijk wel dadelijk kun
nen terugkomen, maar nu ik toch eenmaal
uit wès, ben ik maar uit gebleven. Ik weet
ook wel, dat het misbruik maken was van
uw goedheid; maar, u zult er toch niets
van zeggen tegen de Missus, Miss Ainy?
van niets te weten. De verdenking, die hij
op zich voelde rusten, verhinderde hem in-
tusschen niet om, te Makkem aangekomen,
zijn bedelwerk aan te vangen. Hij ging van
huis tot huis, maar de mare van den moord
had zich verspreid en een ieder wilde wat
van den Joodschen bedelaar weten. Totdat
een dienaar van het gerecht, door den tim
merman gewaarschuwd, hem kwam halen
om hem naar het raadhuis te voeren.
Het gerecht nam de zaak krachtdadig ter
hand. Veel sporen waren er niet. Ter plaat
se, waar het lichaam was gevonden, had
men slechts de schoengespen, van de schoe
nen van de overledene afgesneden, gevon
den en ook de zwarte kralen, die zij placht
te dragen. Dicht bij de kistpalen van den
dijk lag de doos waarin de stukken boter
waren, die zij naar Gaast had moeten bren
gen. Maar men ontdekte, op eenigen af
stand van de noodlottige plek, in het zand
achter de kistpalen, de voetstappen van
schoenen- Het gerecht deed den verdachte
de schoenen uittrekken en beval aan een
tweetal dienaren, die zich daartoe naar den
zeedijk begaven, de voetsporen met deze
schoenen te meten. Het bleek, dat zij in
maat en vorm vrijwel overeenkwamen, en
de Joodsche bedelaar, ondervraagd zijnde,
ontkende ook geenszins, dat hij zijn weg
een eind lang achter de kistpalen had ge
nomen, hoewel hij daarvoor geen enkele
reden wist op te geven. Dat hij, Elias Da
vids geheeten, overigens van schranderheid
niet ontbloot was, bleek reeds bij zijn eer
ste verdediging. De vrouw toch, die de ver
moorde het eerst had ontdekt, moest achter
den Joodschen bedelaar zijn aangeloopen.
Zij had den directen weg over den dijk ge
nomen; Davids was een eind langs de kist
palen doorgegaan en had haar, vermoede
lijk door den mist, niet gezien. Later bleek
dat haar geluk, maar bij het eerste verhoor
voerde Davids het aan als een bewijs, dat
het niet kon verwonderen., dat hen, in dien
zelfden mist loopende, de verslagene was
voorbijgegaan, wellicht zelfs op dichten af
stand, zonder haar te zien. Dat klonk aan
nemelijk, maar men hield Davids vast, en
op last van den Procureur-Generaal van
het gerechtshof te Leeuwarden werd hij
daarheen vervoerd. Hij bleek uit Amster
dam geboortig te zijn; had zich tevoren in
Oost-Friesland opgehouden en was over
Groningen naar Friesland gereisd. Hij had
een drietal weken bij een zijner volksge-
nooten te Leeuwarden, Abrahams geheeten,
verblijf gehouden; was toen naar Hindeloo-
pen vertrokken, vanwaar hij eiken dag in
den omtrek ging bedelen. Denzelfden och
tend was hij uit Hindeloopen' vertrokken,
had zijn weg over Workum en Gaast ge
nomen en was zoo over Piaam te Makkem
aangekomen. Hij zeide geen handwerk te
verstaan en door een borstkwaal voor
veldarbeid of ander zwaar werk niet ge
schikt te zijn. Het klonk alles aannemelijk,
en er zou wellicht geen zweem van ver
denking op hem hebben gerust, ware het
niet, dat het op den zeedijk verlaten was
geweest en de vreemdeling de eenige, die
in de omgeving had vertoefd.
Het onderzoek sleepte zich voort; Davids
bleef bij zijn ontkentenis; de Procureur-
Generaal vond geen nieuwe bewijzen. Tot
dat een korten tijd daarna een onderwijzer
uit de buurt, langs den zeedijk naar Piaam
wandelende, aan den vriend, die hem ver
gezelde, de plaats van den moord wilde
toonen. Het weer was mooi; de zon spie
gelde zich helder in het water en zoo was
er alle aanleiding om achter de kistpalen
langs den strandoever voort te gaan.
Slechts een kort einde van de plek verwij
derd, vonden zij een oud linnen zak met een
stuk touw daarnevens, en op dezen zak
was in het midden een linnen lap in den
vorm van een kleine beurs genaaid. Zulke
zakken, bedelbeurs genoemd, werden in
dien tijd door bedelaars gebruikt en dit
bracht het tweetal op het denkbeeld, dat
wellicht deze stukken van belang konden
zijn voor de ontdekking van den moord.
Zij brachten deze dus naar den Procureur-
Generaal, die er zich terecht over verbaas
de, dat de vroeger gezonden ambtenaren,
die opdracht hadden de gevonden voetstap
pen te meten, deze voorwerpen, die voor
het grijpen schenen te liggen, niet hadden
gevonden. Zij werderr voor hem ontboden,
en nu bleek het, dat en de zak en het stuk
touw door hen daar waren neergeworpen,
nadat zij ze eerst onder de steenen, tus-
schen welke een tip ervan uitstak, hadden
weggehaald. Het was onbegrijpelijk, dat
deze gerechtsdienaar, die toch meer dan
eens een strafzaak hadden behandeld, het
gewicht van de ontdekking van deze voor
werpen niet hadden gevoeld. Misschien had
den zij eenigszins opgezien tegen de moei
te om dien ouden morsigen zak naar Piaam
of Makkem te brengen; hoe het zij, er bleek
bij hem kortzichtigheid te hebben bestaan,
Dat kan ik niet beloven. Als Miss
Burnham mij naar je vraagt, dan moet ik
het wel zeggen. Zij zou het niet prettig
vinden, dat je zoo laat terugkwam, en
je was toch ook niet alleen, Annie?
Neen, Miss, Moeder was bij mij.
Annie had nu haar zelfbeheersching her
wonnen en' had nu zelfs iets uitdagends in
haar houding. Moeder zei, dat ze wel
eens even voor mij wilde spreken, als de
Missus soms iets te zeggen had.
Het eenige, dat Amy hierop antwoordde,
was:
Had Mrs. Gay dan maar gevraagd,
om hier eerst even uit te rusten, na haar
wandeling.
Annie zei niets, maar keek haar na, toen
zij de keuken verliet, met half-spottenden,
half-berouwvollen blik. Zoodra Mdss Amy
echter goed en wel weg was, deed zij de
achterdeur weer voorzichtig open keek
naar buiten en riep zacht:
Jack! Jack! alles is in orde!
Maar er werd geen ander geluid verno
men, dan het vrij luide bruisen! van de ri
vier, opgezwiept als ze werd door wind en
regen.
Ouwe Deb was bijzonder onrustig. Het
leek wel, of ze aan een nachtmerrie leed,
zóó herhaal lelijk trachtte zij zich op te hef
fen in haar stoel onder het uiten van on
verstaanbare klanken.
Met ongewone ruwheid pakte Annie haal
bij de schouders en duwde haar terug in
den stoel, waarop de oude zich weer onder
haar sjaaltjes hegroef, met een driewerf
herhaald.
Daar beneden! Daar bereden! Daar
beneden,!
HOOFDSTUK XII
Amy kon dien avond maar uiet in slaap
komen. De wind was feller geworden en
huilde nu om het huis heen.
Eindelijk stak ze een kaars aan. om te
zien, hoe Iaat het was: nog geen twaalf uur.
Ze waren vroeger dan anders naar bed
gegaan, omdat Ursula over hoofdpijn ge-
waarop de Procureur-Generaal niet verder
inging. Aan Davids werd de bedelzak ge
toond, waarop deze niets anders wist te
antwoorden dan dat men dien wellicht daar
opzettelijk had neergelegd om de verden
king op hem te versterken, Dat had juist
kunnen zijn, indien het niet vaststond, dat
zak en touw daar reeds waren geweest
een paar uren na den moord en dus op een
oogenblik, dat de verdenking, tegen hem
opgevat, nog bij niemand bekend was. In
het voordeel van Davids sprak, dat noch
degenen bij wie hij zich te Hindeloopen had
opgehouden, noch Abrahams te Leeuwar
den of zijne huisgenooten den zak herken
ken en nimmer Davids in het bezit daarvan
hadden gezien. Dat deze negatieve uitkomst
den Procureur-Generaal niet bevredigde, is
te begrijpen, maar nieuwe gezichtspunten
deden zich niet voor.
Op een zekeren dag werd een Israëliet,
Levi geheeten, met wien Davids te Leeu
warden veel had omgegaan, bij den Pro
cureur-Generaal toegelaten. Deze Levi was
een uiterst rechtschapen man, en het was
zijn optreden, dat eene ontdekking bracht,
die beslissend kon heeten. Ook Levi her
kende noch den zak noch de daarin aanwe
zige bedelbeurs. Maar zoowel hij, als de
Procureur-Generaal bekeken het voorwerp
telkens opnieuw, en plotseling ontdekte de
Procureur-Generaal, die het voorwerp toch
reeds tal van malen in de hand had gehad,
in die beurs een blaadje, dat door Levi als
het laatste of het titelblad van een H.e-
breeuwsch gebedenboekje werd herkend.
Nu bleek het bij naricht, dat Davids in zijn
gevangenis een Hebreeuwsch zakbijbeltje
of gebedenboekje had, waarin hij van tijd
tot. tijd vlijtig las. Het boekje bleek, toen
men het den gevangene afnam, eigendom
van Abrahams te zijn. Te zijnen huize ver
toevende, had Davids daarin bijna dage
lijks gelezen, en, nadat hij te Leeuwarden
werd opgesloten, had hij een gerechtsdie
naar laten verzoeken om het gebedenboek
je opnieuw te mogen hebben, waartegen
van die zijde geen bezwaar bestond. Op
nieuw werd Levi bij den Procureur-Gene
raal geroepen en in zijn tegenwoordigheid
bleek, dat het in de bedelbeurs gevonden
blad precies in het gebedenboekje paste.
Daarvan werd op de gebruikelijke wijze
proces-verbaal opgemaakt, maar zelfs dit,
ongetwijfeld toevallig, doch zeer sprekend
getuigenis, kon den verdachte niet tot be
kentenis brengen. De Procureur-Generaal
zag zich zijn eisch ontzegd, dat de ver
dachte door de pijnbank tot bekentenis
zou worden gebracht, en nog scheen het
hoofd van Davids gered, toen zich de huis
vrouw van een herbergier te Gaast aan
meldde, bij wie Davids zich op den bewus-
ten morgen had opgehouden om er een
glaasje genever te drinken, en die toen den
bewusten zak met de bedelbeurs bij hem
had waargenomen. Hij had dezen aan de
rechterzijde om het lijf gebonden, en dat
juist had de aandacht van de herbergier
ster getrokken, wijl het zooveel geleek op
de dracht der vischvrouwen. Toen de ver
dachte het getuigenis van deze vrouw stout
weg loochende, herhaalde de Procureur-
Generaal zijn verlangen om een scherper
onderzoek bij hem in te stellen en ditmaal
werd hem zijn eisch toegezegd.
Davids doorstond met hardnekkigheid
den eersten graad der pijnbank. Maar toen
hem de scheenschroeven werden aangezet,
kwam hij tot de bekentenis van zijn gru
weldaad. Hij was gewoon den weg van
Gaast naar Piaam gegaan, nu eens boven
op den dijk, dan weer buiten de palen om
te zien of hij ook lieden tegenkwam bij wie
hij kon bedelen. Zoo was hij het meisje te
gemoet gekomen, en had haar haar geld
afgevraagd. Hij had haar ter aarde gewor
pen en 't haar toebehoorende ontvreemd,
maar haar met een knipmes, dat hij in haar
zak vond, een diepe wonde in de keel toe
gebracht. Hij had eerst de zilveren gespen
van haar schoenen gesneden, het gouden
kroontje van haar koralen afgerukt, maar
plotseling had de angst hem bevangen en
had hij het op een loopen gezet Al wat hij
had denken te rooven, had hij over de pa
len weggeworjien en den zak trachten te
verbergen. Dat alles had hem eenige minu
ten opgehouden en zoodoende kwam hij
op den dijk eerst weer terug toen de vrouw
uit Pingjum, die de vermoorde had ontdekt,
daar reeds was voorbijgegaan. Dat mocht
inderdaad haar geluk heeten, want men be
hoeft niet te twijfelen of deze snoodaard
zou zonder eenige vrees ook haar van het
leven hebben beroofd, indien hij geweten
had, dat zij den moord had kunnen uitbren
gen.
Het behoeft geen betoog, dat Elias Da
vids door het provinciaal gerechtshof van
Friesland tot de doodstraf werd veroor
deeld, Twee dagen voordat de doodstraf
aan hem werd voltrokken, vond men hem
druk lezend in het Hebreeuwsch boekje.
Gevraagd wat hij daarmede voorhad, zeide
hij, dat twee jaren geleden zijn moeder was
overleden en dat hij tot op heden verzuimd
had de gebeden voor de rust harer ziel
te doen. Toen men hem de opmerking
maakte, dat al had hij met de nagedachtenis
zijner moeder zijn schuld vereffend, er toch
een moord voor zijn rekening lag, merkte
hij op, dat de doodstraf, welke hij moest
ondergaan, tot kwijting van deze misdaad
diende en dat hij zich daarover dus niet in
het minst bekommerde. Merkwaardig kalm
onderging hij de doodstraf.
klaagd had. Het had Amy ook getroffen,
zoo allerongelukkigst als haar stiefzuster
er had uitgezien, op oogenblikken, dat zij
zich onbemerkt had gewaand.
Hoe nu ook de uitkomst mocht zijn ge
weest van het bezoek van Sir Basil, hij
was er zeker niet in geslaagd, Ursula op te
vroolijken.
Toen Tressidon en Amy in den salon
kwamen, om te vertellen van hun onderzoe
kingstocht, vonden ze haar daar alleen zit
ten. Ze deed haar best, om naar haar te
luisteren en gaf Chris de door hem verlang
de toestemming. Maar, toen de deur achter
hem dicht was, scheen ze het heele incident
weer verge'ten te hebben en bleef heel stil
voor de rest van den avond.
Amy, die zich zoo gelukkig voelde, had
haar zoo graag eenige sympathie betoond:
maar Ursula gaf haar niet de gelegenheid
daartoe en dus had ze geen woord van
troost kunnen bieden. Maar nu, in de een
zaamheid van den nacht, was het, of ze
zich onweerstaanbaar naar haar zuster
voelde getrokken. Ze schoot dus haar pan
toffels aan, sloeg een doekje om en sprak
in zichzelve:
Nu zal ik naar haar toegaan en zeg
gen, dat ik bang ben voor den storm of wat
dan ook, want ik geloof waarlijk, dat het
niet goed is, haar alleen te laten.
De kamer van Ursula was vlak tegen
over de hare. Er scheen geen licht onder de
deur, dus was Ursula toch zeker naar bed
gegaan.
Plotseling werd Amy gestoord m haar
overwegingen door de bel van de voordeur.
Ijlings trad zii bii haar zuster binnen en
slaperie klonk Ursula's stem. Ze zag er
doodsbleek uit, maar zei op heeschen toon:
Ga naar bed, Amy! Ik zal wel openr
doen.
Ze wankelde zóó zeer, dat Amy bang
was, hoe zij vallenl zou, waarom ze dus be
schermend den arm om Ursula heensloeg.
Deze hield zich een oogenblik aan haar
vast, maar met bovenmenschelijke inspan
ning richtte zij zich toen op, sloeg een ul
ster om, die op een stoel daar dichtbij lag
en mompelde:
Eindelijk!Daar heb ik nu nach
ten achtereen op gewacht! En toen het
ten slotte kwam, was ik in slaapO,
ik kèn, ik kèn niet opendoen!
Neen', neen! riep het jongere zusje
overtuigd. Blijf maar hier. Ik zal Annie
roepen en dan zullen wij samen naar be
neden gaan.
Het hart klopte haar in de keel bij het
vooruitzicht, om alleen de lange gang door
en de trap op te moeten, die naar den ach
terkant van het huis leidde, naar het kamer
tje, waar Annie sliep met ouwe Deborah;
maar toch wilde ze zich moedig op weg be
geven, toen Ursula haar bij den arm terug
hield en riep:
Ga weer naar bed! Ik zal wel gaan
opendoen. Dit is nu, wat ik gevreesd heb,
wat ik wist, dat komen moest en ik
moet het alleen doormaken. Ik wil jou spa
ren, Amy. Ga naar je kamer, kind, en ver
geet. al wat er vannacht gebeurd is.
Amy schudde het hoofd: vooreerst zou
ze haar stiefzuster niet in den steek willen
laten en dèn zou ze geen rust hebben, om
alleen te blijven, onwetend van wat daar be
neden plaats had.
Ursula las de vastberadenheid op het ge
zichtje van haar zuster en zeic
Kom dan maar!
Gezamenlijk gingen ze toen naar bene
den', naar den hall. Ursula gaf de kaars
aan Amy en raadde haar, wat uit den tocht
te blijven, terwijl zij de deur opendeed.
Maar ondanks deze voorzorg blies een
windvlaag onmiddellijk het licht uit. Amy
had echter gehoord, dat er iemand binnen
getreden was. Op fluisterenden toon zei
Ursula iets, een mannestem antwoordde en
de deur ging dicht. Een ommezien later
hoorde ze haar zuster roepen:
Gauw, Amy, hij valt flauw!
Wordt vervolgd.
V.