Het nieuwe uitbreidingsplan Zweedsche Belevenissen Onafhankelijkheid boven al F F U ÏLLET O IN Ons vorige opstel en ook dit betitelden wij met den naam „het nieuwe Uitbrei dingsplan". De vraag naar een Uitbr.pljan heeft n.1. voor Soest reeds een geschiedenis achter zich die wij voor hen, die nog niet heel lang hier wonen, moeten ophalen. Reeds meer dan 10 jaren geLeden heeft Soest aan den architect Joseph Cuypers opdracht gegeven zulk een plan op te ma ken, welk plan geen instemming neeft kunnen vinden, aljthans geheel van de baan is geraakt. Hoe dit in zijn werk is gegaan en welke onkosten hieraan ver- benden zijn geweest, heb ik ook ilys Raadslid nooit nauwkeurig te weten kunnen krijgen. Na deze begrafenis hebben B. en W. den toenmaligen Gemeente-architect, den heer G. T. van Vliet, opgedragen een ont werp te maken, welk ontwerp in het jaar 1920 gereed kwam. Het maken van een Uitbr.plan is, naar Ik meen re mogen zeggen, niet een ieders werk en zelfs niet het werk van een vak man op het gebied van huizen—architec tuur. Dit werk eischt een bijzonderen aan leg en een afzonderlijke studie en niemand mag er den heer van Vliet een verwijt van maken wanneer hij in zijn ontwerp niet geheel geslaagd is. Ongetwijfeld heeft hij van zijn plan veel werk gemaakt en een met zorg vervaar digde „teekening" geleverd met alle daar bij behoorende toelichtingen. Maar on danks deze goedkeurende betuigingen, heb ik mij hoewel zelf ook geen deskundige op dit gebied zijnde destijds veroor loofd het plan v. Vliet scherp aan te vallen. In hoofdzaak omdat m.i. niet voldoende zorg was besteed om het natuurschoon' waarop Soest niet ten onrechte troit^ch mag zijn, te beschermen en ook omdat ik het met het wegenplan veeal oneens was.. De behandeling van dit ontwerp in den Raad is blijven liggen tot in de Raadsr periode 19281931. Eenmaal aan de orde komende, werd het niet goedgekeurd door den Raad, die toen een commissie benoemde om dit plan te herzien, welke comjmissie zou bestaan uit den Burge meester, de heer van Vliet en onderge- teekende, alzoo drie menschen laat ik zeggen „van goeden wil", maar geen van drieën „deskundige". Dat zulk een com missie niet veel' goeds kon brouwen was te voorzien. Er werd wat verschoven ©n aaneengepast, maar elk „eenheidsbegin sel" ging verloren en ook ons werk kon de goedkeuring van den Raad niet verwer ven. Toen werd 't voorstel gedaan een „des kundig man" met het werk te belasten en de heer K. C. van Nes te Apeldoorn, ont werper van meerdere Uitbreidingsplannen, werd uitgenoodigd voor den Raad zijn al- gemeene inzichten uiteen te zetten. De heer van Nes heeft in een besloten zitting met de Raadsleden verteld welke studie en welke voorbereidingen hij noodig oor deelde om zulk werk voor een hem-wei- nig-bekende plaats te ondernemen en wel ke arbeid daarna aan het maken van het ontwerp verbonden was. Na deze uiteenzetting was de Raad zooals de heer v. Nes zelt zeide geheel vrij te beoordeelen of men hem de op dracht wilde geven, ook in verband met zijn geldelijke raming der kosten voor zijn pltan. Na wikken en wegen verleende de Raad in 1931 zijn opdracht aan den heer van Nes en thans is zijn werk voor een ieder te zien op het Raadhuis. Ik wil mij nu veroorloven aan het ont werp zelf eenige beschouwingen te wijden. Behalve de groote platte gronden vindt men op het Raadhuis een Memorie van Toelichting en verschillende andere be scheiden. In zijn „toelichting" vermeldt de ont werper, dat hij als leiddraad de volgende eischen voor oogen heeft gehouden le. het natuurschoon zooveel mogelijk onaangetast te laten; 2e. ook de „landelijke" schoonheid te sparen 3e. landbouwgronden zooveel mogelijk in stand te houden; 4e. verbindingen met omliggende plaat sen te bevorderen; 5e. het doorgaand en het plaatselijk verkeer te begunstigen 6e. industrie voor deze gemeente niet te willen bevorderen, maar toch de moge lijkheid van opkomst in het oog te willen vatten, mits buiten de bebouwing en bui ten het natuurschoon. In verband met het onder le genoemt- de doel, wenscht de ontwerper reserveé- ring van de Stuifduinen, van de heuvel kam ten Noorden van Zonnegloren en van de bosschen ten Westen van de Amers- foortsche grens. In deze terreinen mogen z.i. si/echts worden gébouwd kleine huisjes of. schuur tjes, voor zoover deze dienen voor arbej- ders, die in dit reservaat werkzaam zijn. Hij acht hier alleen toelaatbaar rijwiel paden en wandelwegen, alsmede een z.g. „natuurbaan", voerende van af den Soes- terbergschen straatweg (even ten Z. van het pompstation der Utrechtsche waterlei ding) en dan gaande in N.W. richting dooi de bosschen aan de overzijde van den Wiekslloterweg, dus door de terreinen van den heer Insinger, terwijl deze natuurbaan anderzijds met een boog loopt van de Soesterb.straat naar de richting Zeist. Natuurbeschermers zullen mi. dit deel van het plian onverdeeld toejuichen en daar hier zeer weinig particuliere belan gen in het gedrang komen, zaL er niet veel tegenstand geboden worden tenzij mis schien van de zijde van den heer In singer. Ten aanzien van het „Wegenplian" zijn er twee sterk sprekende bijzonderheden te vermelden le. het streven van den ontwerper om van de fraaie ver .gezicht en, die de Eng ons biedt, zooveel mogelijk te behouden door den aanleg van breede rechte we gen, die zich zel'fs hier en daar trechter vormig verwijden om het gezichtsveld; vooral ruim te maken. 1) Een van mijn grootste grieven tegen het plan— v. Vliet is steeds geweest, dat deze architect daarmee zoo onvoldoende reke ning had gehouden en dus is het begrij pelijk, dat ik dit beginsel in het huidige ontwerp ten zeerste toejuich. 2e. het invoeren van het begrip „rus tieke wegen", d.w.z. wegen, waaraan als regel niet gebouwd mag worden. Deze we gen worden door den ontwerper verdeeld in „open" wegen, waar auto- en ander vervoer geoorloofd is, en „gesloten" we gen, alleen bestemd voor voetgangers en wellicht ook voor rijwielverkeer. Uit het feit, dat aan deze wegen niet ge bouwd ïhag worden alleen kleine tuin- gebouwtjes zijn hier en daar toelaatbaar volgt, dat deze wegen dus voeren langs de achterzijde der tuinen, welke dan ook niet door schuttingen of muren aan het oog mogen worden onttrokken. De heer van Nes wijst er op, dat aan de wegbeplanting bijzondere aandacht moet worden gewijd en ik denk, dat ook hij hierbij zeker gedacht zal hebben aan zijn rustieke wegen, zoodat ik mij voorstel, dat deze als rustige wandelwegen onge twijfeld veel aantrekkelijks zullen krijgen. Maar toch vraag ik mij af of er niet een „te veel'' van deze wegen in het nlan is opgenomen. In zijn „toelichting" zegt de ontwerper eerst, dat er „enkele breede rustieke we gen moeten zijn", om dan later zelf ,te zeggen, „in het plan zijn ze op ruimere schaal toegepast" Dit laatste is inderdaad juist. Soest is er mede doorweven! Slechts enkele dec- len zijn hierbij uitgezonderd, n.1. de drie hoek tusschen Koninginnelaan—Beetslaar. Beckeringhstraat, het gedeelte tusschen Koninginnelaan eenerzijds en Hellingweg, Korte Bergstr. anderzijds, het terrein ten N.O. van den Rijksstraatweg tusschen Soestdijk en Soest en ten slotte een t|&r- NAAR HET ENGELSCH 8) Neen, dank u, zei ze. En in zichzelve overlegde zij: 't Zijn toch geen man en vrouw! Maar broer en zuster dan mis schien?Neen, dat toch ook niet! 't Is een vreemde geschiedenis! Blijft u hier niet te lang, Lord Lor- resmere, dat u niet weer naar uw eigen coupé zoudt tcrugkeeren, waarschuwde Ar dine. Ik geloof, dat u blij is, als .u van mij af zult zijn! lachte hij, nam de leege kopjes en steeg voorzichtig uit. Lorresmere! herhaalde Ardine's mede reizigster. Wat weet ik ook weer van die familie?O, ja, dat is dc echtgenoot van die Lady Lorresmere, die zulke hooge rekeningen heeft uitstaan bij Chaminade. dat zij ze niet betalen kan. De koolzwarte, doordringende oogen ble ven Ardine steeds opnemen, achter de dik ke voile, tot Parijs toe, waar Lord Lorres mere weer verscheen en zei, dat ze, als ze ejen taxi namen, veel gauwer het andere station te Parijs zouden bereiken,, dan dat ze heelemaal met den trein om Parijs heen reden. Ze konden dan ontbeten hebben eer de trein naar Calais vertrok. Ardine gaf toe en zoo verdwenen ze uit het gezicht van de onsympathieke reizigster, die zich echter hun nainen en hun uiterlijk in haar geheugen had geprent. Lord Lorresmere en Miss Raymondl rein tusschen Soesterbergschestraat en de Spoorbaan Soest -Utrecht. Ook Soes- terberg is er ruimschoots mee gezegend. Vooral tegen deze rustieke wegen ver wacht ik veel tegenstand van belangheb bende grondeigenaren, daar de afstand tusschen deze wegen en den naastliggen- den paralelweg voor gewoon verkeer vaak zeer groot is n.1. 70, 80 of zelfs meer me ters! Zulke diepe tuinen zijn ongetwijfeld mooi, maar wij moeten m.i. rekening hou den met de economische toestanden van dit oogenblik. En deze zijn m.i. van dien aard, dat er thans slechts zeer weinig vraag zal zijn naar deze diepe terreinen. Daarom zou ik meenen, dat in die dee- len van het uitbr.plan, die in de eerstko mende jaren voor bebouwing in aanmer king moeten komen, eenige rustieke we gen plaats moeten maken voor gewond verkeerswegen, zoodat die terreinen van of 90 M. diepte langs twee zijden kun nen worden bebouwd met tuinen van 40 of 45 M. diep. Wie dan toch nog 'n groo te tuin wenscht, kan dit dan in de breedte vinden. De wettelijke herziening van het plan binnen den termijn van 10 iaren, biedt dan gelegenheid deze vraag voor later te bebouwen gedeelten te overwegen in ver band met dan geldende tijdsomstandighe den. Mogelijk dat een economisch herstel dan weer vraag doet opkomen ook naar diepere terreinen. Past men aldus de rustieke wegen voor- loopig alleen toe voor minder diepe ter reinen, dan vermoed ik, dat reeds veel tegenstand gebroken zal zijn en dat er reeds dan verscheidene van deze aantrek kelijke wandelwegen zullen ontstaan, die zeker aan Soest iets rustigs en Lieflijks zullen geven temidden van het gewoel van de groote verkeerswegen. Deze wijziging is mogelijk zonder één enkeLe lijn in het ontwerp te veranderen! W. H. C. Doorman. (Wordt vervolgd). 1) De heer v. Nes wijdt in zijn toe lichting een afzonderlijk hoofdstuk aan „den Eng". Zou de Redactie niet genegen zijn dit hoofdstuk geheel af te drukken, opdat een ieder zich in de gedachtengang van den ontwerper zal kunnen verplaat sen? herhaalde ze in zichzelve. Zoo, zoo! Ik zal ze niet licht vergetten! Ardine genoot van dat doorritje Parijs en het ontbijt in het hotel. Geen gedachti kwam bij haar op, hoe het soms minder gepast kon wezen, dat zij alleen was met Lord Lorresmere. Terwijl zij heel gezellig samen spraken, trof het haar wel, dat het lot nu voor den tweeden keer hen zoo zoo samen gevoerd had, en ze was zeer dankbaar, dat het Lorresmere was enniet iemand ais De Courcy. Ze haalden de middagboot en aan boord was Lord Lorresmere weer een en al zorg voor haar, zoodat ze er in stilte te gen opzag, wanneer het oogenblik van scheiden zou komen. Toen ze langzaam Dover binnenstoom- den uitte Ardi,ne een kreet van verruk king: de plaats was geheel overdekt met sneeuw. Ons v&derland geeft ons een koud welkom, Miss Raymond! Wilt u vanavond rechtstreeks doorgaan, of wilt u logeeren in de „Lord Warden?" Ik moet verder gaan, antwoordde zij met een kleur. Hotelrekeningen pasten haar niet; zij hoopte maar, dat zijn Lord schap niet had gezien, hoe zij bloosde. In ieder geval hield hij zich dan ook zoo en kalm zorgde hij, dat haar bagage- naar den trein gevoerd werd^ waarna hij twee plaatsen besprak in een coupé. Gaat u ook vroeg zij, nu toch met eenige aarzeling. Als u er niets tegen heeft? Maar u moet het niet om mij doen,i hernam zij. Ik - O, ja, u kunt zich best redden, niet waar? Maar mag ik dan niet bij u in den VERVOLG. Ik ben nu op een afdeeling gekomen, waar alle mogelijke knopjes en schakelaars fin elkaar gezet worden. Er zijn hier geen machines, zoodat .er een weldadige stilte heerscht, vervolgens is het hier schoon, opgeruimd en licht. Heel prettig dat. Uil- voeren doe ik hier niets, tenminste niet veel Ik kijk hoe de diverse onderdee.!en functio- nceren, hoe zij samengesteld worden daar houdt het wel zoo wat bij op. Toch heb ik hier een maand zoek gebracht dat komt, omdat er veel menschen zijn, waarmede ik graag praat. In de eerste plaats is daar Lindquist, een nerveus uitziend mannetje met een hooge, wat lijzige stem en een bij uitstek genoegelijk, vroo.lijk, tevreden ge zicht. Toch haat hij het leven, zooals hij mij al spoedig bekent: „Ik zou er graag een eind aan willen ma ken, maar ik kom er nooit toe", dit alles op een toon, waarop een oude jongejuf frouw zou zeggen: mijn kat heeft vier jon gen en 't zijn zulke lieve diertjes. Zoo, Lindquist, een ein'd er aan ma ken?" Ik zit schuin tegenover hem op de lange tafel!, waaraan hij zit te werken, bij ziend voorover gebogen naar zijn werk ondanks de geweldige bril met bolle glazen, dte hij op heeft. Ja, het leven is doelloos, het is niets, ijdelheid en voorbijgaande genoegens, met een eeuwig durend verlangen op den bo dem van alles." Dat kan wel eens heeldeels kloppen ja." coupé zitte^? Ik zal mij anders zoo een zaam voelen ZLij lachte en liet hem begaan, terwijl hij weer heel zorgzaam haar reisdeken over haar heensloeg. Toch was zij heel stil, hield het hoofd achterovergeleund en wierp zoo even vanonder de oogleden, een blik naar hem. Hij bleef ook zwijgen; slechts ééns zei hij wat en de woorden, die hij sprak, vond zij heel! vreemd. Ik zou mij niet kwellen met eein beslissing, als ik u was! Het is veel vei liger, om maar af te wachten, hoe de za ken zich van zelve zullen ontwikkelen. Wat meent u? vroeg zij. Hoe weet Zij had wel aan De Courcy zitten den ken en was weer aan het overleggen van het oude vraagstuk, of ze nu haar onaf hankelijkheid zou behouden, of die zou in wisselen voor vergulde ketenen. Hij glimlachte haar eens toe: Van sommige gezichten is het niet moeilijk, de uitdrukking af te lezen, merk te hij op. Vergeef mij, dat ik uw ge!|.iat bestudeerd heb, maar ik had zoo'n idéé, dat u op het punt was misschien 'n nood lottig besluit te nemen. Waarom zoudt u nog niet wat wachten? Over dingen, waar aan men zoo ernstig twijfelt, moet niet zoo overijld beslist worden. Ze vroeg zich met verbazing if, hoeveel hij wist, of althans vermoedde. Zij kon zijn blik niet zoo goed lezen, maar in ie^ der geval volgde zij zijn raad. Dank u, zei ze met een zucht. Mis schien zal ik dan ook maar wachten. Hij haalde diep adem, of hem dit ant woord een opluchting was en ze spraken haast niet meer, tot ze aan Charing Cross - Nietwaar? Ik zit hier relais te maken. Als ze klaar zijn, verdwijnen ze en komen er andere om aan te werken. Dan ga ik koffie drinken. De mannen in het café praten over sport, film, en al die dingen. Dat inteert me. Is er eens iemand, die over iets anders wfil spreken, dan ben ik het niet met hem eens, en dat iriteert mij nog meer. Moet U mij eens vertellen, hoe twee men- chen het ooit eens kunnen zijn, zonder stupide te wordien." Ik vertel hem echter niet,, hoe ze het eens kunnen worden, zonder stupiditeit en dan gaat hij weer verder: Nietwaar? Slechts twee identieke men schen kunnen het eens zijn, en er zijn geen identieke menschen. Nu, dan kom ik 'smid- dags bier weer terug en maak relais, waar van ik niet weet, waar zij blijven. Dan ga ik naar huis. Ik woon in de Norrtullsgata en ik kan uitzien op de bosschen van Ha- ga. Ik kan niet begrijpen, hoe menschen zoo oppervlakkig kunnen zijn, de natuur mooi te vinden. Het is toch feitelijk niets dan een groot slagveld, al gaat het er rus tig toe. Maar het ds een eeuwig durend ver- linden." Dat is in uw lijn anders". Heelemaal niet. De dood wenschen als conclusie, of door den dood achterhaald worden, dat is een groot verschil. Geen van die opgegeten microben, of insecten of vogels, of wat ook', wenschte de dood, want alles verzet zich, tracht hem te ontloo- pen. Ik kijk dus maar liever niet naar bui ten. Binnen staat een divanbed, het kleed is bruin met roode bloemen. Afschuwelijk, gelukkig maar. Als het mooi was, zou ik er steeds aan herinnerd worden, dat ik niet weet, waarom het één mij als mooi aandoet en het ander als leelijk. 'Nu erger ik mij alleen maar aan het leelijke. Boven de di van hangt een oude photo-gravUre van Na poleon in een of andere slag. „Soyez bra- ves, mes enfants, la patrie vous regarde!", staat er onder. Dat is grenzeloos humoris tisch. Dat is te zeggen, ik kan beredenee ren, dat het humoristisch is, maar het doet mij niet als zoodanig aan. Ik heb geen zin voor humor". U spreekt af en toe nogal een beetje Schopenhaueriaansch. Schopenhauer zelf geeft toch anders een theorie van het co- mische achter in zijn „Welt als Wille und Vorstellung." Dat is zoo, maar daardoor heeft het voor mij nog geen waarde gekregen. Even min als de kunst voor mij waarde heeft. Principieel niet, omdat ik nog nergens een bevredigende logica der aesthetica ontmoet heb, /ooals ik u zei. En secundair, omdat de zuivere rede er nog maar als vermoeden in doorschemert. Ik heb kunstmenschen door de kunst slechts in de sfeer van het verhevene zien brengen, maar hen er nooit daadwerkelijk door zien verheffen. Nu, dan schiet er voor U al niet zoo veel meer over." - Is het niet zoo? Alle elementen van mijn kamer, zoowel wat mooi als leelijk is, iriteeiien mij. Dan loop ik wel eens de straat op, hoewel de straat feitelijk mijn grootste verschrikking is, want het is om zoo te zeggen, niets dan een groot bordeel. - Een bordeel? Ik vind, dat u de zaken wel wat somber bekijkt. Niet werkelijk, bedoel ik, maar poten tieel. Daarom is de straat zoo aantrekkelijk voor velen. Ten eerste kost het niets en ten. tweede blijft iedereen er fatsoendelijk in werkelijkheid. Tenminste, dat wordt ver ondersteld, want anders haalt de politie je van die straat af. Werkelijk gebeurt er niets, dan dat men er wandelt, en dat onschuldig genoeg. Het is in de grootst denkbare schijnheiligheid, want al het ande re komt er bij te pas als pharutasie, bij wij ze van verlokking en verleiding. De groote attractie is, dat deze phantasie oncontro leerbaar is. Daarom is de straat een hor deel geworden, waar het aantrekkelijk is voor onverstandigen en waar het benauwd is vanwege het kosmische wee en waar het vol is van sexueele phantasieën." De man ging mij wel wat ver in zijn doordraverijen en daarom vroeg ik: Ervaart u dat als zoodanig?" Wat bedoelt U met „zoodanig". Niet als aantrekkelijkheid, want ik zei U al, dat de straat mijn grootste verschrikking is Maar ik doorzie alles wel. Het resultaat krijg je natuurlijk niet te zien, omdat de menschen hij al hun onverstandigheid het verstand nog als herinnering, behouden hebben. Daarom blijven ze met al hun na tuurlijke genietingen in het verborgene en komen als ingetogen voor den dag. Zoo hoor je" bij gelegenheid allerlei verhalen van losbandigheid en zedeloosheid en je hoört ook bij wijze van algemeen gerucht, dat 't steeds erger wordt, maar opper vlakkig beschouwd zijn we allen nette waren. Daar scheidden ze en reed ze in een taxi naar haar ultra bescheiden logies, maar waar zij haar onafhankelijkheid al thans kon handhaven! Hoofdstuk VI. Een saaie, grauwe regendag op het ein de van de maand Maart; een lange straat met allemaal gelijke huizen, vele met eén kaartje van „appartementen te huur" in deur of venster; en niets in de straten te zien, dan hier en daar een bakkerskar, die voortratelde over de verwaarloosde be strating, of een paar kinderen, die wel aangewezen waren, om bij den weg te sten teren. Ardine stond aan het venster van haar zitkamer, in een neerslachtige bui. Het begon al donker te worden, maar nog had zij de lamp niet opgestoken. Op de .tafel stond een Remington.machine en er lagen ook verscheidene bladen typewerk, die getuigden van een welbesteden dag. Ze was moe en het liep al naar theetijd. Toch had zij haast den tijd niet, om thee te zetten. Het kwelde haar dat zij dien ochtend niet eens haar kamer geveegd had, maar ze had er den tijd niet willen afnemen, had enkel een half uur pauze ge houden voor haar lunch. In dit uiterst-eenvoudig gekleede meisje met het blieeke gezichtje zou men niet licht de schoonheid hebben herkend van The Danaë, met de toen teere. maar frissche kleur door de gezonde zeelucht. Lady Smyth had de toiletten gegeven voor den jachttocht en nu waren ze zorg vuldig in Ardine's koffer geborgen, op "t tusschen.kamertje, dat zij bij wijze van zolder gebruikte. Je kon nooit weten, hoe zij ze voor een andere gelegenheid nog menschen, zooals we omgaan en met elkaar te doen hebben." Ik antwoordde niet en de ander werkte een tijdje zwijgend door. Tenslotte vroeg k hem, indien hij finantieel volstrekt onaf hankelijk was, wat hij dan van het ltven zou denken. Reizen misschien? Voor het eerst onderbrak hij zijn werk even en keek mij een moment aan van over zijn bolle gla zen, die er uit zagen als kikker oogen. Reizen? Ik heb voldoende in het bui tenland verkeerd, toen het moest. Maar rei zen voor genoegen? Dat is pas het hoogte punt van het onverstand, want daar laat de natuurlijkheid zich volledig gelden en waar de natuurlijkheid nog doelloos is, trekken de reizende menschen er doelloos op uit. 't Genot is dan hoofdzaak gewor den en de wereld wordt dan bekeken van uit hetgezichtspunt der genietbaarheid. De menschen bereizen de wereld, waar het aantrekkelijk is en daarin is de individueele smaak bepalend, leder voor zich stelt wil lekeurig het doel vast en dan houdt de een van zee, de ander van bosch, de derde van bergen, hetzij middelgebergte, hooggeberg te of heuvelland. Dus maken ze zeereizen, of ze zijn aan zee of in de dennenbosschen, of in de palmwoudien, of in de eikenbos- schen, of op de heide, of aan de meeren. Of ze gaan naar steden, wereldsteden of antieke steden, steden uit de middeleeuwen, of steden, waar veel pleizier is te maken, of waar veel kunst is te genieten, stille tadjes, landelijke stadjes, stadjes in de ber gen of op de laagvlakte. En dan gaan ze r op uit, om zonsondergangen te zien, of zonsopgangen, of ze maken halsbrekende toeren, om bijvoorbeeld de eerste of eenige te zijn, die deze of geene hoogste top be klommen heeft, welke zij zich willekeurig als doel gesteld hebben. - Juist, ja", stopte ik den woorden stroom. - Nu, wat wilde U? Behalve dat het ge heel het grootste onverstand is, komt het allemaal neer op natuur of kunst en die iriteeren mij beide. Behalve de halsbrekende toeren en daar ben ik te bang voor, want anders had ik reeds lang aan de doelloosheid een einde gemaakt," Dan weet ik ook niet veel meer. Goed eten misschien? In beginsel houd ik erg van eten, maar daarom iriteert het mij juist bovenmate, want het is een openbaring der natuurlijk heid." Als deze gesprekken lang duren, „iritee ren" ze mij echter en dan klamp ik Jönson aan die een goede anti-toxine is. Wij gaan dan regelrecht van het merkwaardige meng sel van Schopenhauer en Hegel over naar Marx. En niet zoo'n 10 verdunning van Marx, zoo'n tam scortje van parlementair socialisme, nee, naar de echte ouwe ijze ren Marx van voor de eerste internationa le. Daar frisch je van op. Lindquist laat ik zooveel mogelijk zelf praten, zeg af en toe maar iets omf te bewijzen, dat ik luister. Maar met Jönson worden het formeele de batten. Niet dat de materie voor zich mij interesseert: politiek laat mij zou koud als Siberië in den winter 10 gr. C., behalve wanneer de politiekelingen met de radio knoeien of andere kleine genoegens van hetleven bederven, maar op ander gebied zijn ze dikwijls zoo komisch, dat ik geen kwaad van ze zal spreken. Maar Jönson moet je tegenspreken, anders draait hij niet warm en het kost minstens een kwar tier, om hem goed op toeren te krijgen Maar dan vergeet hij ook alles, alles wat zijn werk betreft, bedoel ik. E|en oninge wijde zou hang kunnen wordien, als hij Jönson zou bezig zag en vreezen. dat ik er ieder oogenlblik het leven bij in zou kun nen schieten: om kracht bij te zetten aan een angu.mervt, gesticuleert hij met een ha mer of een ander zwaar voorwerp, juist in de richting van dengenc. voor wien hij be toogt. Met regelmatige tusschenpoozen schiet het apparaat dan met griezelige snel heid in de richting van mijn neus, maar op een afstand van enkele millimeters komt 't tot stilstand. Of hij laat het gewaagde stands boven mijn hoofd maken. Als het recht op mij af komt. kijk ik toch altijd eveiitjes scheel naar de punt van mijn neus en daar krijg ik dan op den duur kramp in mijn oogen van. Trouwens stel ik had een klap gekregen per ongeluk, wat had ik dan naderhand in het daartoe geëigende ge zelschap op een desbetreffende vraag met den aplomp kunnen antwoorden: „Och. mijn platte neus, ja die dank ik aan mijn strijd tegen het socialisme." Het is zoover nooit gekomen (Wordt vervolgd). eens noodig had! Terwijl zij zoo stond uit te kijken, trok ken aan haar geestesoog voorbij de vreem de steden, die zij had gezien, en de avon turen, daarbij beleefd. Het vallen van een kooltje in den haard bracht haar tot de werkelijkheid terug... O, waarom was zij toch eigenlijk meege gaan op dat uitstapje? En waarom had Lady Smyth het haar dan ook voorge steld? Het leek dan wel een wreedé vrién. deliijkheid, zoozeer was het leven, waar mee zij aan boord had kennis gemaakt;, in tegenstelling met dat, waarop zij aan gewezen was Maar het baat niet, of ik nu al denk aan dingen, die ik toch niet hebben kan. besloot Ardine haar overpeinzing half-luid. Hierna overdekte zij de machine, legde de vellen tvpe netjes bij elkaar en stak het licht op* Het was half vijf en zij ging het theewater opzetten in het t^sschenka- mertje, dat haar tevens als keuken diende Och, ik zal maar d&ar thee drinken. Wat zal ik nu voor mijzelve al dien okn sLag van een theeblad en zoo maken? dacht zij- Haar lunch had zij op diezelfde wijze gebruikt; maar het waren zoodoende geen heel uitnoodigende maaltijdenofschoon het zeer goed te begrijpen is. dat men schen, die alles zelf weer moeten oprui men, 'er op uit zijn, om maar zoo weinig mogelijk omslag te maken. Terwijl zij nog in tweestrijd stond, wat zij eigenlijk wei doen zou, hoorde ze be neden zich weer erg hoesten. De flat on middellijk onder de hare, was ingenomen door een stille, niet vriendelijk-uitziende vrouw, die een leelijken hoest had. (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

De Soester | 1932 | | pagina 4