Poppen in klederdracht Dick's grote dag Twee brieven SHiKKHS door IET HOOGERS. Dickie lag lui languit in het gras tegen de dijk. Het was zomer, mooi warm weer en Dickie had vacantie. Hij tuurde voor zich uit over de weilanden voor hem en over de rivier in de verte, die blauw glinsterde in de zon. De lucht was ook blauw, maar weer heel anders. Soezend keek Dickie naar boven, daar ging een vliegmachine hoog boven zijn hoofd. Hij volgde het liegtuig met zijn blik, verder ging het, het was nog maar ee~ stipje. Dickie keek weer dromerig voor zich uit. Maar een poosje later, wat was dat? Wat een lawaai! Weer een vlieg tuig, maar nu heel laag De motor ronkte, wat leek het dichtbij, de let ters kon hij duidelijk lezen. En toen.droom de Dickie, of hoe zat dat? Toen landde dat vlieg tuig zomaar midden op het weiland onde" aan de dijk! Nog eens wreef Dick zijn ogen uit. Was het wel echt? Ja, hij zag het grote gevaarte liggen en een man stapte er uit, met een heel vliegpak aan. Daar moest hij toch bij zijn. In een vaart holde hij de dijk af. Twee mannen stonden nu naast het vliegtuig, ze praatten samen en keken rond, naar de dijk, naar de rivier. Daar zag een van vliegers hem, hij wenkte hem. „Mij? Bedoelt U mij?" vroeg Dickie, wijzend op zichzelf. „Ja", knikte de man. Met een grote sprong was Dickie over de sloot. „Woon jij hier in de buurt?" vroeg de man; hij sprak de woorden vlug uit, zijn stem was bevelend „Ja meneer, in het dorp." „Is dat ver?" „Nee, meneer, twintig minuten." De vlieger keek den ander aan. Die knikte. „Kun je hard lopen?" vroeg de eerste weer. „Ja, meneer." „Dan moet jij wat voor ons doen. Kunnen wij er van op- aan, dat je precies doet wat ik zeg?" Dick knikte. De man krabbelde wat op een pa piertje, gaf het aan den ander, die toe stemmend knikte, toen kreeg Dickie het. „Breng dit onmiddellijk naar het postkan toor in dat dorp van je. Geef het af als telegram, het adres staat er bij, blijf wach ten, tot je daar een telegram krijgt en breng dat dadelijk hierheen. Begrepen?" Dickie lachte. „Ja, meneer." En daar vloog hij heen, als een pijl uit de boog tegen de dijk op en naar het dorp toe. Was dat even gewichtig! Wie weet wat er was gebeurd! Zou hij even lezen,.? Nee, dat mocht niet natuurlijk. Phu, wat was het warm, als je zo hard liep. Maar hij moest voort, zo hard mogelijk. Zo haal de hij het best in een kwartier, misschien nog wel minder. Daar begon het dorp al. Dickie rende door de straten, vloog het postkantoor binnen, stoof op het loketje af. „Alstublieft, dadelijk, telegram," hijgde hij. De meneer achter het loketje keek hem eens aan. „Zo, zo, Dickie, zo'n haast?" vroeg hij, terwijl hij langzaam het papier tje openvouwde. „Ja, ja!" Dickie trappelde haast. „En ik moet wachten op een vol gend telegram;" „Wel, wel, goed hoor, wacht hier maar," knikte de meneer. Wat duurde het lang, maar Dickie was ook wel erg moe en warm geworden, nu kon hij eerst goed uitrusten. Byna een half uur moest hij wachten, toen kwam de meneer naar hem toe met een dichtgeplakt tele gram en zei: „Nou, kleine koerier, breng dit maar gauw terug." En weg holde Dickie al weer, het dorp door, de zonnige weg langs, de dijk op, voort, voort, hoe harder hoe beter. Het vliegtuig lag «r nog, de beide mannen za ten nu in het gras in de schaduw. „Nu, dat is werkelijk vlug," zei de vlieger toen Dick weer hijgend en blazena voor hem stond. „Zo gauw hadden wij je niet eens terugverwacht." „Alstublieft". Hij nam het telegram aan, las het, knikte tevreden en gaf het den ander. „Dan is er nog weinig tijd verloren," zei die. Dickie stond een beetje te draaien. Moest hij nu weggaan? Eigenlijk wel, hij had hier niets meer te doen, maar zo heel graag zou hij dat "lieg tuig eens goed van dichtbij hebben beke ken. Daar draaide de man in het vliegerspak zich naar hem toe. „De radio was defect, zie je," zei hij, „en we hadden pech, daar om moesten we een noodlanding maken en we konden het niet berichten en eh nou ja, je hebt ons vlug geholpen." Dickie be greep er niet veel van wat er eigenlijk was gebeuld, maar hij knikte ernstig. „Je krijgt nog wel wat voor je moeite, hoor," zei de vlieger toen. Maar Dick bloosde. „Nee, me neer, eh, dat hoeft niet, dat wil ik niet..." „Ja, ja", lachte de ander nu, „je hebt zo hard geloopen, daar moet je toch wat voor hebbenhoe heet je?" „Dick!" „Goed, Dick, ik weet wat," begon de vlieger weer. „Je hebt vacantie hè? Mooi! Het vliegtuig is weer in orde, we kunnen verder, als jij nu eens meevloog naar Amsterdam en je nam een kijkje op Schiphol. En dan ga je met de trein weer terug." Dickie's 04 en glinsterden. „Maar thuis weten ze het niet", zei hij bedenkelijk. „Hindert niet. Over een half uurtje zijn we er al, dan mag je naar huis opbellen. Wil je?" „Graag meneer!" Zo gebeurde het dat Dickie op die mooie vacantiedag voor het eerst vloog, voor het eerst Schiphol zag en voor het eerst zijn vader opbelde uit een andere plaats. Wat was die verbaasd, toen hij alles hoorde, hij begreep er eerst niets van en moeder maakte zich heus ongerust. Maar toen Dick 's avonds weer gezond en heelhuids voor hen stond en er geen eind kwam aan de verhalen over het vlie gen, over de aardige vliegers, over Schip hol, over de broodjes, die hij had gegeten, samen met die vliegers en over de trein reis, toen luisterden ze vol aandacht en waren een beetje trots op hun jongen, die opeens zoveel had gezien en beleefd. En Dickie was wekenlang de held van de dorpsjongens, die eerst zijn verhalen haast niet wilden geloven, maar er toch altijd weer naar vroegen en eigenlijk in stilte een beetje jaloers waren op Dick. Een vondeling. Bij Palermo werd een grote schildpad op het strand gevonden, die op zijn schild een Russisch opschrift had. Hij woog nu 98 kilo. Op zijn schild stond, dat hij 15 jaar geleden 52 kilo zwaar was geweest en dat een Rus hem op Capri in de zee had laten zwemmen. De jonge koning van Stam aan het skiën in Arosa. door IET HOOGERS. Lieve Loekie, Omdat het Woensdagmiddag is en ik toch niet weet wat ik moet doen, ga ik maar aan jouw schrijven, want dat was ik al van plan. Het dooit hier weer. jammer genoeg, want nu zal er van schaatsen rijden wel niets meer komen en ik begon het juist een beetje te leren. Jullie kun nen daar in Zwitserland zeker altijd schaatsen rijden, hè, 's winters bedoel ik. Wat een fijn land lijkt me dat toch, doen jullie het veel? Hans en ik hebben van Sint Nicolaas allebei schaatsen gekregen en eerst wilde er maar geen ijs komen, maar nu hebben we meer dan een week kunnen rijden. De eerste dagen hadden we nog Kerstvacantie en toen we weer naar school moesten, heb ben we een paar dagen vrij gehad om te gaan rijden. Dat krijgen jullie zeker niet, hè, want dan kon je elke week wel ijs- vacantie hebben denk ik. Hans kan ver schrikkelijk goed rijden, ook ai beentje over en zo, maar ik niet. De eerste dag ben ik wel twaalf keer gevallen en ik was zo vreselijk moe toen ik thuis kwam, ik kon niet meer. Maar we hebben heel erg veel pret ge had op de ijsbaan en nu kan ik het al een heleboel beter dan eerst. Hoe gaat het met jullie en met oom en tante? Wij zijn wel allemaal verkouden geweest, maar niet ziek geworden. Moeder heeft voor mij een muts en een sjaal en handschoenen ge breid, die droeg ik altijd op het ijs, en we zijn ook nog gekiekt. Als het mooi is ge- .vorden zal ik je een kiekje sturen, anders niet. Nu ga ik ophouden, want ik weet toch niets anders te schrijven dan over het ijs, en dat zal je wel vervelen. Daag. heel veel groeten en een kusje voor jullie alle maal van je nichtje, Bettie. Lieve Bettie, Heel veel dank voor je brief, ik vond hel heus niet vervelend hoor, om over het ijs in Holland te horen. Wij rijden hier ook wel, maar niet zo heel veel. Ik wil goed leren skiën, zie je, het vorige .jaar ben ik al be gonnen, maar nu heb ik de ski's van Paul gekregen en hij heeft nieuwe en nu oefen ik me zo vaak ik maar even tijd heb. Ja. het is hier een heerlijk land, maai toen ik verleden zomer bij jullie logeerde, vond ik ons Holland toch ook fijn. Paul en ik gaan samen tochten maken op de ski's en soms gaat vader ook mee. Paul kon ook beter skiën dan ik, hoor, net als Hans en jij, maar ik wil het minstens net zo goed leren. Vrij krijgen wij natuurlijk niet van school, maar we hebben hier meestal 's middags toch vrij, wij hebben alleen 's morgens school, maar dan ook heel lang. Soms van acht tot half twee, zie je. Je moei de groe ten hebben van ons allemaal en Paul zegt, dat hij je wel eens zou willen zien op het ijs, hij zou je lekker uitlachen, maar dat meent hij niet, hoor. Toen hij pas leerde schaatsenrijden viel hij ook vaak en Ik weet nog best, dat hij voor het eerst op ski's stond, dat was geen gezicht, zo bang was hij. Ik hoop voor jullie dat er nog weer ijs komt deze winter. Anders kom je maar bij ons in Zwitserland in een Kerstvacantie of zo, dan kun je iedere dag oefenen en wij zullen je ook wel leren skiën. Nu daag. schrijf je nog eens gauw weer? Doe de groeten van ons allemaal aan je vader en moeder en Hans en voor jullie allen een kus van je Loekie EEN MEISJE UIT WALES. Deze typische klederdracht werd vroeger gedragen in Wales, het Westelijk deel van Engeland, tegenwoordig ziet men ze weinig meer. Alleen op feesten, vooral op natio nale dagen, dan zie je de jongens en meis jes nog wel rondlopen met die eigenaardige hoeden en kleurige cosluums. Dit meisje heeft een rood en wit geruite sjaal over een blauwpaars jakje, dat een heel eind over de rok hecnvalt. Die rok is oranje met witte strepen, het schortje is blauw- geruit. De meisjes uit Wales droegen altijd het kleine witte mutsje en als ze uitgin gen kwam daar bovenop de hoge zwarte hoed. Ook hadden ze haast altijd hand schoenen aan al3 ze buiten kwamen, dat hoorde bij het costuum. Deze handschoe nen waren geel met zwarte stippen. Wan neer het nu slecht weer was, dan mocht die mooie zwarte hoed vooral niet nat worden en daarom sloegen ze dan een grijze of blauwe cape om, met een reus achtige kap, waar de hele hoed door werd bedekt. Dat moet wel een eigenaardig ge zicht zijn geweest, als de meisjes zo door de straten liepen! En dan heeft ze nog een groene parapluie bij zich ook, zodat ze wel goed tegen de regen kan! Het andere costuum heeft een groen jakje, ook weer zo lang, en hiervan is de rok paarsblauw. Langs de mouwen en de hals zijn gele randen, het doekje is ook geel en ook de handschoenen zijn weer geel met zwarte stippen. Het schortje is eveneens blauw. Het meisje draagt grijze kousen en zwarte schoenen. EEN LUCIFER-KUNSTJE. Wie kan met twee luciferhoutjes 12 an dere lucifers oplichten? Ja, hoe moet je dat nu doen, hè? Kijk maar naar het plaatje, dan zie je het wel: je legt een lucifer neer en daar de andere twaalf bo ven op, telkens een aan de linker en een aan de rechter kant, zo, dat ongeveer een vierde er over heen steekt. Nu leg je het veertiende luciferstokje net als het eerste, maar dan boven op die twaalf, zodat ze er tussen geklemd zitten. Als je nu de uit einden van die twee lucifers stevig tussen duim en vinger klemt en dat oplicht, til je meteen de twaalf anderen op. Als je het eenmaal weet is het niet moeilijk.

Historische kranten - Archief Eemland

De Soester | 1938 | | pagina 6