194
195
belangrijke rol te Amersfoort, zowel ekonomisch als politiek. Zij
exploiteerde onder meer kopermolens in de omtrek van Amersfoort,
aanvankelijk aan de Oude Eem buiten de koppelpoort, later aan de
Flierbeek onder Stoutenburg."
2) J.D.H.v.d. Neut. 'Vergane Glorie/Amersfoorts Molenboek. Amers-
foortse Courant, 9 augustus 1979.
"De kopermolens waren heel wat dunner gezaaid. Eén heeft gestaan in
de buitengracht bij de Kleine Koppel tussen Graft en Walle, maar die
is in 1638 overgebracht naar de Flierbeek. In oude papieren staat dat
de kopermolen van Gerard Thins aan de Flierbeek bij Hondhorst en
Emelaar overlast opleverden voor de stadsgrachten vanwege de schut
sluizen."
De familienaam Thins werd kennelijk ook wel als Thins of Thiens gespeld.
Dat luisterde destijds allemaal niet zo nauw. Naar de beweegredenen van
Gerard Thins om zijn bedrijf naar Stoutenburg te verplaatsen, kunnen
we slechts gissen. Nog in 1629 had Amersfoort gezucht onder een kort
stondige vijandelijke bezetting en was het "in elf dagen geus, paeps,
weder geus" geweest (6), maar daarna was de militaire situatie snel
opgeklaard en kon de ekonomische opbloei beginnen. De kopermolen aan
de Koppel zal denkelijk onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden hebben
bezeten om aan de stijgende vraag naar geslagen koperwerk te kunnen
inspelen, mede door een gebrek aan waterkracht. Wellicht werd ook naar
een monopolie positie gestreefd, aangezien de kopermolen bij Emelaar
eveneens in familiebezit kwam.
De verhuizing van het bedrijf naar de Ambachtsheerlijkheid van Stouten
burg bracht met zich mee dat men niet meer onder de jurisdictie van
Amersfoort viel. Ook dit kan een motief zijn geweest om naar Stouten
burg te gaan. Het is in dit verband wel aardig te vermelden dat we
veel later een Gerard Thiens tegenkomen als bestuurslid van het water
schap (7). Het blijft echter gissen.
De Gerard Thins van 1638 heeft in ieder geval de zaken grondig aan
gepakt. Aan de oostelijke kopkant van het molenhuis werd een kapitale
woning gebouwd, waarvan Jacob van Campen de ontwerper zou zijn geweest.
Dezelfde Jacob van Campen die het Amsterdamse stadhuis, nu Koninklijk
Paleis, op zijn naam heeft staan en die op huize Randenbroek onder
Amersfoort heeft gewoond. Of hij werkelijk voor Gerard Thins heeft ge
bouwd zou nader onderzocht moeten worden.
Jordanus Hoorn heeft in 1777 een aquarel van de Kopermolen vervaar
digd, welke aquarel in eigendom is van museum Flehite. Het gebouw
wordt schuin van achteren getoond met op de voorgrond de zuidelijke
beektak. Het aksent valt op de bijgebouwen. Dan is er ook nog een
schilderij bekend uit 1774(7), waarop huis en molengebouw schuin van
voren te zien zijn. Weer is de zuidgevel in beeld gebracht maar het
aksent ligt nu op het woongedeelte.
In bouwkundig opzicht corresponderen de afbeeldingen vrijwel volledig
met elkaar. In de beplanting zijn enige verschilllen aan te wijzen.
Merkwaardigerwijze ontbreekt het molenrad. Toch lijkt het alleszins
aannemelijk dat het rad destijds door het water van de kunstmatige
zuidelijke beektak werd aangedreven, temeer omdat in de noordelijke
tak een Schuttinghe' gezet was. Het is mogelijk dat de molen rond
1775 al jaren buiten gebruik was gesteld. üJe weten dat de watermolens
langs de oostelijke Veluwezoom na 1700 een grote opbloei hebben gekend
en van nature een voorsprong hadden omdat hier veelvuldig bovenslag-
raderen konden worden toegepast, die een hogere produktie toelieten (8).
De konkurrentie van de 'moderne' molens zou dan onze molen figuurlijk
de das om hebben gedaan.
Op een inventarisatielijst uit 1815 van de gemeente Stoutenburg (9)
komen geen molens of watermolens voor en worden bij de ambachtslieden
slechts drie timmerlieden en één kleermaker vermeld. Ook de molen bij
Emelaar was toen kennelijk ter ziele. Qua industrie was Stoutenburg
weer terug bij 'af'.
Mevrouw E.P. van Ruitenberg-van Valkengoed, wiens familie vanaf 1842
op de Kopermolen heeft gewoond, is in het bezit van een aantal authen
tieke akten die betrekking hebben op boerderij en molen. De oudste
akte is van 1698 en legt de verkoop vast van .seeckere hofstede
ende landerijen, gelegen onder de gerechte van Stoutenburgh, genaemt
Honthorst daerde eerste copermolen heeft gestaen..." De verkoper was
Jeremias Thiens, doch het bedrijf bleef in de familie want broer
Gerard werd de nieuwe eigenaar. De naam Thiens komt tevens voor in de
akten uit 1705, 1709 en 1728.
De akte uit 1821 vermeldt onder meer de volgende zinsnede: "Het Erf
en Goed Hondhorst, anders de Kooper Molen genaamd, door deszelfs
ligging langs den Beek, geschikt tot de Visscherij, met zijn Huizinge,
Achterhuis, en Duiventil, Hof, Boomgaard, anneqe Landerijen met daarop
Staande Bomen en Houtgewasschen."
Twee punten vallen op: Hondhorst en Kooper Molen zijn qua bezit nog
één begrip, maar over de molen wordt niet meer gerept. Het huidige
gebied rond de Kopermolenbrug trekt nauwelijks de aandacht. De beek is
gereguleerd en de gebouwen en de beplanting vertonen niets opvallends.
De zuidelijke tak van de beek is gedempt en is in het landschap niet