204
hij Otto I op diens reis naar Rome, waar deze de keizerskroon ver
wierf (962). Veel exacte gegevens over Ansfrieds lotgevallen zijn
verder niet overgeleverd, maar zonder twijfel zal ook zijn leven
door de toen frequente noormanneninvallen gestempeld zijn geweest.
Adellijke families -als die van Ansfried- konden van die roerige
tijden gebruik maken om hun bezit en hun politieke invloed te vergro
ten; dat ging dan ten koste van het steeds zwakker wordende konink
lijke gezag. Ook Ansfried bezat op veel plaatsen in de latere Neder
landen goederen, evenals trouwens zijn vrouw Hereswit. Op bejaarde
leeftijd maakten Ansfried en Hereswit het plan elk in een klooster te
treden; Hereswit in Thorn en Ansfried elders. De werkelijkheid liep
anders. Hereswit kwam onverwacht te overlijden en Ansfried werd door
de keizer (dat ging zo in die dagen vóór de investituurstrijd) tot
bisschop benoemd in Utrecht. Op de een of andere manier wilde Ansfried
zijn kluizenaarsplannen kennelijk toch doorzetten. Op enige afstand van
Utrecht richtte hij voor zichzelf een kluis in; spoedig zou hier een
klooster verrijzen toen Ansfried er twaalf monniken uit München-Gladbach
naar toe haalde. Zoals gezegd zijn het deze monniken die -naar men tot
nu toe aannam- voor de naam Heiligenberg gezorgd hebben.
Dat de plek wel bijzonder geschikt was voor een kluizenaarsbestaan
blijkt duidelijk uit de beschrijving van een tijdgenoot (3), die
wellicht (4) in het klooster zelf zijn verhaal had geschreven.
Alpertus van Mertz (5) vertelt hoe de berg gelegen was:"zes mijl van
Utrecht ligt een heuvel, ontoegankelijk aan alle kanten; aan één
kant snijdt een modderige rivier (de Eem), aan de andere kanten een
ononderbroken en zeer breed moeras, doordat ze de heuvel geheel om
geven, elke toegang af. Hierheen liet de bisschop (d.w.z. Ansfried)
zich met een bootje over die rivier zetten en omdat hij om te kunnen
bidden het menselijke rumoer wilde mijden, liet hij de top van de
heuvel vlak maken door er de bomen en de struiken weg te kappen.
Eerst liet hij daar een kapel bouwen, vervolgens voor zichzelf een cel,
en nadat andere cellen waren gebouwd en aldus een klooster was ontstaan,
heeft hij daar een aantal monniken bijeengebracht en hen onder leiding
gesteld van een abt." De lezer van 1988 hoeft slechts rivier te ver
vangen door beek en zich op de plaats van de weilanden het moeras te
denken, en hij herkent de situatie volledig, inclusief de Heiligenberg;
is dat geen logische naam
Nee, antwoordt Monna hierop; de naam Heiligenberg heeft niets te maken
met die monniken, maar duidt op een berg die aan een heilige is gewijd;
en wel aan de aartsengel Michael, dus een soort Mont Saint-Michel in
205
Utrecht. Monna is tot deze veronderstelling gekomen omdat hij in
Zwerftocht met middeleeuwse heiligen onder andere heeft onderzocht
welke rol Ansfried heeft gespeeld bij de verbreiding van de verering
van bepaalde heiligen. Machutus (in Frankrijk ook wel Malo genoemd)
werd bijvoorbeeld aanvankelijk vereerd in Normandië/Bretagne; de bij
stand van deze heilige werd ingeroepen bij de kinderziekte rachitis,
Engelse ziekte. Zoals dat met zoveel heiligen in de 9e eew gebeurde,
ging men ook met de reliquiën van Machutus op sjouw -vooral toen
allerlei heiligdommen het gevaar liepen door de Noormannen geplunderd
te worden. Het opmerkelijke is nu dat Machatus al heel vroeg vereerd
werd op plaatsen waar Ansfried direct mee verbonden was: Gembloers bij
Luik, Monster en Vught. Monna probeert nu aan te tonen hoe bij deze
verspreiding de verbindingslijnen gelopen hebben en welke rol Ansfried
daarin vervulde. Er lopen ook lijnen voor wat betreft de cultus van
de aartsengel Michael. Het al genoemde klooster in Gembloers stond
in verbinding met het beroemde Mont Saint-Michel -ook al zo'n klooster
waarvandaan monniken moesten vluchten. In Limburg zijn eveneens veel
vereringsplaatsen van Michael, naar men aanneemt daar gebracht via Thorn
Al eerder (6) was erop gewezen, dat als gevolg van Ansfrieds inspanning
en ook in het Utrechtse bisdom de Michael verering veel voorkwam, maar
nooit was de Hohorst in dat verband genoemd. Via een volgens mij over
tuigende redenering maakt Monna aannemelijk dat Ansfrieds klooster aan
vankelijk -tot aan de verplaatsing naar Utrecht- aan Michael was ge
wijd. In een vijftiende eeuws (7) brevier van de Paulusabdij Utrecht
heeft Monna het bewijs gevonden. Hoewel de oorsprong van dit hand
schrift niet meer bekend is, kan op grond van technisch-wetenschappelijk
criteria aangetoond worden dat het brevier uit een benedictijnerklooster
uit het Utrechts bisdom moet stammen. De logische vraag, uit welk
klooster dan, liet zich eenvoudig beantwoorden omdat er bij 25 september
genoteerd stond: "de wijdingsdag van de berg van de heilige is altijd
de zondag voor het feest van Michael", ("oedicatio sancti montis semper
est dom'inica ante festum Michaelis") De conclusie is duidelijk: de oor
sprong van de (Utrechtse) Paulusabdij ligt in een klooster op de
Hohorst, dat op de dag van Michael was gewijd; wellicht zou men zelfs
mogen zeggen dat het klooster aan Michael was gewijd: de ligging op
een heuvel en de verering die stichter Ansfried Michael toedroeg
maken die gedachte aantrekkelijk, maar bewijzen daarvoor ontbreken.
Problematischer blijft de kwestie wat er precies met het klooster
gebeurd is; al spoedig werd het naar Utrecht verplaatst waar het
verder als Paulusabdij bekend is. Meestal gaat men ervanuit dat dit