260 Het kasteel Stoutenburg werd in 1252 gesticht door Heer Wouter van Amersfoort. Hij droeg het in 1259 op aan de bisschop en kreeg het als leen terug. Stoutenburg was een der uier "sloten" van het Sticht. De andere kastelen waren Ter Horst bij Rhenen, Vredelant aan de Vecht en Ter Eem bij Eembrugge. Het kasteel bleef in handen van de bisschoppen die het lieten beheren door een kastelein (slotvoogd). Tijdens de regering van keizer Karei V werden de bisschoppen de wereldlijke goederen ontnomen en kwam het kasteel aan de keizer. Na het afzweren van koning Philips II kwam het aan de Staten 's lands. In 1593 kocht Johan van Oldenbarnevelt de heerlijkheid Stoutenburg voor 5.000, -. Oldenbarnevelts moeder, Deliana van Weede, stamde waarschijnlijk af van de eerste bezitters van Stoutenburg. Na de terechtstelling van Van Oldenbarnevelt werden zijn goederen verbeurd verklaard, doch later weer aan de familie terug gegeven. In 1673 verkochten de erfgenamen de heerlijkheid die daarna meerdere malen van eigenaar wisselde. Aan het eind van de 17de eeuw blijkt het huis gedeeltelijk een ruine te zijn. Later werd het afgebroken en vervangen door een herenhuis. Groot-Sandbrink Aan de weg van de Heiligenberg naar Achterveld staat de hoeve Groot-Sandbrink. Aan de overzijde van de weg heeft men bij opgra vingen in 1880 overwelfde ruimten aangetroffen; tevens zijn dicht gegroeide grachten in het terrein zichtbaar. Het is niet aanne melijk dat hier een kasteel heeft gestaan. Meer voor de hand lig gend is de veronderstelling dat dit een zogenaamd "Spijkereiland" is geweest (voor de opslag van graan). Bij de boerderij stond vroe ger een molen die in de meidagen van 1940 is verbrand. Van deze molen werd reeds in de vijftiende eeuw als "Wyndemolen Santbrink" melding gemaakt. Landbouw In de "geschiedschrijving" van Leusden worden vanaf ongeveer de 261 dertiende eeuw een tweetal gebieden onderscheiden, namelijk dat van de Leusdensemark en Hamersveld. In beide gebieden vormde de landbouw het hoofdmiddel van bestaan; tot in deze eeuw zou dit zo blijven. Vooraf moet worden opgemerkt, dat men voor de tijd van vóór 1400 voornamelijk is aangewezen op bronnen uit later jaren. Dit is echter voor deze periode uit onze geschie denis bepaald niet ongebruikelijk, en men mag zo wel degelijk resultaten verwachten. Zo wordt aangenomen dat de Leusdensemark waarschijnlijk is ontstaan in de dertiende eeuw. In een "mark" verenigden zich eigenaars van hoeven, waaraan het recht op ge bruik van de gemeenschappelijke wilde gronden verbonden was. Nu waren in Leusden vanouds, als voortzetting van de villa Lisiduna, hoeven gelegen op de zandgronden in het westelijk gedeelte van de gemeente. Zoals overal in de middeleeuwen, maakten de hoeve- naars gebruik van de gemeenschappelijke wilde gronden, die van orote betekenis waren voor de toenmalige landbouw. Om een paar voorbeelden te noemen: het vee werd er geweid, er werden plaggen gestoken voor de bemesting van het bouwland bij de hoeve, en er kon hout vandaan gehaald worden. Zolang nu de bevolking niet noemenswaardig toenam, gaf het gebruik van deze wilde gronden geen problemen. In de twaalfde en dertiende eeuw deed zich in heel Europa een bevolkingsvermeerdering voor, met o.a. als ge volg dat de landbouwproduktie verhoogd moest worden. Dit was alleen mogelijk wanneer de bestaande landbouwbedrijven inten siever werden geëxploiteerd en nieuwe bedrijven werden gesticht in tot dan toe onontgonnen terrein. De waarde van de wilde gron den nam hierdoor toe. Zij die vanouds rechten op deze gronden konden doen gelden verenigden zich om deze te beschermen; zo ontstond de mark. (Het woord mark betekent letterlijk begrensd gebied). Passen we deze algemene gegevens toe op Leusden, dan ontstaat het volgende beeld: Misschien al in de elfde, in elk geval in de twaalfde eeuw werd de ontginning van de moeras gronden in het latere Hamersveld begonnen. De leiding kan be rust hebben bij de monniken van het klooster op de Hohorst (later de St. Paulusabdij in Utrecht), dat een gedeelte van de grond bezat, zeker is dit echter niet. Wel is duidelijk dat de ontginning planmatig is geschied. Op een topografische kaart is namelijk duidelijk strookverkaveling te onderscheiden (zie nr. 76). Bij de ontginning werkte men van Noord naar Zuid, uitgaande van een hoger gelegen rug, de latere Hamers-

Historische kranten - Archief Eemland

Historische Kring Leusden | 1989 | | pagina 11