262
263
veldseweg. flan weerszijden van deze rug, strekten de kavels
zich uit met een breedte van ca. 115 en een lengte van ca.
2500 meter. De noordgrens liep ten noorden van de huidige
Burgemeester de Beaufortweg, de zuidgrens was de Langesteeg.
De afwateringssloten liepen in de lengterichting dwars op de
Hamersveldseweg en kwamen uit op de gegraven Grift (ongeveer
parallel aan de Heiligenbergerbeek) en oostelijk op de daar
gegraven Hamersveldse wetering. Oorspronkelijk schijnen de
boerderijen allen aan de westzijde van de Hamersveldseweg
gelegen te hebben. De boerderijen die thans aan de oostzijde
van deze weg liggen zijn afsplitsingen van de oude bedrijven.
Na de ontginning van Hamersveld rees voor de oude gebruikers
van de gemeenschappelijke gronden in Leusden de noodzaak zich
aaneen te sluiten teneinde hun rechten, bij uitsluiting van
de nieuwkomers, veilig te stellen. Op grond hiervan is het
mogelijk te komen tot de reeds eerder genoemde datering van
het ontstaan van de Leusdense mark in de dertiende eeuw.
Naar de ligging worden de hoeven die van ouds rechten hadden
op de gemeenschappelijke wilde gronden in Leusden (ook wel
Leusderberg genaamd) in een viertal groepen onderscheiden:
1e. Op de Leusderberg nabij Amersfoort:
De Groote Hoek, Grootveld, Velddorp en Vlooswijk (opm.
de huidige grens met Amersfoort dateert van 1917, zie
nr. 76
2e. op het Heetveld:
Den Treek, Groot Loevezijn, Klein Loevezijn, Loeff,
Ravensbeek en Groot Ravenshorst.
3e. in Leusderbroek:
Vrijhoef, Burgwal, 't Potsland, Heuvel, Drift, Midden-
broek, Groot Sandbrinc, 't Hek, 't Oude Huis, Klein
Sandbrink, Groote Pol, Kleine Pol en 't End.
4e. langs de Heiligenbergerbeek:
Oude Bieshaar, Nieuwe Bieshaar, Bruine Haar, Bavoort,
Ruitenbeek, Grift en Heiiigenbergzicht.
Als laatste van deze gebieden was Leusderbroek ontgonnen;
duidelijk is op een topografische kaart te zien, dat de ka
vels op het Hamersveldse ontginningsgebied dood lopen. In
tegenstelling tot de Hamersveldse boeren waren zij die zich
in Leusderbroek vestigden, geen nieuwkomers; zij waren immers
gerechtigd in de Leusdense mark. Aangezien de Leusdense mark
voortkwam uit de oude bisschoppelijke villa, waren de boeren
van de hoeven die in de mark gerechtigd waren, horigen van de
bisschop van Utrecht. Zij waren dus tot verschillende diensten
verplicht; zo moesten zij vracht rijden naar Utrecht, of van
Amersfoort naar Rhenen. In de zestiende eeuw waren alle voor
heen in natura te verrichten diensten afgekocht tegen jaar
lijkse betalingen: de markegenoten betaalden paardjesgeld
de afkoopsom voor de corveeën met paard en wagen) en hon-
denkoorn waarschijnlijk de afkoopsom voor het voedsel en
onderdak dat eertijds aan rondreizende koninklijke ambtena
ren verschaft moest worden). In 1561 is er sprake van 26 hoe
ven. De eigenaren maken in dat jaar een verordening met als
voornaamste doel het verstuiven van het zand der gemeenschap
pelijke gronden tegen te gaan. Een geregelde administratie
begon feitelijk pas in 1605. Vanaf dat jaar kozen de geërfden
een commissie van vijf, die uit haar midden een meentgraaf
koos, Regelmatig werd controle uitgeoefend op het ongeoor
loofd ontginnen van de gemeenschappelijke gronden. Naarmate
de eeuwen verstreken beschouwden de markegenoten zich steeds
meer als (collectief) eigenaar van de gronden. Dit komt tot
uiting in de wetgevende bevoegdheid die zij over de gemeen
schappelijke gronden uitoefenden. Reglementen gaven aan, wie
het recht hadden schapen te houden op de meent, stelden uit
gebreide regels aan het houden van bijen en het kappen van
hout. In de achttiende eeuw trad er een verschuiving op van
gemeenschappelijk gebruik naar gemeenschappelijke exploita
tie van de Leusderberg. Dit kwam o.a. tot uiting in de bepa
ling, dat geërfden voor het gebruik moesten betalen. Deze
maatregel was billijk, omdat de eigenaars van hoeven die
dicht bij de Leusderberg woonden er gemakkelijker gebruik
van konden maken dan de gerechtigde boeren in Leusbroek.
Van de geldelijke inkomsten profiteerden beide groepen.
Nadat al vroeg in de negentiende eeuw stemmen waren opge
gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke gronden, werd
de opheffing van de mark mogelijk gemaakt met de markenwet
van 10 mei 1886, waarin werd bepaald, dat verdeling moest
plaats hebben op vordering van slechts één der geërfden.
In 1887 werden de terreinen ten westen van de weg Doorn -
Amersfoort verkocht aan de gemeente Amersfoort om te dienen
als militair oefenterrein. In 1889 vond de verdeling plaats
van de overige gronden onder de gerechtigden. Vele kavels