248
249
de ijzertijd. Of behoorden zij tot die Salische Franken die in de
loop van de 3de/4de eeuw vanuit Overijssel in de richting van het
Romeinse Rijk trokken, om daar als bondgenoten dienst te nemen
In zijn meest recente publicatie over Lisiduna geeft de provinciaal
archeoloog argumenten die in de laatst genoemde richting wijzen.
Als men in de ijzertijd, rond het jaar 200 en vervolgens - zoals
we nog zullen zien - in de volgende eeuwen steeds weer nederzettingen
tegenkomt, is het verleidelijk te denken aan één ononderbroken lijn
van de ijzertijd naar het Lisiduna van Karei de Grote. Toch zijn er
voor deze veronderstelling geen harde bewijzen beschikbaar. Eerder
lijkt het er op dat Leusden na 400 gedurende ruim een eeuw onbewoond
is gebleven. Maar aan de andere kant is er een voorzichtige aanwij
zing, die na de opgravingen niets van haar overtuigingskracht verloren
heeft, en dat is de naam Lisiduna. Want wat die naam oorspronkelijk
dan ook precies betekend moge hebben, één ding lijkt vast te staan:
de oorsprong ervan gaat terug naar de prehistorie.
Frankische periode
"...dienen derhalve al Onze verheven getrouwen te weten, dat wij een
schenking verrichten aan de Sint-Maartensbasiliek te Oude Trecht onder
Dorestad, waar de eerwaarde heer Alberic priester is en als elect het
bestuur uitoefent, te weten Onze hof Leusden in de gouw Flehite aan
de rivier de Eem, in haar totaliteit...; verder ook de foreesten
Hengistcoto, Fornhese, Mocoroth, Vuidoc, gelegen ter weerszijden
van de Eem". Deze passage uit een oorkonde van Karei de Grote, ge
dateerd op 8 juni 777, was uiteindelijk de aanleiding voor het feest
dat Leusden in 1977 vierde. Welke voorstelling moet men zich nu ma
ken van de hof Leusden, of de "villa Lisiduna" om het met de woorden
van de oorkonde te zeggen. Om die vraag te beantwoorden is het nodig
eerst in te gaan op de politieke en bestuurlijke organisatie van het
rijk van Karei de Grote.
Deze Frankische koning had zijn zeer uitgestrekte rijk verdeeld in
gouwen of graafschappen, om op deze manier een doelmatig bestuur
mogelijk te maken. Oostelijk Utrecht, waarin Lisiduna gelegen was,
behoorde tot de gouw "Flehite". Aan het hoofd hiervan stond een zekere
graaf Wigger, over wie verder weinig bekend is. Uit andere bronnen
weten we wel, dat de bevoegdheden van een graaf groot waren. Namens
de koning bezat hij alle volmachten op het gebied van politie, recht
spraak en militaire aangelegenheden. Verder was hij ook belast met
de inning van de belastingen. In deze tijd waarin geld nauwelijks
een rol speelde omdat de mensen van ruilhandel leefden, kreeg de
graaf geen salaris. Als beloning ontving hij van de koning belangrijke
complexen grond. Zolang hij zijn functie goed vervulde, mocht hij
over de opbrengst van deze gronden beschikken. Horige boeren behoorden
bij die grond en waren verplicht voor hem te werken. Een graaf kreeg
zulke stukken grond niet in eigendom, maar in leen voor de duur van
het leenverband, om het in (te) moderne termen te zeggen. Zo beschik
te graaf Wigger over de villa Lisiduna. Wat moeten wij ons bij dat
woord villa voorstellen In de achtste eeuw betekende de term villa
landgoed of domein. Zo'n landgoed bestond uit bouwland, grasland,
hooiland, niet in cultuur gebrachte grond, waterlopen, (in zuidelijke
streken ook wijngaarden) en natuurlijk ook behuizingen en schuren.
Verder behoorden ook de onvrije bewoners, horige boeren en lijfeigenen
bij de villa. Zij speelden een belangrijke rol bij de exploitatie
ervan.
Een villa bestond uit twee eenheden. Het grootste gedeelte - het hof
land - behoorde bij de vroonhoeve, waaruit de villa als geheel werd
beheerd. Het andere gedeelte - het hoevenland - was in bezit van ho
rige boeren. De opbrengst van het hofland werd opgeslagen in de schu
ren van de vroonhoeve en was bestemd voor de bezitter van de villa of
voor diens rentmeester of meier. Het werk op het land werd verricht
door de horige boeren, die deze verplichting van hun ouders hadden
geërfd. De preciese verplichting verschilde van villa tot villa, maar
horigen moesten toch al gauw zo'n 2 a 3 dagen per week corvées ver
richten. Daar kwamen nog allerlei diensten bij, zoals de levering van
bijvoorbeeld graan, eieren, varkens en kippen, en allerlei vormen van
arbeidsdienst buiten het werken op het land om. Het hoevenland (de
mansus) werd door de horige boeren voor eigen gebruik bewerkt. Soms
behoorde bij elke hoeve een aparte akker, dan weer werden de velden
collectief bewerkt. Onderstaand schema kan een en ander verduidelijken.