250
nog niet in cultuur gebrachte
gronden
vroonhoeve en bijgebouwen (schuren)
hofland, bewerkt door de horige
boeren voor de heer
hoeven en hoevenland, be
woond en bewerkt door horige
boeren.
251
Op 8 juni 777 schonk Karei de Grote de villa Lisiduna aan de St. Maar-
tens kerk in Utrecht. Onder Karei de Grote en zijn opvolgers werd het
steeds meer gebruikelijk, dat koninklijke goederen direct aan geeste
lijke instellingen als kloosters en kerken geschonken werden. Deze
goederen werden aan het gezag van de graaf onttrokken en zo kreeg
ook Lisiduna een nieuwe heer.
Wij moeten ons Lisiduna in 777 dus voorstellen als een domein, waar
horige boeren werkzaamheden verrichtten voor de eigenaar van het do
mein, de kerk van Utrecht. Deze horigen waren niet vrij te gaan waar
heen ze wilden, zij en hun nakomelingen waren voor altijd gebonden
aan de grond waarop zij woonden. Dank zij de opgravingen bij Oud-Leus
den is aanmerkelijk meer over de villa Lisiduna bekend dan in 1977
het geval was. Moest toen nog verondersteld worden dat de villa Lisi
duna zich in het westelijk gebied bij de toren van Oud-Leusden bevond,
nu weten we absoluut zeker dat hier al veel eerder een nederzetting
was. In 1984 werd een Merovingisch grafveld met 160 skeletgraven aan
getroffen, dat gedateerd kon worden op de periode 550-750. Volgen we
een gedeelte uit het verslag van de provinciaal archeoloog, drs. lü.J.
van Tent: p.14
Het grafveld was aangelegd op een zandrug,
die enkele meters boven de omgeving uitstak.
De plattegrond (afb. 7) heeft een merkwaar
dige vorm: het lijkt wel of de graven gerang
schikt liggen rondom een open ruimte.
Misschien heeft in deze ruimte iets gestaan,
dat men als 'heilig' beschouwde zó heilig,
dat men de graven er omheen groepeerde.
Dat kan een gewijd gebouw zijn geweest, een
geheimzinnige oude grafheuvel, of een heilige
boom. Van een gebouw of een grafheuvel is
overigens bij de opgraving geen enkel spoor
waargenomen. Een andere mogelijkheid is,
dat er in het midden wel degelijk graven
hebben gelegen, maar dat deze bij een latere
egalisatie van de top van de rug zijn
verdwenen.
In veel gevallen is voor de begraving een kist
gebruikt; van het hout ervan was nu natuur
lijk niets meer over, maar de wanden
tekenden zich meestal af als donkere banen in
de lichtere vulling van de grafkuil.
De skeletten zelf waren bijna altijd volledig
vergaan, want ook op deze plaats was haast
al het botmateriaal in de zure grond opgelost.
Toch was het vaak mogelijk de ligging van de
skeletten vast te stellen. Toen het bot nog
aanwezig was, hebben zich er namelijk harde
korsten op en omheen gevormd, bestaande
uit uit de grond neergeslagen stoffen, waar
schijnlijk ijzer- en mangaanverbindingen.
Deze korsten bleven bewaard, ook toen het
bot zelf verdween. Bij de opgraving konden
ze voorzichtig worden vrij geprepareerd en
konden daarna ligging en vorm van essentiële
skeletdelen, bij voorbeeld van hoofd en
benen, worden nagegaan. In enkele gevallen
was het mogelijk op deze manier een bijna
compleet skelet zichtbaar te maken, zonder
dat er een spoortje bot van over was (afb. 8)!
Bron: ÜJ.J. van Tent, "De opgravingen bij Oud-Leusden" in: Flehite
XVII (1985), p. 14.