48 burgemeester voor een goed onderwijs, want als hij korte tijd later, op verzoek van de inspecteur van het onderwijs, een vragenlijst moest invul len omtrent de financiële positie van de onderwijzer, stelde hij voor om het schoolgeld te verhogen tot twee stuivers per kind per week, welk bedrag dan geheel ten goede moest komen van de onderwijzer en wanneer het aantal leerlingen zou stijgen tot de te verwachten honderd kinderen zou een redelijk inkomen verkregen kunnen worden. Toen op 1 januari 1818 burgemeester van Oven werd vervangen door de schout Isaak Scheltus ging alles, ten aanzien van het onderwijs, op dezelfde voet voort, tot er in 1824, op last van de koning, op het platteland een onderzoek werd ingesteld naar de staat van het Lager Onderwijs in de provincie. In een schrijven aan de gemeentebesturen werd de aandacht gevestigd op de verachterde staat van het onderwijs wat werd geweten aan de zorgeloze onverschilligheid van de plaatse lijke besturen (wat niet verweten kon worden aan de afgezette burge meester van Oven). Verder werden nog enkele oorzaken genoemd, onder andere onvoldoende schoolmeubelen, maar vooral 'afgeleefdheid, onkunde en geringe ijver van de onderwijzers'De Gouverneur des Konings schreef aan het gemeentebestuur van Leusden dat in hun ge meente de onderwijzer oud en afgeleefd was, hetgeen het onderwijs drukte en er weinig vooruitzicht op verbetering was. Het zou hier dan ook noodzakelijk zijn dat een bekwaam jongeling onder de titel van adjunct onderwijzer, op behoorlijk tractement, zou worden toege voegd aan de huidige onderwijzer. Ook zou aan die adjunct-onderwijzer iets ten goede moeten komen uit de schoolgelden. Het gemeentebestuur, wakker geschud, liet meteen een berekening maken van de kosten wegens noodzakelijke reparatie aan het schoolge bouw. De kosten van een lokaal, lang tien ellen twee palmen, breed vijf ellen drie palmen en de reparatie aan het meestershuis werden geraamd op 1360 gulden. De Gedeputeerde Staten van Utrecht verleenden een subsidie van 1200 gulden mits die subsidie werd aangewend in het byzonder voor verbetering van het schoollokaal en minder voor verbetering en verfraaiing van de onderwijzerswoning. Tevens kreeg de gemeente, voor de tijd van twee jaren, een landsjaarwedde van 150 gulden voor het aanstellen van een bekwame ondermeester. Begin 1825 werd de nieuwe school aanbesteed waarbij, door de inspec teur van het onderwijs, nog werd bedongen dat de aannemer, in de hoek van het lokaal, tegen de buitenmuur, een dubbel secreet moest maken met een afvoer in een put, opzij van het schoolgebouw, de uitbetaling zou plaats hebben van een Landsjaarwedde van 150 gulden aan de 49 tegenwoordige schoolonderwijzer Caspar Hopman, te rekenen van 1 Januari 1826 tot December 1827. Tenslotte kreeg het gemeentebestuur toestemming om 150 gulden te bezigen tot aankoop van schoolbehoefte. Op 21 September 1825 gaf de gemeente kennis aan de Gouverneur van de voltooiing van het schoollokaal met het verzoek het tractement van de ondermeester te laten ingaan 1 November 1825. Zo was het ideaal, een behoorlijk onderwijs voor de jeugd van Leusden, waarvoor van Oven zovele jaren tevergeefs had gevochten, toch nog in vervulling gegaan. We kunnen redelijkerwijs wel aannemen dat het onderwijs in de vernieuwde school in hoofdzaak door de ondermeester werd waargenomen, want als eind 1829 Caspar Hopman komt te overlijden gaf schout Scheltus, inmiddels burgemeester, daarvan kennis aan de betreffende instanties met het aanvullend bericht dat zijn vervanger (de ondermeester) goed functio neerde. Slaan we enige tijd over dan zien we dat de belangstelling voor het onderwijs in die tijd enorm was gestegen. Hoewel het aantal inwoners niet noemenswaard was toegenomen, bezochten rond 1880 meer dan 140 kinderen tussen 6 en 12 jaar de school. Het onderwijs werd gegeven door Joh. W. van der Heul, een man die zijn taak zeer ernstig opvatte, als Hoofd der school met een salaris van 800 gulden 's jaars, bijge staan door de onderwijzer A.fl. Alferink die 600 gulden verdiende. De meisjes kregen, op de overigens vrije Zaterdag, van negen tot elf uur les in nuttige handwerken, naaien en breien, van Jacoba Blom, die daar een vergoeding voor ontving van 100 gulden. Was de kwaliteit van het onderwijs op een behoorlijk peil gekomen, anders was het gesteld met de behuizing. Alle leerlingen' zaten in één lokaal, waarin beide leerkrachten gelijktijdig les moesten geven. De hoofdonderwijzer klaagde dan ook steen en been. Hij klaagde bij het gemeentebestuur dat de inrichting van het schoollokaal hoe langer hoe minder voldeed aan de eisen die men daaraan mocht stellen, naarmate het aantal leerlingen steeg. Bovendien ging het gebouw, volgens hem, aan het euvel mank dat het zeer vochtig was. Hoewel een houten vloer voor de gezondheid was te verkiezen boven een stenen, was het in deze school, slechts één lokaal bevattend, hinderlijk voor de goede orde, omdat de kinderen op klompen kwamen. We kunnen ons voorstellen: ruim 140 kinderen, op klompen, in een lokaal met een houten vloer. Verder klaagde hij over de luchtverversing. Zoveel mensen in een vertrek maakte de lucht onzuiver waarbij nog de stank kwam van de

Historische kranten - Archief Eemland

Historische Kring Leusden | 1991 | | pagina 8