68
Het was de gemeente Stoutenburg ernst met hun eigen school, want in
1797 leverde Cornells Pul aan het bestuur van Stoutenburg voor 't
School een partij planken, waarschijnlijk voor het maken van tafels en
banken, tot het voor die tijd kapitale bedrag van 11 gulden en 8 stui
vers. Hermanus van den Hengel belastte zich met het geven van onder
wijs aan de jeugd in t lezen en schrijven van primo november tot
ultimo april voor een vergoeding van 20 gulden. Dit hield hij vol tot
1805 in welk jaar hij, na drie maanden lesgeven, om onbekende
redenen er de brui aan gaf.
Daarop stelde J. van Dijk zijn achterhuis beschikbaar aan zijn zoon
voor het geven van onderwijs en ontving daarvoor, met terugwerkende
kracht in 1808, van de gemeente een bedrag van 12 gulden. Stouten
burg was blijkbaar, wat het onderwijs betrof, weer terug bij de oude
toestand.
In 1810 werd er landelijk enige ordening gebracht betreffende het
onderwijs. Elke gemeente was verplicht een schoolfonds op te richten
dat gehouden was aan vastgestelde regels. Ook moesten de onderwijzers
een examen afleggen en afhankelijk van de resultaten, werden ze in
rangen ingedeeld.
In hoeverre Stoutenburg aan deze verordening heeft voldaan is niet
na te gaan, alle gegevens daaromtrent ontbreken. We pakken pas de
draad weer op in het jaar 1839.
In dat jaar overleed de schoolhouder F. Greefhorst, die school had
gehouden in een lokaal dat zijn eigendom was. Hoelang hij dat had
gedaan is niet bekend. De gemeente zag in het vrijkomen van deze
funktie een mooie gelegenheid om Stephanus van den Hengel, de
zoon van de maire-schout-burgemeester-secretaris en ex-onderwij-
zer Hermanus van. den Hengel naar voren te schuiven als opvolger
van Greefhorst. Stephanus, juist uit cfe militaire dienst ontslagen,
was inmiddels al 34 jaar en niet in het bezit van een rang als
onderwijzer, maar dat was voor het bestuur geen reden om hem niet
voor te dragen bij de schoolopziener om hem provisioneel aan te
stellen. Er werd bij vermeld dat op zijn gedrag niets viel aan te
merken en dat hij bereid was over enige tijd zijn examen af te leggen.
De schoolopziener ging akkoord met de benoeming van Stephanus als
waarnemend onderwijzer, maar vroeg ook of het niet eens tijd werd om,
net als in de andere gemeenten, een eigen schoolgebouw met onder-
zerswoning te realiseren, gezien een groot gedeelte, zo niet het
grootste getal schoolplichtige kinderen De leerplicht werd pas
60 jaar later ingesteld GvL) welke die gedeelten der gemeente
69
Stoutenburg bewoonden welke nabij andere gemeenten waren gelegen, daar
van het onderwijs gebruik maakten.
De gemeente zag daar de noodzaak niet zo van in, maar de grootste hin
derpaal was wel hoe aan de vereiste fondsen te komen.
De Gouverneur was het met het antwoord van de gemeente niet eens en
liet door middel van de schoolopziener weten dat hij van mening was dat
Stoutenburg wel terdege een eigen school behoefde en liet vragen om een
opgave wat de gemeente daartoe zou kunnen bijdragen. Overigens kon het
zijn goedkeuring wegdragen dat de heer van den Hengel voorlopig het
onderwijs zou geven. Het antwoord van de gemeente luidde:
"Het was zeer wenselijk dat in deze gemeente een schoollokaal bestond
maar om een geheel nieuw schoollokaal te kunnen bekomen met een onder
wijzerswoning en grond aan te kopen waarop men hetzelve zou kunnen bou
wen, oordelen wij daartoe nodig te hebben een somma van drie duizend
gulden. Om die benodigde gelden te bekomen zien wij geen raad toe want
onze gemeente is zeer arm en de ingezetenen valt het zwaar genoeg
hunne lasten te betalen. Dus is onze gemeente buiten staat iets bij te
kunnen dragen."
Toen van de schoolopziener en zelfs van de Gouverneur toestemming was
verkregen om Stephanus te benoemen als waarnemend onderwijzer was het
nog zaak een geschikte ruimte te vinden. De raad stelde voor het
schoolvertrek van de weduwe, tevens als tegemoetkoming in haar ver
lies, voor een jaar van haar te huren voor de behoorlijke som van
veertig gulden. Dit bedrag ging ten koste van het salaris van de
onderwijzer.
Inmiddels had de weduwe kennis gekregen aan Jacob Hoolhorst, die
meende evenveel rechten rechten te kunnen laten gelden op de post
van vervangend onderwijzer als van den Hengel. Die twee zagen er
wel brood in om het schoolhouden van haar overleden man voort te
zetten in hun eigen schoollokaal. Na drie maanden werd aan de
gemeente de huur van het lokaal opgezegd. De gemeente huurde,
noodgedwongen, een andere ruimte. Maar dat was natuurlijk niet de
bedoeling van het tweetal, Jacob moest eenvoudig de plaats innemen
van Stephanus. Ze boden de verhuurder van het andere lokaal tien
gulden als hij de huur zou intrekken. Toen dat niet lukte stuurden ze
een request aan G.S., die het doorstuurden naar het gemeentebestuur
om advies.
De gemeente wees er op dat door de schoolopziener van den Hengel was
benoemd als provisioneel onderwijzer, welke zeer goed les gaf in lezen,
schrijven en cijferen en waarmede ook alle ingezetenen zeer content