70
71
waren. Tenslotte wees de gemeente op het feit dat er 's zomers bijna
geen en 's winters 50 of ten hoogste 60 kinderen de school bezochten.
Als. er een tweede school zou komen dan zou er voor geen van beide
meer een bestaan in zitten.
Het 'schoolhouden' was schijnbaar zeer in trek als bijverdienste.
Was voor het geven van lager onderwijs erkenning nodig, zo niet
voor zogenaamde vrouwen- of bewaarscholen. Hier konden de moeders,
als ze zelf op het land moesten werken, hun kinderen beneden zes
jaar 'in bewaar' geven. De weduwe Greefhorst was inmiddels ook met
zo'n schooltje begonnen. Waar ze werd er van beticht dat ze het met
de leeftijd niet zo nauw nam en ook de kinderen les gaf in lezen en
schrijven. De burgemeester zag hierin concurrentie voor zijn zoon en
hij verzocht de schoolopziener hiertegen op te treden. De schoolop
ziener stuurde de burgemeester een brief waarin hij de weduwe gelastte
om met haar onwettige praktijken te stoppen. De bode werd met een
afschrift van de brief naar de weduwe gestuurd. Waar die kwam terug
met het antwoord: "dat zij geen onderwijs geeft, de kinderen die zij
heeft zijn in bewaar en die onder de zes jaar oud zijn geeft zij les
in het spraakboekje en dat zij door een Heer was onderricht die hoger
was dan de schoolopziener dat zij zulks mag doen."
Als tegenzet stuurde de weduwe opnieuw een request naar Gedeputeerde
Staten om de benoeming van Stephanus van den Hengel aan te vechten.
Deze vroegen de burgemeester om opheldering. Deze antwoordde:
"...na het overlijden van de schoolmeester, hebben wij ons verplicht
geacht weer een bekwaam persoon tot onderwijzer aan te stellen, welke
is Stephanus van den Hengel die ook door de heer schoolopziener
provisioneel is aangesteld geworden en heeft ook in deze maand zijn
examen gedaan maar heeft geen rang bekomen en op deszelve persoon
wegens zijn gedrag en bekwaamheid valt niets aan te merken en alle in
gezetenen zeer mede vergenoegd zijn over zijn behandeling en onderwijs
welke hij geeft aan de kinderen en daarbij heeft hij zijn bloed en leven
gewaagd voor koning en vaderland. Nu weten wij niet wie de tweede
sollicitant is maar is het er een in onze gemeente woonachtig? Daar
zal men dan nader over schrijven. Wij hebben wel gehoord dat de gewe
zen onderwijzersvrouw alle moeiten aanwend om een persoon, waarmede
zij denkt te zullen trouwen als onderwijzer te doen aanstellen maar
of dat de waarheid is weten wij niet."
De burgemeester deed wel erg veel moeite om zijn zoon de hand boven
het hoofd te houden want, ofschoon die niet door zijn examen was ge
komen, noemde hij hem toch zeer bekwaam. Ook dat hij in militaire
dienst 'zijn bloed en leven had gewaagd' moest als een pluspunt gelden.
De concurrentie gaf het echter niet zomaar op en een paar weken later
was de burgemeester nogmaals genoodzaakt om duidelijk te maken waarom
er geen andere sollicitanten waren opgeroepen. Hij putte zich uit om
zijn zoon op te hemelen en de tegenstander af te kraken:
"...dat bij het bestuur van Stoutenburg geen andere sollicitant bekend
is voor de vacante school, dan de persoon van S. van den Hengel die
provisioneel de school is waarnemende tot algemeen genoegen zo van
bestuur als van de ingezetenen, blijkens het nimmer gehoord aantal
van ruim 115 kinderen welke tegenwoordig dezelve bezoeken. Deze van
den Hengel wordt dan ook gewenst zo door het bestuur als door de Am-
banchtsvrouwe en de ingezetenen dezer gemeente dat bepaald tot onder
wijzer mag benoemd worden, zoals wij laatstelijk bij uw schrijven aan de
Gouverneur hebben kennis gegeven. Minder gunstig is bij het bestuur en
bij de ingezetenen het oordeel wegens de persoon J. Hoolhorst dewelke
wij ontwaard hebben uit uw missive van de tweede sollicitant uitmaakt.
Wij achten dezelve ook minder in bekwaamheid dan van den Hengel en wil
len deze vergelijking dan ook wel aan het oordeel van de commissie van
het Onderwijs voorbehouden. Echter dat, indien ongeacht door de commis
sie meerdere waarde aan de laatstgenoemde persoon mocht worden gehecht,
wij dezelve niet onvoorwaardelijk tot onderwijzer dezer gemeente vermenen
te kunnen voordragen."
Noodgedwongen moest de burgemeester wel voorstellen om een vergelijkend
examen te laten afnemen maar voegde daar gelijk bij dat hij niet van plan
was om, wanneer de tegenstander mocht winnen, deze ook als onderwijzer
aan te stellen.
Als de burgemeester soms mocht menen dat hiermee de zaak was a g.-lopen
had hij zich toch wel in zijn tegenstanders vergist. Die wisten van
geen ophouden. Weer werd een request ingediend maar nu voorzien van
een lijst met handtekeningen, waarbij ze de mogelijkheid voorstelden om
een eigen schoollokaal met onderwijzerswoning te realiseren. Ze dachten
daarbij zowel Gedeputeerde Staten als de schoolopziener op hun hand te
krijgen. En weer was het de burgemeester die daarop een afdoend antwoord
moest zien te krijgen. Hij antwoordde:
"1ste. Zijn de rekwestranten en ondertekenaars alle gene bouwlieden
(boeren GvL) daar er onder zijn die niets aan de gemeentelasten betalen
en ook nog nooit hebben kunnen schrijven.
2de. Hebben wij voor enige jaren zelf de ingezetenen rond geweest tot