10
Het Tweede Nevenblok omvatte de boerderijen Lapeers, Brandtuijn (nu als
Bantuin bekend) en Brinkhorst. Op Brinkhorst werd later een 'Heere
Huysinge met 2 Haarstede' gebouwd.
Het grondgebied van Groot Wijnbergen was volgens eerdergenoemde blafferd
een samensmelting van drie percelen:
- 14 morgens van St. Agniete en St. Aachte Convent;
- 10 morgens van St. Agniete en St. Barbara Convent;
-5 1/3 morgens of 8 Dammaaten van Metjen van Snellenberg.
Het betreft hier 'goede' morgens, het jaar van de samensmelting wordt
niet vermeld. De namen van de oude eigenaars dateren denkelijk uit 1536.
Dhr. Francis van Lielaar had nog vóór 1753 op Wijnbergen een herenhuis
laten bouwen, met 4 haardsteden.
Klein Wijnbergen ontstond eveneens door een samensmelting, te weten:
- 5 morgens van een erf van Cornelis de Ridder, dat oorspronkelijk
15 tot 16 morgens heeft gemeten;
-9 1/3 morgens van een erf, dat in eigendom is geweest van Mauris
Gijsbertsen en Hanneke Mauris.
Brinkestein ontstond door samenvoeging van:
- 8 morgens van een erf, dat in het bezit is geweest van Huyg Aartsen
- 5 morgens van de reeds eerder genoemde Cornelis de Ridder.
Groot Steenbeek, in het uiterste noord-oosten van Asschat, sluit de rij.
De eiqenaar heeft er een extra huisje laten bouwen: 'Een Huysje in Sijn
Tuijn op t Erf Groot Steenbeek gebouwt in den Jaare 1716 of 1717 met
1 haarsteedje, wordende niet bewoond.'
Klein Steenbeek wordt in 1753 met name genoemd, maar de bewoner werd
nog niet tot de boeren gerekend. We komen daar zo op terug.
We merken nog op:
-Asschat is duidelijk van west naar oost ontgonnen. Het verkavelings
patroon, de oorspronkelijke grootte van de beide Hagenouwen, de benaming
van de Nevenblokken en de kaarsrechte oostgrens van het gerecht spreken
duidelijke taal. De oostgrens, die vrijwel pal noord-zuid loopt, lijkt door
aanwijzing (van de toenmalige bisschop?) te zijn ontstaan.
- De bouw van herenhuizen naast bestaande boerderijen was een typisch
modeverschijnsel uit die tijd. De eigenaars, vaak rijk geworden in de tabak,
konden zo aan het geïdealiseerde buitenleven deelnemen.
3. De daghuurders. Het beeld wordt minder scherp, doordat het Quohier
van het Huis- en Haardstedegeld uit 1771 ons hier in de steek laat. De
11
woningen van de arme lieden zijn er niet in opgenomen, omdat deze
lieden waren vrijgesteld van het betalen van de betreffende belasting.
Over twee daghuurders, feitelijk keuterboeren, zijn we echter wél
geïnformeerd. Beide waren pachters van Aalbert Jansen. Deze was in
1748 eigenaar van twee percelen grond in Asschat, welke percelen
afkomstig waren uit het bezit van reeds boven vermelde eigenaars:
- één perceel, groot 5 morgens, als restant van het voormalige eigendom
van Cornelis de Ridder;
- één perceel groot 4 2/3 morgens, als restant van het voormalige eigen
dom van Mauris Gijsbertsen en Hanneke Mauris.
Aalbert had het grootste perceel aan Cornelis Gerritsen en het
kleinere aan Willem Willemse verpacht. De huisjes op de percelen
bezaten elk een oven en een haardstede. Eén van die huisjes stond
als Klein Steenbeek bekend.
We hebben al gezien dat er in 1771 op de Heiligenberg daghuurders-
woningen hebben gestaan. Dat kan in 1748 ook heel goed het geval zijn
geweest. We zagen al eerder dat in genoemd jaar, buiten de twee reeds
eerder vermelde keuterboeren, er nóg twee daghuurders waren die een
koe bezaten. Verder is er een melding dat juist deze vier daghuurders
in 1751 hennep hebben geteeld; ze moesten hierover belasting betalen
(7). Een en ander maakt duidelijk dat deze daghuurders over enige
grond hebben beschikt. We mogen vermoeden dat zij hun huur óf in
contanten, óf (waarschijnlijker) in de vorm van arbeid konden kwijten.
Hennep was destijds een zeer prozaïsch gewas. Men maakte er kleding,
touw en zakken van.
Er hebben volgens het Quohier van Huisgelden en Haardsteden op
Heiligenberg minimaal vier tabaksschuren gestaan. Bij elk van deze
schuren bouwde men een kleine woongelegenheid. We komen dan ook vier
keer de melding tegen: 'Een kamertje aan sijn ToebaxSchuur gebouwt met
1 haardstedeArm'. Dat 'arm' sloeg op de bewoners van het kamer
tje. Die waren kennelijk in vaste dienst, gezien een melding over de
bewoner van de tabaksschuur van Johannis Jonas: 'Waar in een daghhuur-
der woont die inde Soomer 10 Stuyvers en inde winter 8 St: daaghs
verdient.' Tabak was een arbeidsintensief gewas, dat vele handen
werk verschafte, 's Winters waren de dagen echter wel een stuk korter.